Beleidsregels inning bestuursrechtelijke premie Zorgverzekeringswet 2016

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 13-07-2016 t/m 01-01-2017

Beleidsregels inning bestuursrechtelijke premie Zorgverzekeringswet 2016

Artikel 1. De melding van de zorgverzekering als bedoeld in artikel 18c van de Zorgverzekeringswet (wanbetalers)

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

  • 2 Het Zorginstituut maakt nadere werkafspraken met de zorgverzekeraars over de wijze en het tijdstip van aanlevering van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, en eventueel andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 18c, 18d in combinatie met 18f, 18g en 34a, van de Zorgverzekeringswet.

  • 3 De zorgverzekeraars leveren de gegevens aan overeenkomstig de werkafspraken, bedoeld in het tweede lid. Gegevens die niet overeenkomstig de regeling ingevolge artikel 92 van de Zorgverzekeringswet of de nadere werkafspraken als bedoeld in het tweede lid zijn aangeleverd neemt het Zorginstituut niet in behandeling.

  • 4 Het Zorginstituut neemt de melding door de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 18c, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet niet verder in behandeling indien:

    • a. de melding ziet op een zorgverzekering van een verzekeringnemer en, indien deze een andere is dan de verzekeringnemer, de verzekerde, die op het moment van de melding, bedoeld in het eerste lid, de leeftijd van 18 jaar en vijf maanden nog niet heeft bereikt;

    • b. de melding ziet op een zorgverzekering van een verzekeringnemer en, indien deze een andere is dan de verzekeringnemer, de verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan het moment van de melding bedoeld in het eerste lid, minder dan vijf maanden verzekerd is geweest bij de zorgverzekeraar die de melding doet;

    • c. het door de zorgverzekeraar gebruikte burgerservicenummer niet voldoet aan de daarvoor geldende eisen;

    • d. de melding niet vergezeld gaat van de verklaring als bedoeld in artikel 18c, derde lid, van de Zorgverzekeringswet;

    • e. aannemelijk is dat het aanbod tot het treffen van een betalingsregeling, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, en de mededeling, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, van de Zorgverzekeringswet, dan wel de mededeling, bedoeld in artikel 18b, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet de verzekeringnemer, en, indien deze een andere is dan de verzekeringnemer, de verzekerde niet heeft bereikt;

    • f. de melding ziet op een zorgverzekering van een overleden verzekeringnemer en, indien deze een andere is dan de verzekeringnemer, de verzekerde.

Artikel 2. De zorgverzekering als bedoeld in artikel 9d en 18e van de Zorgverzekeringswet (voormalig onverzekerden)

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

  • 2 Het Zorginstituut maakt, zo nodig, nadere werkafspraken met de zorgverzekeraars over de wijze en aanlevering van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, en eventueel andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 18e in combinatie met 18f, 18g en 34a van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 3. Het besluit van het Zorginstituut over de verschuldigdheid, de heffing en de inning van de bestuursrechtelijke premie

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

  • 1 Het Zorginstituut bericht de verzekeringnemer zo spoedig mogelijk dat de verzekeringnemer de bestuursrechtelijke premie verschuldigd is. Het Zorginstituut deelt daarbij ten minste mee:

    • a. dat degene die bij het Zorginstituut is gemeld op grond van artikel 18c van de Zorgverzekeringswet tot nader bericht van het Zorginstituut bestuursrechtelijke premie per maand verschuldigd is;

    • b. dat de bestuursrechtelijke premie, voor degene die op grond van artikel 9d, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet verzekerd is, per maand verschuldigd is gedurende 12 maanden;

    • c. wat de hoogte van de bestuursrechtelijke premie per maand is;

    • d. dat het Zorginstituut, indien mogelijk, de volledige bestuursrechtelijke premie, op de inkomsten van de verzekeringnemer, bedoeld in artikel 18f, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet zal doen inhouden;

