Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 04-04-2024 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 04-04-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 8 februari 2016, nr. 694813, houdende vaststelling van een gezamenlijke kaderregeling voor subsidieverstrekking (Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • accountant: accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek onderscheidenlijk de deskundige, bedoeld in artikel 121, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES,

  • activiteitenplan: activiteitenplan als bedoeld in artikel 3.4,

  • activiteitenverslag: verslag waarvan de inrichting voor zover van toepassing overeenkomt met de inrichting van het activiteitenplan en dat:

    • a. een overzicht bevat van de gerealiseerde activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt,

    • b. de aard, omvang, duur en wijze van uitvoering beschrijft van de gerealiseerde activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt,

    • c. de met de activiteiten gerealiseerde doelstellingen, resultaten of producten beschrijft,

    • d. voor zover van toepassing, beschrijft in hoeverre is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, en

    • e. voor zover van toepassing, een vergelijking bevat van de gerealiseerde activiteiten en doelstellingen en de in het activiteitenplan voorgenomen activiteiten en nagestreefde doelstellingen en een toelichting op de verschillen geeft,

  • bijdragen van derden: bijdragen die de subsidieontvanger van een ander dan de minister voor de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit ontvangt en die de subsidieontvanger aanwendt voor de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit,

  • egalisatiereserve: egalisatiereserve als bedoeld in paragraaf 8.5,

  • eigen bijdrage: bijdrage van de subsidieontvanger zelf voor de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit,

  • financieel verslag: verslag dat:

    • a. volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, een zodanig inzicht geeft dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de kosten en opbrengsten per gerealiseerde activiteit waarvoor de subsidie is verleend en die werkelijk zijn verricht,

    • b. aansluit bij de begroting en de nodige informatie geeft om de subsidie vast te stellen,

    • c. per post is voorzien van een toelichting, en

    • d. vergezeld gaat van een controleverklaring, opgesteld door een accountant overeenkomstig een door de minister vastgesteld model met inachtneming van een door de minister vastgesteld accountantsprotocol, bekend gemaakt op de website www.rijksoverheid.nl,

  • instelling :privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid of een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld,

  • instellingssubsidie: subsidie voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende, structurele activiteiten van een instelling,

  • jaarrekening: jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek onderscheidenlijk artikel 120 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES,

  • kosten: kosten van de subsidieontvanger voor zover die samenhangen met de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit,

  • minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderscheidenlijk Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderscheidenlijk Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ieder voor zover het betreft het beleidsterrein waarvoor hij verantwoordelijk is, met dien verstande dat voor de toepassing van hoofdstuk 9 onder minister wordt verstaan: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en dat voor de toepassing van hoofdstuk 10 onder minister wordt verstaan: Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

  • opbrengsten: eigen bijdrage en bijdragen van derden, voor zover die samenhangen met de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteiten alsmede de aangevraagde of verleende subsidie,

  • projectsubsidie: subsidie voor activiteiten aan een instelling of een natuurlijk persoon die anders dan als instellingssubsidie wordt verstrekt,

  • subsidie: instellingssubsidie of projectsubsidie,

  • verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten: de verklaring waarin de subsidieontvanger aantoont:

    • a. dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt zijn verricht, voorzien van een korte toelichting,

    • b. dat aan de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen is voldaan,

    • c. wat het totale bedrag van de gerealiseerde kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend en die werkelijk verricht zijn is,

    • d. wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten is, en

    • e. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.

Artikel 1.2. Grondslag en reikwijdte

Artikel 1.3. Nader bepalen activiteiten

De minister kan in een ministeriële regeling of in een beleidsregel de activiteiten waarvoor en de voorwaarden waaronder subsidie kan worden verstrekt, nader bepalen.

