Aanwijzing zeden

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-05-2016 t/m heden

Samenvatting

Deze aanwijzing geeft een kader en regels voor de strafrechtelijke aanpak van zedenzaken zoals genoemd in Boek 2 titel XIV van het Wetboek van Strafrecht.

Uitgangspunten zijn:

  • Het schenden van in het strafrecht neergelegde normen vraagt in beginsel om correctie, afkeuring en herstel van de geleden schade. Het strafrecht is in beginsel repressief van aard, maar kan – gecombineerd met andere interventies en op voldoende selectieve wijze ingezet – bijdragen aan veiligheid en het voorkómen van herhaling.

  • De belangen van slachtoffers wegen zwaar mee bij de afweging of en zo ja hoe in een zeden zaak strafrechtelijk opgetreden moet worden door of onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. De veiligheid van slachtoffers en de risico’s op herhaald slachtofferschap en herhaald daderschap worden hierbij steeds goed voor ogen gehouden. Veiligheids- en risicotaxatie vormen derhalve in alle stadia van opsporing en vervolging een belangrijke leidraad voor (prioritering van) handelen;

  • Waar het belang van waarheidsvinding botst met het belang van behoud en versterking van veerkracht van slachtoffers worden deze belangen steeds zorgvuldig tegen elkaar afgewogen om te voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek leidt tot schade bij slachtoffers en anderen.

  • Het openbaar ministerie handelt in samenwerking en samenhang met de relevante netwerkpartners. Ook in het netwerkverband houdt het openbaar ministerie de belangen van slachtoffers en anderen (waarborg veiligheid en behoud en versterken veerkracht) nadrukkelijk voor ogen. Daartoe wordt het (sociale) systeem rondom zowel het slachtoffer als de (kwetsbare) verdachte of dader betrokken.

1. Achtergrond

1.1. Zedendelicten

Zedendelicten zijn ernstige schendingen van de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Zedenzaken zijn daarmee ingrijpende zaken die vaak veel emoties oproepen. Ingrijpend in de levens van degenen die het betreft. En ingrijpend vanwege de impact die zedenzaken hebben op de omgeving van de betrokkenen en op de samenleving als geheel. Maar ook ingrijpend voor mensen die ten onrechte beschuldigd worden van het plegen van een zedendelict. Met de belangen van al deze betrokkenen dient in de verschillende fases van het op waarheidsvinding gerichte opsporingsonderzoek en de vervolging zo goed mogelijk rekening te worden gehouden. Dit vraagt om uiterste zorgvuldigheid tijdens onderzoek en vervolging.

1.2. Onderzoek naar zedendelicten

Mensen die melden dat hun een zedendelict is overkomen (al dan niet door het doen van een aangifte) of waarvan anderen dat bij de politie melden, kunnen de nadelige psychische, fysieke of andere gevolgen van hun ervaring ondervinden. Op basis van de wet komen vanaf het moment dat de politie kennisneemt van hun ervaring, aan hun slachtofferrechten toe. In navolging van de wettelijke terminologie betitelt de aanwijzing de persoon die iets zou zijn overkomen, vanaf het moment van melding of aangifte als ‘slachtoffer’. Daarin verschilt deze aanwijzing van de vorige.1 Bij de bejegening van slachtoffers wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met hun beleving van de gebeurtenis.

Strafrechtelijk onderzoek rond zedendelicten is naar zijn aard vaak anders dan onderzoek naar de meeste andere strafbare feiten. Waar in die laatste gevallen doorgaans vaststaat dát een strafbaar feit is gepleegd en het onderzoek zich vooral richt op wie er op welke wijze bij betrokken is, is bij zedenzaken de naam van de mogelijke dader juist in de meeste gevallen wel bekend en draait het onderzoek vooral om de vraag óf er een strafbaar feit is gepleegd en zo ja, welk strafbaar feit precies.