    • e. dat het Zorginstituut, indien onderdeel d geen toepassing vindt, de bestuursrechtelijke premie int door de aan de verzekeringnemer toekomende zorgtoeslag op grond van de wet op de Zorgtoeslag of het voorschot daarop aan zich te laten uitbetalen;

    • f. dat het Zorginstituut indien onderdeel d geen toepassing vindt en onderdeel e wel toepassing vindt het restant van de bestuursrechtelijke premie op andere wijze in rekening zal brengen;

    • g. dat het Zorginstituut, indien sprake is van melding van overige verzekerden naast de verzekeringnemer op grond van artikel 18c van de Zorgverzekeringswet, de bestuursrechtelijke premie voor deze verzekerden op andere wijze in rekening brengt dan met toepassing van onderdeel d;

    • h. dat het niet mogelijk is bezwaar aan te tekenen tegen een besluit over de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan.

  • 2 Het Zorginstituut kan besluiten de heffing en inning van de bestuursrechtelijke premie te wijzigen. Het Zorginstituut zal de verzekeringnemer daarover tijdig berichten.

  • 3 Indien de hoogte van de bestuursrechtelijke premie wijzigt stuurt het Zorginstituut voorafgaand aan de wijziging bericht daarvan aan de verzekeringnemer en, indien sprake is van een inhoudingsplichtige, aan de inhoudingsplichtige.

Artikel 4. De inhouding door de inhoudingsplichtige

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

  • 1 Als een verzekeringnemer meerdere bronnen van loon of uitkering heeft, zal het Zorginstituut in beginsel de inhoudingsplichtige van wie de verzekeringnemer het hoogste inkomen ontvangt opdracht geven tot inhouding, mits dat inkomen toereikend is voor het voldoen van de maandelijkse bestuursrechtelijke premie.

  • 2 Het Zorginstituut geeft de inhoudingsplichtige zo spoedig mogelijk na de melding door de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 18c, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, dan wel na aanvang van de zorgverzekering als bedoeld in artikel 9d, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, opdracht tot maandelijkse inhouding en afdracht van de bestuursrechtelijke premie ten laste van het inkomen van de verzekeringnemer.

    De inhoudingsplichtige draagt de maandelijkse inhouding binnen zes weken na de eerste dag van de maand waarop de bestuursrechtelijke premie betrekking heeft, af aan het Zorginstituut.

  • 3 Het Zorginstituut zal uitzendorganisaties en daarmee vergelijkbare organisaties slechts aanschrijven als inhoudingsplichtige voor zover het gaat om werknemers die in een dienstverband staan met die organisaties, waaruit zij een maandelijks inkomen betrekken.

  • 4 Het Zorginstituut zal geen opdracht tot inhouding geven op:

  • 5 Indien de inhoudingsplichtige aan het Zorginstituut een verifieerbaar signaal geeft waaruit blijkt dat de verzekeringnemer geen inkomen meer van hem ontvangt, zal het Zorginstituut de inhoudingsplichtige zo spoedig mogelijk meedelen dat hij de opdracht tot inhouding van de bestuursrechtelijke premie intrekt. Het Zorginstituut zal gelijktijdig de verzekeringnemer over de intrekking informeren en daarbij meedelen op welke andere wijze de invordering van de bestuursrechtelijke premie wordt voortgezet.

Artikel 5. De inschakeling van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) bij incasso van de vordering op de verzekeringnemer

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

  • 1 Het Zorginstituut draagt de invordering van de bestuursrechtelijke premie op aan het CJIB:

    • a. indien het Zorginstituut geen opdracht geeft tot inhouding aan een inhoudingsplichtige;

    • b. indien het bestuursrechtelijke premie betreft voor verzekerden, niet zijnde de verzekeringnemer.

  • 2 Na overdracht van de invordering, bedoeld in het eerste lid, doet het Zorginstituut maandelijks opgave aan het CJIB welk bedrag het CJIB moet invorderen.

  • 3 Na overdracht van de invordering verzoekt het CJIB aan de Belastingdienst na te gaan of de verzekeringsnemer of zijn partner een zorgtoeslag of een voorschot daarop als bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag ontvangt en, indien dit het geval is, de uitbetaling daarvan aan het CJIB te doen.

