Beleidsregel invoering Onderzoekskader 2016 voor toezicht op Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-08-2016 t/m heden

Beleidsregel van de Inspecteur-generaal van het onderwijs, van 25 april 2016, nr. IvHO 482652, houdende invoering van het Onderzoekskader 2016 voor het toezicht op de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

De Inspecteur-generaal van het onderwijs,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 13 van de Wet op het onderwijstoezicht;

Gelet op de goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 28 juni 2016;

Besluit:

Artikel I

Op de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs is het Onderzoekskader 2016 voor het toezicht op de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven van toepassing.

Deze beleidsregel zal met de bijlage en de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Inspecteur-generaal van het onderwijs,

M. Vogelzang

Bijlage Inspectie van het onderwijsonderzoekskader 2016 voor het toezicht op de samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven

Utrecht, 25 april 2016

Inhoud

1

Inleiding

2

     

2

Hoofdlijn van het toezicht

3

2.1

Uitgangspunten van het toezicht

3

2.2

Scope van het toezicht

4

2.2.1

Doel van toezicht

4

2.2.2

Object van het toezicht

4

2.3

Kwaliteitsgebieden en standaarden

5

2.4

Toezichtmodel

6

     

3

Uitvoering toezicht

7

3.1

Inventarisatie en analyse

7

3.1.1

Analyse

7

3.1.2

Gesprek directie

8

3.1.3

Opstellen onderzoeksplan

8

3.2

Onderzoek en rapportage

8

3.2.1

Uitvoering kwaliteitsonderzoek

9

3.2.2

Signaalonderzoek

9

3.2.3

Themaonderzoek

9

3.2.4

Rapportage

10

3.3

Vervolgtoezicht en agenderen

10

3.3.1

Vervolgtoezicht

10

3.3.2

Intensiveren toezicht en escalatie

10

3.3.3

Agenderen

11

     

4

Normering en oordeelsvorming

11

4.1

Normering standaarden

11

4.2

Oordeelsvorming

11

4.2.1

Naleving

11

4.2.2

Omgevingsfactoren

11

4.2.3

Expertoordeel

12

     
 

BIJLAGEN

12

     

I

Wettelijk kader WOT

12

II

Wettelijke bepalingen SBB

13

III

Waarderingskader SBB

16

1. Inleiding

Naast het toezicht op de onderwijsinstellingen is de Inspectie van het Onderwijs (inspectie) in de sector mbo eveneens belast met het toezicht op de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB, artikel 1.5.1) en in samenhang daarmee de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO, artikel 10b4). Eerder hield de inspectie toezicht op de Kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb's).

De Inspectie van het onderwijs beoordeelt en bevordert (onder andere) de kwaliteit van het stelsel voor middelbaar beroepsonderwijs. Onderwijsinstellingen en de SBB hebben beide hier hun eigen wettelijke verantwoordelijkheden. Daarnaast is het bedrijfsleven zowel inhoudelijk betrokken bij het onderwijs als afnemer van opgeleid beroepspersoneel. Er is sprake van onderlinge afhankelijkheid met name met betrekking tot de kwaliteit van de kwalificatiestructuur en kwalificatiedossiers en de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. Daarom richt ons toezicht zich op de uitvoering van de wettelijke taken van de SBB in samenhang met de ontwikkelingen in de mbo-sector.

Eerder toezicht

In de periode 2009–2015 heeft de inspectie op basis van verschillende toezichtkaders een bestandsopname, enkele pilots en reguliere onderzoeken uitgevoerd bij de kbb's.

Het meest recente Toezichtkader kbb's 2013–2015 voorzag in een jaarlijkse risico-monitoring op basis van het geïntegreerd jaardocument van de kbb’s en een driejaarlijks kwaliteitsonderzoek aan de hand van een waarderingskader met zowel operationele resultaten als beoordelingsaspecten ten aanzien van kwaliteitsborging.

In het regeerakkoord (Rutte II, 2012) zijn afspraken gemaakt over de samenvoeging van de kenniscentra. Als gevolg hiervan is besloten het reguliere toezicht op de kenniscentra tijdens de transitiefase in 2014 en 2015 niet uit te voeren, met uitzondering van toezicht naar aanleiding van ernstige risico's of signalen. Sinds 1 augustus 2015 zijn de wettelijke taken van de kbb's overgedragen aan de SBB.

Wettelijk kader

Het toezicht op de SBB vindt zijn basis in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT, artikel 3)1. Dat betekent dat wij toezichthouden op de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken en de naleving van onderwijswetten.

Verder schrijft de WOT (artikel 13) voor dat de inspectie haar werkwijze vastlegt in een toezichtkader (hierna: onderzoekskader). Na overleg met vertegenwoordigers van het onderwijsveld en andere betrokkenen stelt de inspectie het onderzoekskader vast, waarna het de goedkeuring van de minister van OCW behoeft. Het onderzoekskader wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Totstandkoming onderzoekskader

In 2015 hebben we de opzet en werking van het Toezichtkader kbb's 2013–2015 geëvalueerd. De resultaten van deze evaluatie hebben we in dit onderzoekskader verwerkt. Volgens voorschrift in de WOT hebben we daarnaast met belanghebbende partijen overleg gevoerd over (conceptversies van) dit onderzoekskader. Wij hebben gesproken met de directie SBB, onderwijsinstellingen, praktijkopleiders, JOB, VNO/NCW/MKB-Nederland en OCW. De opbrengsten uit de raadplegingen en overleggen zijn gedocumenteerd en op basis daarvan zijn bijstellingen doorgevoerd die tot dit onderzoekskader hebben geleid.

2. Hoofdlijn van het toezicht

2.1. Uitgangspunten van het toezicht

Als hoofdlijn richt het toezicht zich primair op de resultaten van de wettelijke taken van de SBB; het toezicht geeft een oordeel over de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken en de borging ervan. Het toezicht is daarbij risicogericht ingericht op basis van actief en passief verkregen informatie vanuit de mbo-sector enerzijds en verantwoording door de SBB anderzijds.

In aanvulling hierop en als gevolg van de onderlinge afhankelijkheid zal – in relatie tot ontwikkelingen en vraagstellingen in de mbo-sector en/of naar aanleiding van toezicht op onderwijsinstellingen – themaonderzoek mogelijk zijn.

Hieronder lichten we de uitgangspunten voor het toezicht op de SBB toe.

1. Wettelijke taken

Voor het toezicht staan de wettelijke taken van de SBB (zie kader) centraal.

Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)

 

Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (WEB, artikel 1.5.1, lid 1)

1. Bij ministeriële regeling wordt een rechtspersoon aangewezen die is belast met de volgende taken:

a. het ontwikkelen en onderhouden van een landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting tussen het aanbod van beroepsonderwijs en de maatschappelijke behoeften daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarkt voor afgestudeerden, en mede gelet op van belang zijnde ontwikkelingen in internationaal verband, onder meer door het doen van voorstellen aan Onze Minister voor de kwalificatiedossiers, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede lid,

b. het bijdragen aan een doelmatige en doelgerichte inzet van overheidsmiddelen door het ontwikkelen van voorstellen, welke beroepsopleidingen voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking komen,

c. het bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming,

d. het ontwikkelen en vaststellen van kwaliteitscriteria voor beroepspraktijkvormingsplaatsen en het ten minste een maal per vier jaar beoordelen van bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen aan de hand van deze criteria en het openbaar maken van een overzicht van bedrijven en organisaties die voldoen aan deze criteria,

e. het zoveel mogelijk zorg dragen voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen,

f. het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken, genoemd in dit artikel, en

g. het uitvoeren van aanvullende activiteiten ter bevordering van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt.