Dat lang niet altijd meteen vaststaat of er sprake is van een strafbaar feit, komt deels doordat niet alles wat als onwenselijk seksueel gedrag wordt ervaren, ook daadwerkelijk strafbaar gesteld is. Daarnaast komt het voor dat mensen ten onrechte aangeven dat er een zedendelict zou zijn gepleegd. Soms berust een onterechte melding of aangifte simpelweg op een verkeerde interpretatie van feiten of signalen. Zo is in de praktijk soms gebleken dat verdenkingen van zedenfeiten bij derden gebaseerd waren op uitlatingen van kleine kinderen over betastingen van genitaliën, terwijl na onderzoek blijk dat die hebben bestaan uit verzorgingshandelingen. Ook komt het voor dat verklaringen van betrokkenen in de loop der tijd zodanig beïnvloed zijn, dat datgene wat bij de politie verteld wordt uiteindelijk (in belangrijke mate) afwijkt van datgene wat zich daadwerkelijk heeft voorgedaan.2 Onterechte melding van een zedendelict heeft soms ook bewust plaatsgevonden om opzettelijk iemand te belasten, bijvoorbeeld bij een problematische echtscheiding.

In zedenzaken is daarom uiterst belangrijk dat zorgvuldig onderzocht en zo precies mogelijk vastgesteld wordt wat er is gebeurd en dat conclusies pas daarna worden getrokken. Hiervoor is het nodig dat aangevers en (andere) getuigen zoveel mogelijk afzonderlijk worden gehoord, zodat (ook onbewuste) beïnvloeding wordt voorkomen.

1.3. De rol van het strafrecht

Bij de beantwoording van de vraag of het strafrecht moet worden ingezet bij een verdenking van een zedendelict, moeten verschillende elementen in een zo vroeg mogelijk stadium van de zaak worden meegewogen.

Bij de start van een zaak en tijdens het vervolg ervan wordt steeds afgewogen of voldoende maatregelen zijn getroffen om de directe veiligheid van betrokkenen en anderen te waarborgen en of er voldoende maatregelen zijn getroffen om duurzame veiligheid te versterken. Bij het inschatten of (aanvullende) strafrechtelijke maatregelen nodig zijn, wordt gebruik gemaakt van kennis en expertise van andere instanties zoals bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming of de Reclassering. Bij het kiezen van veiligheidsmaatregelen wordt zoveel mogelijk samengewerkt met andere (overheids)instanties die taken hebben ten aanzien van de veiligheid en waar mogelijk wordt gezamenlijk bekeken wie welke maatregelen treft.

Opsporing en vervolging van zedendelicten zijn voor slachtoffers vaak een zware belasting. In de meeste gevallen zijn er immers maar twee mensen aanwezig geweest ten tijde van het voorval en is er weinig ander bewijs voorhanden dan hun verklaringen. In sommige gevallen kan het onderzoek leiden tot secundaire victimisatie3. Het openbaar ministerie en de politie spannen zich ervoor in om dat zoveel mogelijk te voorkomen (zie ook § 4.3 hierna). Mensen die aangifte doen van een zedendelict worden goed voorgelicht, zodat zij weloverwogen kunnen beslissen of zij bereid en in staat zijn om tot en met een definitieve vervolgingsbeslissing hun medewerking aan onderzoek en vervolging te geven.

Veel slachtoffers van zedendelicten hebben een verhoogde kwetsbaarheid. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om minderjarigen, lichamelijk of verstandelijk beperkten of mensen met een psychische aandoening. Ook kan het gaan om mensen die eerder in hun leven slachtoffer zijn geweest van misbruik of (kinder)mishandeling: zij hebben een verhoogd risico op herhaald slachtofferschap in de vorm van een zedendelict en op daderschap. Strafrechtelijk optreden kan verder afbreuk doen aan de veerkracht van personen met een verhoogde kwetsbaarheid. Ten aanzien van hen is daarom een meer proactieve houding aangewezen. Dat betekent dat in zedenzaken waarbij zij betrokken zijn nog meer dan in andere gevallen hun specifieke belangen – ook als deze door henzelf niet met zoveel woorden worden uitgesproken – moeten worden meegewogen bij de vraag of en hoe strafrechtelijk handelen wordt ingezet. Als er sprake is van strafrechtelijk optreden, moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat kwetsbare personen daardoor (verder) beschadigd raken.