  • 4 Het CJIB stuurt de verzekeringnemer een acceptgiro waarmee deze de bestuursrechtelijke premie of, na toepassing van het derde lid, het restant daarvan, kan voldoen.

  • 5 Bij uitblijven van betaling binnen 6 weken na verzending van de acceptgiro bedoeld in het vorige lid, stuurt het CJIB éénmalig een aanmaning tot betaling binnen twee weken na verzending van de aanmaning. Daarbij zal het CJIB de verzekeringnemer namens het Zorginstituut aanzeggen dat het Zorginstituut de betaling kan afdwingen door op kosten van de verzekeringnemer invorderingsmaatregelen te treffen.

  • 6 Indien na toepassing van het vijfde lid de verzekeringnemer de bestuursrechtelijke premie niet heeft voldaan, gaat het Zorginstituut, via het CJIB, over tot invordering bij dwangbevel. Het dwangbevel kan betrekking hebben op meerdere bestuursrechtelijke maandpremies die niet zijn voldaan of op toekomstige vorderingen van verschuldigde bestuursrechtelijke maandpremies.

  • 7 Het CJIB vordert namens het Zorginstituut de kosten van ten uitvoerlegging in bij de verzekeringnemer.

  • 8 Het CJIB kan het Zorginstituut adviseren de invordering te staken, omdat invordering gelet op de omstandigheden waarin de verzekeringnemer verkeert geen redelijk doel meer dient. Indien de invordering is gestaakt, kan het Zorginstituut op enig moment het CJIB verzoeken de invordering opnieuw aan te vangen.

Artikel 6. De invordering van de bestuursrechtelijke premie bij de inhoudingsplichtige

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

  • 1 Indien de inhoudingsplichtige niet binnen zes weken na verzending van de opdracht tot inhouding en afdracht van de bestuursrechtelijke premie aan die opdracht voldoet, stuurt het Zorginstituut hem een herinnering tot betaling binnen twee weken na verzending van de herinnering. Blijft betaling binnen twee weken na de herinnering achterwege, dan stuurt het Zorginstituut een aanmaning. Daarbij zegt het Zorginstituut aan dat het de betaling bij het uitblijven daarvan kan afdwingen door op kosten van de inhoudingsplichtige invorderingsmaatregelen uit te voeren dan wel te laten uitvoeren.

  • 2 Indien na de termijn van twee weken na de aanmaning, bedoeld in het eerste lid, geen betaling heeft plaatsgevonden, zal het Zorginstituut tot invordering van de bestuursrechtelijke premie bij de inhoudingsplichtige middels een dwangbevel overgaan. Het dwangbevel kan betrekking hebben op meerdere bestuursrechtelijke maandpremies die niet door de inhoudingsplichtige zijn voldaan of op toekomstige vorderingen.

Artikel 7. De eindafrekening voor de verzekeringnemer

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

  • 1 Het Zorginstituut stuurt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de melding, bedoeld in artikel 18d, derde lid, van de Zorgverzekeringswet, de verzekeringnemer een bericht dat deze de bestuursrechtelijke premie niet langer verschuldigd is. Het Zorginstituut stuurt tevens zo spoedig mogelijk na afloop van de periode, bedoeld in artikel 18e, van de Zorgverzekeringswet, de verzekeringnemer een bericht dat deze de bestuursrechtelijke premie niet langer verschuldigd is. Hierbij vermeldt het Zorginstituut dat het niet mogelijk is tegen dit besluit bezwaar aan te tekenen.

  • 2 Het Zorginstituut stuurt de verzekeringnemer, zo spoedig mogelijk na het bericht, bedoeld in het eerste lid, een eindafrekening, die tenminste omvat:

    • a. het saldo van aan het Zorginstituut verschuldigde bestuursrechtelijke premie en reeds ontvangen bestuursrechtelijke premie;

    • b. een vermelding van het bedrag dat door het Zorginstituut is ontvangen van de broninhouder. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op het saldo, bedoeld in onderdeel a;

    • c. de mededeling van het Zorginstituut dat de verzekeringnemer het saldo, bedoeld in onderdeel a, rekeninghoudend met onderdeel b, aan het Zorginstituut dient te betalen dan wel van het Zorginstituut terugontvangt.

