Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2017 t/m 30-06-2022

Besluit van 18 november 2016, houdende regels over de uitvoering van de onderzoeken die ter vaststelling van het gebruik van geweldbevorderende middelen bij geweldplegers kunnen worden ingezet, alsmede de aanwijzing van de geweldsmisdrijven waarvoor die onderzoeken kunnen worden ingezet en de aanwijzing van andere middelen dan alcohol die gewelddadig gedrag kunnen bevorderen en de grenswaarden voor die middelen en alcohol (Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 1 maart 2016, nr. 738868, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 55d, eerste en vierde lid, en 55e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 4 mei 2016, nr. W03.16.0043/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 16 november 2016, nr. 2015256, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 2. Aanwijzing van de geweldsmisdrijven waarvoor een onderzoek naar het gebruik van alcohol of andere middelen die tot gewelddadig gedrag kunnen leiden, kan worden ingezet

§ 3. Aanwijzing van de andere middelen dan alcohol die tot gewelddadig gedrag kunnen leiden en van de grenswaarden voor die middelen en alcohol

Artikel 3

Als middelen als bedoeld in artikel 55d, vierde lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering die tot gewelddadig gedrag kunnen leiden, worden aangewezen: amfetamine, cocaïne en methamfetamine.

Artikel 4

  • 1 De grenswaarde voor alcohol is een alcoholpromillage van 350 microgram ethanol per liter uitgeademde lucht of van 0,8 milligram ethanol per milliliter bloed.

  • 2 De grenswaarde voor amfetamine, cocaïne en methamfetamine is 50 microgram amfetamine, cocaïne, methamfetamine per liter bloed.

§ 4. Voorlopige onderzoeken

§ 4.1. Voorlopig ademonderzoek

Artikel 5

  • 2 Het voorlopig ademonderzoek wordt verricht door een opsporingsambtenaar.

  • 3 Indien het voorlopig ademonderzoek niet heeft geleid tot een geldig resultaat, kan de opsporingsambtenaar het onderzoek met toepassing van het eerste lid eenmaal opnieuw verrichten.

Artikel 6

De opsporingsambtenaar vermeldt het resultaat van het voorlopig ademonderzoek in het proces-verbaal en deelt dat resultaat direct aan de verdachte mede.

§ 4.2. Onderzoek van de psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties

Artikel 7

  • 2 Het onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties wordt verricht door een opsporingsambtenaar.

  • 3 Indien het onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties niet heeft geleid tot een geldig resultaat, kan de opsporingsambtenaar het onderzoek met toepassing van het eerste lid eenmaal opnieuw verrichten.

Artikel 8

De opsporingsambtenaar vermeldt het resultaat van het onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties in het proces-verbaal en deelt dat resultaat direct aan de verdachte mede.

§ 4.3. Onderzoek van speeksel

Artikel 9

  • 1 Een onderzoek van speeksel als bedoeld in artikel 55d, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering geschiedt door met een voor het onderzoek bestemde speekseltester die bij ministeriële regeling is aangewezen, in de mondholte van de verdachte speeksel af te nemen en het resultaat daarvan af te lezen of door een bij de speekseltester behorend apparaat uit te lezen.

  • 2 Het onderzoek van speeksel wordt verricht door een opsporingsambtenaar.

  • 3 Indien het onderzoek van speeksel niet heeft geleid tot een geldig resultaat, kan de opsporingsambtenaar het onderzoek met toepassing van het eerste lid eenmaal opnieuw verrichten.

Artikel 10

De opsporingsambtenaar vermeldt het resultaat van het onderzoek van speeksel in het proces-verbaal en deelt dat resultaat direct aan de verdachte mede.

§ 5. Vervolgonderzoeken

§ 5.1. Nader ademonderzoek

Artikel 11

  • 1 Een nader ademonderzoek als bedoeld in artikel 55e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geschiedt door de verdachte, zo nodig viermaal, ademlucht in een voor het onderzoek bestemd ademanalyseapparaat dat bij ministeriële regeling is aangewezen, te laten blazen en het resultaat daarvan af te lezen. Het blazen kan worden beëindigd, zodra het onderzoek twee meetresultaten heeft opgeleverd.