Zedendelicten kunnen zich soms afspelen in een uiterst complexe context, bijvoorbeeld in incestsituaties of problematische echtscheidingen. Deze context vormt onderdeel van de zaak en moet daarbij worden meegewogen.

Bij de vraag naar de inzet van het strafrecht moeten ook elementen worden meegewogen die gelegen zijn in de persoon van de verdachte of dader. Afgewogen moet worden of strafrechtelijke interventie bijdraagt aan het vergroten van de veiligheid en het beperken van recidivekansen. In de gevallen dat de verdachte of dader naar aanleiding van het voorval in behandeling is gesteld, betrekt de officier van justitie informatie over de stand van zaken hiervan en de door de behandelende instanties en overige deskundigen geschatte effecten ervan op de veiligheidsrisico’s op de langere termijn. Bij de vraag naar inzet van het strafrecht wordt verder acht geslagen op de wijze waarop moet worden omgegaan met jeugdige daders of (ernstig) verstandelijk beperkte daders, maar ook op de ernst van de gedraging, de schade die ermee is aangericht en de impact die het delict heeft gehad op de samenleving. Ten slotte moet bij de beslissing tot vervolging het belang van waarheidsvinding (in ultieme vorm door een veroordelend vonnis) afgewogen worden tegen de belangen van veiligheid en veerkracht van de betrokken personen.

1.4. Samenwerking en netwerk

Bij de aanpak van seksueel misbruik zijn verschillende instanties betrokken. Elke instantie opereert vanuit de eigen verantwoordelijkheid. Bij de inzet van het strafrecht bij verdenking van seksueel geweld vindt waar mogelijk afstemming plaats met hulpverlening, medische sector en overige partners. Bij de bestrijding van seksueel geweld werkt het openbaar ministerie met de betrokken instanties niet alleen op operationeel niveau samen, maar ook in breder verband. Indien en voor zover het verstrekken van persoonsgegevens noodzakelijk is binnen het kader van de afstemming en samenwerking vindt deze plaats met inachtneming van de daarbij geldende regelgeving.4

1.5. Maatschappelijke onrust

Sommige zedenzaken leiden tot grote maatschappelijke onrust. Het openbaar ministerie neemt deel aan het driehoeksoverleg en levert in dit verband maximale inspanningen om in afstemming met de burgemeester en de politie maatschappelijke onrust te kanaliseren en escalatie te voorkomen. De verantwoordelijkheden van het openbaar ministerie zien op het nemen van veiligheidsmaatregelen ten behoeve van betrokkenen, persvoorlichting en prioritering van (opsporingshandelingen binnen) een strafrechtelijk onderzoek.

De persvoorlichting bij maatschappelijke onrust is gericht op het waar mogelijk voorkomen van onterechte angst en het beperken van het risico op ‘collaborative storytelling’, een fenomeen waarbij verdenkingen van strafbare feiten in omvang toenemen enkel door het gegeven dat verhalen aan elkaar worden doorverteld zonder dat bijsturing plaatsvindt. Dit fenomeen kan van invloed zijn op de betrouwbaarheid van verklaringen. Als er twijfel ontstaat over de waarde van afgelegde verklaringen, kan de bewijsbaarheid van zedendelicten worden bemoeilijkt, met als gevolg dat uiteindelijk daarop niet strafrechtelijk kan worden gereageerd.

Wanneer de maatschappelijke onrust zich richt op een verdachte, maakt het openbaar ministerie gebruik van zijn wettelijke mogelijkheden om de veiligheid van de verdachte te beschermen, daar waar nodig en zoveel mogelijk in nauwe samenhang met door netwerkpartners te nemen maatregelen.

1.6. Zedendelicten en de media

Het openbaar ministerie is in beginsel terughoudend met het doen van mededelingen over zedendelicten aan de media5.

