Wet bescherming klokkenluiders

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 29-04-2024 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 18-02-2023 t/m heden

Wet van 14 april 2016, houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om met het oog op de bescherming van klokkenluiders rechtsbescherming te regelen, een Huis voor klokkenluiders op te richten en dat het noodzakelijk is daartoe wettelijke bepalingen vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • afdeling advies: de afdeling advies van het Huis, bedoeld in artikel 3a, tweede lid;

  • afdeling onderzoek: de afdeling onderzoek van het Huis, bedoeld in artikel 3a, derde lid;

  • bedrijfsgeheim: bedrijfsgeheim als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen;

  • betrokken derde:

    • a. een derde die verbonden is met een melder en die kan worden benadeeld door de werkgever van de melder of een persoon of organisatie waarmee de melder anderszins in een werkgerelateerde context verbonden is, en

    • b. een rechtspersoon die eigendom is van de melder, waarvoor de melder werkt of waarmee de melder anderszins werkgerelateerd verbonden is;

  • bevoegde autoriteit: een autoriteit als bedoeld in artikel 2c;

  • bureau: het bureau, bedoeld in artikel 3d;

  • degene die een melder bijstaat: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een melder adviseert in het meldingsproces in een werkgerelateerde context en wiens advisering vertrouwelijk is;

  • Huis: het Huis voor klokkenluiders, bedoeld in artikel 3;

  • melder: een natuurlijke persoon die in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten een vermoeden van een misstand meldt of openbaar maakt;

  • melding: melding van een vermoeden van een misstand;

  • meldkanaal: organisatie en procedure bij een bevoegde autoriteit voor het ontvangen en in behandeling nemen van meldingen;

  • misstand:

    • a. een schending of een gevaar voor schending van het Unierecht, of

    • b. een handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is bij:

      • 1°. een schending of een gevaar voor schending van een wettelijk voorschrift of van interne regels die een concrete verplichting inhouden en die op grond van een wettelijk voorschrift door een werkgever zijn vastgesteld, dan wel

      • 2°. een gevaar voor de volksgezondheid, voor de veiligheid van personen, voor de aantasting van het milieu of voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.

    Het maatschappelijk belang is in ieder geval in het geding indien de handeling of nalatigheid niet enkel persoonlijke belangen raakt en er sprake is van oftewel een patroon of structureel karakter dan wel de handeling of nalatigheid ernstig of omvangrijk is;.

  • Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties;

  • Onze Minister wie het aangaat: Onze Minister die verantwoordelijk is voor de bevoegde autoriteit;

  • opvolging: optreden van een werkgever of van een bevoegde autoriteit om de juistheid van de gedane beweringen van de melder na te gaan en zo nodig en voor zover bevoegd nader onderzoek te doen of maatregelen te treffen;

  • richtlijn: Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305);

  • schending van het Unierecht: handeling of nalatigheid die:

    • a. onrechtmatig is en betrekking heeft op Uniehandelingen en beleidsterreinen die binnen het in artikel 2 van de richtlijn bedoelde materiële toepassingsgebied vallen, of

    • b. het doel of de toepassing ondermijnt van de regels in de Uniehandelingen en beleidsterreinen die binnen artikel 2 van de richtlijn bedoelde materiële toepassingsgebied vallen;

  • vermoeden van een misstand: het vermoeden van een melder dat binnen de organisatie waarin hij werkt of heeft gewerkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de melder bij zijn werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de melder heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een ander bedrijf of een andere organisatie;

  • verzoeker: de melder die de afdeling onderzoek verzoekt een onderzoek in te stellen;

  • werkgerelateerde context: toekomstige, huidige of vroegere werkgerelateerde activiteiten in de publieke of private sector waardoor, ongeacht de aard van die werkzaamheden, personen informatie kunnen verkrijgen over misstanden en waarbij die personen te maken kunnen krijgen met benadeling als bedoeld in artikel 17da, indien zij dergelijke informatie zouden melden;

  • werkgever: degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten dan wel degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten.

  • werknemer: degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht dan wel degene die anderszins in een ondergeschiktheidsrelatie tegen een vergoeding arbeid verricht.

§ 1a. Geheimhouding en gegevensbescherming

Artikel 1a

  • 1 Een ieder die betrokken is bij een melding of het onderzoek naar een vermoeden van een misstand en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

  • 2 Onder gegevens met een vertrouwelijk karakter worden in ieder geval begrepen:

    • a. gegevens over de identiteit van een melder en van degene aan wie de misstand wordt toegeschreven of met wie die persoon in verband wordt gebracht en informatie die daartoe herleidbaar is, en

    • b. informatie over een bedrijfsgeheim.

  • 3 De identiteit van een melder en de informatie aan de hand waarvan direct of indirect de identiteit van de melder kan worden achterhaald, wordt niet bekend gemaakt zonder diens instemming.

  • 4 Ingeval enig wettelijk voorschrift in het kader van onderzoek door een bevoegde autoriteit of een gerechtelijke procedure tot mededeling van de identiteit van een melder verplicht, wordt deze daarvan vooraf in kennis gesteld, tenzij die informatie het gerelateerde onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar zou kunnen brengen.

  • 5 Bij de kennisgeving, bedoeld in het vierde lid, ontvangt een melder of een betrokkene een schriftelijke toelichting van de redenen voor de bekendmaking van de gegevens over zijn identiteit.

  • 6 Een bevoegde autoriteit die informatie over bedrijfsgeheimen ontvangt, gebruikt of maakt die informatie alleen bekend voor zover dat noodzakelijk is voor een gedegen opvolging van de melding.

Artikel 1b

Artikel 1a en paragraaf 2 van hoofdstuk 1a zijn niet van toepassing voor zover voor de in deel II van de bijlage bij de richtlijn vermelde sectorspecifieke handelingen specifieke regels voor een melding van een schending van het Unierecht gelden.