Artikel 1.4. Begrotingsvoorwaarde

Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 1.5. Subsidieverstrekking

De minister verstrekt uitsluitend:

  • a. indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt:

    • 1°. een subsidie die zonder voorafgaande verlening direct wordt vastgesteld op een bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de vaststelling wordt genoemd, of

    • 2°. een subsidie die ambtshalve wordt vastgesteld tot ten hoogste het bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd,

  • b. indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt en de te subsidiëren activiteiten uit meetbare prestatie-eenheden bestaan:

    een subsidie die wordt vastgesteld op een bedrag per gerealiseerde prestatie-eenheid waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd, voor ten hoogste het maximum aantal prestatie-eenheden dat door de minister bij de verlening is genoemd,

  • c. indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, doch minder dan € 125.000, en de te subsidiëren activiteiten niet uit meetbare prestatie-eenheden bestaan:

    • 1°. indien naar het oordeel van de minister voldoende zekerheid bestaat over de kosten en opbrengsten:

      een subsidie waarbij op basis van een activiteitenverslag wordt aangetoond dat de te subsidiëren activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen,

    • 2°. indien naar het oordeel van de minister onvoldoende zekerheid bestaat over de kosten en opbrengsten:

      een subsidie waarbij op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten wordt aangetoond dat de te subsidiëren activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen,

  • d. indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, en de te subsidiëren activiteiten niet uit meetbare prestatie-eenheden bestaan:

    een subsidie waarbij wordt aangetoond dat de te subsidiëren activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen, en waarbij tevens rekening en verantwoording wordt afgelegd omtrent de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende kosten en opbrengsten.

Artikel 1.6. Afwijking bij beschikking

In bijzondere gevallen kan bij beschikking worden afgeweken van de bedragen en de wijze van verstrekking, bedoeld in artikel 1.5.

Artikel 1.7. Kostenberekening

  • 1 De kosten worden berekend op basis van een controleerbare methode, die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die door de subsidieontvanger stelselmatig worden toegepast.

  • 2 De afschrijving van materiële vaste activa wordt berekend op basis van historische aanschafprijzen, tenzij door de minister anders is bepaald.

  • 3 Toevoegingen aan voorzieningen en reserveringen komen niet in aanmerking voor subsidie, tenzij de minister met deze toevoegingen schriftelijk heeft ingestemd.

Artikel 1.8. Kosten terugvordering en wettelijke rente

Bij terugvordering van ten onrechte betaalde subsidiebedragen of voorschotten kan de minister de subsidieontvanger verplichten de met de terugvordering verband houdende kosten te voldoen. Daarbij kan de minister de verschuldigde wettelijke rente vorderen.

Artikel 1.9. Subsidieverstrekking aan Caribisch Nederland

Op subsidieverstrekking aan subsidieontvangers in Caribisch Nederland is Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.10. Tijdzone

Voor subsidieverstrekking wordt uitgegaan van de in het Europese deel van Nederland geldende tijd.

Hoofdstuk 2. Subsidieplafond en wijze van verdeling

Artikel 2.1. Subsidieplafond

  • 1 De minister kan een subsidieplafond vaststellen.

Artikel 2.2. Wijze van verdeling

De minister verdeelt het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag:

  • a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen,

  • b. na onderlinge afweging van de aanvragen,

  • c. evenredig over de ingediende aanvragen, of

  • d. op een in een ministeriële regeling of in een beleidsregel aangegeven andere wijze.

Artikel 2.3. Uitwerking wijze van verdeling

  • 1 Indien het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen wordt verdeeld:

    • a. geldt, als de aanvraag krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is aangevuld, bij de verdeling de dag waarop de volledig aangevulde aanvraag is ontvangen, als de datum van ontvangst, en

    • b. stelt de minister, als het subsidieplafond wordt bereikt, de onderlinge rangschikking van aanvragen die op hetzelfde tijdstip zijn ontvangen, door middel van loting vast.

  • 2 Indien het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag na onderlinge afweging van de aanvragen wordt verdeeld, geeft de minister die aanvragen voorrang die naar verwachting meer geschikt zijn om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidieverstrekking.