Dit kan anders zijn als deze mededelingen een belang dienen dat gelegen is in bijvoorbeeld het beperken van maatschappelijke onrust of in het rechtzetten van evident onjuiste beeldvorming, bijvoorbeeld als er sprake is geweest van een onjuiste aangifte die veel aandacht heeft getrokken. In dat geval kan het doel van mededelingen aan de media gelegen zijn in het herstellen van het veiligheidsgevoel van de omgeving, in eerherstel van een beschuldigde of in het geven van voorlichting over wat er werkelijk wel of niet is gebeurd. Ook kan in bepaalde gevallen uit opsporingsbelang toch gekozen worden voor mededelingen over een bepaalde zaak in de media.

Waar wel mededelingen worden gedaan, wordt rekening gehouden met de belangen van zowel verdachte als slachtoffers waarbij zoveel mogelijk wordt voorkomen dat tot de persoon herleidbare informatie wordt gedeeld. Ook wordt terughoudend omgegaan met het delen van informatie over de details van het delict, waar die details de privacy van het slachtoffer kunnen raken.

2. Opsporingsonderzoek

In dit gedeelte van de aanwijzing worden de uitgangspunten weergegeven waar een onderzoek naar een zedendelict in beginsel aan moet voldoen.

2.1. Informatief gesprek en aangifte

Zedendelicten kunnen ambtshalve worden opgespoord en vervolgd. Het doen van een aangifte is daarvoor niet noodzakelijk. Zedendelicten zijn geen klachtdelicten. In elk geval wordt ambtshalve onderzoek overwogen in zaken waarin de geestelijke en/of lichamelijke integriteit van betrokkene ernstig is/wordt bedreigd dan wel betrokkene zich evident in een afhankelijkheidspositie bevindt.

Aangifte doen is geen vrijblijvende zaak. Een eenmaal gedane aangifte kan niet worden ingetrokken en is de start van een strafrechtelijk onderzoek. Een slachtoffer kan desgewenst wel na het doen van aangifte schriftelijk laten weten wat de (eventueel veranderde) wensen zijn rondom strafvervolging.

Voordat een aangifte wordt opgenomen, is er in beginsel eerst een informatief gesprek tussen de politie en de melder. Het informatief gesprek dient enerzijds om de melder te informeren over de gevolgen van het doen van aangifte en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Daarnaast wordt informatie gegeven over de mogelijkheden van hulpverlening, slachtofferrechten en juridische bijstand. Anderzijds wordt op basis van de inhoud van het gesprek door politie en openbaar ministerie afgewogen of strafrechtelijk optreden aangewezen is en zo ja op welke wijze.

Als de melder ook het slachtoffer is, wordt in beginsel met de melder gesproken zonder bijzijn van anderen dan de raadsman van de melder. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, maar alleen als en voor zover degene die het slachtoffer vergezelt geen rol vervult die mogelijk van invloed is op het onderzoek naar de feiten. Te denken valt aan situaties waarin deze persoon zelf als getuige kan moeten worden gehoord, gevallen waarin hij of zij een rol heeft gespeeld in de beslissing om naar de politie te gaan of situaties waarin deze persoon op andere wijze betrokken is bij de zaak. De afwijzing van een verzoek om in het bijzijn van een ander te worden gehoord, wordt vastgelegd in het proces-verbaal onder vermelding van de redenen daarvoor.

Na het informatief gesprek wordt een melder in beginsel een bedenktijd gegund voor het doen van aangifte. Dit geldt met name voor situaties waarin de melder en de verdachte elkaar kennen. Bij de bespreking van de mogelijkheid bedenktijd te nemen kan het slachtoffer aangeven hiervan te willen afzien van bedenktijd. Deze wens wordt gerespecteerd als blijkt dat het slachtoffer zich een grondig en afgewogen oordeel heeft gevormd over de consequenties van het inzetten van het proces van opsporing en vervolging. Er kan ook in andere gevallen aanleiding zijn om af te zien van bedenktijd, bijvoorbeeld in situaties van actueel misbruik of heterdaadsituaties.