  • 2 Het nader ademonderzoek wordt niet eerder verricht dan twintig minuten nadat de verdachte het bevel is gegeven zijn medewerking te verlenen aan het voorlopig ademonderzoek, bedoeld in artikel 5, of, indien dat bevel niet is gegeven, binnen twintig minuten na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te bevelen zijn medewerking aan het nader ademonderzoek te verlenen.

  • 3 Het nader ademonderzoek wordt verricht door een opsporingsambtenaar.

  • 4 Het alcoholgehalte van de twee meetresultaten, bedoeld in het eerste lid, wordt op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze vastgesteld.

  • 5 Indien het nader ademonderzoek niet heeft geleid tot een geldig resultaat, kan de opsporingsambtenaar het onderzoek met toepassing van het eerste, tweede en vierde lid eenmaal opnieuw verrichten.

Artikel 12

  • 1 De opsporingsambtenaar vermeldt het resultaat van het nader ademonderzoek in het proces-verbaal.

  • 2 De opsporingsambtenaar deelt het resultaat van het nader ademonderzoek direct aan de verdachte mede en wijst hem, indien het onderzoek het vermoeden bevestigt dat het alcoholgehalte in zijn adem hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4, eerste lid, erop dat hij het recht op tegenonderzoek heeft.

  • 3 Het tegenonderzoek geschiedt door middel van een bloedonderzoek. De artikelen 13 tot en met 19 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a. de verdachte direct nadat hij op het recht op tegenonderzoek is gewezen aan de opsporingsambtenaar kenbaar dient te maken dat hij van het recht op tegenonderzoek gebruik maakt, en het bloed van de verdachte direct daarna wordt afgenomen, en

    • b. de bloedafname van de verdachte voor zijn rekening geschiedt en niet wordt gedaan dan nadat hij daarvoor aan de organisatie waarbij de opsporingsambtenaar werkzaam is en die voor de bloedafname zorgdraagt, een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag heeft betaald.

§ 5.2. Bloedonderzoek

Artikel 13

  • 1 Ten behoeve van het bloedonderzoek neemt een arts of verpleegkundige door middel van een venapunctie twee buisjes bloed van de verdachte af of, indien een venapunctie vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is, door middel van een infuus. In afwijking van de eerste volzin mag de arts of verpleegkundige ook een buisje bloed van de verdachte afnemen indien het vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is twee buisjes bloed van hem af te nemen. De hoeveelheid bloed dat ieder buisje dient te bevatten, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 2 De bloedafname geschiedt met de hulpmiddelen die bij ministeriële regeling zijn voorgeschreven.

  • 3 Indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van een of meer van de middelen, bedoeld in artikel 3, geschiedt de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur nadat de verdachte is aangehouden. Van die termijn kan alleen vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken.

  • 4 De arts of verpleegkundige ontvangt voor de bloedafname een vergoeding van de organisatie waarbij de opsporingsambtenaar werkzaam is en die voor de bloedafname zorgdraagt.

Artikel 14

  • 1 Bij de bloedafname, bedoeld in artikel 13, eerste lid, is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:

    • a. van de bloedafname een proces-verbaal opmaakt dat hij voorziet van een sporenidentificatienummer en de naam, het geslacht, de geboortedatum en -plaats en het geboorteland en het burgerservicenummer van de verdachte, of, indien deze gegevens van de verdachte onbekend zijn, andere gegevens waarmee zijn identiteit kan worden vastgesteld,

    • b. een eventueel door de arts of verpleegkundige afgelegde schriftelijke verklaring over de door hem gedane waarnemingen ten aanzien van de verdachte als bijlage bij het proces-verbaal, bedoeld onder a, voegt,

    • c. ervoor zorgt dat ieder buisje met bloed voorzien is van een sporenidentificatienummer, en

    • d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 15, tweede lid.