  • 3 Indien uit de eindafrekening blijkt dat er te veel bestuursrechtelijke premie is ingehouden of betaald, betaalt het Zorginstituut het saldo binnen zes weken na ontvangst van het rekeningnummer aan de verzekeringnemer uit.

  • 4 In afwijking van het tweede lid schort het Zorginstituut de toezending van een eindafrekening op als de melding, bedoeld in het eerste lid, is gedaan in verband met het sluiten van een overeenkomst tot stabilisatie of een betalingsregeling als bedoeld in artikel 18d, tweede lid, onderdeel c, van de Zorgverzekeringswet of als de melding is gedaan als gevolg van de toepassing van artikel 18d, tweede lid, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.

  • 5 Het Zorginstituut maakt de opschorting, bedoeld in het vorige lid, ongedaan zodra de overeenkomst tot stabilisatie is beëindigd, er geen sprake meer is van een betalingsregeling als bedoeld in artikel 18d, tweede lid, onderdeel c, van de Zorgverzekeringswet of als artikel 18d, tweede lid, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet niet langer van toepassing is.

Artikel 8. De invordering restschuld bij de verzekeringnemer door het CJIB

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

  • 1 Indien het Zorginstituut vaststelt dat de verzekeringnemer het saldo van de eindafrekening aan het Zorginstituut moet betalen zal het CJIB, namens het Zorginstituut, tot invordering van het saldo overgaan, tenzij het Zorginstituut aanleiding heeft om af te zien van het invorderen van het saldo van de eindafrekening.

  • 2 Het Zorginstituut vordert over de periode tot 1 juli 2016 bij de eindafrekening ten hoogste de standaardpremie zoals bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag in over achterstallige maanden.

    Het Zorginstituut vordert over de periode na 30 juni 2016 bij de eindafrekening ten hoogste de gemiddelde premie zoals bedoeld in artikel artikel 18d, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet in over achterstallige maanden.

    Het Zorginstituut vermeldt dit op de eindafrekening.

  • 3 Betaling van het saldo geschiedt binnen zes weken na vaststelling van de eindafrekening.

  • 4 Het CJIB zal de verzekeringnemer één keer aanmanen om binnen twee weken de betaling alsnog te doen.

  • 5 Indien na toepassing van de vorige leden de verzekeringnemer de bestuursrechtelijke premie niet alsnog heeft voldaan, gaat het CJIB, namens het Zorginstituut, over tot invordering bij dwangbevel.

  • 6 Het CJIB zal, namens het Zorginstituut, de kosten van invordering en beslaglegging in verband met de invordering van het saldo op de eindafrekening bij de verzekeringnemer in rekening brengen.

Artikel 9. De betalingsregeling voor de invordering van de restschuld bij de verzekeringnemer

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 8, derde lid, kan het CJIB, namens het Zorginstituut, de verzekeringnemer een standaardbetaalvoorstel doen ter voldoening van het saldo van de eindafrekening.

  • 2 Het standaardbetaalvoorstel is gebaseerd op onderstaande tabel en voorziet in gelijke maandelijkse termijnen:

    Vorderingen van (in €):

    In maximaal:

    50,– tot 120,–

    6 maanden

    120,– tot 300,–

    12 maanden

    300,– tot 600,–

    18 maanden

    600,– tot 900,–

    24 maanden

    900,– tot 1.200,–

    30 maanden

    1.200,– tot 1.500,–

    36 maanden

    1.500,– of meer

    60 maanden

  • 3 Op verzoek van de verzekeringnemer kan het CJIB, namens het Zorginstituut, in afwijking van het in het vorige lid opgenomen standaardbetaalvoorstel, een individuele betalingsregeling treffen. Daarbij is het uitgangspunt een termijn van maximaal 60 maanden.