Als uit de melding blijkt dat het slachtoffer en/of de dader een kwetsbaar persoon is – te denken valt aan minderjarigen of aan verstandelijk beperkten – dan kan al naar gelang de aard van de kwetsbaarheid besloten worden om een andere werkwijze te hanteren en bijvoorbeeld (eerst) een studioverhoor uit te voeren.

2.2. Forensisch-medisch onderzoek

Forensisch medisch onderzoek kan een belangrijk onderdeel zijn van het onderzoek in zedenzaken. De eerste zeven dagen na een strafbaar feit, kunnen nog DNA-sporen worden gevonden. En ook daarna kunnen sporen worden veiliggesteld, bijvoorbeeld in de vorm van vastgestelde SOA’s. Het openbaar ministerie vindt het van belang dat slachtoffers voor zover mogelijk maar eenmaal onderzocht hoeven te worden na een zedendelict.

Een slachtoffer mag weigeren om mee te werken aan forensisch medisch onderzoek. Het is van belang dat een slachtoffer zich daarbij bewust is van de grote gevolgen die dat kan hebben zijn of haar zaak. Als het slachtoffer minderjarig is en de gezagsdragers stemmen niet in met forensisch medisch onderzoek, dan weegt de officier van justitie af of en zo ja op welke wijze alsnog forensisch medisch onderzoek gedaan moet worden en zo ja, op welke manier en in samenwerking met welke andere partners dat eventueel kan worden bewerkstelligd.

Het slachtoffer kan vragen om forensisch-medisch onderzoek bij de verdachte, bijvoorbeeld naar mogelijk overdraagbare ziektes bij de verdachte. De officier van justitie informeert het slachtoffer hierover.

2.3. Onderzoek naar gegevensdragers

In toenemende mate bevindt zich bewijs van zedendelicten op gegevensdragers. Het is van belang dat deze waar mogelijk in een zo vroeg mogelijk stadium van het onderzoek in beslag genomen worden en worden onderzocht.

2.4. Bewust onjuiste mededeling van een zedendelict

Als er sprake is van bewust onjuiste mededelingen6 van zedendelicten, dan kan er sprake zijn van een strafbaar feit. Zodra er aanwijzingen zijn dat er van zo’n situatie sprake is, beslist de officier van justitie wat de gevolgen daarvan zijn voor het verdere opsporingsonderzoek. In beginsel leidt een verdenking van een bewust onjuiste mededeling er toe dat het opsporingsonderzoek zich (mede) zal richten op het bewijzen of ontkrachten van overtreding van art. 188 of art. 268 Sr.

Zaken die begonnen zijn als zedenzaak, maar in de loop der tijd zijn verworden tot een zaak rond bewust onjuiste mededeling van een zedendelict, worden tot en met de beslissing over vervolging aangemerkt als zedenzaak. Dat betekent dat ook al deze zaken worden ingestuurd naar het openbaar ministerie en dat er door de officier van justitie een vervolgingsbeslissing wordt genomen.

Bij de beslissing over vervolging wordt rekening gehouden met de duur en de kosten van het opsporingsonderzoek, de duur en hardnekkigheid van het volharden in de onjuistheid, het wel of niet zijn ingezet van dwangmiddelen en met de overige gevolgen die de onjuiste mededeling hebben gehad voor de oorspronkelijke verdachte of andere betrokkenen. Daarnaast wordt rekening gehouden met de persoon van de melder/verdachte en de omstandigheden waaronder de bewust onjuiste mededeling is gedaan.

3. Vervolging van zedendelicten

Na binnenkomst van een proces-verbaal met betrekking tot zedendelicten beslist de officier van justitie zo spoedig mogelijk over de verdere vervolging. Hierbij is het standpunt van het slachtoffer van belang maar niet doorslaggevend. Het openbaar ministerie heeft een eigen afweging te maken.

In elk geval wordt ambtshalve vervolging overwogen in zaken waarin de geestelijke en/of lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig is/wordt bedreigd dan wel het slachtoffer zich evident in een afhankelijkheidspositie bevindt. Om te kunnen vervolgen is dan ook geen uitdrukkelijk verzoek tot vervolging van de aangever vereist. Wel moet op grond van artikel 167a Sv in een aantal gevallen de mening van het slachtoffer worden meegewogen bij de beslissing over wel of niet vervolgen.