Artikel 1c

§ 2. Interne procedure

Artikel 2

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De werkgever bij wie in de regel ten minste vijftig werknemers werkzaam zijn, stelt voor hen een procedure vast voor het melden van een vermoeden van een misstand binnen zijn organisatie.

  • 2 In de procedure, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval:

    • a. de wijze waarop met de interne melding wordt omgegaan vastgelegd;

    • b. omschreven wanneer sprake is van een vermoeden van een misstand met inachtneming van de definitie van een vermoeden van een misstand als bedoeld in deze wet;

    • c. vastgelegd dat een werknemer in ieder geval op de volgende wijze een melding kan doen:

      • 1°. schriftelijk;

      • 2°. mondeling via de telefoon of andere spraakberichtsystemen, of

      • 3°. op zijn verzoek binnen een redelijke termijn door middel van een gesprek op een locatie;

    • d. vastgelegd bij welke daartoe aangewezen onafhankelijke functionaris of functionarissen het vermoeden van een misstand kan worden gemeld, en welke onafhankelijke functionarissen zorgvuldige opvolging kunnen geven aan die melding;

    • e. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]

    • f. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]

    • g. vastgelegd dat de werknemer de mogelijkheid heeft om een adviseur in vertrouwen te raadplegen over een vermoeden van een misstand;

    • h. vastgelegd dat een melder binnen zeven dagen na ontvangst van een melding een ontvangstbevestiging krijgt;

    • i. een redelijke termijn vastgelegd van ten hoogste drie maanden na verzending van de ontvangstbevestiging, bedoeld in onderdeel h, waarbinnen aan de melder informatie wordt verstrekt over de beoordeling en voor zover van toepassing de opvolging van de melding.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, geldt de daarin neergelegde grens van vijftig werknemers niet voor een werkgever die valt onder het toepassingsgebied van de in de delen I.B en II van de bijlage van de richtlijn genoemde Uniehandelingen.

  • 4 Voor het in ontvangst nemen van een melding, alsmede voor het uitvoeren van onderzoeken daarnaar, mogen middelen worden gedeeld door:

  • 5 De werkgever stelt aan zijn werknemers op schriftelijke of elektronische wijze informatie beschikbaar over:

    • a. de procedure, bedoeld in het eerste lid;

    • b. de wijze waarop een vermoeden van een misstand buiten de organisatie kan worden gemeld aan bevoegde autoriteiten en voor zover van toepassing aan instellingen, organen en instanties van de Europese Unie, en

    • c. de rechtsbescherming van een werknemer bij het melden van een vermoeden van een misstand.

  • 6 De procedure, bedoeld in het eerste lid, kan door een werkgever tevens worden opengesteld voor personen die geen werknemer zijn, maar anderszins werkgerelateerde activiteiten verrichten of hebben verricht, en stelt in dat geval de informatie, bedoeld in het vijfde lid, eveneens aan die personen beschikbaar.

  • 7 Een werkgever als bedoeld in het eerste of derde lid, die geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging heeft ingesteld, en daartoe ook niet verplicht is, behoeft bij de vaststelling van de procedure, bedoeld in het eerste lid, de instemming van meer dan de helft van de werknemers. Deze instemming is niet vereist voor zover de procedure inhoudelijk is geregeld in een collectieve arbeidsovereenkomst.

  • 8 Iedere belanghebbende werknemer kan de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de werkgever binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn een procedure als bedoeld in het eerste lid, vaststelt.

Artikel 2a

  • 1 Een werkgever als bedoeld in artikel 2 registreert een melding bij de ontvangst ervan in een daarvoor ingericht register.

  • 2 De gegevens van een melding in het register worden vernietigd indien zij niet langer noodzakelijk zijn om te voldoen aan de eisen van deze wet of andere bij of krachtens wet of Unierecht vastgestelde eisen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld aan het register, bedoeld in het eerste lid, en de gegevens die daarin worden opgenomen.

Artikel 2b

  • 1 Indien voor een melding een telefoonlijn of een ander spraakberichtsysteem wordt gebruikt of een melder een melding doet in een gesprek op een afgesproken locatie, registreert de werkgever de melding door:

    • a. het maken van een opname van het gesprek in een duurzame en opvraagbare vorm, of

    • b. een volledige en nauwkeurige schriftelijke weergave van het gesprek.

  • 2 Voor de opname van een gesprek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is voorafgaand instemming van de melder vereist.

  • 3 De melder krijgt de gelegenheid om de schriftelijke weergave van een gesprek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, te controleren, te corrigeren en voor akkoord te tekenen.

Artikel 2ba

De artikelen 2 tot en met 2b zijn van overeenkomstige toepassing op het melden van een vermoeden van een misstand binnen het Huis.

Hoofdstuk 1a. Externe meldkanalen

§ 1. Bevoegde autoriteiten

Artikel 2c

Autoriteiten die zorgdragen voor de ontvangst en opvolging van een melding, voor zover bevoegd op de in artikel 2 van de richtlijn genoemde gebieden, zijn:

  • 1°. de Autoriteit Consument en Markt;

  • 2°. de Autoriteit Financiële Markten;

  • 3°. de Autoriteit persoonsgegevens;

  • 4°. De Nederlandsche Bank N.V.;

  • 5°. het Huis;

  • 6°. de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;

  • 7°. de Nederlandse Zorgautoriteit;

  • 8°. de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, en

  • 9°. bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling aangewezen organisaties en bestuursorganen, of onderdelen daarvan, die taken of bevoegdheden hebben op een van de gebieden, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de richtlijn.

§ 2. Eisen aan meldkanalen

Artikel 2d

  • 1 Een bevoegde autoriteit richt voor het ontvangen en in behandeling nemen van een melding een meldkanaal in. Het meldkanaal biedt de mogelijkheid om, met het oog op de behandeling van een melding, informatie duurzaam op te slaan overeenkomstig de eisen gesteld in de artikelen 2a en 2b, met dien verstande dat voor «werkgever» wordt gelezen «bevoegde autoriteit», en in het register de meldingen van een schending van het Unierecht duidelijk onderscheiden worden.