Hoofdstuk 3. Aanvraag tot verlening van subsidie

Artikel 3.1. Formulier subsidieaanvraag

Voor een aanvraag tot verlening van een subsidie wordt een door de minister vastgesteld modelformulier gebruikt dat is bekend gemaakt op de website www.rijksoverheid.nl.

Artikel 3.2. Aanvraag vóór aanvang subsidieperiode

  • 1 De minister kan bepalen dat aanvragen voor een door hem te bepalen datum of binnen een door hem te bepalen periode zijn ontvangen.

  • 2 Een aanvraag tot verlening van een subsidie wordt in ieder geval ingediend voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 3.3. Bij aanvraag tot subsidieverlening in te dienen documenten

Een aanvraag tot verlening van een subsidie bestaat uit:

  • a. een activiteitenplan, tenzij de minister daaraan geen behoefte heeft, en

  • b. een begroting, tenzij deze naar het oordeel van de minister voor de berekening van het bedrag van de subsidie niet van belang is.

Artikel 3.4. Activiteitenplan

Het activiteitenplan:

  • a. bevat een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd,

  • b. beschrijft aard, omvang, duur en wijze van uitvoering van de activiteiten, en

  • c. beschrijft de met de activiteiten na te streven doelstellingen, resultaten of producten.

Artikel 3.5. Begroting

  • 1 De begroting behelst per activiteit een overzicht van de geraamde kosten en opbrengsten van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2 De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

  • 3 De begroting die bij de aanvraag wordt ingediend, is sluitend.

Artikel 3.6. Melding andere aanvragen

Voor zover de aanvrager voor dezelfde begrote kosten ook subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij een ander bestuursorgaan, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag tot verlening van de subsidie, onder vermelding van de stand van zaken van de beoordeling van die andere aanvraag.

Artikel 3.7. Overzicht financiële situatie

Op verzoek van de minister legt de aanvrager een volledig en recent overzicht van zijn financiële situatie over.

Hoofdstuk 4. Verlening

Artikel 4.1. Termijn besluit tot subsidieverlening

  • 1 De minister besluit binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening of binnen 13 weken na afloop van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.

  • 2 De termijn bedraagt 22 weken indien:

    • a. sprake is van cofinanciering van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en die Raad gezamenlijk of de Europese Commissie goedgekeurd programma,

    • b. de minister over de aanvraag extern advies inwint, of

    • c. de minister een nader onderzoek naar de aanvraag instelt.

  • 3 De termijn bedraagt 40 weken indien de verlening afhankelijk is van het oordeel van een internationale commissie of van buitenlandse deskundigen.

  • 4 Indien een termijn als bedoeld in het tweede of derde lid van toepassing is en dit niet reeds volgt uit een ministeriële regeling of een beleidsregel, deelt de minister dat zo spoedig mogelijk mee aan de aanvrager.

Artikel 4.2. Verlening

  • 1 Het besluit tot subsidieverlening vermeldt in ieder geval de activiteiten of de prestatie-eenheden waarvoor subsidie wordt verleend, het subsidiebedrag, de wijze van verantwoording, de periode waarvoor subsidie wordt verleend, de wijze waarop kan worden aangetoond dat de activiteiten zijn verricht of de prestatie-eenheden zijn gerealiseerd en indien sprake is van een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel a, onder 2°, de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn afgerond.

  • 2 Indien in het besluit tot verlening de begrote kosten van de te subsidiëren activiteiten zijn vermeld, zijn deze gelijk aan de som van de in dat besluit vermelde bijdragen van derden, begrote eigen bijdrage en de subsidie.

Artikel 4.3. Projectsubsidie na aanvraag en voor ten hoogste 5 jaar

  • 1 De minister verleent een projectsubsidie slechts voor een periode die aanvangt na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Een projectsubsidie wordt voor ten hoogste 5 jaren verleend.

Hoofdstuk 5. Verplichtingen

Artikel 5.1. Besteding subsidie

De subsidieontvanger zorgt ervoor dat:

  • a. de activiteiten zodanig worden uitgevoerd dat de subsidie op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verstrekt, en

  • b. de voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten benodigde middelen op verantwoorde wijze worden beheerd.