 

Wet op het voortgezet onderwijs (WVO)

 

Beoordeling kwaliteit en erkenning leerbedrijven (WVO, artikel 10b4, lid 2)

2. Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zorgt ervoor dat bedrijven en organisaties die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgen eenmaal in de vier jaar worden beoordeeld aan de hand van de kwaliteitseisen in artikel 10b6. Indien daartoe door bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat kan controle frequenter plaats vinden.

Wettelijke taken SBB

In de wet zijn nadere bepalingen op genomen in relatie tot de uitvoering van deze wettelijke taken. In voorkomend geval kan onderzoek worden gedaan naar de naleving van deze wettelijke bepalingen. Deze wettelijke bepalingen zijn opgenomen in Bijlage II Wettelijke bepalingen SBB.

2. Focus op resultaat

De SBB is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering en het resultaat van haar wettelijke taken en de borging daarvan. Het inspectietoezicht neemt dat als uitgangspunt. De inspectie richt zich bij haar toezicht op de resultaten van de genoemde wettelijke taken. Wij kiezen voor het perspectief van de onderwijsinstelling en het beroepenveld en waar relevant van de student, omdat daar de resultaten van de wettelijke taken van de SBB zich manifesteren. Bij het toezicht spelen deze perspectieven een belangrijke rol.

Behaalde resultaten en – in voorkomend geval – de verantwoording daarover, zijn daarmee bepalend voor inspectieonderzoek. Indien deze passend zijn, is geen inspectieonderzoek nodig.

3. Risicogericht en proportioneel

Onderzoek kan maar hoeft niet op alle wettelijke taken in gelijke mate plaats te vinden. De inspectie maakt hierin keuzes op basis van een afweging van risico’s, in relatie tot de uitvoering van de wettelijke taken en de resultaten daarvan. In onze werkwijze hanteren we de lijn: minder toezicht waar het kan, meer waar het moet.

Daarnaast belasten we de SBB niet meer dan voor het toezicht noodzakelijk is. We maken daartoe waar mogelijk gebruik van reeds beschikbare en betrouwbare informatie. In alle gevallen waarbij de inspectie onderzoek doet, zal dit proportioneel zijn. Er wordt rekening gehouden met informatie die de SBB zelf reeds ter beschikking heeft, steeds onder de voorwaarde van voldoende relevantie, actualiteit en validiteit.

4. Thematisch

Met ons toezicht willen we de kwaliteit van het mbo waarborgen en stimuleren. Door ons toezicht kunnen we vraagstukken in het mbo signaleren en agenderen en bijdragen aan de oplossing daarvan. Met ons optreden stimuleren we de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken van de SBB.

Met thematisch onderzoek kunnen we beter zicht krijgen op ontwikkelingen en risico’s binnen de mbo-sector, maar ook over oorzaken en achtergronden ervan. Dit kunnen onderzoeken zijn die zich specifiek richten op een sector of een branche, maar ook onderzoeken over onderwerpen waar verschillende stakeholders bij betrokken zijn.

2.2. Scope van het toezicht

2.2.1. Doel van toezicht

Het toezicht heeft tot doel het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van de uitvoering van wettelijke taken van de SBB. Dit toezicht staat daarmee uitdrukkelijk ten dienste van het goed functioneren van onderwijs in de mbo-sector met het oog op behoud en versterking van het maatschappelijk vertrouwen in het mbo-stelsel. Daarmee draagt het bij aan de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs.

2.2.2. Object van het toezicht

Het object van toezicht wordt gedefinieerd door de uitoefening van het toezicht zoals opgenomen in de WOT, artikel 3, artikel 15l en artikel 15n, lid2. De SBB is object van toezicht en heeft een bestuur.

De inspectie ziet toe op de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken door de SBB, onder verantwoordelijkheid van de directie SBB. Dit op grond van de statuten van SBB zoals die conform WEB, artikel 9.2.1, lid 5 zijn opgesteld.

Dit betekent dat toezicht zal worden gehouden op de wettelijke taken zoals die zijn opgenomen in de WEB, artikel 1.5.1 en artikel 10b4, lid 2 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO).

2.3. Kwaliteitsgebieden en standaarden

Het waarderingskader is het geheel van onderwerpen die de inspectie bij haar beoordeling betrekt. Centraal in het toezicht staan de wettelijke taken zoals opgenomen in de WEB en WVO.

Het waarderingskader SBB is ingedeeld in drie kwaliteitsgebieden:

Het waarderingskader beschrijft per gebied een aantal standaarden, in totaal acht standaarden. Deze standaarden komen overeen met de in de wet genoemde taken (zoals hiervoor gespecificeerd). De standaarden zijn neutraal geformuleerd, dus niet in termen van voldoende of goed.

Hierna volgt een kort overzicht van de gebieden en standaarden.

Kwaliteitsgebied

Standaard

1. Kwalificatiestructuur

1.1 Ontwikkelen en onderhoud

Het ontwikkelen en onderhouden van een landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting tussen het aanbod van beroepsonderwijs en de maatschappelijke behoeften daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarkt voor afgestudeerden, en mede gelet op van belang zijnde ontwikkelingen in internationaal verband, onder meer door het doen van voorstellen aan Onze Minister voor de kwalificatiedossiers, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede lid.

1.2 Doelmatige bekostiging

Het bijdragen aan een doelmatige en doelgerichte inzet van overheidsmiddelen door het ontwikkelen van voorstellen, welke beroepsopleidingen voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking komen.

2. Beroepspraktijkvorming

2.1 Zorgplicht toereikendheid beroepspraktijkvormingsplaatsen

Het zoveel mogelijk zorg dragen voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen.

2.2 Erkennen leerbedrijven (mbo)

Het ontwikkelen en vaststellen van kwaliteitscriteria voor beroepspraktijkvormingsplaatsen en het ten minste een maal per vier jaar beoordelen van bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen aan de hand van deze criteria en het openbaar maken van een overzicht van bedrijven en organisaties die voldoen aan deze criteria.

2.3 Erkennen leerbedrijven (vmbo)

De SBB zorgt ervoor dat bedrijven en organisaties die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgen eenmaal in de vier jaar worden beoordeeld aan de hand van de kwaliteitseisen in WVO, artikel 10b6. Indien daartoe door bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat kan controle frequenter plaats vinden.

2.4 Kwaliteit beroepspraktijkvorming

Het bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming.

3. Ondersteuning

3.1 Ondersteunend onderzoek

Het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken, genoemd in WEB, artikel 1.5.1.

3.2 Aanvullende activiteiten arbeidsmarktperspectief

Het uitvoeren van aanvullende activiteiten ter bevordering van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt.

Standaarden Waarderingskader SBB

Bij iedere standaard geven we een resultaatbeschrijving; de referentie om tot een risico-inschatting en oordeel te komen. De resultaatbeschrijvingen geven geen voorkeur aan voor de inrichting van een werkwijze door de inspectie noch voor de SBB.

De uitwerking van de standaarden tot het waarderingskader is in bijlage III Waarderingskader SBB opgenomen.

