Beleidsregel kanalisatie individuele diergeneesmiddelen 2016

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-07-2016 t/m heden

Beleidsregel van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 24 maart 2016, nr. WJZ/15136568, houdende kanalisatie van individuele diergeneesmiddelen 2016

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Handelend in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 2.21 van de Wet dieren en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 Het voorschrift ‘uitsluitend aflevering door toepassing door de dierenarts’, dan wel ‘U.D.D.’, bedoeld in artikel 2.17 van de regeling, wordt verbonden aan een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel als bedoeld in de artikelen 2.13 en 2.14 van de regeling, indien in verband met een risico voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of het milieu, toepassing door een dierenarts van dat middel noodzakelijk wordt geoordeeld.

  • 2 Als diergeneesmiddelen, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval beschouwd:

    • a. antimicrobiële diergeneesmiddelen;

    • b. middelen die intraveneuze, intra-arteriële of intra-articulaire toediening behoeven of dienen te worden geïmplanteerd, met uitzondering van middelen voor intraveneuze toediening tegen hypocalcemie (melkziekte) en hypomagnesie (kopziekte) bij runderen, bevattende uitsluitend Calcium en Magnesium als werkzame stof, in een verpakking kleiner of gelijk aan 500 ml.;

    • c. vaccins, met uitzondering van vaccins uitsluitend bestemd voor bedrijfsmatig gehouden pelsdieren, vissen en pluimvee, alsmede vaccins voor kanaries ter preventie van kanariepokken;

    • d. hormoonpreparaten met gestagene, oestrogene of androgene werking voor landbouwhuisdieren; met uitzondering van middelen bestemd als anticonceptiva of voor bronstsynchronisatie, mits zij geen 17-β-oestradiol bevatten;

    • e. diergeneesmiddelen voor algehele verdoving alsmede per injectie toe te dienen middelen voor plaatselijke verdoving;

    • f. spierrelaxantia en diergeneesmiddelen die bèta-agonisten bevatten, met uitzondering van die voor orale toediening aan paarden;

    • g. biologische diagnostica.

Artikel 3

  • 1 Het voorschrift ‘uitsluitend aflevering door de dierenarts of op recept van de dierenarts door de apotheker’, dan wel ‘U.D.A.’, bedoeld in artikel 2.16 van de regeling, wordt verbonden aan een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel als bedoeld in de artikelen 2.13 en 2.14 van de regeling, indien niet een voorschrift als bedoeld in artikel 2, 4 of 5 aan de vergunning wordt verbonden.

  • 2 Als diergeneesmiddelen, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval beschouwd:

    • a. diergeneesmiddelen die zodanig gevaar kunnen opleveren voor diergezondheid, menselijke gezondheid of milieu waardoor ze door de dierenarts moeten worden afgeleverd, maar als middelen ook door anderen dan de dierenarts mogen worden toegediend;

    • b. diergeneesmiddelen die slechts na voorafgaande diagnose of instructie door een dierenarts kunnen worden toegediend.

Artikel 4

  • 1 Het voorschrift ‘uitsluitend op recept afleveren’, dan wel ‘U.R.A.’, bedoeld in artikel 2.15 van de regeling, wordt verbonden aan een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel als bedoeld in de artikelen 2.13 en 2.14 van de regeling, indien het risico voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of het milieu beperkt is.

  • 2 Als diergeneesmiddelen, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval beschouwd:

    • a. middelen tegen parasieten;

    • b. middelen tegen schimmels;

    • c. kalmeringsmiddelen;

    • d. niet-steroïde pijn-, koorts- en ontstekingsremmers.

Artikel 5

Als diergeneesmiddelen die geen voorafgaande diagnose door een dierenarts behoeven, worden beschouwd:

  • a. desinfectantia, vitaminepreparaten en corrigerende preparaten;

  • b. middelen tegen parasieten en middelen tegen schimmels bestemd voor niet-landbouwhuisdieren.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 maart 2016

De

Staatssecretaris

van Economische Zaken,

M.H.P. van Dam

Naar boven