  • 4 Op basis van door de verzekeringnemer te verstrekken financiële gegevens berekent het CJIB, namens het Zorginstituut, de aflossingscapaciteit voor de individuele betalingsregeling, bedoeld in het derde lid. Indien uit de berekening blijkt dat de aflossingscapaciteit meer bedraagt dan de in het standaardbetaalvoorstel opgenomen bedragen, past het CJIB, namens het Zorginstituut, het eerder vastgestelde bedrag van het standaardbetaalvoorstel, bedoeld in het tweede lid, toe.

  • 5 Als de verzekeringnemer het standaard betaalvoorstel of de individuele betalingsregeling gedurende de looptijd niet nakomt, maant het CJIB, namens het Zorginstituut, de verzekeringnemer éénmalig aan voor het niet nagekomen termijnbedrag. Vindt geen nakoming plaats binnen twee weken na de aanmaning, dan vervalt het standaardbetaalvoorstel, dan wel trekt het Zorginstituut de individuele betalingsregeling in en wordt de invordering, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, vijfde en zesde lid, voor het gehele openstaande bedrag onverkort voortgezet.

  • 6 Het CJIB treft geen betalingsregeling, namens het Zorginstituut, indien het saldo van de eindafrekening ter invordering aan de deurwaarder is overgedragen.

Artikel 10. Het afzien van invordering van de restschuld bij de verzekeringnemer

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

Het Zorginstituut vordert het saldo van de eindafrekening niet in als:

  • a. de verzekering is afgemeld door de zorgverzekeraar vanwege deelname aan een schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 18d, tweede lid, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet, aan een buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 18d, tweede lid, onderdeel c, van de Zorgverzekeringswet, of omdat is voldaan aan de krachtens artikel 18d, tweede lid, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet bij ministeriële regeling bepaalde voorwaarden.

  • b. de verzekeringnemer is overleden; of

  • c. het saldo van de eindafrekening minder dan 50 euro bedraagt.

Artikel 11. De vaststelling en invordering van de achterstallige betalingen bij de inhoudingsplichtige na afmelding

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

  • 1 Het Zorginstituut stuurt gelijk met het bericht, bedoeld in artikel 7, eerste lid, aan de inhoudingsplichtige een bericht dat deze niet langer de bestuursrechtelijke premie hoeft in te houden en af te dragen. Hierbij vermeldt het Zorginstituut dat het niet mogelijk is tegen dit besluit bezwaar aan te tekenen.

  • 2 Indien de inhoudingsplichtige nog achterstallige betalingen van bestuursrechtelijke premie verschuldigd is, worden deze ingevorderd.

  • 3 Het Zorginstituut vordert het saldo van de eindafrekening, bedoeld in het vorige lid, niet bij de verzekeringnemer in maar bij de inhoudingsplichtige.

  • 5 Het Zorginstituut vordert het saldo van de eindafrekening, bedoeld in het tweede lid, niet in als het saldo minder dan 50 euro bedraagt.

Artikel 12. Werkafspraken

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

Het Zorginstituut maakt zo nodig met het CJIB, Vektis, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank en de zorgverzekeraars werkafspraken ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 18c tot en met 18g en 34a, van de Zorgverzekeringswet, en het bepaalde in deze beleidsregels. Zo nodig kan daarbij van het bepaalde in deze beleidsregels worden afgeweken.

Artikel 13. Citeertitel

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

  • 1 Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels inning bestuursrechtelijke premie Zorgverzekeringswet 2016.

Artikel 14. Inwerkingtreding en publicatie

[Regeling vervallen per 15-01-2017 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2017]

Deze beleidsregels worden met toelichting in de Staatscourant geplaatst.

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van twee dagen nadat deze zijn gepubliceerd in de Staatscourant en werken terug tot en met 1 juli 2016.

Voorzitter Raad van Bestuur

A. Moerkamp

Naar boven