2.4. Toezichtmodel

Het toezicht op de SBB kent drie fases:

  • Inventarisatie en analyse

  • Onderzoek en rapportage

  • Agenderen en vervolgtoezicht

De fase Inventarisatie en analyse heeft een jaarlijkse cyclus. De overige twee fases worden uitgevoerd als de voorgaande fase daartoe aanleiding geeft.

De fases van het toezicht op de SBB zijn weergegeven in het volgende modelmatige overzicht met aansluitend een korte toelichting. In hoofdstuk 3 wordt de werkwijze per fase beschreven.

Bijlage 257475.png
Toezichtmodel toezicht SBB

Fase: Inventarisatie en analyseren

De mbo-sector bestaat naast de SBB uit onderwijsinstellingen (roc's, aoc's, vakinstellingen en nbi's). Daarnaast is ook het bedrijfsleven een belangrijke stakeholder voor het mbo-onderwijs en zijn er nog overige organisaties die belangen en verantwoordelijkheden hebben in de totstandkoming en uitvoering van onderwijs, met name het bedrijfsleven, de mbo-raad en OCW.

De inspectie verzamelt informatie over resultaten, trends en ontwikkelingen in de mbo-sector in relatie tot de wettelijke taken van de SBB. Zij steunt hierbij voornamelijk op eigen bevindingen onder andere naar aanleiding van het toezicht op onderwijsinstellingen. Maar ook de verantwoording van de SBB maakt deel uit van de informatievergaring.

De analyse van deze informatie leidt tot een jaarlijks – bijgesteld – beeld van risico's. Dit beeld beschrijft welke risico’s de inspectie ziet voor de taakuitvoering van de SBB en hoe zij deze risico’s weegt. We bespreken het risicobeeld met de SBB.

Het risicobeeld en de bespreking met de SBB leidt aansluitend tot een onderzoeksplan waarin het toezicht op risico's wordt vastgelegd. De aard en intensiteit van het onderzoek is afhankelijk van de mate waarin resultaten of het risico op onvoldoende resultaten daartoe aanleiding geven. Afhankelijk van de omvang en reikwijdte/impact van de risico's wordt bekeken hoe duidelijkheid en zekerheid over de achtergronden en oorzaken van risico's kan worden verkregen. De wettelijke taken en het waarderingskader vormen daarvoor het uitgangspunt.

Fase: Onderzoek en rapportage

In deze fase wordt het onderzoeksplan uitgevoerd. Hierbij wordt gericht gekeken naar de inhoudelijke uitvoering van de wettelijke taken, waarbij zicht wordt verkregen omtrent welke tekortkomingen in de kwaliteit van de uitvoering de resultaten beïnvloeden (kwaliteitsonderzoek).

Daarnaast en/of aanvullend kan de inspectie ook naar aanleiding van eerdere bevindingen van het toezicht en/of ontwikkelingen binnen de mbo-sector gericht onderzoek doen op bepaalde onderwerpen (themaonderzoek).

Tot slot kan een signaal (klacht) aanleiding zijn om – los van het onderzoeksplan – een onderzoek te starten (signaalonderzoek).

Over de uitgevoerde onderzoeken wordt gerapporteerd, deze kunnen tevens leiden tot vervolgtoezicht.

Fase: Agenderen en vervolgtoezicht

Indien de kwaliteit van de uitvoering in relatie tot de behaalde resultaten tekortkomingen laat zien, is sprake van het oordeel ‘onvoldoende’. Op basis hiervan wordt vervolgtoezicht uitgevoerd. De SBB krijgt de gelegenheid de tekortkomingen te herstellen en de resultaten te verbeteren. De aard en intensiteit van het vervolgtoezicht is afhankelijk van de tekortkoming.

Indien het vervolgtoezicht niet leidt tot verbeteringen in de kwaliteit van de taakuitvoering door de SBB, zal het toezicht worden geïntensiveerd en kan sprake zijn van sancties teneinde het belang van het uitvoeren van de wettelijke taken te benadrukken. Ultimo volgt escalatie naar de Minister.

Binnen de mbo-sector hebben verschillende stakeholders hun eigen verantwoordelijkheden. Hierdoor is het mogelijk dat constateringen en conclusies naar aanleiding van onderzoek mogelijk breder liggen dan alleen bij de SBB. In dat geval zullen verbeteringen door samenwerking van de stakeholders moeten worden gerealiseerd of zijn andere stakeholders aan zet. In dat geval kunnen wij de betreffende issues waar mogelijk agenderen.

3. Uitvoering toezicht

In dit hoofdstuk gaan we verder in op de verschillende fasen van het toezichtmodel en lichten we de werkwijze van de inspectie toe.

3.1. Inventarisatie en analyse

In deze fase staat het analyseren van informatie centraal. De inspectie voert over de SBB jaarlijks een prestatieanalyse uit. Hiermee beoogt de inspectie inzicht te krijgen in risico’s in de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken. Hiermee houdt de inspectie jaarlijks aan de hand van het waarderingskader de vinger aan de pols.

3.1.1. Analyse

De basis voor de analyse is de door de inspectie verkregen informatie naast verantwoordingsinformatie van de SBB.

De inspectie verzamelt informatie over trends en ontwikkelingen in de mbo-sector in relatie tot de wettelijke taken van de SBB. Zij steunt hierbij voornamelijk op eigen – passief en actief verkregen – bevindingen onder andere naar aanleiding van het toezicht op onderwijsinstellingen. Daarnaast kan zij hier gebruik maken van (door derden uitgevoerde) sector specifieke onderzoeken en andere informatie uit de mbo-sector in relatie tot de wettelijke taken van de SBB.

De inspectie gebruikt bij haar analyse onder andere de volgende bronnen:

  • Resultaten bevindingen toezicht onderwijsinstellingen

  • Actieve informatievergaring bij stakeholders in de mbo-sector

Signalen/klachten Daarnaast maken we gebruik van de verantwoordingsinformatie van de SBB, onder andere:

  • Verantwoording SBB

  • Review Toetsingskamer SBB

  • Activiteitenverslag SBB

Deze informatiebronnen geven een weergave van de behaalde resultaten in relatie tot de wettelijke taken. Centraal staan hierbij de volgende vragen: Wat is volgens de SBB het niveau van de resultaten? Zijn de doelen bereikt? Op welke aspecten blijven de resultaten (eventueel) achter bij de doelen? Wat is de oorzaak hiervan en welke maatregelen zijn er genomen?

De inspectie gaat hierbij tevens de kwaliteit van de verantwoording na. Hierbij beschouwen wij de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verantwoording. Indien er aanleiding toe bestaat, is het mogelijk dat we in deze fase aanvullende informatie opvragen.

Ontvangen signalen/klachten kunnen bijdragen aan een aanvullend beeld op de resultaten van de SBB.

Wij behandelen geen klachten over de SBB, maar verwijzen klagers naar de SBB voor de behandeling van de klacht. Wel kunnen klachten dan wel een klachtenpatroon een signaal vormen van een mogelijke tekortkoming in de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken.

Door analyse van de verantwoordingsinformatie en de overige informatie krijgt de inspectie inzicht in behaalde resultaten en een aanvullend beeld over de kwaliteit van de uitvoering van wettelijke taken. Dit aanvullende beeld biedt context en perspectief om risico’s in de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken van de SBB te signaleren.