  • 2 Een melder kan bij een meldkanaal in ieder geval op de volgende wijze een melding doen:

    • a. schriftelijk;

    • b. mondeling via de telefoon of andere spraakberichtsystemen, of

    • c. op zijn verzoek binnen een redelijke termijn door middel van een gesprek op een locatie.

Artikel 2e

  • 1 Een bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat na een melding zorgvuldig wordt beoordeeld of opvolging wordt gegeven aan de melding.

  • 2 De melder wordt na een melding door de bevoegde autoriteit:

    • a. onverwijld en in ieder geval binnen zeven dagen na ontvangst van de melding een ontvangstbevestiging toegestuurd, tenzij de melder uitdrukkelijk anders verzoekt of de bevoegde autoriteit op redelijke gronden oordeelt dat de ontvangstbevestiging de identiteit van de melder in gevaar brengt;

    • b. binnen drie maanden na ontvangst van de melding geïnformeerd over de beoordeling en voor zover van toepassing de opvolging van de melding, tenzij die informatie het onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar zou kunnen brengen of in strijd is met een wettelijke geheimhoudingsplicht, welke termijn eenmaal, mits voldoende gemotiveerd, met drie maanden kan worden verlengd, en

    • c. in kennis gesteld van de uitkomst van het onderzoek, tenzij die informatie het onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar zou kunnen brengen of in strijd is met een wettelijke geheimhoudingsplicht.

  • 3 Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat kennisgeving van de informatie, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, het onderzoek of de gerechtelijke procedure in gevaar kan brengen, wordt de melder daarvan tijdig in kennis gesteld.

  • 4 Ingeval een bevoegde autoriteit een melding heeft ontvangen waarvoor zij niet bevoegd is, zendt zij de melding, mits de melder daaraan zijn voorafgaande instemming heeft verleend, onverwijld en op veilige wijze door naar de bevoegde autoriteit die bevoegd is. Indien de melder geen instemming verleent, wijst de bevoegde autoriteit de melder er uitdrukkelijk op dat bij niet doorzenden de melding niet in behandeling wordt genomen.

  • 5 Ingeval een andere bevoegde autoriteit of instantie, dan wel een orgaan of instantie van de Europese Unie bevoegd is tot verder onderzoek geeft een bevoegde autoriteit de voor dat onderzoek noodzakelijke informatie naar aanleiding van de melding binnen een redelijke termijn door aan die autoriteit of instantie.

Artikel 2f

  • 1 Een bevoegde autoriteit kan oordelen dat geen opvolging wordt gegeven aan een melding indien:

    • a. de schending van het Unierecht van geringe betekenis is, dan wel het maatschappelijk belang bij het onderzoek naar of de ernst van de misstand kennelijk onvoldoende is, of

    • b. de melding dezelfde misstand betreft als bij de bevoegde autoriteit in behandeling is of door de bevoegde autoriteit is afgedaan, tenzij een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en dat tot een ander oordeel over de misstand kan leiden.

  • 2 Indien een bevoegde autoriteit op grond van het eerste lid geen opvolging geeft aan een melding, deelt de bevoegde autoriteit dit onder vermelding van de redenen zo spoedig mogelijk aan de melder mede, behoudens voor zover dit in strijd met een wettelijke geheimhoudingsplicht is.

  • 3 Een bevoegde autoriteit kan bij grote aantallen meldingen voorrang geven aan de behandeling van meldingen van ernstige misstanden, dan wel van inbreuken op essentiële bepalingen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen. De melder wordt hiervan in kennis gesteld binnen de termijn, bedoeld in artikel 2e, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 2g

  • 1 Een bevoegde autoriteit wijst personeelsleden aan die verantwoordelijk zijn voor:

    • a. het op verzoek verstrekken van informatie over de procedure bij een melding;

    • b. de ontvangst van een melding;

    • c. het onderzoek naar aanleiding van een melding, en

    • d. het onderhouden van contact met een melder.

  • 2 Een bevoegde autoriteit draagt ten behoeve van een goede uitoefening van hun taken zorg voor de opleiding van de personeelsleden, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Ingeval personeelsleden die niet zijn aangewezen, informatie over een misstand ontvangen, dragen zij die informatie onverwijld en ongewijzigd over aan de personeelsleden die op grond van het eerste lid zijn aangewezen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de eisen waaraan een opleiding als bedoeld in het tweede lid moet voldoen.

Artikel 2h

  • 1 Een bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de volgende informatie beschikbaar is:

    • a. de contactgegevens van het meldkanaal van de bevoegde autoriteit;

    • b. de procedures die van toepassing zijn op een melding, waaronder in ieder geval informatie over:

      • 1°. de wijze waarop de bevoegde autoriteit de melder kan verzoeken om verduidelijking van de gemelde informatie of om verstrekking van nadere informatie;

      • 2°. de termijn waarbinnen de melder wordt geïnformeerd over de behandeling van de melding en zo mogelijk de resultaten daarvan;

    • c. de verplichting tot geheimhouding, bedoeld in artikel 1a, die van toepassing is op een melding;

    • d. informatie over de verwerking van persoonsgegevens;

    • e. de wijze van in behandeling nemen van een melding, het onderzoek en voor zover van toepassing de maatregelen die kunnen worden genomen;

    • f. de beschermingsmaatregelen, bedoeld in deze wet, en de voorwaarden waaronder de melder voor deze maatregelen in aanmerking komt;

    • g. de voorwaarden waaronder bescherming wordt geboden tegen aansprakelijkheid voor een inbreuk op geheimhoudingsregels, bedoeld in artikel 17f;

    • h. de mogelijkheden voor vertrouwelijk advies over het doen van een melding, en

    • i. de contactgegevens en een verwijzing naar de website van het Huis, in verband met zijn taak, bedoeld in artikel 3a, tweede lid.