Artikel 5.2. Administratieplicht

  • 1 De ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdelen b, c onder 2°, en d, voert een administratie. De administratie is zodanig ingericht dat daaruit te allen tijde:

    • a. indien een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel b, is verleend: de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de gerealiseerde prestatie-eenheden kunnen worden nagegaan, of

    • b. indien een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel c, onder 2°, of d, is verleend: de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen, betalingen en ontvangsten alsmede kosten en opbrengsten kunnen worden nagegaan.

  • 2 De administratie wordt op overzichtelijke, controleerbare en doelmatige wijze ingericht.

  • 3 De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende 10 jaren na de vaststelling bewaard.

Artikel 5.3. Vergoeding voor diensten aan derden

De subsidieontvanger die aan derden zaken ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

Artikel 5.4. Meewerken aan onderzoek

De subsidieontvanger werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of namens de minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor:

  • a. het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie, of

  • b. de ontwikkeling van het beleid van de minister.

Artikel 5.5. Tussentijdse rapportage

  • 1 Indien een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdelen b, c en d, voor meer dan 12 maanden wordt verleend, kan de minister verlangen dat de subsidieontvanger eenmaal per 12 maanden verslag doet van de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten.

  • 2 Het besluit tot verlening van de subsidie vermeldt op welke tijdstippen verslag wordt gedaan en waaruit het verslag bestaat.

Artikel 5.6. Doelgebonden en niet-doelgebonden verplichtingen

De minister kan bij de verstrekking van de subsidie verplichtingen opleggen als bedoeld in de artikelen 4:38, 4:39 en 4:71, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5.7. Meldingsplicht

  • 1 De subsidieontvanger meldt onverwijld schriftelijk aan de minister indien:

    • a. aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht,

    • b. aannemelijk is geworden dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan, of

    • c. zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

  • 2 De melding wordt voorzien van een toelichting. Bij de melding worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 5.8. Publicaties en auteursrecht

  • 1 Indien een gesubsidieerde activiteit leidt tot een publicatie, zorgt de subsidieontvanger dat bij de publicatie wordt aangegeven wie de subsidieverstrekker van de activiteit is geweest.

  • 2 Indien de subsidie gericht is of mede gericht is op de totstandkoming van een werk als bedoeld in artikel 10, onder 1°, van de Auteurswet, zorgt de subsidieontvanger ervoor auteursrechthebbende te zijn ter zake van dat werk.

  • 3 De subsidieontvanger vrijwaart de Staat der Nederlanden voor aanspraken van derden ter zake van alle schade die zij lijden ten gevolge van de door of vanwege de subsidieontvanger verrichte publicaties.

Artikel 5.9. Intellectuele eigendom

De subsidieontvanger werkt mee aan het tot stand komen van een overeenkomst indien het naar het oordeel van de minister noodzakelijk is om rechten met betrekking tot intellectuele eigendom ter zake van de gesubsidieerde activiteiten aan de minister over te dragen.

Artikel 5.10. Vergoeding voor vermogensvorming

  • 2 Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de zaken en andere vermogensbestanddelen, waaronder de egalisatiereserve, op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat:

    • a. de waarde van de egalisatiereserve gelijk is aan het bedrag van de egalisatiereserve,

    • b. de waarde van een schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken gelijk is aan het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen, en

    • c. de waarde van onroerende zaken wordt bepaald door drie onafhankelijke deskundigen. De minister en de subsidieontvanger wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.

  • 3 De vergoeding aan de minister voor zaken en andere vermogensbestanddelen, waaronder de egalisatiereserve, die geheel zijn gevormd met de subsidie, is gelijk aan hun waarde. De vergoeding aan de minister voor zaken en andere vermogensbestanddelen die gedeeltelijk zijn gevormd met de subsidie, is gelijk aan de waarde waarmee de subsidiëring door de minister in verhouding tot andere middelen aan de vorming van dat vermogen heeft bijgedragen.