3.1.2. Gesprek directie

Het gesprek met de directie heeft tot doel het bespreken van de aard en de ernst van signalen en risico's en de (h)erkenning daarvan.

Wij gaan proportioneel te werk. Dat wil zeggen dat we, in aansluiting op de jaarlijkse prestatieanalyse, alleen onderzoek instellen in situaties waarin we vermoeden dat de bestaande maatregelen ter beheersing van resultaten tekort schieten, ontbreken of waarvoor geldt dat het falen hiervan effect kan hebben op het stelselniveau of een grote maatschappelijke impact heeft. Bijvoorbeeld als er sprake is van een zekere ernst en omvang of als het gaat om een situatie waarin onvoldoende verbetering optreedt.

Hierbij kijken we naar de volgende punten:

  • heeft de SBB de tekortkomingen al eerder waargenomen?

  • zijn er al passende verbetermaatregelen genomen?

  • is de SBB hierover transparant tegenover betrokkenen?

We kunnen volgend op het gesprek met de directie gesprekken voeren met relevante afdelingen en betrokken functionarissen en documenten inzien. Er is in deze fase nog geen sprake van een onderzoek waarover gerapporteerd wordt.

3.1.3. Opstellen onderzoeksplan

Aan de hand van de analyse en geconstateerde risico's, het gesprek met de directie en eventueel aanvullend verkregen informatie bepalen we vraagstukken/onderwerpen die voor onderzoek in aanmerking komen. Dit kan leiden tot drie uitkomsten, dan wel combinaties hiervan:

  • Er is – gezien de uitkomst van de inventarisatie en analyse en/of het gesprek met de directie – geen sprake van een (ernstig) risico en er vindt geen verdergaand onderzoek plaats.

  • Er is sprake van een (ernstig) risico, en maatregelen ter beheersing van resultaten met betrekking tot het desbetreffende onderwerp zijn in gang gezet. De inspectie kan dan besluiten een kwaliteitsonderzoek uit te voeren ter bevestiging van de beheersing van het risico, dan wel afspraken met de SBB te maken over het informeren over het verloop en de evaluatie van de maatregelen.

  • Er is sprake van een (ernstig) risico en de beheersingsmaatregelen wekken onvoldoende vertrouwen of ontbreken. We voeren dan een kwaliteitsonderzoek uit.

We leggen de uit te voeren onderzoeken vast in een onderzoeksplan. Het onderzoeksplan is een gestructureerd en helder overzicht van het onderzoek c.q. de onderzoeken en bevat informatie over en verantwoording van doel, opzet, inhoud en reikwijdte van het onderzoek. Wij bepalen daarin wát wij onderzoeken en hoe we dat doen. In het onderzoeksplan wordt onderscheid gemaakt in de aard en de breedte van het onderzoek. Zo kan het toezicht (onderzoek) gericht zijn op één of meerdere wettelijke taken of delen daarvan, maar ook op één, enkele of alle sectorkamers.

Daarnaast wil de inspectie bijdragen aan belangrijke vraagstukken in de kwaliteit van het onderwijs in de mbo-sector (thema's) om de kwaliteit te waarborgen en te stimuleren. Dergelijke thema's kunnen, naast de risico's die tijdens de risicoanalyse naar voeren zijn gekomen, ook in het onderzoeksplan worden opgenomen.

Tot slot bestaat de mogelijkheid dat de minister de inspectie vraagt om onderzoek uit te voeren.

Het kan voorkomen dat in enig jaar geen verdergaande onderzoeken – naast de jaarlijkse prestatieanalyse en het directiegesprek – worden gepland.

3.2. Onderzoek en rapportage

In deze fase van onderzoek en rapportage wordt uitvoering gegeven aan het onderzoeksplan.

3.2.1. Uitvoering kwaliteitsonderzoek

Indien de inspectie besluit tot het instellen van een onderzoek, kondigt zij dit doorgaans schriftelijk aan. Ter voorbereiding van het onderzoek stelt de inspectie, na overleg met de SBB, een onderzoeksprogramma op. Het onderzoeksprogramma is een overzicht van de verschillende activiteiten die in het kader van het betreffende onderzoek worden uitgevoerd. Hier kan de inspectie tijdens het onderzoek van afwijken indien tussentijdse bevindingen hiertoe aanleiding geven.

Voor de inrichting van dit onderzoek sluiten we aan bij vooraf geanalyseerde informatie. Indien wenselijk betrekt de inspectie vakinhoudelijk deskundigen bij het onderzoek.

De verdere voorbereiding en uitvoering van het onderzoek is afhankelijk van de aard van het signaal of risico en altijd maatwerk.

Voor het voorbereiden en uitvoeren van het onderzoek wordt actuele informatie opgevraagd. Het onderzoek kan voorts bestaan uit:

  • bestudering van schriftelijk materiaal

  • verificatie bij derden

  • gesprekken met door de inspectie geselecteerde leerbedrijven, onderwijsinstellingen en/of studenten

  • gesprekken met door de inspectie geselecteerde medewerkers en verantwoordelijk management en directie van de SBB

Het oordeel wordt gebaseerd op het onderzoek dat aan de hand van het waarderingskader wordt uitgevoerd.

Indien tekortkomingen worden geconstateerd is sprake van vervolgtoezicht. De inspectie bespreekt het vervolgtoezicht met de directie van de SBB. (Zie paragraaf 3.3 hieronder.)

3.2.2. Signaalonderzoek

Naast de prestatieanalyse kunnen signalen die gedurende een jaar worden ontvangen ook een aanleiding zijn voor het doen van specifiek onderzoek conform artikel 15 van de WOT.

Hierbij zijn er twee situaties mogelijk:

  • Er is geen reden tot direct optreden maar het is wel van belang het signaal vast te leggen. Het signaal wordt opgenomen in het instellingsdossier. Bij een volgende analyse worden deze opnieuw meegewogen.

  • Het signaal vergt nadere analyse en direct contact met de SBB omdat het duidt op een ernstig risico voor de kwaliteit van de wettelijke taken.

In het tweede geval treden we in contact met de directie van de SBB (tenzij een onaangekondigd onderzoek wenselijk is) en vindt tegelijkertijd een analyse plaats van beschikbare data en documenten. Dit contact heeft dezelfde strekking als het gesprek met de directie zoals dat in paragraaf 3.1.2 hierboven is verwoord.

3.2.3. Themaonderzoek

De inspectie kan op eigen initiatief of op verzoek van de minister onderzoek uitvoeren naar thema’s.

Met de thematische onderzoeken richten we ons op (maatschappelijke) problematiek die het mbo-onderwijs raakt of op een actueel probleem waarbij verschillende stakeholders in de mbo-sector betrokken zijn.

Deze problematiek kan aan het licht komen naar aanleiding van analyses op sectorniveau, ontvangen signalen, etc. Ook kunnen we prioriteiten in het toezicht op en de handhaving van wettelijke voorschriften bepalen, afhankelijk van onder andere de ernst, de mate waarin dit de kwaliteit raakt en de overtredingskans. Bij het identificeren van de vraagstukken die voor themaonderzoek in aanmerking komen, staat het belang van de kwaliteit van het onderwijs in de mbo-sector centraal.

De thema’s worden op basis van ernst en urgentie gekozen. Indien de problematiek ook gerelateerd is aan de wettelijke taken van SBB, zal het themaonderzoek (ook) bij SBB worden uitgevoerd. De SBB is dan geen object van onderzoek, maar kan wel een bron zijn.