  • 2 De informatie, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval beschikbaar gesteld op een afzonderlijke pagina van de website van de bevoegde autoriteit.

Artikel 2i

Een bevoegde autoriteit evalueert elke drie jaar de procedures voor de ontvangst van en de onderzoeken naar de meldingen.

Artikel 2j

Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op een bestuursorgaan, een dienst of andere bevoegde instantie, niet zijnde een bevoegde autoriteit, die op grond van een bij of krachtens de wet of in mandaat toegekende taak of bevoegdheid een melding van een schending van het Unierecht ontvangt.

Hoofdstuk 1b. Informatieverplichting instanties die onderzoek doen naar een vermoeden van een misstand

Artikel 2k

  • 1 Een bestuursorgaan, dienst of instantie, die op grond van een bij of krachtens de wet toegekende taak of bevoegdheid onderzoek doet naar een vermoeden van een misstand, zorgt dat een melder binnen een door het bestuursorgaan, de dienst of instantie bekend gemaakte redelijke termijn wordt geïnformeerd over de beoordeling en voor zover van toepassing de opvolging van zijn melding, tenzij die informatie het onderzoek of een daarmee samenhangende gerechtelijke procedure in gevaar zou kunnen brengen of in strijd is met een wettelijke geheimhoudingsplicht.

  • 2 Indien het bestuursorgaan, de dienst of de instantie van oordeel is dat informatie over de voortgang van het onderzoek, het onderzoek of een daarmee samenhangende gerechtelijke procedure in gevaar kan brengen, wordt de melder daarvan tijdig in kennis gesteld.

Hoofdstuk 2. Het Huis voor klokkenluiders

§ 1. Instelling en taak

Artikel 3

  • 1 Er is een Huis voor klokkenluiders.

  • 3 In afwijking van artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is het Huis slechts verplicht aan Onze Minister inlichtingen te verstrekken of inzage te geven in zakelijke gegevens en bescheiden met betrekking tot het gevoerde financiële beheer en de administratieve organisatie.

Artikel 3a

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Het Huis kent een afdeling advies en een afdeling onderzoek.

  • 2 De afdeling advies heeft tot taak:

    • a. het informeren en adviseren van een natuurlijke persoon die in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten een melding heeft gedaan of voornemens is een melding te doen, degene die deze persoon bijstaat en een betrokken derde over de te ondernemen stappen inzake een vermoeden van een misstand, alsmede over de rechten van deze personen;

    • b. het verwijzen naar bestuursorganen of diensten die zijn belast met de opsporing van strafbare feiten of met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift of een andere bevoegde instantie waar het vermoeden van een misstand kan worden gemeld;

    • c. het verwijzen naar instanties of organisaties die juridische of psychosociale ondersteuning kunnen verlenen, en

    • d. het geven van algemene voorlichting over het omgaan met een vermoeden van een misstand.

  • 3 De afdeling onderzoek heeft tot taak:

    • a. het beoordelen of het verzoek in behandeling kan worden genomen met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, eerste lid;

    • b. het op basis van een verzoek instellen van een onderzoek naar:

      • 1°. het vermoeden van een misstand;

      • 2°. de wijze waarop de werkgever zich jegens de melder heeft gedragen naar aanleiding van een melding;

    • c. het instellen van een onderzoek naar het vermoeden van een misstand naar aanleiding van een of meerdere adviesaanvragen, met inachtneming van artikel 3k, derde lid, en artikel 6, eerste lid; en

    • d. het formuleren van algemene aanbevelingen over het omgaan met een vermoeden van een misstand.

    • e. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden.]

  • 4 Onverminderd het tweede en derde lid, heeft het Huis tot taak kennis te bevorderen met het oog op een organisatiecultuur waarin meldingen van vermoedens van misstanden in een werkgerelateerde context op een zorgvuldige en doelmatige wijze worden behandeld.

Artikel 3b

  • 1 Het bestuur van het Huis bestaat uit een voorzitter en ten hoogste vier leden.

  • 2 De leden worden benoemd in de afdeling advies of in de afdeling onderzoek. Zij worden niet benoemd in beide afdelingen.

  • 3 Een lid dat betrokken is geweest bij de advisering inzake een vermoeden van een misstand neemt geen deel aan de behandeling van een onderzoek dezelfde misstand betreffende.

  • 4 De voorzitter is verantwoordelijk voor het goed functioneren van het Huis.

Artikel 3c

  • 1 De leden en de voorzitter van het Huis worden bij koninklijk besluit benoemd. Zij worden op eigen aanvraag door Onze Minister ontslagen. Zij kunnen voorts bij koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. De voordracht voor schorsing of ontslag wordt niet gedaan dan nadat het Huis daarover is gehoord.

  • 2 De benoeming van de leden gebeurt op zodanige wijze dat alle relevante deskundigheid in het Huis aanwezig is ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3a.

  • 3 De leden worden voor een periode van ten hoogste vier jaar benoemd. De zittingsduur van het lid dat is benoemd op een tussentijds opengevallen plaats, is gelijk aan de duur van de resterende zittingsperiode van het lid in wiens plaats dit lid is benoemd. De leden kunnen twee maal worden herbenoemd.

  • 4 De voorzitter en de leden vervullen geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn functie of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

Artikel 3d

  • 1 Het bestuur van het Huis wordt ondersteund door een bureau.

  • 3 De keuze van de medewerkers geschiedt op zodanige wijze dat alle relevante deskundigheid in het bureau aanwezig is.

  • 4 Het bureau bestaat uit medewerkers die in de afdeling advies als adviseur zijn aangesteld, medewerkers die in de afdeling onderzoek als onderzoeker zijn aangesteld en medewerkers in algemene dienst van het Huis.