Bij de beslissing om wel of niet te vervolgen, worden ook elementen gelegen in de persoon of bijzondere complexiteit van achtergrond van de verdachte meegewogen.

Indien de officier van justitie besluit om niet (verder) te vervolgen (te seponeren) danwel onder voorwaarden te seponeren, geeft hij daarvan zo spoedig mogelijk kennis aan het slachtoffer. Het slachtoffer ontvangt een op maat geschreven sepotbrief met een aanbod tot nadere uitleg in een gesprek met de behandelend officier van justitie. In de sepotbrief wordt uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van een klachtprocedure ex artikel 12 Sv.

Vanwege de aard en de complexiteit van zedenzaken, worden deze in beginsel aangebracht bij de meervoudige kamer. Dit met uitzondering van schennis, eenvoudige aanrandingen, dierenporno en overige zaken die naar het oordeel van de officier van justitie enkelvoudig kunnen worden afgedaan.

4. Verantwoordelijkheden ten aanzien van slachtoffers van zedendelicten

4.1. Veiligheid van betrokkenen

De veiligheid van het slachtoffer en het stoppen van (dreiging van) seksueel misbruik staan voorop. Waar nodig wordt een (zorg)melding gedaan aan Veilig Thuis en wordt besproken of de inzet van een huisverbod of het inschakelen van extra toezicht door bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming aangewezen is. Zorgmeldingen worden ook gedaan in gevallen waarin aanleiding is te veronderstellen dat kinderen in de knel zitten, bijvoorbeeld ten gevolge van een complexe echtscheiding of anderszins. Waar mogelijk en nodig maken politie en openbaar ministerie gebruik van de beschikbare beschermingsinstrumenten en -voorzieningen bijvoorbeeld het vorderen van een contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling of een schorsing van de voorlopige hechtenis.

4.2. Bescherming privacy

Met persoonsgegevens van slachtoffers wordt zorgvuldig omgegaan en waar mogelijk worden maatregelen getroffen om de identiteit van slachtoffers niet buiten de kring van de bij het strafproces betrokken partijen bekend te laten worden. Dat geldt tijdens het opsporingsonderzoek maar nadrukkelijk ook tijdens de behandeling van een strafzaak op een openbare zitting of in voorbereiding op de zitting. Soms is het echter niet te voorkomen dat gegevens over de identiteit en vaak ook over de precieze leeftijd van het slachtoffer bij de verdachte bekend worden of zijn. Denk aan het geval waarin de verdachte een bekende van het slachtoffer is.

4.3. Secundaire victimisatie7

De kans op het ontstaan of sterker worden van secundaire victimisatie bij een slachtoffer wordt onder meer verminderd als door betrokken instanties voorspelbaar wordt gehandeld en het slachtoffer controle heeft over wat er gebeurt. De officier van justitie handelt waar mogelijk met inachtneming van dit gegeven. Het slachtoffergesprek is hiervoor een bruikbaar instrument, waarbij geldt dat dit gesprek op elk moment waarin dat kan bijdragen aan voorspelbaarheid en het gevoel van controle bij het slachtoffer, kan worden gevoerd.

Wanneer in een strafzaak het horen van het slachtoffer als getuige aan de orde komt, zal een belangenafweging moeten worden gemaakt tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de veiligheid en gezondheid van het slachtoffer en het recht van de verdachte op een eerlijk proces. Het is in het belang van het slachtoffer dat ondervragingen zonder onnodige vertragingen plaatsvinden, dat het aantal ondervragingen beperkt blijft en dat wordt vermeden dat ondervragingen worden herhaald. Daarnaast dient vermeden te worden dat visueel contact plaatsvindt tussen slachtoffer en verdachte, dat het slachtoffer als getuige moet optreden tijdens een openbare zitting en dat nodeloos vragen over het privéleven of de persoon van het slachtoffer worden gesteld.