  • 2 De opsporingsambtenaar wijst de verdachte bij de bloedafname erop dat hij het recht op tegenonderzoek heeft, indien het verslag van het bloedonderzoek, bedoeld in artikel 17, eerste lid, het vermoeden bevestigt dat het alcoholgehalte of het gehalte van een of meer van de middelen, bedoeld in artikel 3, in het bloed van de verdachte hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4, tenzij de bloedafname in het kader van een tegenonderzoek geschiedt.

Artikel 15

  • 1 De officier van justitie of de hulpofficier van justitie die de verdachte het bevel tot medewerking aan het bloedonderzoek heeft gegeven, formuleert de opdracht van de onderzoeker die het bloedonderzoek verricht.

  • 2 De onderzoeker is verbonden aan een laboratorium. Als laboratorium komt alleen in aanmerking:

    • a. een laboratorium dat door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of van criteria die daarmee vergelijkbaar zijn, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse, dan wel

    • b. een laboratorium dat in het buitenland is gevestigd en door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie is geaccrediteerd aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse.

  • 4 Indien de accreditatie van een laboratorium, bedoeld in het tweede lid, is ingetrokken of geschorst of na haar vervaldatum niet is verlengd, kan in dat laboratorium geen bloedonderzoek meer worden verricht.

Artikel 16

Het laboratorium waaraan de onderzoeker, bedoeld in artikel 15, eerste lid, is verbonden, legt na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed de volgende gegevens in een bestand vast:

  • a. de datum van ontvangst van de buisjes of het buisje,

  • b. de sporenidentificatienummers, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a en c,

  • c. de naam, het geslacht, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de verdachte wiens het bloed het betreft, en

  • d. de naam van de opdrachtgever van het bloedonderzoek.

Artikel 17

  • 1 De onderzoeker, bedoeld in artikel 15, eerste lid, verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed. De methode die hij voor het bloedonderzoek hanteert, voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.

  • 2 De onderzoeker stelt een in de Nederlandse taal gesteld schriftelijk verslag van het resultaat van het bloedonderzoek op en ondertekent dat verslag.

  • 3 In afwijking van het tweede lid mag het verslag in de Engelse taal zijn gesteld, indien de onderzoeker die het verslag opstelt, verbonden is aan een laboratorium als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder b.

  • 4 Het verslag bevat in ieder geval:

    • a. de naam, het geslacht, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de verdachte met behulp van wiens bloed het onderzoek is verricht,

    • b. het sporenidentificatienummer van het buisje met bloed met behulp waarvan het bloedonderzoek is verricht,

    • c. de methode met behulp waarvan het bloedonderzoek is verricht, en

    • d. het resultaat van het bloedonderzoek.

  • 5 De onderzoeker stuurt het verslag zo spoedig mogelijk na het verrichten van het bloedonderzoek aan de opdrachtgever van het bloedonderzoek.

Artikel 18

De opsporingsambtenaar stelt de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag, bedoeld in artikel 17, tweede lid, schriftelijk in kennis van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek en vermeldt daarbij het sporenidentificatienummer, bedoeld in artikel 17, vierde lid, onder b.

Artikel 19

  • 1 In geval van een tegenonderzoek stelt het laboratorium waaraan de onderzoeker is verbonden die het bloedonderzoek heeft verricht, het voor dat onderzoek bestemde buisje met bloed ter beschikking aan het laboratorium waaraan de onderzoeker is verbonden die het tegenonderzoek verricht.

  • 2 De artikelen 14, eerste lid, onder d, 15, tweede tot en met vierde lid, 16 en 17 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a. het laboratorium waaraan de onderzoeker is verbonden die het tegenonderzoek verricht, ervoor zorgt dat na het verrichten van dat onderzoek het resterende bloed naar het laboratorium wordt terugbezorgd die het bloedonderzoek heeft verricht, en

    • b. de onderzoeker het verslag van het tegenonderzoek naar de verdachte stuurt.