  • 5 Een medewerker die als adviseur betrokken is geweest bij de advisering inzake een vermoeden van een misstand neemt geen deel aan een onderzoek dezelfde misstand betreffende.

§ 2. Werkwijze

Artikel 3f

  • 1 De leden van het Huis hebben zitting zonder last.

  • 2 Een lid onthoudt zich van deelneming aan de behandeling van een advies of onderzoek als bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid, indien:

    • a. het hemzelf of een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad aangaat;

    • b. het een instelling of rechtspersoon betreft waarbij hij werkt, heeft gewerkt of belang heeft;

    • c. het een vermoeden van een misstand betreft waarbij hij mogelijk betrokken is of is geweest;

    • d. anderszins de schijn van belangenverstrengeling kan ontstaan.

Artikel 3g

  • 1 Een medewerker van het bureau meldt onverwijld aan de voorzitter van het Huis dat het advies of onderzoek, bedoeld in artikel 3a, tweede en derde lid,

    • a. hemzelf of een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad aangaat;

    • b. een instelling of rechtspersoon betreft waarbij hij werkt, heeft gewerkt of belang heeft;

    • c. een vermoeden van een misstand betreft waarbij hij mogelijk betrokken is of is geweest;

    • d. anderszins de schijn van belangenverstrengeling kan wekken.

  • 2 De voorzitter beslist of de medewerker zich om deze reden van deelneming aan het advies of onderzoek onthoudt.

Artikel 3h

Het Huis stelt een bestuursreglement, een advies- en een onderzoeksprotocol vast en maakt deze openbaar.

Artikel 3i

Artikel 1a is van overeenkomstige toepassing op eenieder die betrokken is bij de uitvoering van de overige taken van het Huis.

§ 3. Advies

Artikel 3k

  • 1 Een natuurlijke persoon die in de context van zijn werkgerelateerde activiteiten een melding heeft gedaan of voornemens is een melding te doen, degene die deze persoon bijstaat en een betrokken derde kunnen de afdeling advies verzoeken om informatie en advies inzake het vermoeden van een misstand. De adviesaanvraag is vormvrij.

  • 2 Informatie en advies kunnen zowel in mondelinge als in schriftelijke vorm gegeven worden. De keuze ten aanzien van de vorm van de informatie of het advies is voorbehouden aan de afdeling advies.

  • 3 De in een adviesaanvraag verstrekte informatie over een vermoeden van een misstand en het advies worden door de afdeling advies niet verstrekt aan de afdeling onderzoek, tenzij de melder schriftelijk verklaart daar geen bezwaar tegen te hebben.

  • 4 Bij het Huis berustende informatie over het advies is niet openbaar.

§ 4. Het onderzoeken van een vermoeden van een misstand door de afdeling onderzoek

Artikel 4

  • 1 Een melder kan bij de afdeling onderzoek:

    • a. een vermoeden van een misstand melden ten behoeve van een onderzoek, of

    • b. verzoeken om een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de werkgever zich jegens hem heeft gedragen naar aanleiding van een melding.

Artikel 4a

De artikelen 5 tot en met 17 zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat in die artikelen voor «het vermoeden van een misstand» dan wel «de misstand» telkens wordt gelezen «de gedraging van de werkgever», en de artikelen 2d, 2e en artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, voor zover het de indiening van het verzoek door een vertrouwenspersoon of een advocaat betreft, niet van toepassing zijn.

Artikel 5

  • 1 Een verzoek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, wordt overeenkomstig artikel 2d, tweede lid, door de verzoeker of diens gemachtigde ingediend en wordt ondertekend ingeval het verzoek op schrift is gesteld. Het verzoek bevat ten minste:

    • a. de naam en het adres van de verzoeker of van de vertrouwenspersoon of de advocaat die namens een melder wiens identiteitsgegevens niet bekend worden gemaakt het verzoek indient;

    • b. de dagtekening;

    • c. een omschrijving van de misstand die wordt vermoed, waaronder de naam van de werkgever tegen wie het vermoeden zich richt, en

    • d. de gronden waarop het vermoeden van een misstand is gebaseerd.

Artikel 6

  • 1 Onverminderd artikel 2e, stelt de afdeling onderzoek binnen zes weken na de dagtekening van het verzoek een onderzoek in, tenzij de afdeling onderzoek oordeelt dat:

    • a. het verzoek niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 5;

    • b. het verzoek kennelijk ongegrond is;

    • c. het maatschappelijk belang bij een onderzoek door de afdeling onderzoek, dan wel de ernst van de misstand, kennelijk onvoldoende is;

    • d. het vermoeden van de misstand ter beoordeling staat van bestuursorganen of diensten die zijn belast met de opsporing van strafbare feiten of met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift of een andere daartoe bevoegde instantie waar het vermoeden van een misstand kan worden gemeld en het bestuursorgaan, de dienst of de andere daartoe bevoegde instantie het vermoeden van een misstand naar behoren behandelt of heeft behandeld;

    • e. de verzoeker het vermoeden van een misstand heeft gemeld aan een leidinggevende, een vertrouwenspersoon of een andere in een interne procedure als bedoeld in artikel 2 aangewezen persoon van de organisatie waarbinnen sprake is van de vermoedelijke misstand en de organisatie het vermoeden naar behoren heeft behandeld;

    • f. er een ander verzoek, dezelfde misstand betreffende, bij de afdeling onderzoek in behandeling is of door de afdeling onderzoek is afgedaan, behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en zulks tot een ander oordeel over de bedoelde misstand zou hebben kunnen leiden; of

    • g. bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak reeds over de misstand is geoordeeld.

  • 2 Indien de afdeling onderzoek geen onderzoek instelt, worden de resultaten van het oordeel, bedoeld in het eerste lid, niet openbaar gemaakt.