De opzet en uitvoering van het onderzoek hangt af van de vraagstelling en is altijd maatwerk.

3.2.4. Rapportage

De inspectie legt de uitkomsten van haar onderzoek vast in openbare rapporten. Dat is een wettelijke verplichting.

De rapporten geven een fair beeld van de aangetroffen werkelijkheid. Dat wil zeggen dat er steeds een evenwichtig beeld gegeven wordt van de goede aspecten en van de aspecten waarin verbetering mogelijk of nodig is.

Voor de procedure voor met betrekking tot het vaststellen van het rapport gelden de waarborgen van de WOT3.

De SBB ontvangt binnen zes weken na het laatste onderdeel van het onderzoek een conceptrapport van het onderzoek. Bij een themaonderzoek kan hiervan worden afgeweken indien daartoe aanleiding is. De SBB wordt hiervan op de hoogte gebracht. Het rapport bevat de beoordeling met een onderbouwing daarvan.

De directie van de SBB kan binnen drie weken na ontvangst van het conceptrapport een algemene reactie op het conceptrapport indienen, aangevuld met eventuele feitelijke onjuistheden. Indien daartoe aanleiding is kan de inspectie of de SBB het initiatief nemen om het conceptrapport te bespreken. We willen dat onze oordelen zodanig betekenis hebben dat deze onze oordelen niet alleen worden herkend en erkend, maar ook aanzetten tot verbetering. Op basis van bespreking van concrete casuïstiek en/of vragen geven we een toelichting op onze oordelen. Daarbij kunnen we meer informatie teruggeven dan in de rapporten is aangegeven.

De reactie wordt waar nodig en mogelijk verwerkt en het rapport wordt binnen twee weken vastgesteld. De SBB ontvangt onverwijld het vastgestelde rapport. De inspectie verantwoordt de wijze waarop de reactie op het conceptrapport is verwerkt.

Indien geen reactie is ontvangen wordt vijf weken na ontvangst van het conceptrapport het definitieve rapport vastgesteld.

Indien de SBB het oneens is met (onderdelen van) het definitieve rapport, kan een zienswijze van de directie in een bijlage bij het rapport worden opgenomen. Deze zienswijze wordt gezamenlijk met het rapport gepubliceerd. De inspectie publiceert het rapport in de vijfde week na vaststelling van het definitieve rapport op de website van de inspectie.

Uitkomsten van uitgevoerd themaonderzoek rapporteert de inspectie in beginsel in een apart themarapport en/of het Onderwijsverslag.

3.3. Vervolgtoezicht en agenderen

In deze fase wordt ingegaan op het vervolg na de afronding van een onderzoek.

3.3.1. Vervolgtoezicht

Indien wij bij een onderzoek tekortkomingen hebben geconstateerd, zijn vervolgacties aan de orde. In de regel betekent dit dat de inspectie na een jaar een herstelonderzoek uitvoert. Indien daartoe aanleiding is, is het mogelijk een korter (dan wel langer) hersteltraject af te spreken.

Het herstelonderzoek richt zich op het vaststellen van het herstel van de eerder geconstateerde tekortkomingen. De uitvoering van dit onderzoek vindt in principe op dezelfde wijze plaats als het kwaliteitsonderzoek zoals beschreven in paragraaf 3.2.1 hierboven, en is afhankelijk van de geconstateerde tekortkoming.

De rapportage komt overeen met de rapportage van een kwaliteitsonderzoek (zie paragraaf 3.2.4 hierboven). Bij ernstige tekorten kunnen we de SBB om een plan van aanpak vragen, waar we een terugkoppeling op geven. Ook kunnen we tussentijds de voortgang van de verbeteringen nagaan.

3.3.2. Intensiveren toezicht en escalatie

Indien de SBB op meerdere standaarden en/of gedurende langere tijd tekortkomingen kent, zal de inspectie het toezicht op de SBB intensiveren. In dat geval betrekken we ook het interne toezicht/het bestuur bij ons toezicht. Dit omvat enerzijds de vraag in welke mate dit toezicht invulling geeft aan de bepalingen die daarvoor gelden, en anderzijds de vraag op welke wijze het bestuur een rol kan spelen bij de noodzakelijke verbetering. Indien het bestuur deze rol reeds op zich heeft genomen, kan dit van invloed zijn op onze interventies. We vragen het bestuur dan om ons regelmatig te informeren over de voortgang van de verbeteringen. In voorkomende gevallen kunnen we hiertoe in overleg treden met het bestuur. Hiervan stellen we vooraf de directie op de hoogte.

Indien deze maatregelen onvoldoende effectief blijken, kan de inspectie een onderzoek naar het bestuurlijk handelen instellen.

Mocht blijken dat na de verbeterperiode en ondanks geïntensiveerd toezicht de effecten van het herstel onvoldoende zichtbaar zijn, dan kan escalatie naar de Minister volgen.

In dat geval zullen wij de Minister passend adviseren omtrent te nemen maatregelen. Deze kunnen zowel taakstellend, organisatorisch, financieel als bestuurlijk van aard zijn.

3.3.3. Agenderen

Onderzoek kan ook leiden tot de conclusie dat bepaalde problematiek breder ligt dan alleen bij SBB. In dat geval zullen verbeteringen in samenwerking moeten worden gerealiseerd of zijn andere stakeholders aan zet. We agenderen dan de betreffende issues. Dat wil zeggen dat betreffende issues geadresseerd worden door een gedeelde visie op en aanpak van onderwijsvraagstukken in de mbo-sector te faciliteren. Het is daarbij van belang dat stakeholders hun verantwoordelijkheid nemen, zowel in de totstandkoming van de aanpak als in de uitvoering en evaluatie ervan.

De aanpak van een dergelijk traject is geheel afhankelijk van de aard en de omvang van de problematiek en is derhalve maatwerk.

4. Normering en oordeelsvorming

In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we met behulp van het waarderingskader tot oordelen komen over de kwaliteit van de uitvoering van wettelijke taken.

4.1. Normering standaarden

Standaarden betreffen de wettelijke taken van de SBB. Een oordeel onvoldoende is gebaseerd op tekortkoming in de uitvoering van de wettelijke taken.

Oordeel standaard

Norm voor de standaard

Voldoende

De uitvoering van de standaard voldoet aan de wettelijke bepaling

Onvoldoende

De uitvoering van de standaard voldoet niet aan de wettelijke bepaling

Er wordt geen oordeel uitgesproken over een gebied uit het waarderingskader.

Niet alle onderzoeken leiden tot een oordeel per standaard. Dat is afhankelijk van de vraagstelling in het onderzoek.

4.2. Oordeelsvorming

4.2.1. Naleving

Bij onze oordeelsvorming hanteren we bovengenoemde richtlijnen. De mate waarin de praktijk de essentie en bedoeling van de standaard tentoonspreidt is bepalend voor ons oordeel. We beoordelen echter niet de naleving van elke wettelijke taak op zich, maar juist in relatie tot wat met de standaard wordt beoogd, verwoord in de resultaatbeschrijving.

Als het niet naleven van een wettelijke taak beperkt van invloed is op het resultaat én als het punt op korte termijn kan worden hersteld, dan handhaven we het oordeel voldoende. We kunnen afspraken maken over de hersteltermijn en we leggen dit dan vast in ons rapport.