  • 4 De minister kan de vergoeding in afwijking van het derde lid op een lager bedrag bepalen.

Artikel 5.11. Inlichtingenplicht

Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt, geheel of gedeeltelijk worden beëindigd of indien de subsidie wordt beëindigd, verstrekt de subsidieontvanger aan de minister op diens verzoek alle gegevens, bescheiden, informatie, medewerking of gebruiksrechten op auteursrechten die redelijkerwijs verlangd kunnen worden voor de continuïteit van de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt.

Hoofdstuk 6. Bevoorschotting en betaling

Artikel 6.1. Bevoorschotting en betaling

  • 1 De minister kan bij het besluit tot subsidieverlening ambtshalve voorschotten verlenen.

  • 2 De voorschotten worden gelijkmatig betaald over het aantal maanden waarvoor de subsidie wordt verleend.

  • 3 Bij beschikking kan van het tweede lid worden afgeweken.

Hoofdstuk 7. Verantwoording en vaststelling

Paragraaf 7.1. Aanvraag tot vaststelling

Artikel 7.1. Formulier subsidievaststelling

Voor een aanvraag tot vaststelling van een subsidie wordt een door de minister vastgesteld modelformulier gebruikt dat is bekend gemaakt op de website www.rijksoverheid.nl.

Artikel 7.2. Aanvraagtermijn subsidievaststelling

  • 1 Een aanvraag tot vaststelling van een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdelen b, c en d wordt ingediend:

    • a. binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht, of

    • b. binnen 22 weken na afloop van het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2 Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel a, onder 1°, wordt ingediend binnen 22 weken nadat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, zijn verricht.

  • 3 De minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Paragraaf 7.2. Wijze van verantwoording per subsidiesoort en besluit tot vaststelling

Artikel 7.3. Subsidies tot € 25.000 die direct worden vastgesteld

  • 2 De ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel a, onder 1°, toont aan de hand van een activiteitenverslag en een opgave van het totaal van de kosten aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de minister daaraan geen behoefte heeft.

Artikel 7.4. Subsidies tot € 25.000 die ambtshalve worden vastgesteld

  • 1 De ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel a, onder 2°, toont op verzoek van de minister op de in de beschikking aangegeven wijze aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2 De minister neemt binnen 22 weken na afloop van de datum waarop de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend, zijn verricht, ambtshalve een besluit over de vaststelling van de subsidie.

  • 3 De subsidie wordt vastgesteld op een bedrag tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.

Artikel 7.5. Subsidies vanaf € 25.000 voor meetbare prestatie-eenheden

  • 1 De ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel b, toont op de bij het besluit tot verlening van de subsidie bepaalde wijze aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2 Indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, legt de subsidieontvanger tevens verantwoording af door het overleggen van een assurancerapport.

  • 3 De minister kan de subsidieontvanger verplichten om het assurancerapport vergezeld te doen gaan van een rapport van feitelijke bevindingen omtrent de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen door de subsidieontvanger.

  • 4 De in het tweede en derde lid bedoelde rapporten zijn opgesteld door een accountant overeenkomstig een door de minister vastgesteld model met inachtneming van een door de minister vastgesteld accountantsprotocol, bekend gemaakt op de website www.rijksoverheid.nl.

  • 5 De subsidie wordt vastgesteld op een bedrag per gerealiseerde prestatie-eenheid waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd, voor ten hoogste het maximum aantal subsidiabele prestatie-eenheden dat door de minister bij de verlening is genoemd.

  • 6 De minister besluit binnen 22 weken op een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 7.6. Subsidies van € 25.000 tot € 125.000 met verantwoording over activiteiten

  • 1 De ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel c, onder 1°, toont aan de hand van een activiteitenverslag aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de minister daaraan geen behoefte heeft.

  • 2 Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel zijn verricht en volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd.