  • 3 De afdeling onderzoek is niet verplicht een onderzoek voort te zetten indien:

    • a. de verzoeker naar het oordeel van de afdeling onderzoek onvoldoende meewerkt aan een zorgvuldig verloop van het onderzoek en het bewaren van de vertrouwelijkheid van uitkomsten van het onderzoek, of

    • b. een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend wordt, op grond waarvan de afdeling onderzoek tot het oordeel komt dat het verzoek kennelijk ongegrond is.

Artikel 7

  • 1 Indien de afdeling onderzoek geen onderzoek instelt of dit niet voortzet, deelt de afdeling dit onder vermelding van de redenen zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de verzoeker mede.

  • 2 In het geval dat de afdeling onderzoek een onderzoek niet voortzet, doet hij de in het eerste lid bedoelde mededeling tevens aan de werkgever.

Artikel 8

  • 1 De afdeling onderzoek streeft ernaar het onderzoek binnen een jaar na afronding van het oordeel, bedoeld in artikel 6, eerste lid, af te ronden.

  • 2 De afdeling onderzoek kan naar aanleiding van het door hem verrichte onderzoek aan de werkgever aanbevelingen doen.

  • 3 Een oordeel of aanbeveling behelst geen vaststelling van civielrechtelijke aansprakelijkheid in verband met een misstand, noch een vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit.

§ 4a. Onderzoek in de publieke sector

Artikel 9

Deze paragraaf is van toepassing op onderzoek door de afdeling onderzoek indien de werkgever onderdeel uitmaakt van de publieke sector. De publieke sector wordt gevormd door:

  • a. de staat;

  • b. de provincies;

  • c. de gemeenten;

  • d. de waterschappen;

  • e. de openbare lichamen voor beroep en bedrijf;

  • f. de andere openbare lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid is toegekend;

  • g. de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking met een statutaire zetel in Nederland;

  • h. de overige krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen; en

  • i. andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, waarvan een orgaan is bekleed met openbaar gezag, waarbij de uitoefening van dat gezag de kernactiviteit van de rechtspersoon vormt.

Artikel 10

  • 1 De artikelen 9:30 tot en met 9:34 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het onderzoek door de afdeling onderzoek, met dien verstande dat voor «bestuursorgaan» telkens gelezen wordt «werkgever» en voor «de ombudsman» telkens wordt gelezen: de afdeling onderzoek. Indien de werkgever vertegenwoordigd wordt door een meerhoofdig orgaan, wordt onder «college» verstaan: dat meerhoofdige orgaan.

  • 2 In afwijking van artikel 9:31, vierde lid, van de Algemene wet Bestuursrecht kunnen de ingevolge artikel 9:31, eerste lid, opgeroepen personen onderscheidenlijk degenen die ingevolge artikel 9:31, derde lid, verplicht zijn stukken over te leggen, het geven van inlichtingen onderscheidenlijk het overleggen van stukken weigeren indien het inlichtingen en bescheiden betreft waarvan het verstrekken in strijd is met het belang van de nationale veiligheid, dan wel een schending van een ambtsgeheim of wettelijk voorschrift met zich meebrengt. Voorts geldt deze verplichting niet, indien een persoon daardoor of zichzelf of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of de derde graad of zijn echtgenoot of eerdere echtgenoot dan wel geregistreerde partner of eerdere geregistreerde partner aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een misdrijf zou blootstellen.

  • 3 Tijdens het onderzoek kan de afdeling onderzoek bevelen dat personen die, hoewel wettelijk opgeroepen, niet zijn verschenen, door de openbare macht voor hem worden gebracht om aan hun verplichtingen te voldoen.

  • 4 Onze Minister die het aangaat kan tijdens het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, aan de afdeling onderzoek het betreden van bepaalde plaatsen verbieden, indien dit naar zijn oordeel de veiligheid van de staat zou schaden.

§ 4b. Onderzoek in de private sector

Artikel 11

Deze afdeling is van toepassing op onderzoek door de afdeling onderzoek indien artikel 9 niet van toepassing is.

Artikel 12

De afdeling onderzoek maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 13

  • 1 De afdeling onderzoek is bevoegd inlichtingen te vragen en inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.

  • 2 De werkgever tegen wie het vermoeden van een misstand zich richt, de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen, getuigen, alsmede de verzoeker, zijn verplicht de verlangde inlichtingen volledig en naar waarheid te verstrekken en zijn tevens verplicht te verschijnen.

  • 3 De afdeling onderzoek bepaalt op welke wijze en binnen welke termijn de inlichtingen worden verstrekt.

  • 4 De werkgever tegen wie het vermoeden zich richt, is verplicht binnen een door de afdeling onderzoek te bepalen termijn de zakelijke gegevens en bescheiden volledig en naar waarheid te verstrekken, een en ander op de wijze door de afdeling onderzoek vast te stellen.

  • 5 De ingevolge het tweede lid opgeroepen personen onderscheidenlijk de werkgever die op grond van het vierde lid verplicht is stukken over te leggen, kunnen de afdeling onderzoek mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.

  • 6 Het geven van inlichtingen of het overleggen van stukken kan worden geweigerd, indien het inlichtingen en bescheiden betreft waarvan het verstrekken in strijd is met het belang van de nationale veiligheid, dan wel een schending van een beroepsgeheim of wettelijk voorschrift met zich meebrengt. Voorts geldt deze verplichting niet, indien een persoon daardoor of zichzelf of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of de derde graad of zijn echtgenoot of eerdere echtgenoot dan wel geregistreerde partner of eerdere geregistreerde partner aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een misdrijf zou blootstellen.

  • 7 De afdeling onderzoek beslist of de beperking van de kennisneming, bedoeld in het vijfde lid, onderscheidenlijk de weigering, bedoeld in het zesde lid, gerechtvaardigd is.

  • 8 Indien de afdeling onderzoek heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.

Artikel 14

  • 1 De afdeling onderzoek stelt de werkgever en de verzoeker in de gelegenheid hun standpunt toe te lichten ten aanzien van het vermoeden van een misstand.