De officier van justitie kan voorstellen het slachtoffer te horen buiten de openbaarheid en buiten de aanwezigheid van de verdachte, bijvoorbeeld door de inzet van moderne communicatiemiddelen. Alternatieven zijn verder een verhoor door de rechter-commissaris, het ter terechtzitting afspelen van de geluidsopname die is gemaakt van de belastende verklaring die het slachtoffer tegenover de politie heeft afgelegd of het horen van de verbalisanten die het verhoor hebben afgenomen.

De officier van justitie zal zich met inachtneming van de belangen van de verdediging actief verzetten tegen onnodig belastende weergave van de (seksuele) voorgeschiedenis van het slachtoffer in de zittingzaal.

4.4. Minderjarige slachtoffers en slachtoffers met specifieke behoeften8

Minderjarige slachtoffers worden bij voorkeur slechts één keer gehoord in een strafzaak. Van dit verhoor wordt in de regel een audiovisuele opname gemaakt. Deze wordt in verband met de bescherming van de privacy van de minderjarige niet verstrekt aan de verdediging. Waar nodig kan de opname door de verdediging afhankelijk van de lokale afspraken worden bekeken op een politiebureau of op het kabinet van de rechter-commissaris. Ook kan de opname bekeken worden door de rechtbank in gevallen waarin deze daaraan behoefte heeft. De officier van justitie verzet zich te allen tijde tegen het vertonen van de opname in een openbaar gedeelte van de terechtzitting.

In gevallen waarin het verdedigingsbelang vereist dat er nadere vragen aan een minderjarige worden gesteld, wordt waar mogelijk voorgesteld dat de verdediging en/of de rechter-commissaris deze vragen laten stellen door dezelfde personen die het slachtoffer in eerste instantie hebben gehoord, in dezelfde (studio)setting als het eerste verhoor. Verdediging en rechter-commissaris kunnen via een verbinding meekijken en waar nodig aanvullende vragen laten stellen. Van dit verhoor worden opnames gemaakt. Deze opnames worden geen onderdeel van het proces-verbaal. De schriftelijke uitwerking van het verhoor wel.

Vergelijkbare maatregelen worden overwogen bij slachtoffers met specifieke behoeften, zoals verstandelijke of fysieke beperkingen, een geestesstoornis of psychische stoornis of (ernstige) psychische problemen, danwel als er andere omstandigheden zijn die een verhoor in een andere setting meer belastend zouden maken.

  1. En tevens van de gangbare praktijk bij de politie, die de term ‘aangever’ hanteert in de processen-verbaal. ^ [1]
  2. Zie voor een uitgebreide beschrijving van welke oorzaken ten grondslag kunnen liggen aan een onjuiste aangifte het rapport ‘Misbruik, misleiding en Misverstanden’, mr. drs. N.M. van Nierop en mr. drs. P. van den Eshof, november 2008 https://www.om.nl/vaste-onderdelen/zoeken/@26133/onderzoeksverslag/. ^ [2]
  3. Zie bijvoorbeeld https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/secundaire-victimisatie-van-slachtoffers-als-getuigen-in-het-strafproces.aspx?nav=ra&l=politie_en_rechtshandhaving&l=verhoor#publicatiegegevens. ^ [3]
  4. Voor het openbaar ministerie geldt hierbij in beginsel de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de daarop gebaseerde Aanwijzing Wjsg. ^ [4]
  5. Zie ook: Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging. ^ [5]
  6. Zie voor het onderscheid tussen ‘bewust onjuiste mededelingen’ en ‘onbewust onjuiste mededelingen’ het rapport ‘Misbruik, misleiding en Misverstanden’, mr. drs. N.M. van Nierop en mr. drs. P. van den Eshof, november 2008 https://www.om.nl/vaste-onderdelen/zoeken/@26133/onderzoeksverslag/. ^ [6]
  7. Deze normen volgen uit richtlijn 2012/29/EU van het Europese Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2012:315:0057:0073:NL:PDF. ^ [7]
  8. Deze normen volgen uit richtlijn 2012/29/EU van het Europese Parlement en de Raad van 25 oktober 2012, zie noot 3 hiervoor. ^ [8]
Naar boven