  • 3 De minister besluit binnen 22 weken op een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 7.7. Subsidies van € 25.000 tot € 125.000 met verantwoording in verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten

  • 1 De ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel c, onder 2°, toont aan de hand van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten aan dat de activiteiten zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2 Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel zijn verricht en volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag dat bestaat uit de totale gerealiseerde kosten verminderd met de totale gerealiseerde bijdragen van derden en de begrote eigen bijdrage of de gerealiseerde eigen bijdrage indien deze hoger is dan de begrote eigen bijdrage tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.

  • 3 De minister besluit binnen 22 weken op een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 7.8. Subsidies vanaf € 125.000, anders dan voor meetbare prestatie-eenheden

  • 1 De ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel d, legt rekening en verantwoording af aan de hand van een activiteitenverslag en een financieel verslag, tenzij dit voor de berekening van het bedrag van de subsidie niet van belang is.

  • 2 De minister kan de subsidieontvanger verplichten om het financieel verslag vergezeld te doen gaan van een rapport van feitelijke bevindingen omtrent de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen door de subsidieontvanger.

  • 3 Een verschil tussen het financieel verslag en de begroting van ten minste 20% van een afzonderlijke begrotingspost wordt toegelicht, tenzij het verschil met die begrotingspost lager is dan € 25.000.

  • 4 Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel zijn verricht en volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag dat bestaat uit de gerealiseerde kosten verminderd met de gerealiseerde bijdragen van derden en de begrote eigen bijdrage of de gerealiseerde eigen bijdrage indien deze hoger is dan de begrote eigen bijdrage tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.

  • 5 De minister besluit binnen 22 weken op een aanvraag tot vaststelling.

Hoofdstuk 8. Specifieke voorschriften voor instellingssubsidies

Paragraaf 8.1. Algemeen

Artikel 8.1. Periode voor subsidieverstrekking

  • 1 Een instellingssubsidie wordt per boekjaar verleend en per boekjaar vastgesteld.

  • 2 De subsidieontvanger stelt het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald.

Paragraaf 8.2. Aanvraag

Artikel 8.2. Aanvraag subsidieverlening

  • 1 In afwijking van artikel 3.2, tweede lid, wordt een aanvraag tot verlening van een instellingssubsidie ingediend uiterlijk 13 weken voor de aanvang van het boekjaar waarvoor de instellingssubsidie wordt aangevraagd.

  • 2 De minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen voor de termijn, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8.3. Eerste aanvraag instellingssubsidie

  • 1 Indien de aanvraag tot verlening van de instellingssubsidie wordt ingediend door een privaatrechtelijke rechtspersoon waaraan de minister geen instellingssubsidie heeft verstrekt ten behoeve van het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor de instellingssubsidie wordt aangevraagd, gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a. een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd, en

    • b. de laatst opgemaakte jaarrekening dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop.

  • 2 De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde bescheiden zijn voorzien van een controleverklaring van een accountant.

  • 3 De minister kan vrijstelling en ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid.

Paragraaf 8.3. Bevoorschotting en betaling

Artikel 8.4. Bevoorschotting en betaling

  • 1 In afwijking van artikel 6.1 verleent de minister bij het besluit tot subsidieverlening ambtshalve de volgende voorschotten: in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7% van het bedrag van de verleende instellingssubsidie.

  • 2 De voorschotten worden betaald overeenkomstig de voorschotverlening, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Bij beschikking kan van het eerste en tweede lid worden afgeweken.

Paragraaf 8.4. Verplichtingen

Artikel 8.5. Verzekeringsplicht

  • 1 Indien een instellingssubsidie is verleend, verzekert de subsidieontvanger haar roerende en onroerende zaken op afdoende wijze tegen het risico van diefstal en brand alsmede tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid tegenover derden.

  • 2 Indien een instellingssubsidie is verleend, verzekert de subsidieontvanger de wettelijke aansprakelijkheid van vrijwilligers die werkzaamheden verrichten in het kader van de gesubsidieerde activiteiten.

  • 3 De minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid.