  • 2 De afdeling onderzoek beslist of de toelichting schriftelijk of mondeling en al dan niet in elkaars aanwezigheid wordt gegeven.

Artikel 15

  • 1 De afdeling onderzoek kan in het belang van het onderzoek deskundigen werkzaamheden opdragen en personen oproepen om als deskundige gehoord te worden of als tolk op te treden.

  • 2 Door de afdeling onderzoek opgeroepen deskundigen of tolken verschijnen voor hem en verlenen onpartijdig en naar beste weten hun diensten als zodanig.

  • 3 Getuigen zullen niet worden gehoord en tolken zullen niet tot de uitoefening van hun taak worden toegelaten dan na het afleggen van de eed of de belofte. Getuigen leggen in dat geval de eed of de belofte af dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen en tolken dat zij hun plichten als tolk met nauwgezetheid zullen vervullen.

Artikel 16

Aan de door de afdeling onderzoek opgeroepen verzoekers, getuigen, deskundigen en tolken wordt een vergoeding toegekend die ten laste van het Rijk komt. Het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Rapport

Artikel 17

  • 1 Wanneer een onderzoek is afgesloten, stelt de afdeling onderzoek een rapport op, waarin hij zijn bevindingen en zijn oordeel weergeeft. Hij neemt daarbij artikel 5.1 van de Wet open overheid in acht.

  • 2 Het rapport bevat in ieder geval, voor zover het onderzoek zich daartoe uitstrekt:

    • a. een analyse van de misstand,

    • b. de vaststelling van de oorzaken of de vermoedelijke oorzaken van de misstand en de omvang van zijn gevolgen, en

    • c. aanbevelingen aan de werkgever indien daartoe aanleiding bestaat.

  • 3 De afdeling onderzoek zendt een concept van het rapport aan de betrokken werkgever en de verzoeker.

  • 4 De werkgever en de verzoeker kunnen schriftelijk commentaar leveren gedurende een termijn van vier weken, die aanvangt met ingang van de dag na die waarop het concept van het rapport is verzonden. Zij zijn tot geheimhouding van het concept van het rapport verplicht.

  • 5 Indien het commentaar daartoe aanleiding geeft, kan de afdeling onderzoek het rapport aanpassen. Ingeval het commentaar niet leidt tot aanpassing, geeft de afdeling onderzoek in zijn rapport de redenen daarvoor aan.

  • 6 Indien de afdeling onderzoek aan een werkgever een aanbeveling als bedoeld in het tweede lid doet, deelt de werkgever binnen een redelijke termijn aan de afdeling onderzoek mee op welke wijze aan de aanbeveling gevolg zal worden gegeven. Indien de werkgever overweegt de aanbeveling niet op te volgen, deelt het dat met redenen omkleed aan de afdeling onderzoek mee.

  • 7 De afdeling onderzoek maakt het rapport uit eigen beweging openbaar.

  • 8 Bij het Huis berustende informatie over het onderzoek die niet is opgenomen in het rapport, is niet openbaar.

§ 6. Verhouding tot andere procedures

Artikel 17a

  • 1 Ter bevordering van de coördinatie en het overleg maken het Huis en het College van procureurs-generaal binnen een half jaar na de inwerkingtreding van de wet, afspraken over de samenwerking en informatie-uitwisseling. Het betreft in ieder geval afspraken over de gevallen waarin zowel de afdeling onderzoek een onderzoek instelt naar een vermoeden van een misstand als het openbaar ministerie een opsporingsonderzoek instelt naar een strafbaar feit ten aanzien van hetzelfde voorval. De afspraken behoeven de goedkeuring van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

  • 2 De afspraken over samenwerking en informatie-uitwisseling worden neergelegd in een samenwerkingsprotocol.

  • 3 Indien in een concreet geval zowel de afdeling onderzoek een onderzoek instelt naar een vermoeden van een misstand als het openbaar ministerie opsporingsonderzoek instelt naar een strafbaar feit, plegen de afdeling onderzoek en het openbaar ministerie, met inachtneming van het samenwerkingsprotocol, overleg over de inrichting van beide onderzoeken.

Artikel 17b

  • 1 Ter bevordering van coördinatie en overleg kan het Huis samenwerkingsprotocollen afsluiten met bevoegde autoriteiten en andere bestuursorganen of diensten die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Artikel 17a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het Huis, een bevoegde autoriteit en een bestuursorgaan of dienst als bedoeld in het eerste lid zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd aan elkaar persoonsgegevens te verstrekken indien dit noodzakelijk is voor de beoordeling of opvolging van een melding waar zij bij betrokken zijn.

§ 7. Vervolg op aanbevelingen

Artikel 17c

Het Huis zendt jaarlijks aan beide kamers der Staten-Generaal een overzicht van de aanbevelingen van het Huis en van de wijze waarop aan de aanbevelingen vervolg is gegeven.

Artikel 17d

De afdeling onderzoek is bevoegd een onderzoek in te stellen naar de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van aanbevelingen die in eerder onderzoek zijn gedaan.

Hoofdstuk 2a. Beschermingsmaatregelen tegen benadeling

Artikel 17da

  • 1 In dit hoofdstuk wordt in ieder geval onder benadeling verstaan:

    • a. ontslag of schorsing;

    • b. een boete als bedoeld in artikel 650 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c. demotie;

    • d. het onthouden van bevordering;

    • e. een negatieve beoordeling;

    • f. een schriftelijke berisping;

    • g. overplaatsing naar een andere vestiging;

    • h. discriminatie;

    • i. intimidatie, pesterijen of uitsluiting;

    • j. smaad of laster;

    • k. voortijdige beëindiging van een overeenkomst voor het leveren van goederen of diensten, en

    • l. intrekking van een vergunning.

  • 2 Onder benadeling wordt tevens verstaan een dreiging met en een poging tot benadeling.