4.2.2. Omgevingsfactoren

Omgevingsfactoren, de context waarbinnen de SBB opereert, kunnen in positieve of negatieve zin van invloed zijn op de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken. Omgevingsfactoren zijn onder meer: de ontwikkeling van de studentpopulatie, arbeidsmarktontwikkelingen, veranderingen in wet- en regelgeving. Echter, onze oordelen betreffen altijd de kwaliteit van de uitvoering van wettelijke taken, los van de omgevingsfactoren.

Omgevingsfactoren zijn niet van invloed op het oordeel, maar zij spelen wel een rol bij het bepalen van passende interventies in het kader van vervolgtoezicht. Anderzijds kunnen deze ook aanleiding zijn voor het agenderen van een onderwerp of het uitvoeren van een themaonderzoek.

4.2.3. Expertoordeel

Het karakter van het waarderingskader met enerzijds een stevige wettelijke basis en de beschrijving van verwachte resultaten en anderzijds de grote diversiteit aan sectoren en branches waar de SBB verantwoordelijk voor is, stelt hoge eisen aan onze expertise. Met het waarderingskader als hulpmiddel en de richtlijnen voor de oordeelsvorming beoordelen we de feitelijke uitvoering van wettelijke taken vanuit het perspectief van het verwacht resultaat. We typeren het inspectieoordeel daarom als een expertoordeel. Met onze deskundigheid als toezichthouder en met kennis van zaken op de onderscheiden kwaliteitsgebieden zijn we in staat om in gelijke situaties tot gelijke oordelen te komen, maar we willen ook in ongelijke situaties tot ongelijke oordelen komen. We baseren onze oordelen daartoe op meerdere bronnen, zoals gesprekken met adviseurs praktijkleren, vertegenwoordigers van sectorkamers, leden van de Toetsingskamer, management en beleidsondersteuners, praktijkopleiders en diverse documentatie en vastleggingen. We passen hoor en wederhoor toe. We werken in teams, onze oordelen komen in consensus tussen de inspecteurs tot stand en referenten beoordelen in de rapportagefase de onderbouwing van onze bevindingen. Met deze werkwijze komen we tot een afgewogen oordeel. Onze focus gedurende het gehele proces is dat we recht doen aan de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken die we aantreffen en we zijn hierin geslaagd als onze oordelen als fair worden ervaren.

Bijlage I. Wettelijk kader WOT

Artikel 3. Taken

  • 1. Het toezicht op het onderwijs is opgedragen aan de inspectie.

  • 2. Het toezicht omvat de volgende taken:

    • a. het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het onderwijs, daaronder begrepen de kwaliteit van het onderwijspersoneel, aan instellingen als bedoeld in de onderwijswetten met uitzondering van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van de uitoefening van de taken van de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, en het beoordelen van de kwaliteitsvoorwaarden van de voorschoolse educatie op peuterspeelzalen en kindercentra, bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,

    • b. het beoordelen en bevorderen van de naleving van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften,

      [...]

    • f. het rapporteren over de ontwikkeling van het onderwijs en over de uitoefening van de taken door de instellingen, de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, in het bijzonder over de kwaliteit daarvan, en

    [...]

Artikel 15. Specifiek onderzoek basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs

  • 1. Naast het onderzoek, bedoeld in artikel 11, kan de inspectie ter uitvoering van haar taken, bedoeld in artikel 3, uit eigen beweging dan wel op aanwijzing van Onze Minister specifiek onderzoek verrichten.

  • 2. Artikel 11, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 20 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzet.

Artikel 15l. Reikwijdte

Dit hoofdstuk is van toepassing op het toezicht op de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 15n. Uitoefening van het toezicht

  • 1. Ter uitvoering van de in artikel 3, tweede lid, bedoelde taken, onderzoekt de inspectie jaarlijks de kwaliteit van de uitoefening van de wettelijke taken door de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in de artikelen 1.5.1 van de Wet educatie en 10b4 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • 2. Indien de inspectie naar aanleiding van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, oordeelt dat de kwaliteit tekortschiet, verricht zij na een door haar aangegeven termijn onderzoek naar de verbeteringen die de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven heeft gerealiseerd.

  • 3. De inspectie stelt het bestuur in kennis van de datum en het doel van het onderzoek, bedoeld in het eerste of tweede lid. Kennisgeving geschiedt ten minste vier weken voor aanvang van een onderzoek. Indien de inspectie dit nodig oordeelt, verricht zij onderzoek zonder deze kennisgeving.

  • 4. Bij de uitvoering van een onderzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid, kan de inspectie onafhankelijke deskundigen betrekken.

  • 5. De artikelen 12, 13, 14 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing.

Bijlage II. Wettelijke bepalingen SBB

Artikel 1.5.1. Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt een rechtspersoon aangewezen die is belast met de volgende taken:

    • a. het ontwikkelen en onderhouden van een landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting tussen het aanbod van beroepsonderwijs en de maatschappelijke behoeften daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarkt voor afgestudeerden, en mede gelet op van belang zijnde ontwikkelingen in internationaal verband, onder meer door het doen van voorstellen aan Onze Minister voor de kwalificatiedossiers, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede lid,

    • b. het bijdragen aan een doelmatige en doelgerichte inzet van overheidsmiddelen door het ontwikkelen van voorstellen, welke beroepsopleidingen voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking komen,

    • c. het bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming,

    • d. het ontwikkelen en vaststellen van kwaliteitscriteria voor beroepspraktijkvormingsplaatsen en het ten minste een maal per vier jaar beoordelen van bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen aan de hand van deze criteria en het openbaar maken van een overzicht van bedrijven en organisaties die voldoen aan deze criteria,

    • e. het zoveel mogelijk zorg dragen voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen,

    • f. het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken, genoemd in dit artikel, en

    • g. het uitvoeren van aanvullende activiteiten ter bevordering van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt.

  • 2. De rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van deze wet aangeduid als Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

  • 3. Onze Minister verstrekt de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen subsidie voor de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met f.

  • 4. Onze Minister kan de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs op aanvraag subsidie verstrekken voor de uitvoering van taken als bedoeld in het eerste lid, onder g.

  • 5. Het is de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven niet toegestaan andere activiteiten uit te voeren dan de aan haar door de wet opgedragen taken.

Artikel 4.3.1. Formatie

Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven. Zoveel mogelijk tegelijk met deze vaststelling bepaalt het bestuur functies en taken van het personeel van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

Artikel 4.3.2. Rechtspositie personeel Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven

Artikel 4.1.2, met uitzondering van het vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op de rechtspositie van het personeel van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, met dien verstande dat het gaat om de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven en het bestuur daarvan in plaats van om instellingen en de bevoegde gezagsorganen daarvan.

Artikel 7.2.4. Landelijke kwalificatiestructuur beroepsonderwijs

  • 1. Met het oog op het functioneren van een landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting tussen het aanbod van het beroepsonderwijs en de maatschappelijke behoeften daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerden, draagt Onze Minister zorg voor het vaststellen en onderhouden van een samenhangend en gedifferentieerd geheel van opleidingsdomeinen, kwalificatiedossiers en bijbehorende kwalificaties die voor de desbetreffende bedrijfstakken of beroepencategorieën van belang zijn.

  • 2. Daartoe worden op voorstel van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, behoudens het achtste lid, bij ministeriële regeling vastgesteld:

    • a. de kwalificatiedossiers,

    • b. van elk kwalificatiedossier:

      • het opleidingsdomein waartoe het kwalificatiedossier behoort, tenzij het een kwalificatiedossier betreft dat uitsluitend is gericht op de kwalificatie voor de entree op de arbeidsmarkt,

      • de kwalificatie of kwalificaties die het kwalificatiedossier bevat, en

      • de kwalificatie of kwalificaties op grond waarvan een beroepsopleiding kan worden ingericht die voor bekostiging in aanmerking komt,

    • c. van elke kwalificatie:

  • 3. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven neemt bij het voorstel voor een kwalificatiedossier het bepaalde in het tweede, vierde, vijfde en zesde lid in acht. Uit het voorstel blijkt dat voldoende acht is geslagen op de aansluiting tussen de opleidingen voorbereidend beroepsonderwijs, de opleidingen middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, de beroepsopleidingen en de opleidingen hoger beroepsonderwijs, in elk geval door raadpleging van vertegenwoordigers van die onderwijsvelden. Indien ook andere instanties nauw bij het voorstel voor het kwalificatiedossier zijn betrokken, maakt de Samenwerkingsorganisatie in haar voorstel melding van de wijze waarop het oordeel van die instanties is betrokken in het voorstel.

  • 4. Bij de vaststelling van een kwalificatiedossier worden de referentieniveaus Nederlandse taal en de referentieniveaus rekenen in acht genomen die op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen zijn vastgesteld voor de soorten opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a tot en met e.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de inhoud van een kwalificatiedossier.

  • 6. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven voor de termijnen bij de totstandkoming, vaststelling en geldigheidsduur van kwalificatiedossiers. Tevens worden bij ministeriële regeling een model en een toetsingskader voor kwalificatiedossiers vastgesteld.

  • 7. Deelnemers worden behoudens de tweede volzin opgeleid overeenkomstig het kwalificatiedossier dat voor de desbetreffende beroepsopleiding is vastgesteld voor de aanvang van het studiejaar waarin zij met het eerste jaar van die opleiding starten. Nadat de geldigheidsduur van een kwalificatiedossier is verstreken, kan een diploma op basis van dat kwalificatiedossier nog worden uitgereikt gedurende een periode die overeenkomt met de studieduur van de desbetreffende beroepsopleiding, vermeerderd met 2 jaren.

  • 8. Onze Minister kan in bijzondere gevallen een kwalificatiedossier vaststellen zonder voorstel van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven. Onze Minister gaat hiertoe niet over dan nadat de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn een voorstel voor een kwalificatiedossier te doen dat aansluit bij de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en is afgestemd met het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven.

Artikel 7.2.5a. Vaststelling opleidingsdomeinen

Bij ministeriële regeling worden op voorstel van de instellingen in overleg met de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven de opleidingsdomeinen vastgesteld.

Artikel 7.2.6. Beroepsvereisten

  • 1. Indien voor een beroep bij of krachtens een wet, verdrag of bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, vereisten zijn vastgesteld over de kwaliteiten onder meer op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden of beroepshoudingen waarover degenen die een opleiding gericht op dat beroep voltooien, moeten beschikken, of over de examinering bij de desbetreffende beroepsopleiding:

    • a. draagt de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven ervoor zorg dat deze vereisten verwerkt zijn bij het doen van het voorstel, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede en derde lid,

    • b. voegt de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven een verklaring van Onze Minister die het aangaat dat deze vereisten correct zijn verwerkt in het voorstel, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede en derde lid, en

    • c. neemt Onze Minister deze vereisten in acht bij de vaststelling van de standaarden, bedoeld in artikel 7.4.4.

  • 2. De instelling draagt er bij het aanbieden van een beroepsopleiding zorg voor dat degenen die deze opleiding volgen, ten minste in de gelegenheid zijn aan de in het eerste lid bedoelde vereisten te voldoen en dat bij de examinering, zo nodig in afwijking van titel 4 van dit hoofdstuk, aan die vereisten wordt voldaan.

Artikel 7.2.9. Beschikbaarheid praktijkplaats en totstandkoming praktijkovereenkomst

  • 1. Het bevoegd gezag van de instelling draagt zorg voor de beschikbaarheid van de praktijkplaats en de totstandkoming van de in artikel 7.2.8 bedoelde overeenkomst. De overeenkomst wordt gesloten door de instelling, de deelnemer en het bedrijf dat of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt.

  • 2. Indien het bevoegd gezag en de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven na het sluiten van de in artikel 7.2.8 bedoelde overeenkomst vaststellen dat de praktijkplaats niet of niet volledig beschikbaar is, de begeleiding tekortschiet of ontbreekt, het bedrijf of de organisatie niet langer beschikt over een gunstige beoordeling als bedoeld in artikel 7.2.10, of sprake is van andere omstandigheden die maken dat de beroepspraktijkvorming niet naar behoren zal kunnen plaatsvinden, bevordert het bevoegd gezag, na overleg met het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, dat een toereikende vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 7.2.10. Beoordeling kwaliteit en erkenning leerbedrijven voor de beroepspraktijkvorming

  • 1. Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven zorgt ervoor dat bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen eenmaal in de vier jaar worden beoordeeld aan de hand van door de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven vast te stellen criteria. Indien daartoe door bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat kan controle frequenter plaats vinden.

  • 2. Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven erkent een bedrijf of organisatie als leerbedrijf voor de beroepspraktijkvorming of handhaaft de erkenning bij een gunstige beoordeling op grond van het eerste lid. Het bestuur weigert de erkenning of trekt de erkenning in, indien de in de eerste volzin bedoelde beoordeling ongunstig is.

  • 3. Het bestuur vraagt geen vergoeding voor de kosten van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, en de beschikkingen, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. De erkenning vervalt van rechtswege als het leerbedrijf gedurende een aaneengesloten periode van vier jaar geen beroepspraktijkvorming heeft verzorgd.

  • 5. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven maakt de in het eerste lid bedoelde criteria bekend. Van deze bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 6. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven draagt zorg voor openbaarmaking van een overzicht van bedrijven en organisaties met een erkenning op grond van het tweede lid, eerste volzin.

  • 7. Tot het verzorgen van beroepspraktijkvorming voor een opleiding of groep van opleidingen zijn uitsluitend bevoegd de bedrijven en organisaties met een erkenning op grond van het tweede lid, eerste volzin.

Artikel 8.2.2. Nadere vooropleidingseisen

  • 1. Op voorstel van organisaties in het voortgezet onderwijs, vertegenwoordigers van de instellingen de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven worden bij ministeriële regeling aangewezen de sectoren, bedoeld in de artikelen 10, 10b en 10d van de Wet op het voortgezet onderwijs, waarop het diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, het diploma voorbereidend beroepsonderwijs, het diploma mavo-vbo en de diploma's voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs betrekking moeten hebben, alsmede vakken en andere programma-onderdelen die deel moeten hebben uitgemaakt van het examen ter verkrijging van een van deze diploma's, om te kunnen worden toegelaten tot een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de diploma’s van beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met c, ingeval van doorstroom van een lager naar een hoger niveau als bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, met dien verstande dat er geen sprake is van een voorstel van organisaties in het voortgezet onderwijs.

  • 2. In de ministeriële regeling kan onderscheid worden gemaakt naar groepen van deelnemers, dan wel kan worden bepaald dat de regeling niet van toepassing is op groepen van deelnemers.

Artikel 9.2.1. Samenstelling en statuten rechtspersoon

  • 1. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven is een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk niet zijnde een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. In het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven en de organen, ingesteld ter uitwerking van het vierde lid, eerste volzin, participeren vertegenwoordigers van het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven.

  • 3. De voorzitter van het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven en diens plaatsvervanger worden op voordracht van vertegenwoordigers van het beroepsonderwijs en van het bedrijfsleven benoemd door Onze Minister, voor een periode van ten hoogste vier jaar. Zij kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar.

  • 4. De statuten van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven bevatten een regeling voor de betrokkenheid van het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven bij de totstandkoming van voorstellen voor kwalificatiedossiers en de criteria, bedoeld in artikel 7.2.10, eerste lid, en bij de uitvoering van de overige taken van de organisatie. De regeling kan nader worden uitgewerkt in een bestuursreglement.

  • 5. De statuten en het bestuursreglement alsmede wijzigingen daarvan behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

Bijlage III. Waarderingskader SBB

GEBIED 1: KWALIFICATIESTRUCTUUR

1.1

Ontwikkelen en onderhoud

Het ontwikkelen en onderhouden van een landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting tussen het aanbod van beroepsonderwijs en de maatschappelijke behoeften daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarkt voor afgestudeerden, en mede gelet op van belang zijnde ontwikkelingen in internationaal verband, onder meer door het doen van voorstellen aan Onze Minister voor de kwalificatiedossiers, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede lid.

Referentie: WEB, artikel 1.5.1, lid 1a

Resultaatbeschrijving

De kwaliteit van de vigerende kwalificatiestructuur, de kwaliteit van de afzonderlijke kwalificatiedossiers en de keuzedelen voldoen ex- ante en ex-post aan de volgende criteria: Doelmatigheid, Uitvoerbaarheid, Herkenbaarheid, Transparantie, Flexibiliteit en Duurzaamheid.

Referentie: Vigerende Regeling vaststelling model en toetsingskader kwalificatiedossiers

1.2

Doelmatige bekostiging

Het bijdragen aan een doelmatige en doelgerichte inzet van overheidsmiddelen door het ontwikkelen van voorstellen, welke beroepsopleidingen voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking komen.

Referentie: WEB, artikel 1.5.1, lid 1b

Resultaatbeschrijving

De SBB doet in voorkomende gevallen onderbouwde en passende bekostigingsadviezen over opleidingen in de kwalificatiestructuur.

GEBIED 2: BEROEPSPRAKTIJKVORMING

2.1

Zorgplicht toereikendheid leerbedrijven

Het zoveel mogelijk zorg dragen voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen.

Referentie: WEB, artikel 1.5.1, lid 1e

Resultaatbeschrijving

De SBB verantwoordt het beleid en de uitvoering daarvan ten aanzien van de verhouding tussen het aantal beroepspraktijkvormingsplaatsen, de wens van de arbeidsmarkt en het aanbod van studenten.

De beschikbaarheid van beroepspraktijkvormingsplaatsen en de mogelijkheden voor beroepspraktijkvorming zijn openbaar en gericht op de verschillende doelgroepen.

De SBB ondersteunt onderwijsinstellingen bij de matching van studenten en leerbedrijven.

Referentie: Het vigerende BPV-protocol. In het BPV-Protocol staan afspraken met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, werkgeversorganisaties en de MBO Raad voor een kwalitatief goede beroepspraktijkvorming (bpv).

2.2

Erkennen leerbedrijven (mbo)

Het ontwikkelen en vaststellen van kwaliteitscriteria voor beroepspraktijkvormingsplaatsen en het ten minste een maal per vier jaar beoordelen van bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen aan de hand van deze criteria en het openbaar maken van een overzicht van bedrijven en organisaties die voldoen aan deze criteria.

Referentie: WEB, artikel 1.5.1, lid 1d

Resultaatbeschrijving

De ontwikkelde en vastgestelde kwaliteitscriteria waarborgen een juiste en passende erkenning van beroepspraktijkvormingsplaats in relatie tot het kwalificatiedossier.

De erkende leerbedrijven voldoen tijdig en minimaal aan de eisen van de toegepaste erkenningsregeling in combinatie met het Profiel praktijkopleider en andere aanvullende relevante afspraken en criteria.

Referentie: Reglement erkenning leerbedrijven SBB conform WEB, artikel 7.2.10 lid 5

2.3

Erkennen leerbedrijven (vmbo)

De SBB zorgt ervoor dat bedrijven en organisaties die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgen eenmaal in de vier jaar worden beoordeeld aan de hand van de kwaliteitseisen in WVO, artikel 10b6. Indien daartoe door bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat kan controle frequenter plaats vinden.

Referentie: WVO, artikel 10b4, lid 2

Resultaatbeschrijving

De erkende leerbedrijven voldoen tijdig en minimaal aan de eisen van de toegepaste erkenningsregeling.

Referentie: WVO, artikel 10b6

2.4

Kwaliteit beroepspraktijkvorming

Het bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming.

Referentie: WEB, artikel 1.5.1, lid 1c

Resultaatbeschrijving

De SBB informeert en coacht de praktijkopleider zodat hij zijn taken goed kan uitvoeren, waaronder begeleiden en beoordelen.

De SBB stimuleert de gelijkwaardige samenwerkingsrelatie tussen onderwijsinstellingen en leerbedrijven ten behoeve van de kwaliteit en kwaliteitsverbetering van de beroepspraktijkvorming.

Indien nodig voorziet de SBB – in overleg met de onderwijsinstelling – in vervangende beroepspraktijkvormingsplaatsen voor studenten.

De SBB evalueert de bestendige kwaliteit van het leerbedrijf. Desgewenst ondersteunt de SBB het leerbedrijf bij het opstellen en uitvoeren van een verbeterplan (dan wel wordt de erkenning beëindigd).

Referentie: Het vigerende BPV-protocol. In het BPV-Protocol staan afspraken met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, werkgeversorganisaties en de MBO Raad voor een kwalitatief goede beroepspraktijkvorming (bpv).

GEBIED 3: ONDERSTEUNING

3.1

Ondersteunend onderzoek

Het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken, genoemd in WEB, artikel 1.5.1.

Referentie: WEB, artikel 1.5.1, lid 1f

Resultaatbeschrijving

De SBB voert adequaat onderzoek uit ten einde de beschikking te hebben over valide en actuele informatie om invulling te geven haar wettelijke taken.

3.2

Aanvullende activiteiten arbeidsmarktperspectief

Het uitvoeren van aanvullende activiteiten ter bevordering van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt.

Referentie: WEB, artikel 1.5.1, lid 1g

Resultaatbeschrijving

De SBB voert passende en tijdige maatregelen uit ten einde de aansluiting op de arbeidsmarkt te bevorderen. De SBB heeft zicht op de effectiviteit van de genomen maatregelen.

  1. Zie bijlage I Wetteksten WOT ^ [1]
  2. Zie bijlage Wetteksten WOT ^ [2]
  3. De hoor en wederhoor en de openbaarmaking vindt plaats op grond van de artikelen 20 en 21 van de WOT. Zie voor themaonderzoeken artikel. 8 van de WOT en artikel 4, lid 3 en 4 van de Regeling Inspectie van het Onderwijs 2006. ^ [3]
Naar boven