Paragraaf 8.5. Vaststelling en egalisatiereserve

Artikel 8.6. Vaststelling

Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend geheel zijn verricht en volledig is voldaan aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie, wordt de subsidie in afwijking van artikel 7.8, vierde lid, vastgesteld op het bedrag waarvan de hoogte bij de verlening is genoemd, verminderd met de eventuele overschrijding van de maximaal toegestane toevoeging aan de egalisatiereserve.

Artikel 8.7. Egalisatiereserve

  • 1 De ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel d, voor zover het een instellingssubsidie betreft, vormt een egalisatiereserve.

  • 2 De egalisatiereserve bedraagt ten minste € 0 en ten hoogste 10% van het bij het besluit tot verlening bepaalde bedrag van de instellingssubsidie dan wel ten hoogste een lager percentage dat door de minister bij de beschikking tot verlening is bepaald.

  • 3 Indien de instellingssubsidie wordt verlaagd wegens het niet of niet geheel verrichten van de activiteiten waarvoor de instellingssubsidie is verleend, wordt de maximaal toegestane egalisatiereserve berekend op basis van de verlaagde instellingssubsidie.

Artikel 8.8. Besteding egalisatiereserve

  • 1 De egalisatiereserve wordt in een boekjaar uitsluitend besteed aan activiteiten waarvoor de instellingssubsidie in dat boekjaar is verleend en die niet kunnen worden bekostigd uit de instellingssubsidie die is verleend ten behoeve van dat boekjaar.

  • 2 De besteding van de egalisatiereserve wordt verantwoord met het activiteitenverslag en het financieel verslag.

Artikel 8.9. Opbouw egalisatiereserve

  • 1 De egalisatiereserve wordt gevormd door een toevoeging bij een positief exploitatieresultaat en een onttrekking bij een negatief exploitatieresultaat. Het exploitatieresultaat is de som van de gerealiseerde bijdragen van derden, de in het besluit tot verlening vermelde begrote eigen bijdrage of de gerealiseerde eigen bijdrage als deze hoger is dan de begrote eigen bijdrage en de verleende instellingssubsidie verminderd met de gerealiseerde kosten.

  • 2 De maximale toevoeging aan de egalisatiereserve is het bedrag dat aan de egalisatiereserve kan worden toegevoegd zonder de maximale omvang daarvan te overschrijden. De maximale onttrekking aan de egalisatiereserve is het bedrag van de egalisatiereserve.

  • 3 De toevoeging of onttrekking is gelijk aan het exploitatieresultaat vermenigvuldigd met de verleende instellingssubsidie gedeeld door de som van de in het besluit tot verlening vermelde begrote eigen bijdrage en de verleende instellingssubsidie.

  • 4 Voor zover het voor de toevoeging beschikbare bedrag hoger is dan de maximale toevoeging, wordt dat bedrag bij de vaststelling in mindering gebracht op de instellingssubsidie.

  • 5 Voor de toepassing van de vorige leden worden uitsluitend in aanmerking genomen de kosten, de bijdragen van derden en de instellingssubsidie met betrekking tot activiteiten waarvoor de instellingssubsidie is verleend en die werkelijk zijn verricht.

Hoofdstuk 9. Bijzondere bepalingen voor OCW

Paragraaf 9.1. Bekostigde onderwijsinstellingen

Artikel 9.1. Bekostigde onderwijsinstellingen

  • 3 Bij subsidie aan bekostigde onderwijsinstellingen wordt onderscheid gemaakt tussen:

    • a. subsidie waarbij het eventueel niet aangewende deel van de subsidie, mits de activiteiten volledig zijn uitgevoerd, kan worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt,

    • b. subsidie die uitsluitend mag worden aangewend voor het doel waarvoor de subsidie is verstrekt en waarbij niet bestede middelen worden teruggevorderd, en

    • c. subsidie die ook kan worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

  • 4 In afwijking van artikel 1.5 wordt subsidie aan bekostigde onderwijsinstellingen op de volgende wijze verstrekt:

    • a. subsidie als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt direct vastgesteld,

    • b. subsidie als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, bedraagt € 125.000 of meer en wordt verleend en vastgesteld, en

    • c. subsidie als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, wordt direct vastgesteld.

