De Minister van Veiligheid en Justitie,
Overwegende:
Dat de Wet basisregistratie personen voorziet in een basisregistratie personen (hierna ook te noemen: basisregistratie),
die ten doel heeft overheidsorganen te voorzien van de in deze registratie opgenomen
gegevens, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak,
en mede tot doel heeft derden te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens,
in bij of krachtens de Wet basisregistratie personen aangewezen gevallen;
Dat de juistheid van de gegevens in de basisregistratie van belang is voor de goede
taakuitvoering van de overheidsorganen en aangewezen derden die hier gebruik van maken.
Dat dit in het bijzonder geldt voor het woonadres dat, ingevolge de artikelen 1.1, onderdelen n en o, en 1.6 Wet basisregistratie personen is aangewezen als authentiek gegeven (Bijlage 1 bij het Besluit basisregistratie personen). Dat verschillende overheidsorganen op grond van adresgegevens adresgerelateerde
regelingen toepassen, zoals uitkeringen en toeslagen, maar ook hypotheekrenteaftrek
en AOW opbouw;
Dat de basisregistratie bestaat uit gemeentelijke en centrale voorzieningen, en dat
het college van burgemeester en wethouders van een gemeente verantwoordelijk is voor
het bijhouden van persoonsgegevens in de basisregistratie overeenkomstig afdeling 1 van hoofdstuk 2 van de Wet basisregistratie personen. Het college van burgemeester en wethouders beschikt echter niet altijd over voldoende
gegevens om de juistheid van gegevens over het adres in de bijhoudingsgemeente te
kunnen onderzoeken. Dit terwijl andere bestuursorganen en aangewezen derden, vanwege
het contact met burgers, veelal beschikken over relevante informatie over de juistheid
van die gegevens in de basisregistratie;
Dat een bestuursorgaan, dat in verband met de verstrekking van een authentiek gegeven
uit de basisregistratie gerede twijfel heeft over de juistheid van dat gegeven op
grond van artikel 2.34 van de Wet basisregistratie personen verplicht is hiervan mededeling te doen aan het college van burgemeester en wethouders
van de bijhoudingsgemeente. Dat op grond van deze verplichting een bestuursorgaan
mededeling doet van door hem geconstateerde afwijkingen tussen enerzijds gegevens
die hij verstrekt heeft gekregen uit de basisregistratie of waarvan de verstrekking
achterwege is gebleven en anderzijds gegevens waarvan hij op andere wijze kennis heeft
gekregen, alsmede van de grond van zijn gerede twijfel als bedoeld in artikel 2.34,
eerste lid, van de wet. Deze mededeling kan voor de gemeente aanleiding vormen onderzoek
te verrichten naar de juistheid van het betreffende gegeven in de basisregistratie
en een gegeven in de basisregistratie te verbeteren, aan te vullen of verwijderen;
Dat de ambtenaren van de politie in de uitvoering van de politietaak adressen van
personen bezoeken en contacten onderhouden met burgers, en daardoor over informatie
beschikken, die na terugmelding aan het college op grond van artikel 2.34 van de Wet BRP aanleiding kan vormen voor nader onderzoek door het college van burgemeester en wethouders
naar de juistheid van de authentieke gegevens van een persoon in de basisregistratie
en verbetering aanvulling of verwijdering van gegevens in de basisregistratie door
het college. Dat de nationale politie, net als andere overheidsorganen, veelvuldig
gebruik maakt van gegevens uit de basisregistratie en dat correcte gegevens essentieel
zijn voor het goed, veilig en betrouwbaar uitvoeren van de taken van de politie en
van andere overheidsorganen;
Dat ook de samenleving gebaat is bij juiste gegevens in de basisregistratie omdat
hiermee wordt voorkomen dat burgers ten onrechte in aanraking komen met de politie;
Dat ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wet politiegegevens, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur personen en instanties kunnen worden
aangewezen aan wie of waaraan, met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, politiegegevens
worden of kunnen worden verstrekt ter uitvoering van de bij of krachtens die algemene
maatregel van bestuur aan te geven taak. Dat het Besluit politiegegevens geen uitdrukkelijke grondslag biedt tot het verstrekken van politiegegevens aan het
college van burgemeester en wethouders met het oog op de juistheid van de authentieke
gegevens van de basisregistratie;
Dat ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Wet politiegegevens, de Minister van Veiligheid en Justitie toestemming kan geven tot het verstrekken
van daarbij door hem te omschrijven politiegegevens voor zover dit noodzakelijk is
met het oog op een zwaarwegend algemeen belang;
Dat met de verstrekking van politiegegevens aan het college van burgemeester en wethouders
van de bijhoudingsgemeente, naar aanleiding van een geconstateerde afwijking tussen
politiegegevens en verstrekte authentieke gegevens uit de basisregistratie aan de
korpschef van het landelijk politiekorps, ten behoeve van de juistheid van de gegevens
van de basisregistratie, een zwaarwegend algemeen belang wordt gediend, omdat de juistheid
van de gegevens van de basisregistratie essentieel is voor een goede uitvoering van
de taken van overheidsorganen, en dat deze verstrekking voor dit doel ook noodzakelijk
is; Dat de verstrekking ziet op politiegegevens die worden verwerkt ingevolge de artikelen 8, 9 en 13, eerste lid, van de Wet politiegegevens en betrekking hebben op geconstateerde afwijkingen tussen verstrekte authentieke
gegevens uit de basisregistratie en politiegegevens, alsmede politiegegevens waaruit
de grond van de gerede twijfel blijkt.
Dat met de verlening van deze machtiging vooruit wordt gelopen op een voorstel tot
aanpassing van het Besluit politiegegevens, zodat deze machtiging een tijdelijk karakter heeft;
Dat deze machtiging ook ziet op de verstrekking van politiegegevens die reeds voor
de datum van inwerkingtreding van deze machtiging zijn verwerkt.
Gelet op artikel 18, tweede lid, van de Wet politiegegevens;