  • 3 Tegenonderzoek geschiedt op initiatief van en voor rekening van de verdachte en wordt niet verricht dan nadat de verdachte het laboratorium waaraan de onderzoeker is verbonden die het tegenonderzoek verricht, het daarvoor verschuldigde bedrag heeft betaald. In dat bedrag zijn de verzendkosten van het voor het tegenonderzoek bestemde buisje met bloed door het laboratorium waaraan de onderzoeker is verbonden die het bloedonderzoek heeft verricht, inbegrepen. De hoogte van die verzendkosten worden bij ministeriële regeling vastgesteld. Het bedrag voor de verzendkosten verrekent het laboratorium, bedoeld in de eerste volzin, met het laboratorium, bedoeld in de tweede volzin. De verdachte is verplicht in zijn aanvraag tot het verrichten van een tegenonderzoek zijn naam, geslacht, geboortedatum en burgerservicenummer te vermelden, alsmede het sporenidentificatienummer dat op de kennisgeving, bedoeld in artikel 18, is vermeld.

  • 4 Indien de verdachte de kosten van het tegenonderzoek niet binnen twee weken na de datum van dagtekening van de kennisgeving, bedoeld in artikel 18, heeft betaald, vervalt het recht op dat onderzoek.

  • 5 De verdachte ontvangt het bedrag, bedoeld in het derde lid, uit ’s Rijks kas terug indien het resultaat van het tegenonderzoek het vermoeden niet bevestigt dat het alcoholgehalte of het gehalte van een middel als bedoeld in artikel 3 in het bloed van de verdachte hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.

Artikel 20

  • 1 Het laboratorium waaraan de onderzoeker is verbonden dat het bloedonderzoek heeft verricht, vernietigt het bloed dat na dat onderzoek resteert, een half jaar na de datum van dagtekening van het verslag, bedoeld in artikel 17, tweede lid.

  • 2 Indien het resultaat van het bloedonderzoek of het tegenonderzoek het vermoeden niet bevestigt dat het alcoholgehalte of het gehalte van een middel als bedoeld in artikel 3 in het bloed van de verdachte hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4, vernietigt het laboratorium, bedoeld in het eerste lid, het afschrift van het verslag, bedoeld in artikel 17, tweede lid, en de daarbij behorende gegevens, bedoeld in artikel 16, een half jaar na de datum van dagtekening van dat verslag.

  • 3 Indien het resultaat van het bloedonderzoek of het tegenonderzoek het vermoeden bevestigt dat het alcoholgehalte of het gehalte van een middel als bedoeld in artikel 3 in het bloed van de verdachte hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4, vernietigt het laboratorium, bedoeld in het eerste lid, het afschrift van het verslag, bedoeld in artikel 17, tweede lid, en de daarbij behorende gegevens, bedoeld in artikel 16, vijf jaar na de datum van dagtekening van dat verslag.

  • 4 Het laboratorium, bedoeld in het eerste lid, houdt aantekening van iedere vernietiging op grond van het eerste tot en met derde lid.

Artikel 21

Indien een ander laboratorium dan het laboratorium van het Nederlands Forensisch Instituut voornemens is zijn werkzaamheden op het terrein van het bloedonderzoek te beëindigen, zorgt dat laboratorium ervoor dat het bloed, de afschriften van de verslagen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, die bij dat laboratorium worden bewaard, en de daarbij behorende gegevens, bedoeld in artikel 16, voor de beëindiging van die werkzaamheden aan dat instituut worden overgedragen, tenzij het laboratorium fuseert met een ander laboratorium als bedoeld in artikel 15, tweede lid. In het laatste geval worden het bloed, de afschriften van de verslagen en de daarbij behorende gegevens in dat andere laboratorium bewaard.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 22

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 28 september 2016 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de introductie van de bevoegdheid tot het bevelen van een middelenonderzoek bij geweldplegers en enige daarmee samenhangende wijzigingen van de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 2016, 353) in werking treedt.

Artikel 23

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers.

Lasten en bevelen dat dit besluit en de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 18 november 2016

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur

Uitgegeven de dertigste november 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur

Naar boven