  • 5 Subsidie aan bekostigde onderwijsinstellingen wordt op de volgende wijze verantwoord:

    • a. subsidie als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt in ieder geval verantwoord in model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving,

    • b. subsidie als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt in ieder geval verantwoord in model G, onderdeel 2, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

Paragraaf 9.2. Verantwoording in jaarverslaggeving niet bekostigde instellingen

Artikel 9.2. Verantwoording in jaarverslaggeving niet bekostigde instellingen

  • 1 De minister kan bepalen dat de financiële verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig door de minister vast te stellen voorschriften voor de jaarverslaggeving die zijn bekend gemaakt op de website www.rijksoverheid.nl.

  • 2 De subsidieontvanger bedingt bij de accountant dat deze zijn onderzoek inricht overeenkomstig een door de minister vastgesteld accountantsprotocol dat is bekend gemaakt op de website www.rijksoverheid.nl.

Paragraaf 9.3. Toepasselijkheid kaderregeling bij OCW

Artikel 9.3. Toepasselijkheid kaderregeling bij OCW

Hoofdstuk 10. Bijzondere bepalingen voor VWS

Artikel 10.1. Geen subsidies kleiner dan € 125.000

  • 1 Subsidies van minder dan € 125.000 worden niet verleend of zonder voorafgaande verlening vastgesteld.

Hoofdstuk 11. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11.1. Overgangsbepaling OCW

  • 2 De Regeling OCW-subsidies blijft voor zover niet anders is bepaald van toepassing op:

    • a. de verstrekking van subsidies waarvan de aanvraag is ontvangen voor 1 april 2016,

    • b. subsidies die voor inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend of vastgesteld en waarop de Regeling OCW-subsidies van toepassing was.

  • 3 Na inwerkingtreding van deze regeling is deze regeling van toepassing op regelingen met betrekking tot subsidieverstrekking, vastgesteld voor de inwerkingtreding van deze regeling, voor zover de Regeling OCW-subsidies daarop van toepassing was.

  • 4 [Red: Wijzigt de Regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur 2009–2012.]

  • 5 [Red: Wijzigt de Subsidieregeling pilot tweetalig primair onderwijs.]

  • 7 Op regelingen met betrekking tot subsidieverstrekking, vastgesteld voor de inwerkingtreding van deze regeling, zijn de artikelen 3.1 en 7.1 niet van toepassing.

Artikel 11.2. Overgangsbepaling SZW

  • 2 De Algemene regeling SZW-subsidies blijft voor zover niet anders is bepaald van toepassing op:

    • a. de verstrekking van subsidies waarvan de aanvraag is ontvangen voor 1 april 2016,

    • b. subsidies die voor inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend of vastgesteld en waarop de Algemene regeling SZW-subsidies van toepassing was,

    • c. regelingen met betrekking tot subsidieverstrekking, vastgesteld voor de inwerkingtreding van deze regeling, voor zover de Algemene regeling SZW-subsidies daarop van toepassing was, en

    • d. beschikkingen op grond van regelingen als bedoeld in onderdeel c.

  • 3 Indien in een regeling als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, of in een besluit tot subsidieverstrekking de Algemene regeling SZW-subsidies buiten toepassing is verklaard, is deze regeling daarop en op de daarop gebaseerde beschikkingen in verband met subsidieverstrekking eveneens niet van toepassing.

Artikel 11.3. Overgangsbepaling VWS

  • 2 De Kaderregeling VWS-subsidies blijft voor zover niet anders is bepaald van toepassing op:

    • a. de verstrekking van subsidies waarvan de aanvraag is ontvangen voor 1 april 2016, en

    • b. subsidies die voor inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend of vastgesteld op grond van de Kaderregeling VWS-subsidies.

Artikel 11.4. Hardheidsclausule

  • 1 De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 11.5. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2016.

Artikel 11.6. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Bussemaker

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L.F. Asscher

De

Minister

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E.I. Schippers