Artikel 17e

Een melder mag tijdens en na de behandeling van een melding van een vermoeden van een misstand niet worden benadeeld, onder de voorwaarde dat bij de melding aan de werkgever, een bevoegde autoriteit of een bestuursorgaan, dienst of andere bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j, de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie over het vermoeden van een misstand op het moment van de melding juist is.

Artikel 17ea

  • 1 Een melder mag tijdens en na openbaarmaking van een vermoeden van een misstand niet worden benadeeld, onder de voorwaarde dat:

    • a. de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie over het vermoeden van een misstand op het moment van de openbaarmaking juist is;

    • b. de melder voorafgaand aan de openbaarmaking een melding heeft gedaan:

      • 1°. bij de werkgever en een bevoegde autoriteit of een bestuursorgaan, dienst of andere bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j, of

      • 2°. rechtstreeks bij een bevoegde autoriteit of een bestuursorgaan, dienst of andere bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j, en

    • c. de melder op basis van de informatie, bedoeld in artikel 2e, tweede lid, onderdeel b, dan wel artikel 2k, eerste lid, redelijke gronden heeft om aan te nemen dat het onderzoek onvoldoende voortgang heeft.

  • 2 Een melder mag eveneens tijdens en na openbaarmaking van een vermoeden van een misstand niet worden benadeeld, onder de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de melder redelijke gronden heeft om aan te nemen dat:

    • a. de misstand een dreigend of reëel gevaar kan zijn voor het algemeen belang;

    • b. een risico bestaat op benadeling bij melding aan een bevoegde autoriteit of een andere bevoegde instantie, of

    • c. het niet waarschijnlijk is dat de misstand doeltreffend wordt verholpen.

Artikel 17eb

Bij benadeling van een melder tijdens en na de behandeling van een melding bij de werkgever, een bevoegde autoriteit of een bestuursorgaan, dienst of andere bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j, dan wel na openbaarmaking van een vermoeden van een misstand, wordt vermoed dat de benadeling het gevolg is van de melding dan wel de openbaarmaking.

Artikel 17ec

De artikelen 17e, 17ea en 17eb zijn van overeenkomstige toepassing op degene die een melder bijstaat, een betrokken derde en een functionaris, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d.

Artikel 17f

  • 1 Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde met betrekking tot de bescherming van de nationale veiligheid, het beroepsgeheim van advocaten, het medisch beroepsgeheim, de geheimhouding van rechterlijke beraadslagingen en het strafprocesrecht, is een melder ingeval van een melding of openbaarmaking van een vermoeden van een misstand niet aansprakelijk voor een inbreuk op enige beperking van de openbaarmaking van informatie, indien:

    • a. hij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de melding of openbaarmaking van de informatie noodzakelijk is voor de onthulling van de misstand, en

    • b. de melding of openbaarmaking overeenkomstig de voorwaarden in deze wet is gedaan.

  • 2 Een melder is, indien hij voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, niet aansprakelijk voor het verwerven van of de toegang tot informatie die in de melding is opgenomen of die openbaar wordt gemaakt, tenzij het verwerven van of de toegang tot die informatie strafbaar is gesteld.

  • 3 De bewijslast dat niet voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid, berust bij degene die de melder aansprakelijk heeft gesteld.

  • 5 Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op degene die een melder bijstaat en een betrokken derde.

Artikel 17g

Een bevoegde autoriteit en een bestuursorgaan, dienst of een bevoegde instantie als bedoeld in artikel 2j verstrekt aan een melder de bewijsstukken en documenten om in een procedure waarbij rechtsbescherming wordt gezocht te kunnen aantonen dat een melding van een vermoeden van een misstand is gedaan.

Artikel 17h

  • 1 Elk beding is nietig voor zover dat het recht beperkt of ontneemt om met inachtneming van het bepaalde in deze wet een vermoeden van een misstand te melden of openbaar te maken.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. voor zover het beding is overeengekomen ter uitvoering van een daartoe strekkend wettelijk voorschrift;

    • b. op bedingen die overeengekomen zijn voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel 17i

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk 3. Wijziging van andere wetten

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20

  • 1 Onze Minister zendt binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, en vervolgens elke drie jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

  • 2 Het Huis en bevoegde autoriteiten en werkgevers als bedoeld in deze wet verlenen medewerking aan het verslag, bedoeld in het eerste lid, en verschaffen Onze Minister de daartoe benodigde informatie.

Artikel 21

De afdeling onderzoek is niet verplicht een onderzoek in te stellen indien de verzoeker meer dan een jaar voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een melding van een vermoeden van een misstand heeft gedaan bij de werkgever of de daartoe bevoegde instantie.

Artikel 21a

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de inrichting van het Huis.

  • 2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.

Artikel 21b

  • 1 De artikelen 1a, 2a, 2b, 2d, tweede lid, 2e, 2f, 2j, 2k, 5a, 17b, 17e, 17ea, 17eb, 17ec, 17f en 17g zijn niet van toepassing op:

    • a. een melding van een schending van het Unierecht bij een werkgever die onderdeel uitmaakt van de publieke sector als bedoeld in artikel 9 of een bevoegde autoriteit, die is gedaan voor 17 december 2021, en

    • b. een melding, niet zijnde een melding als bedoeld in onderdeel a, die is gedaan voor de inwerkingtreding van de wet van 25 januari 2023 tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen.

Artikel 21c

  • 1 Artikel 2 zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 25 januari 2023 tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, blijft tot 17 december 2023 van toepassing op werkgevers in de private sector met 50 tot 249 werknemers.

  • 2 De artikelen 2 tot en met 2b zoals die luiden na inwerkingtreding van de wet van 25 januari 2023 tot wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen zijn met ingang van 17 december 2023 van toepassing op werkgevers in de private sector met 50 tot 249 werknemers.

Artikel 22

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

Wassenaar, 14 april 2016

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R.H.A. Plasterk

Uitgegeven de tweeëntwintigste april 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur