Subsidieregeling AMIF en ISF 2014–2020

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 18-02-2017 t/m 13-10-2017

Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 maart 2015, nummer 625779, tot besteding van de gelden uit het Europese Fonds voor asiel, migratie en integratie en het Fonds voor interne veiligheid (instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing en instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa) (Subsidieregeling AMIF en ISF 2014–2020)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 3, eerste en tweede lid, artikel 5 en artikel 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies, artikel 2, eerste lid, onder g, artikel 3 en artikel 4, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 48s en 48t van de Wet Justitie-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • actie: een door of onder verantwoordelijkheid van de voor het betrokken nationale programma verantwoordelijke instantie gekozen project of groep projecten, bedoeld in artikel 4, die bijdragen aan de verwezenlijking van de algemene of specifieke doelstellingen van de specifieke verordeningen;

  • brutoloon: bruto salaris, inclusief eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende collectieve arbeidsovereenkomst of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

  • cofinanciering: deel van het financieringsplan dat niet door de Subsidieregeling AMIF en ISF 2014–2020 wordt gefinancierd;

  • deelnemers: personen uit de doelgroep die deelnemen aan de activiteiten uit het project van de subsidieaanvrager;

  • directe loonkosten: loonkosten van personeel, waarbij sprake is van direct aan deelnemers van het project bestede uren, dan wel loonkosten welke direct te relateren zijn aan de uitvoering van subsidiabele activiteiten als bedoeld in bijlagen A tot en met H;

  • Horizontale verordening: Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit en crisisbeheersing (PbEU L 150/112);

  • indirecte kosten: kosten die, met inachtneming van de subsidiabiliteitsvereisten, bedoeld in artikel 17 van de Horizontale verordening, niet kunnen worden aangewezen als specifieke kosten van het project, en niet rechtstreeks verband houden met de uitvoering ervan;

  • internationale organisatie: een organisatie als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Gedelegeerde Verordening (EU) Nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012, houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie;

  • minister: De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor zover het betreft subsidiëring van projecten inzake integratie en de Minister van Veiligheid en Justitie voor zover het overige te subsidiëren projecten betreft;

  • naaste verwanten: de echtgenoten of partners, alsmede elke persoon die rechtstreeks familiebanden in opgaande of neergaande lijn heeft met de onderdaan uit een derde land voor wie de integratiemaatregelen bedoeld zijn en die anders niet onder de werking van de Verordening AMIF zou vallen;

  • nationaal programma AMIF 2014–2020: het programma, bedoeld in artikel 19 van de Verordening AMIF;

  • nationaal programma ISF 2014–2020: het programma, bedoeld in artikel 7 van de Verordening ISF Politie en artikel 9 van de Verordening ISF Grenzen;

  • onderdaan van een derde land: eenieder die geen burger van de Europese Unie is in de zin van artikel 20, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • project: het specifieke, praktische middel waarmee een subsidieontvanger een actie geheel of gedeeltelijk uitvoert;

  • projectperiode: periode tussen het tijdstip waarop activiteiten starten en worden beëindigd;

  • rechtstreekse subsidietoekenning: de verantwoordelijke instantie kan subsidies rechtstreeks toekennen indien er door de specifieke aard van het project of de deskundigheid dan wel administratieve bevoegdheid van de betrokken organen geen andere keus is;

  • subsidieaanvrager: de aanvrager van een subsidie op grond van deze regeling;

  • subsidieontvanger: de subsidieaanvrager aan wie krachtens deze regeling subsidie is verleend;

  • uitgezonden medewerker: ambtenaar die valt onder het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007;

  • Verordening AMIF: Verordening (EU) Nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (PbEU L 150/168);

  • Verordening ISF Politie: Verordening (EU) Nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer en tot intrekking van het Besluit nr. 2007/125/JBZ van de Raad (PbEU L 150/93);

  • Verordening ISF Grenzen: Verordening (EU) Nr. 515/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa en tot intrekking van Beschikking nr. 574/2007/EG (PbEU L 150/143);

  • vreemdeling: ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld.

Artikel 2. Inleidende bepaling

  • 1 De minister kan, overeenkomstig deze regeling, subsidie verstrekken aan de nader krachtens deze regeling aangewezen rechtspersonen die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het nationale programma AMIF 2014–2020 en de uitvoering van het nationale programma ISF 2014–2020. De minister neemt daarbij de Horizontale verordening, de Verordening AMIF, de Verordening ISF Politie en de Verordening ISF Grenzen in acht.

  • 3 Indien de Europese Commissie op het tijdstip van subsidieverlening nog niet heeft ingestemd met het desbetreffende nationale programma, wordt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, verleend onder de voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met dat nationale programma.

  • 4 In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in het derde lid, kan de minister de subsidieverlening aanpassen aan het gewijzigde nationale programma, dat de instemming van de Europese Commissie heeft verkregen.

  • 5 De bepalingen in de bijlagen gelden in aanvulling op hetgeen in het algemeen deel van de regeling is vastgelegd. Voor zover de bepalingen uit de bijlagen in tegenspraak zijn met bepalingen uit het algemeen deel van de regeling, prevaleren de bepalingen in de bijlagen boven de bepalingen in het algemeen deel van de regeling.

Artikel 3. Aanwijzing instanties

  • 1 Als verantwoordelijke instantie als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel a, van de Horizontale verordening, wordt aangewezen de Directie Regie Vreemdelingenketen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

  • 2 Als auditinstantie als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel b, van de Horizontale verordening wordt aangewezen de Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën.

  • 3 Als gedelegeerde instantie als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel c, van de Horizontale verordening wordt aangewezen het Agentschap SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 4. Aard van de projecten

De minister kan met inachtneming van deze regeling en onder het voorbehoud, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Horizontale Verordening, subsidie verlenen ten behoeve van projecten zonder winstoogmerk op het gebied van:

  • a. het behouden en verbeteren van de kwaliteit van het opvang- en asielstelsel, nader uitgewerkt in bijlage A, behorende bij deze regeling;

  • b. de bevordering van de participatie in de samenleving van onderdanen van een niet-westers derde land en hun naaste verwanten, nader uitgewerkt in bijlage B, behorende bij deze regeling;

  • c. de bevordering van terugkeer van vreemdelingen die geen recht op verblijf in Nederland hebben, dan wel van vreemdelingen die nog in afwachting zijn van een beslissing op hun verzoek tot verblijf, dan wel van vreemdelingen met een tijdelijk verblijfsrecht, nader uitgewerkt in bijlage C, behorende bij deze regeling;

  • d. financieel rechercheren, nader uitgewerkt in bijlage D, behorende bij deze regeling;

  • e. het Europees opleidingsprogramma voor Rechtshandhaving, nader uitgewerkt in bijlage E, behorende bij deze regeling;

  • f. het verbeteren van slachtofferzorg, nader uitgewerkt in bijlage F, behorende bij deze regeling;

  • g. risico- en crisisbeheersing, nader uitgewerkt in bijlage G, behorende bij deze regeling;

  • h. management van de externe EU-grenzen, zowel op visa als op grenzen, nader uitgewerkt in bijlage H, behorende bij deze regeling;

  • i. specifieke maatregelen, bedoeld in bijlage Ha.

Artikel 5. Aanvraagtijdvakken en subsidieplafond

De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen om subsidie bestaat slechts gedurende door de minister vastgestelde aanvraagtijdvakken, gelegen in de jaren 2014 tot en met 2022. De minister maakt de aanvraagtijdvakken vooraf bekend in de Nederlandse Staatscourant, waarbij tevens het maximaal beschikbare bedrag per actie per aanvraagtijdvak wordt vastgesteld.

Artikel 6. Subsidieaanvrager

  • 2 De registratie als subsidieaanvrager, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats bij de gedelegeerde instantie, bedoeld in artikel 3, derde lid, onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 7. De subsidieaanvraag

  • 1 De subsidieaanvraag heeft steeds betrekking op één project.

  • 2 Als meerdere organisaties in een project samenwerken, kan slecht één van hen de subsidie aanvragen. Indien het project wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband van organisaties wordt bij de subsidieaanvraag een kopie van de door de subsidieaanvrager alsmede de samenwerkingspartner getekende samenwerkingsverklaring meegezonden.

  • 3 De subsidieaanvraag bevat in ieder geval een projectbeschrijving met bijbehorende begroting en financieringsplan.

  • 4 De subsidieaanvraag met betrekking tot een project op het gebied van een actie als bedoeld in artikel 4, onderdelen a tot en met c, wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier. De overige aanvragen worden ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister niet-elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

  • 5 De subsidieaanvraag bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de voorgenomen activiteiten, waaronder de aard, de omvang en de doelgroep;

    • b. een beschrijving van de doelstelling, resultaten en producten die de subsidieaanvrager met de activiteiten nastreeft en de daarbij behorende indicatoren;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd, verantwoord en geadministreerd;

    • d. de duur van de projectperiode,

    • e. een beschrijving van de benodigde en beschikbare operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten en indien van toepassing gegevens van cofinanciers door middel van een kopie van de cofinancieringsverklaring;

    • f. een beschrijving van de wijze waarop de bekendmaking en verspreiding van de projectresultaten wordt vormgegeven;

    • g. indien van toepassing een beschrijving waaruit blijkt wie de deelnemers van het project zullen zijn en hoe de deelnemers worden geregistreerd.

  • 6 De begroting geeft inzicht in de kosten en opbrengsten van het project en is voorzien van een toelichting per post.

  • 7 Op de aanvraag wordt uiterlijk achttien weken na afloop van het aanvraagtijdvak beschikt.

  • 8 In afwijking van het vorige lid wordt op een aanvraag met betrekking tot een project op het gebied van een actie als bedoeld in artikel 4, onderdelen d tot en met h uiterlijk achttien weken na ontvangst van de volledige aanvraag beschikt.

  • 9 Een aanvraag is volledig wanneer het formulier en de bijbehorende bijlagen volledig en juist zijn ingevuld en zijn ontvangen door de gedelegeerde instantie, zodat op basis van de verstrekte informatie de aanvraag kan worden beoordeeld.

  • 10 Desgevraagd verstrekt de subsidieaanvrager een nadere toelichting op de projectbeschrijving en de begroting.

Artikel 8. Rangschikking

  • 1 Subsidieaanvragen met betrekking tot een actie als bedoeld in artikel 4, onderdelen a tot en met c, worden getoetst en gerangschikt aan de hand van het in bijlage I opgenomen puntenstelsel. Projecten die in hogere mate voldoen aan de criteria van het puntenstelsel hebben voorrang op de projecten die in mindere mate aan deze criteria voldoen.

  • 2 Bij gelijke waardering bepaalt het tijdstip van ontvangst van de volledige aanvraag de volgorde, waarbij de volledige subsidieaanvraag die op een eerder tijdstip door de minister is ontvangen een hogere rangorde heeft dan een volledige subsidieaanvraag die op een later tijdstip is ontvangen.

  • 3 De minister kan een selectiecommissie instellen die tot taak heeft aanvragen overeenkomstig het eerste en tweede lid te beoordelen en hierover advies uit te brengen aan de minister.

  • 4 De selectiecommissie, bedoeld in het derde lid, kan de minister adviseren om een aanvraag tot subsidieverlening af te wijzen, indien deze aanvraag naar haar oordeel niet of niet voldoende bijdraagt aan het realiseren van de doelstelling van de subsidie.

  • 5 De minister kan de selectiecommissie aanwijzingen geven over de manier waarop de taak, bedoeld in het derde en vierde lid, wordt uitgevoerd.

Artikel 9. Subsidieverlening

  • 1 De minister verleent de subsidie aan de subsidieaanvrager.

  • 2 De minister verleent de subsidie voor het verrichten van het project, zoals vastgelegd in de bij de subsidieaanvraag gevoegde projectbeschrijving.

  • 3 De beschikking vermeldt in ieder geval de periode, de totale subsidiabele kosten, het maximumbedrag van de subsidie, alsmede – indien van toepassing – de doelgroep van het project. Bij de bepaling van het maximumbedrag van de subsidie wordt uitgegaan van het totaal van de in artikel 12 genoemde kosten van het project, zoals door de subsidieaanvrager geraamd in zijn subsidieaanvraag, met dien verstande dat bepaalde, in de beschikking te vermelden kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten dan wel op een lager bedrag kunnen worden bepaald.

Artikel 10. Weigering van de subsidie

Een aanvraag tot verlening van subsidie kan in ieder geval door de minister geheel of gedeeltelijk worden afgewezen, indien:

  • a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de daaraan bij en krachtens deze regeling gestelde eisen;

  • b. de kosten van het project niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten;

  • c. onvoldoende zekerheid bestaat over de financiering van de totale noodzakelijkerwijs ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het project te maken kosten;

  • d. onvoldoende zekerheid bestaat dat de administratie van de subsidieaanvrager zal voldoen aan de daaraan gestelde eisen;

  • e. onaannemelijk is dat de subsidieaanvrager de subsidiabele activiteiten in voldoende mate in kwalitatieve of kwantitatieve zin kan beïnvloeden of realiseren;

  • f. onaannemelijk is dat met de door de subsidieaanvrager toegepaste werkwijze de met de subsidie beoogde doelstelling wordt bereikt;

  • g. onaannemelijk is dat de voorgenomen subsidiabele activiteiten en subsidiabele kosten eenvoudig te verantwoorden en te controleren zijn;

  • h. de kosten reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s;

  • i. dezelfde subsidiabele kosten reeds uit hoofde van nationale subsidieprogramma’s worden gefinancierd zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt;

  • j. onaannemelijk is dat subsidieaanvrager beschikt over operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

  • k. anderszins op grond van diens eerdere subsidieverleningen voor vergelijkbare activiteiten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager de activiteiten goed zal uitvoeren en aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal voldoen;

  • l. de subsidiabele kosten minder dan € 400.000 bedragen;

  • m. voor een subsidieaanvraag met betrekking tot een actie als bedoeld in artikel 4, onderdelen a tot en met c, op grond van artikel 8, eerste lid, minder dan 60 punten worden toegekend.

Artikel 11. Hoogte van de subsidie

De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 4 bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

Artikel 12. Subsidiabele kosten

  • 1 Ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten van het project komen voor subsidiëring uitsluitend de volgende kostensoorten in aanmerking:

    • a. directe loonkosten van een medewerker die in Nederland in loondienst is voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32% van het brutoloon en waarbij het aantal werkbare uren per jaar is gesteld op 1.720 of wordt berekend op basis van de normale arbeidsduur per jaar in uren minus het wettelijk aantal vakantie-uren per jaar minus de nationaal erkende officiële vrije feestdagen per jaar in uren. Bij een parttime dienstverband wordt het aantal uren naar rato bepaald;

    • b. specifieke uitgaven in verband met doelgroepen;

    • c. reiskosten buitenland, verblijfskosten buitenland en kosten van een buitenlandtoelage voor uitgezonden medewerkers op basis van bedragen uit het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007;

    • d. kosten van materieel;

    • e. kosten van onroerende zaken;

    • f. afschrijvingskosten, voor zover deze betrekking hebben op het eerste lid, onderdelen d en e;

    • g. overige externe kosten, met een minimum van € 200 per post.

  • 2 De directe loonkosten, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden verhoogd met een opslag van 15% ter dekking van de indirecte kosten.

  • 3 De kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid ten behoeve van het project worden, indien een berekening overeenkomstig het eerste lid, onder a, niet mogelijk is, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon aan het project ten behoeve van deze activiteiten heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 39.

  • 4 De kosten van vrijwilligers worden berekend volgens de regels die zijn opgenomen in het Handboek Loonheffingen van de Belastingdienst.

  • 5 Om voor subsidie in aanmerking te komen dient voor opdrachten met een financieel belang van hoger dan € 20.000 de marktconformiteit aangetoond te worden. Voor opdrachten tot € 50.000 kan worden volstaan met een benchmarkprocedure. Voor opdrachten hoger of gelijk aan € 50.000 dient marktconformiteit te worden aangetoond door middel van een vergelijk van drie offertes, een niet-openbare aanbestedingsprocedure of een openbare aanbestedingsprocedure.

  • 6 In afwijking van het eerste lid zijn kosten gemaakt door verbonden organisaties slechts subsidiabel op basis van directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 7 Onder een verbonden organisatie als bedoeld in het zesde lid wordt verstaan een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie:

    • a. waarop de subsidieontvanger, dan wel een bij het project betrokken partij, direct of indirect een overheersende invloed kan uitoefenen;

    • b. die direct of indirect een overheersende invloed op de subsidieontvanger, dan wel op een bij het project betrokken partij, kan uitoefenen; of

    • c. die, tezamen met de subsidieontvanger, dan wel met een bij het project betrokken partij, direct of indirect onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere organisatie uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.

  • 8 Overheersende invloed als bedoeld in het zevende lid wordt vermoed, indien een organisatie direct of indirect, ten opzichte van een andere organisatie:

    • a. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de organisatie bezit;

    • b. over de meerderheid van de stemmen beschikt die aan de door de organisatie uitgegeven aandelen zijn verbonden; of

    • c. meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de organisatie kan benoemen.

  • 9 De kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn daadwerkelijk gemaakt en betaald, waarbij de kosten ten laste van het project zijn gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering of het beheer van het project zijn toe te rekenen.

  • 10 Voor internationale organisaties is het eerste lid, onderdeel a, niet van toepassing. Voor internationale organisaties bestaan de directe loonkosten uit:

    • a. de eigenlijke salarissen, mits deze kosten het gebruikelijke loonbeleid van de subsidieontvanger weerspiegelen;

    • b. sociale zekerheidsbijdragen mits deze kosten het gebruikelijke loonbeleid van de subsidieontvanger weerspiegelen;

    • c. andere statutaire kosten, mits deze kosten het gebruikelijke loonbeleid van de subsidieontvanger weerspiegelen, en

    • d. voorzieningen ter dekking van statutaire verplichtingen en rechten in verband met de bezoldiging.

  • 11 Voor internationale organisaties is het tweede lid niet van toepassing. Voor internationale organisaties worden de directe projectkosten, bedoeld in het eerste en tiende lid, verhoogd met een opslag van 7% ter dekking van de indirecte kosten.

Artikel 13. Niet subsidiabele kosten

Niet voor subsidiëring komen in aanmerking:

  • a. onredelijk of niet noodzakelijk gemaakte kosten voor uitvoering van het project of een onderdeel daarvan;

  • b. kosten van het project die qua prijsniveau niet in een redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties of hetgeen gebruikelijk is;

  • c. de aankoop van niet-bebouwde grond;

  • d. de aankoop van bebouwde grond, wanneer de grond noodzakelijk is voor de uitvoering van het project, wanneer dat bedrag meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven van het betrokken project uitmaakt;

  • e. belasting over de toegevoegde waarde, behalve indien deze krachtens het nationale recht inzake belasting over de toegevoegde waarde niet terug vorderbaar is;

  • f. binnenlandse reiskosten en verblijfskosten met uitzondering van binnenlandse verblijfskosten van uit het buitenland afkomstige deelnemers van voor het project noodzakelijke bijeenkomsten die in Nederland plaatsvinden;

  • g. fooien en geschenken;

  • h. representatiekosten en representatievergoedingen;

  • i. kosten van ontspanningsactiviteiten ten behoeve van personeelsleden van het project;

  • j. kapitaalopbrengsten, schulden en kosten van schulden, rente op schulden, commissies voor het wisselen van geld en wisselkoersverliezen, voorzieningen voor eventuele toekomstige verliezen of schulden, verschuldigde rente, dubieuze vorderingen, boetes, financiële sancties, gerechtskosten en buitensporige of roekeloze uitgaven;

  • k. verbruiksgoederen, benodigdheden en algemene diensten inclusief kosten voor telefoon en internet ten behoeve van de uitvoering van het project;

  • l. kosten gemaakt buiten de projectperiode, die benoemd is in de beschikking tot subsidieverlening, met uitzondering van de kosten voor de directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie en de externe kosten projectcoördinatie en -administratie ten behoeve van het opstellen van de einddeclaratie tot aan het moment van indienen van het verzoek tot vaststelling;

  • m. bijdragen in natura ten behoeve van de cofinanciering van het project, met uitzondering van de kosten, bedoeld in artikel 12, derde lid;

  • n. kosten die reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s;

  • o. dezelfde kosten die reeds uit hoofde van nationale subsidieprogramma’s worden gefinancierd zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt.

Artikel 14. Bevoorschotting

  • 1 Na verlening van de subsidie wordt een voorschot verleend tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.

  • 2 Na realisering van ten minste 25% van de subsidiabele kosten en indiening van een voortgangsrapportage kan een aanvullend voorschot van maximaal 30% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag worden verleend.

  • 3 Aan de subsidieontvanger kan een nadere financiële en inhoudelijke onderbouwing, inclusief specificatie van reeds gemaakte kosten alsmede zekerheid worden gevraagd ten behoeve van het verlenen van een voorschot.

Artikel 15. Administratievoorschriften

  • 1 De subsidieontvanger houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gemaakte kosten en gerealiseerde opbrengsten. Deze administratie bestaat uit een projectadministratie, waaronder voor zover van toepassing een deelnemersadministratie, en een financiële administratie waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en ten behoeve van de vaststelling van de subsidiabiliteit zijn te verifiëren met bewijsstukken.

  • 2 De volledige administratie is per project voor controle beschikbaar op één voor de subsidieontvanger in Nederland vrij toegankelijke locatie.

  • 3 De projectadministratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde prestaties in termen van deelnemers dan wel in termen van geleverde producten of diensten.

  • 4 De financiële administratie geeft inzicht in de subsidiabele kosten, de gerealiseerde opbrengsten en de wijze waarop deze kosten en opbrengsten aan het project worden toegerekend.

  • 5 Indien er in het project sprake is van deelnemers geeft de deelnemersadministratie inzicht in de subsidiabiliteit van de individuele deelnemer zelf en de verrichte activiteiten en behaalde resultaten per individuele deelnemer.

  • 6 Ter zake van de directe loonkosten en de kosten, bedoeld in artikel 12, derde lid, dient een door middel van een inzichtelijk tijdschrijfsysteem controleerbare urenverantwoording per werknemer aanwezig te zijn of een krachtens naar behoren gemotiveerd besluit van de organisatie waaruit blijkt dat de werknemer wordt ingezet voor taken die specifiek verband houden met de uitvoering van het project.

  • 7 De subsidieontvanger verstrekt desgevraagd aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen instanties inzage in of informatie uit de administratie. Tevens verstrekt hij de voornoemde instanties desgevraagd informatie over de projecten die voor monitoring en evaluatiedoeleinden gebruikt kunnen worden.

Artikel 16. Beschikbaarheid van bescheiden

  • 1 De subsidieontvanger bewaart alle administratieve bescheiden die betrekking hebben op het gesubsidieerde project tot tenminste 31 december 2027 dan wel tot een nader door de minister aan de subsidieontvanger schriftelijk bekend te maken termijn. Indien de Europese Commissie, vanwege een gerechtelijke procedure of een met redenen omkleed verzoek de bewaartermijn schorst, maakt de minister de gevolgen voor de bewaartermijn, in de Staatscourant bekend.

  • 2 Van alle administratieve bescheiden wordt het origineel bewaard. Hiervan kan worden afgeweken, indien het origineel conform de procedure in bijlage J behorende bij deze regeling, wordt overgezet en bewaard op een andere gegevensdrager. Het overbrengen op een andere gegevensdrager geschiedt met juiste en volledige weergave van de gegevens en deze is de volledige bewaartermijn beschikbaar en kan binnen een redelijke tijd leesbaar worden gemaakt.

  • 3 De administratie is zodanig ingericht en wordt zodanig gevoerd en bewaard, dat controle daarvan binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de subsidieontvanger de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.

  • 4 De computersystemen die gebruikt worden voor documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat, voldoen aan aanvaarde beveiligingsstandaarden die waarborgen dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor controledoeleinden op kan worden vertrouwd.

  • 5 Alle administratieve bescheiden zijn beschikbaar voor de subsidieontvanger. De subsidieontvanger is en blijft verantwoordelijk voor een correcte opslag van alle administratieve bescheiden, ook als hij een derde met de opslag belast.

Artikel 17. Rapportageverplichtingen

  • 1 Indien de projectduur langer is dan 12 maanden wordt jaarlijks op 15 november onder gebruikmaking van het daartoe door de minister ten behoeve van een project op het gebied van een actie als bedoeld in artikel 4, onderdelen a tot en met c, elektronisch beschikbaar gestelde formulier een voortgangsrapportage ingediend, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd over de voortgang van het project waarover subsidie is verleend. Voor de overige projecten wordt een voortgangsrapportage ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister niet-elektronisch beschikbaar gesteld formulier

  • 2 De voortgangsrapportage, bedoeld in het eerste lid, ziet op de periode vanaf de startdatum van het project tot en met 15 oktober. Vervolgens wordt steeds gerapporteerd over de aansluitende periode vanaf 16 oktober tot en met 15 oktober, of zoveel korter tot de einddatum van het project.

  • 3 De subsidieontvanger verstrekt naast de voortgangsrapportage op verzoek aan de minister informatie over de voortgang.

  • 4 Indien er omstandigheden optreden, die de voortgang, inhoud of de administratieve organisatie van het project substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het recht op subsidie, doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld mededeling aan de minister.

  • 5 De subsidieontvanger verleent aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen instanties medewerking aan het opstellen van evaluatierapporten met betrekking tot deze regeling, en draagt, indien het gesubsidieerde project niet in eigen beheer wordt uitgevoerd, er zorg voor dat de feitelijke uitvoerder van het project deze medewerking verleent.

  • 6 Indien binnen drie jaar na afloop van het project sprake is van faillissement of overgang van eigendom van een door het project gefinancierde onderneming, meldt de subsidieontvanger dit aan de minister.

Artikel 18. Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1 De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na beëindiging van het project een verzoek tot vaststelling van de subsidie in bij de minister. Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt een verantwoording en een einddeclaratie gevoegd.

  • 2 Het verzoek tot vaststelling met betrekking tot een project op het gebied van een actie als bedoeld in artikel 4, onderdelen a tot en met c, wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen. De overige verzoeken tot vaststelling worden ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister niet-elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

  • 3 De minister stelt binnen 12 maanden na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van de subsidie de subsidie vast.

Artikel 19. Publiciteit

  • 1 De subsidieontvanger informeert de door hem ingeschakelde uitvoerder en de deelnemers aan projecten dat zij deelnemen aan een door het Fonds voor asiel, migratie en integratie, dan wel het Fonds voor interne veiligheid van de Europese Unie gesubsidieerd project.

  • 2 De subsidieontvanger licht het publiek voor over de uit het Fonds voor asiel, migratie en integratie, dan wel het Fonds voor interne veiligheid ontvangen steun.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat, op relevante op het project en de uitvoering daarvan betrekking hebbende documenten, duidelijk kenbaar wordt gemaakt dat voor het project steun is verleend vanuit het Fonds voor asiel, migratie en integratie, dan wel het Fonds voor interne veiligheid van de Europese Unie.

  • 4 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat op alle vormen van voorlichting- en communicatie-uitingen in ieder geval de term ‘het Fonds voor asiel, migratie en integratie’ indien het een project in het kader van het Fonds voor asiel, migratie en integratie betreft, of ‘het Fonds voor interne veiligheid van de Europese Unie’ indien het een project in het kader van het Fonds voor interne veiligheid betreft, aanwezig is.

  • 5 De subsidieontvanger voegt aan alle vormen van voorlichting en communicatie-uitingen met betrekking tot het project in het kader van het Fonds voor asiel, migratie en integratie de slogan ‘Migratie in beweging’ of in het kader van het Fonds van interne veiligheid ‘Balancing Security and Mobility toe, voor zover het formaat van de uiting dit toelaat.

  • 6 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat een embleem van de Europese Unie aanwezig is op alle vormen van voorlichting- en communicatie-uitingen met betrekking tot het project, voor zover het formaat van de uiting dat toelaat, en dat dit embleem voldoet aan de grafische normen zoals opgenomen in de uitvoeringsverordening 1049/2014 van de Europese Commissie.

  • 7 Indien voor het project meer dan € 100.000 subsidie uit het Fonds voor asiel, migratie en integratie, dan wel het Fonds voor interne veiligheid van de Europese Unie, is ontvangen en het project bestaat uit de aankoop van een materieel object of uit de financiering van infrastructuur of van bouwprojecten, plaatst de subsidieontvanger uiterlijk drie maanden na afronding van zijn project een permanente plaat van aanzienlijk formaat.

  • 8 De plaat, bedoeld in het vorige lid, vermeldt het type en de naam van het project, de slogan, bedoeld in het vijfde lid, de naam van het fonds en het embleem, bedoeld in het zesde lid. De naam van het fonds, de slogan en het embleem beslaat tenminste 25% van de plaat.

  • 9 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de bij het project betrokken partijen voldoen aan het eerste tot en met het achtste lid.

  • 10 De projectresultaten worden om niet beschikbaar gesteld aan de minister of door hem aangewezen derden, en de subsidieontvanger verleent medewerking aan door de minister georganiseerde publicitaire en voorlichtingsactiviteiten gericht op de media, potentiële deelnemers van projecten en het grote publiek.

Artikel 20. Openbaar maken subsidiedossier

  • 1 Door het indienen van een aanvraag stemt de subsidieontvanger er mee in dat het subsidiedossier openbaar kan worden gemaakt.

  • 2 Informatie uit het subsidiedossier wordt niet openbaar gemaakt wanneer de informatie niet voor iedereen toegankelijk is vanwege de vertrouwelijke aard ervan, met name omdat ze verband houdt met veiligheid, openbare orde, strafrechtelijk onderzoek en de bescherming van persoonsgegevens.

Artikel 21. Intrekking en terugvordering

  • 1 Onverminderd het bepaalde in afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht kan een beschikking tot subsidieverlening door de minister geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, en kunnen op basis daarvan uitbetaalde bedragen worden teruggevorderd:

    • a. indien het project wordt uitgevoerd in afwijking van de projectbeschrijving, voor zover de subsidieverlening daarop was gebaseerd;

    • b. indien de doelstellingen van het project niet of slechts ten dele worden gerealiseerd;

    • c. indien de subsidieontvanger niet of niet meer beschikt over de benodigde operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

    • d. op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger;

    • e. indien anderszins in strijd wordt gehandeld met de Horizontale Verordening, de Verordening AMIF, of de Verordening ISF Grenzen of de Verordening ISF Politiesamenwerking;

    • f. indien bij een controle door een nationale instantie dan wel een Europese controle-instantie onregelmatigheden in de administratie zijn aangetroffen en aanvrager deze niet of in onvoldoende mate heeft gecorrigeerd dan wel diens toelichting omtrent de onregelmatigheden onvoldoende wordt geacht.

  • 2 Gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening op grond van het eerste lid, onderdeel a, vindt niet plaats, indien de afwijking van het bij de subsidieaanvraag gevoegde projectbeschrijving vooraf aan de minister is voorgelegd en de minister daarmee schriftelijk heeft ingestemd. Voor zover de minister niet met afwijking heeft ingestemd, verricht de subsidieontvanger die activiteiten voor eigen rekening en risico.

  • 3 De minister kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidieontvanger in het kader van deze regeling verleende en nog te betalen subsidie, dan wel een andere verleende en nog te betalen subsidie.

Artikel 22. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling AMIF en ISF 2014–2020.

Artikel 23. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat voor subsidieaanvragen met betrekking tot een project op het gebied van een actie als bedoeld in artikel 4, onderdelen d tot en met h, deze regeling terugwerkt tot en met 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

‘s-Gravenhage, 26 maart 2015

De

Minister

van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur

De

Staatssecretaris

van Veiligheid en Justitie,

K.H.D.M. Dijkhoff

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L.F. Asscher

Bijlage A. , behorende bij artikel 4, onderdeel a

Specifieke bepalingen met betrekking tot de actie, genoemd in artikel 4, onderdeel a: het behoud en verbeteren van de kwaliteit van het opvang- en asielstelsel.

Artikel A1. Subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door:

  • nationale, regionale of lokale overheidsorganisaties;

  • onderwijs- en onderzoeksinstellingen;

  • opleidingsorganisaties;

  • sociale partners;

  • internationale gouvernementele- en niet-gouvernementele organisaties;

  • niet-gouvernementele organisaties;

  • privaatrechtelijke ondernemingen;

  • publiekrechtelijke ondernemingen.

Artikel A2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van deze bijlage worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 maart 2017, 09.00 uur, tot en met 28 april 2017, 17.00 uur.

Artikel A3. Subsidieplafond

  • 1. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A2, € 11.100.000.

  • 2. Voor subsidies aan organisaties met een de jure monopoliepositie is van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, een bedrag gereserveerd van € 6.600.000.

Artikel A4. Doel en doelgroepen

  • 1. Een project heeft tot doel het behouden en verbeteren van de kwaliteit van het opvang- en asielstelsel voor onderdanen van een derde land.

  • 2. De doelgroepen van de projecten zijn:

Artikel A5. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Projecten zijn uitsluitend gericht op een of meer van de volgende activiteiten:

    • a. Het opleiden van medewerkers die betrokken zijn bij het opvang- en asielstelsel;

    • b. Het creëren of uitbreiden van opvanglocaties en voorzieningen in de opvang, zodat deze (nog beter) geschikt zijn voor kwetsbare groepen;

    • c. Het aanpassen van de opvang en asielprocedure aan (inter)nationale vereisten;

    • d. Het inrichten van voldoende flexibele accommodatie voor alle doelgroepen met het oog op fluctuerende instroom;

    • e. Het onderzoeken van alternatieven voor vreemdelingenbewaring en het vaker toepassen van alternatieve toezichtsmaatregelen;

    • f. Onderzoeken, testen en implementeren van maatregelen gericht op het activeren van asielzoekers in de opvang en het verbeteren van de opvang- en asielprocedure;

    • g. Het verbeteren van het welbevinden van asielzoekers;

    • h. Nationale samenwerking binnen de vreemdelingenketen versterken, onder andere door het waar nodig aanpassen van IT-systemen om samenwerking te verbeteren;

    • i. Internationale samenwerking versterken en uitbouwen door uitwisselingsprogramma's, expertmeetings, workshops en seminars, gericht op het samenwerken en onderhouden en uitbouwen van netwerken op internationaal en in het bijzonder op Europees vlak.

  • 2. Projecten mogen niet strijdig zijn met het nationaal asiel- en opvangbeleid.

Artikel A6. Aanvullende eisen aanvraag

  • 1. Projecten gericht op het opvangstelsel respectievelijk het asielstelsel, worden altijd uitgevoerd in samenwerking met of na afstemming met het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers respectievelijk de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Een bewijs hiervan wordt bijgevoegd bij de aanvraag.

  • 2. Projecten in de opvang richten zich bij voorkeur op alleenstaande minderjarige vreemdelingen, vreemdelingen met medische problematiek, alleenstaande vrouwen en kinderen.

  • 3. Projecten dragen bij voorkeur bij aan het draagvlak voor asielopvang.

Artikel A7. Specifieke eisen aan het project

  • 1. Een project komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het doel, omschreven in artikel A4;

    • b. het project een duur van ten hoogste 36 maanden heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag tot maximaal een maand na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening een andere startdatum van het project worden vermeld.

Bijlage B. , behorende bij artikel 4, onderdeel b

Specifieke bepalingen met betrekking tot de actie, genoemd in artikel 4, onderdeel b: de bevordering van de participatie in de samenleving van onderdanen van een niet-westers derde land en hun naaste verwanten.

Artikel B1. Subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door:

  • nationale, regionale of lokale overheidsorganisaties;

  • onderwijs- en onderzoeksinstellingen;

  • opleidingsorganisaties;

  • sociale partners;

  • internationale gouvernementele- en niet-gouvernementele organisaties;

  • niet-gouvernementele organisaties;

  • privaatrechtelijke ondernemingen;

  • publiekrechtelijke ondernemingen.

Artikel B2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van deze bijlage worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 maart 2017, 09.00 uur, tot en met 28 april 2017, 17.00 uur.

Artikel B3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B2, € 6.600.000.

Artikel B4. Doel en doelgroep

  • 1. Een project heeft tot doel de bevordering van de participatie in de samenleving van onderdanen van een niet-westers derde land en hun naaste verwanten.

  • 2. De doelgroep van een project zijn onderdanen van een niet-westers derde land met rechtmatig verblijf:

  • 3. Als niet-westers derde land als bedoeld in het eerste lid worden beschouwd alle landen, met uitzondering van de landen behorend tot de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte, Australië, Canada, Japan, Monaco, Nieuw-Zeeland, Vaticaanstad, Verenigde Staten van Amerika, Zuid-Korea en Zwitserland.

Artikel B5. Subsidiabele activiteiten:

  • 1. Projecten zijn uitsluitend gericht op een of meer van de volgende activiteiten:

    • a. het bevorderen van de oriëntatie op Nederland;

    • b. het bevorderen van de participatie op de arbeidsmarkt en toegeleiding naar de arbeidsmarkt;

    • c. het bevorderen van de beheersing van de Nederlandse taal;

    • d. het bevorderen van de maatschappelijke participatie.

  • 2. Activiteiten die rechtstreeks worden uitgevoerd in het kader van inburgering op grond van de Wet inburgering, de Vreemdelingenwet 2000 of de Rijkswet op het Nederlanderschap komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Projecten mogen niet strijdig zijn met het nationaal integratiebeleid.

Artikel B6. Aanvullende eisen aanvraag

In aanvulling op artikel 7 bevat de projectbeschrijving:

  • a. een beschrijving van de wijze waarop de doelgroep, bedoeld in artikel B4, wordt geactiveerd, en

  • b. een beschrijving van de partijen met wie wordt samengewerkt om het project te realiseren of met wie de aanvraag wordt ingediend. Een bewijs hiervan wordt bij de subsidieaanvraag gevoegd.

Artikel B7. Specifieke eisen aan het project

  • 1. Een project komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het doel, omschreven in artikel B4;

    • b. het project een duur van ten hoogste 36 maanden heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag tot maximaal een maand na de datum van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c. de minimale omvang van de subsidiabele kosten in afwijking van artikel 10, onderdeel l, € 200.000 bedraagt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening een andere startdatum van het project worden vermeld.

Bijlage C. , behorende bij artikel 4, onderdeel c

Specifieke bepalingen met betrekking tot de actie, genoemd in artikel 4, onderdeel c: de bevordering van terugkeer van vreemdelingen die geen recht op verblijf in Nederland hebben dan wel van vreemdelingen die nog in afwachting zijn van een beslissing op hun verzoek tot verblijf, dan wel van vreemdelingen met een tijdelijk verblijfsrecht.

Artikel C1. Subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door:

  • nationale, regionale of lokale overheidsorganisaties;

  • onderwijs- en onderzoeksinstellingen;

  • opleidingsorganisaties;

  • sociale partners;

  • internationale gouvernementele- en niet-gouvernementele organisaties;

  • niet-gouvernementele organisaties;

  • privaatrechtelijke ondernemingen;

  • publiekrechtelijke ondernemingen.

Artikel C2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van deze bijlage worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 maart 2017, 09.00 uur, tot en met 28 april 2017, 17.00 uur.

Artikel C3. Subsidieplafond

  • 1. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, € 12.300.000.

  • 2. Voor subsidies aan organisaties met een de jure monopoliepositie is van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, een bedrag gereserveerd van € 6.150.000.

Artikel C4. Doel en doelgroepen

  • 1. Een project heeft tot doel de terugkeer van onderdanen uit derde landen naar hun land van herkomst te vergemakkelijken en te stimuleren.

  • 2. Indien de projecten zich richten op de activiteiten, bedoeld in artikel C5, eerste lid, onder a, b en c, dient de doelgroep primair te bestaan uit:

    • a. onderdanen van derde landen die nog geen definitieve negatieve beslissing hebben ontvangen met betrekking tot hun verzoek om in een lidstaat te mogen verblijven, hun verzoek om een verblijfsvergunning en/of hun verzoek om internationale bescherming te genieten, en die ervoor kunnen kiezen gebruik te maken van de mogelijkheid om vrijwillig terug te keren; of

    • b. onderdanen van derde landen die in een lidstaat een verblijfsrecht, verblijfsvergunning hebben en/of internationale bescherming genieten in de zin van Richtlijn 2011/95/EU, of tijdelijke bescherming genieten in de zin van Richtlijn 2001/55/EG, en die ervoor hebben gekozen gebruik te maken van de mogelijkheid om vrijwillig terug te keren; of

    • c. onderdanen van derde landen die zich op het grondgebied van een lidstaat bevinden en niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden voor toegang en/of verblijf in een lidstaat, onder meer de onderdanen van derde landen voor wie de verwijdering overeenkomstig artikel 9 en artikel 14, eerste lid, van de Richtlijn 2008/115/EG, is uitgesteld.

Artikel C5. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Projecten zijn uitsluitend gericht op een of meer van de onderstaande activiteiten:

    • a. het bieden van directe ondersteuning aan de migrant bij terugkeer door het wegnemen van (praktische) belemmeringen;

    • b. het bieden van directe ondersteuning in Nederland aan de migrant bij de herintegratie in het land van herkomst;

    • c. het bieden van directe ondersteuning in het land van herkomst aan de migrant bij de herintegratie in het land van herkomst;

    • d. het versterken van de samenwerking met autoriteiten van de landen van herkomst;

    • e. het versterken van de samenwerking met en tussen organisaties in Nederland die betrokken zijn bij terugkeer;

    • f. het versterken van de samenwerking met andere Europese (lid)staten;

    • g. het verbeteren van de communicatie van de migrant door de inzet van tolk- en vertaaldiensten;

    • h. het versterken van de logistiek van het terugkeerproces door inzet van transportmiddelen;

    • i. het opleiden van personeel van organisaties die betrokken zijn bij de terugkeer;

    • j. het onderzoeken van alternatieven voor vreemdelingenbewaring en het vaker toepassen van alternatieve toezichtsmaatregelen;

    • k. het bevorderen van het welbevinden van afgewezen asielzoekers.

  • 2. Projecten mogen niet strijdig zijn met het nationaal terugkeerbeleid en richten zich bij voorkeur op de prioriteitslanden voor terugkeer.

Artikel C6. Aanvullende eisen aanvraag

Projecten worden altijd uitgevoerd in samenwerking met of na afstemming met de Dienst Terugkeer en Vertrek. Over de voortgang van de ondersteuningstrajecten wordt op zaaks niveau informatie uitgewisseld met de Dienst Terugkeer en Vertrek. Een bewijs van de afspraken met de Dienst Terugkeer en Vertrek wordt bijgevoegd bij de aanvraag.

Artikel C7. Specifieke eisen aan het project

  • 1. Een project komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het doel, omschreven in artikel C4;

    • b. het project een duur van ten hoogste 36 maanden heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag tot maximaal een maand na de datum van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c. het project zich richt op de landen van herkomst die zijn vastgesteld door de Minister van Veiligheid en Justitie en zijn gepubliceerd op de website van de Dienst Terugkeer en Vertrek.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening een andere startdatum van het project worden vermeld.

  • 3. Voor projecten die zich richten op de activiteiten, bedoeld in artikel C5, eerste lid, onder a, b, en c, zijn de volgende maximale bedragen die rechtstreeks ten goede komen aan de terugkeerder, subsidiabel:

    • a. bij praktische ondersteuning van vreemdelingen waarvoor een visumplicht om naar Nederland te reizen geldt de gemaakte kosten voor de daadwerkelijke terugkeer;

    • b. bij ondersteuning in natura van vreemdelingen waarvoor een visumplicht om naar Nederland te reizen geldt, met uitzondering van Algerije, Egypte, Georgië, Kosovo, Libanon, Libië, Marokko, Moldavië, Mongolië, Oekraïne, Rusland, Syrië, Tunesië, Turkije en Wit-Rusland, € 200 per volwassene en alleenstaande minderjarige vreemdeling en € 40 per meereizend minderjarige kind;

    • c. bij herintegratieondersteuning van vreemdelingen waarvoor een visumplicht om naar Nederland te reizen geldt en waarvan het land van herkomst op de lijst met OESO-DAC-landen staat vermeld € 1.800 per volwassene en € 2.800 per minderjarige kind. Van het bedrag mag maximaal € 300 in contanten op een debetcard aan de vreemdeling worden verstrekt.

Bijlage D. , behorende bij artikel 4, onderdeel d

Specifieke bepalingen met betrekking tot subsidieaanvragen voor actie D als bedoeld in artikel 4, onderdeel d: financieel rechercheren.

Artikel D1. Subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door het directoraat-generaal Rechtshandhaving en Rechtspleging of het directoraat-generaal Politie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Artikel D2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van deze bijlage worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 12 mei 2015, 09.00 uur, tot en met 29 december 2017, 17.00 uur.

Artikel D3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel D2, bedraagt € 9.921.161,50.

Artikel D4. Subsidiabele activiteiten

Projecten zijn uitsluitend gericht op activiteiten die zien op:

  • a. het ontwikkelen, implementeren en operationaliseren van een verwijzingsportaal bankrekeningen, met als doel:

    • 1°. een tijdige, volledige en effectieve opsporing van identificerende bankgegevens van een verdachte;

    • 2°. de levering van historische gegevens door commerciële banken in een direct bruikbare digitale vorm voor de opsporing;

    • 3°. de ontwikkeling, implementatie en operationalisering van een analyse-instrument voor een snellere, slimmere en meer efficiënte verwerking en analyse van financiële opsporingsgegevens, door middel van een ICT-voorziening.

  • b. de ondersteuning van het EU-voorzitterschap van Nederland in 2016, of

  • c. de ontwikkeling van financieel rechercheren of op de operationele toepassing ervan.

Artikel D5. Specifieke eisen aan het project

  • 1. Een project komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. de duur van het project maximaal 60 maanden is;

    • b. de minimale omvang van de subsidiabele kosten € 400.000 bedraagt, met uitzondering van een project dat is gericht op de activiteiten, bedoeld in artikel D4, onderdeel b en c.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening de duur van het project worden verlengd.

  • 3. In plaats van de datum van ontvangst van de volledige aanvraag kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel D6. Hoogte van de subsidie

In afwijking van artikel 11, eerste lid, bedraagt de subsidie maximaal 90% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

Bijlage E. , behorende bij artikel 4, onderdeel e

Specifieke bepalingen met betrekking tot subsidieaanvragen in het kader van actie E, als bedoeld in artikel 4, onderdeel e: het Europees opleidingsprogramma voor Rechtshandhaving.

Artikel E1. Subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs.

Artikel E2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van deze bijlage worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 12 mei 2015, 09.00 uur, tot en met 29 december 2017, 17.00 uur.

Artikel E3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel E2 bedraagt € 1.984.161,50.

Artikel E4. Doelgroepen

Een project is gericht op de volgende doelgroepen:

  • a. rechtshandhavers, waaronder politieambtenaren, douanemedewerkers en leden van de Koninklijke marechaussee in het kader van niveau 1 van het Europees opleidingsprogramma voor Rechtshandhaving;

  • b. rechtshandhavers betrokken bij bilaterale en regionale samenwerking in het kader van niveau 2 van het Europees opleidingsprogramma voor Rechtshandhaving.

Artikel E5. Subsidiabele activiteiten

Een project is uitsluitend gericht op het implementeren van niveau 1 of 2 van het Europees opleidingsprogramma voor Rechtshandhaving, waaronder het ontwikkelen en onderhouden van een e-learning module ter implementatie van niveau 1 van het Europees opleidingsprogramma voor Rechtshandhaving, het opzetten van de inhoudelijke kant van de training voor niveau 1 en 2 en het ontwikkelen van trainingen om met de e-learning module te kunnen werken.

Artikel E6. specifieke eisen aan het project

  • 1. Een project komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking, indien de duur van het project maximaal 60 maanden is.

  • 2. In plaats van de datum van ontvangst van de volledige aanvraag kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening een andere startdatum van het project worden vermeld.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening de duur van het project worden verlengd.

Bijlage F. behorende bij artikel 4, onderdeel f

Specifieke bepalingen met betrekking tot aanvragen in het kader van actie F, als bedoeld in artikel 4, onderdeel f: verbeteren van slachtofferzorg.

Artikel F1. Subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door de politie, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 2012.

Artikel F2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van deze bijlage worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 12 mei 2015, 09.00 uur tot en met 29 december 2017, 17.00 uur.

Artikel F3. subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel F2, bedraagt € 7.937.000.

Artikel F4. Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen uitsluitend activiteiten die de Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten (richtlijn 2012/29/EU) bij de politie implementeren in aanmerking, waaronder:

  • a. het ontwikkelen van een ICT-voorziening, het Nationaal Verwijzingsmechanisme;

  • b. het ontwikkelen van een trainingsmodule in de vorm van een e-learning ten behoeve van het vergroten van de slachtoffer oriëntatie van de politieambtenaren, zowel uitvoerend als leidinggevend;

  • c. het opleiden van medewerkers;

  • d. het ontwikkelen en vertalen van informatie voor slachtoffers;

  • e. het organiseren en uitvoeren van een internationale conferentie ten behoeve van onderzoek naar de aangiftebereidheid van lesbiënnes, homo’s, bisexuelen en transgender slachtoffers.

Artikel F5. Specifieke eisen aan het project

  • 1. Een project komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking, indien de duur van het project maximaal 60 maanden is.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening de duur van het project worden verlengd.3. In plaats van de datum van ontvangst van de volledige aanvraag kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel F6. Verantwoording

Na verlening van de subsidie wordt het verleende subsidiebedrag in de begroting van de politie opgenomen en worden de uitgaven verantwoord in de jaarrekening.

Bijlage G. , behorend bij artikel 4, onderdeel g

Specifieke bepalingen met betrekking tot de actie, genoemd in artikel 4, onderdeel g: risico- en crisisbeheersing.

Artikel G1. Subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid.

Artikel G2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van deze bijlage worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 12 mei 2015, 09.00 uur, tot en met 31 december 2018, 17.00 uur.

Artikel G3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel G2, € 9.921.161,50.

Artikel G4. Subsidiabele activiteiten

Projecten zijn uitsluitend gericht op een of meer van de volgende activiteiten:

  • a. het bevorderen en ontwikkelen van opleidingen en trainingen en het bevorderen van het delen van informatie ter versterking van risico- en crisisbeheersing;

  • b. het verhogen en het versterken van de capaciteit voor de bescherming van vitale infrastructuur, zowel fysieke bescherming als cyber security;

  • c. het door ontwikkelen van vroegtijdige waarschuwings- en responsmaatregelen;

  • d. het door ontwikkelen van risico- en dreigingsbeoordelingen.

Artikel G5. Specifieke eisen aan het project

  • 1. De duur van het project is maximaal 60 maanden, met dien verstande dat het project uiterlijk op 31 december 2020 is afgerond;

  • 2. In plaats van de datum van ontvangst van de volledige aanvraag kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening een andere startdatum van het project worden vermeld.

  • 3. In afwijking van artikel 12, eerste lid, onderdeel c, komen reiskosten en verblijfkosten buitenland niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel G6. Hoogte van de subsidie

In afwijking van artikel 11, eerste lid, bedraagt de subsidie maximaal 90% van de subsidiabele kosten doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

Bijlage H. , behorende bij artikel 4, onderdeel h

Specifieke bepalingen met betrekking tot de actie, genoemd in artikel 4, onderdeel h: management van de externe EU-grenzen, zowel op visa als op grenzen.

Artikel H1. Subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Koninklijke Marechaussee (Defensie) of de Kustwacht.

Artikel H2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van deze bijlage worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 februari 2016, 09.00 uur, tot en met 31 december 2018, 17.00 uur.

Artikel H3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak genoemd in artikel H2 € 28.579.066.

Artikel H4

[Red: Vervallen.]

Artikel H5. Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen uitsluitend activiteiten die het management van de buitengrenzen van de Europese Unie ondersteunen in aanmerking, en zien op:

  • a. het ontwikkelen, implementeren en operationaliseren van een computergestuurd alerteringssysteem voor gebruik in het proces van besluitvorming rond het verstrekken van Schengenvisa;

  • b. de doorontwikkeling van Eurosur;

  • c. de aanschaf of modernisering van radar en cameraposten bij havens;

  • d. de aanschaf of modernisering van vaartuigen inclusief uitrusting en toebehoren;

  • e. de aanschaf of modernisering van maritieme patrouille vliegtuigen;

  • f. het inzetten van een immigratieverbindingsfunctionaris, een verbindingsfunctionaris gericht op het voorkomen van migratie gerelateerde criminaliteit of het netwerk van immigratieverbindingsfunctionarissen;

  • g. het opleiden van personeel;

  • h. investeringen en activiteiten in verband met het voorbereiden, ontwikkelen en onderhouden van de nationale systemen ten behoeve van de uitvoering van slimme grenzen.

Artikel H6. Specifieke eisen aan het project

  • 1. De duur van het project is maximaal 60 maanden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening de duur van het project worden verlengd.

  • 3. In plaats van de datum van ontvangst van de volledige aanvraag kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel H7. Aanvullende eisen aanvraag

De projectbeschrijving bevat een beschrijving van de partijen met wie wordt samengewerkt om het project te realiseren.

Bijlage Ha. , behorende bij artikel 4, onderdeel i

Specifieke bepalingen met betrekking tot de actie, genoemd in artikel 4, onderdeel i: specifieke maatregelen.

Artikel Ha1. Subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst of de Dienst Terugkeer en Vertrek.

Artikel Ha2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van deze bijlage worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 20 februari 2017, 09.00 uur, tot en met 1 mei 2017, 17.00 uur.

Artikel Ha3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel Ha2, € 26.955.000, waarbij de volgende onderverdeling geldt voor activiteiten die zien op:

  • a. artikel Ha4, onderdeel a: maximaal € 3.375.000;

  • b. artikel Ha4, onderdeel b: maximaal € 5.670.000;

  • c. artikel Ha4, onderdeel c: maximaal € 5.670.000;

  • d. artikel Ha4, onderdeel d: maximaal € 8.730.000;

  • e. artikel Ha4, onderdeel e: maximaal € 3.510.000.

Artikel Ha4. Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen uitsluitend activiteiten in aanmerking die staan vermeld in het nationaal programma AMIF 2014–2020 en het nationaal programma ISF 2014–2020 en zien op:

  • a. legale migratie: het project Webapplicatie Tool (WAT);

  • b. gezamenlijke terugkeer: het project MedCOI4;

  • c. gezamenlijke terugkeer: het project EURINT;

  • d. gezamenlijke re-integratie: het project ERIN;

  • e. consulaire samenwerking: het project RSCO.

Artikel Ha5. Specifieke eisen aan het project

  • 1. Een project komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het doel, omschreven in het nationaal programma AMIF 2014–2020 of het nationaal programma ISF 2014–2020;

    • b. het project een duur van ten hoogste 72 maanden heeft, gerekend vanaf 1 januari 2015.

  • 2. In aanvulling op artikel 12 bestaan de directe loonkosten van medewerkers die buiten Nederland in loondienst zijn en waarvan op de arbeidsovereenkomst geen Nederlands recht van toepassing is uit:

    • a. de eigenlijke salarissen, mits deze kosten het gebruikelijke loonbeleid van de subsidieontvanger weerspiegelen;

    • b. sociale zekerheidsbijdragen mits deze kosten het gebruikelijke loonbeleid van de subsidieontvanger weerspiegelen;

    • c. andere statutaire kosten, mits deze kosten het gebruikelijke loonbeleid van de subsidieontvanger weerspiegelen, en

    • d. voorzieningen ter dekking van statutaire verplichtingen en rechten in verband met de bezoldiging.

  • 3. In afwijking van artikel 12, eerste lid, onder g, geldt voor kosten voor het verzamelen en beoordelen van medische informatie geen minimum van € 200 per post.

  • 4. In afwijking van artikel 12, tweede lid, worden ter dekking van de indirecte kosten:

    • a. de directe loonkosten, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder a, verhoogd met een opslag van 15%, of

    • b. een forfaitair bedrag, uitgedrukt als percentage van het totaalbedrag van de subsidiabele kosten, met een maximum van 7%, opgevoerd.

  • 5. In afwijking van artikel 18, eerste lid, wordt bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie een verantwoording en een einddeclaratie, voorzien van een controleverklaring van een accountant, gevoegd.

Artikel Ha6. Hoogte van de subsidie

In afwijking van artikel 11, eerste lid, bedraagt de subsidie maximaal 90% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

Bijlage I. , behorende bij artikel 8, eerste lid

Algemene criteria (1 tot en met 6, maximaal 90 punten)

Subcriteria

Bijbehorende vragen

Punten

1. Relevantie

(maximaal 10 punten)

a. Is duidelijk aangegeven wat de uitdaging/het probleem is waar het projectvoorstel zich op richt (context van uitdaging/probleem, omvang van uitdaging/probleem in kwalitatieve en/of kwantitatieve termen)?

5

 

b. Dragen de verwachte resultaten bij aan de oplossing?

5

2. Doeltreffendheid en kwaliteit van het projectvoorstel (maximaal 20 punten)

a. Is het projectplan op alle onderdelen duidelijk en concreet?

3

 

b. Zijn de voorziene activiteiten en de te behalen resultaten kwantificeerbaar en meetbaar?

3

 

c. Is er sprake van een realistische tijdsplanning met duidelijke en concrete mijlpalen en eventueel tussenproducten?

3

 

d. Voorziet het projectvoorstel in duidelijke procedures voor bijsturing en risicobeheersing?

2

 

e. Wordt er adequaat gebruik gemaakt van de kennis, capaciteiten en ervaringen van de doelgroep van het projectvoorstel (wordt de doelgroep zelf bijv. als ervaringsdeskundige bij het project betrokken)?

3

 

f. Is er sprake van de ontwikkeling van een nieuwe, creatieve of onconventionele aanpak?

3

 

g. Worden de projectresultaten lokaal, nationaal en in Europees of ander internationaal verband gedeeld met het brede publiek aan de hand van een gedegen communicatie- en publiciteitsstrategie?

3

3. Doelmatigheid

(maximaal 15 punten)

a. Zijn de begrote kosten duidelijk omschreven, onderbouwd en noodzakelijk voor het behalen van de doelstellingen van het project?

7

     
 

b. Lijkt de prijs/prestatieverhouding redelijk?

Uitgangspunt is dat hoe lager de kosten voor eenzelfde bereik, hoe meer punten een project scoort. De middelen moeten immers zo efficiënt mogelijk worden besteed. Hierbij is uiteraard van belang dat een realistisch voorstel wordt gedaan.

8

4. Organisatie

(maximaal 15 punten)

a. Heeft de aanvragende organisatie voldoende capaciteit, ervaring, expertise en financiële armslag om het project uit te voeren?

4

 

b. Heeft de aanvragende organisatie voldoende duidelijk aangegeven dat zij in staat is te voldoen aan de vereisten die aan de projectadministratie worden gesteld?

2

 

c. Is aannemelijk op grond van diens eerdere subsidieverleningen voor vergelijkbare activiteiten dat de subsidieaanvrager de activiteiten goed zal uitvoeren en aan de aan subsidieverlening verbonden verplichtingen zal voldoen?

4

 

d. Heeft de aanvragende organisatie ervaring met EU subsidieregels?

2

 

e. Heeft de aanvragende organisatie kennis van het beleidsterrein migratie en/of integratie?

3

5. Monitoring en evaluatie

(maximaal 10 punten)

a. Is er in het projectvoorstel duidelijk aangegeven welke criteria worden gebruikt om aan te tonen dat er sprake is van succes of falen? (denk aan hierbij o.a. aan het projectplan, de tijdsplanning inclusief mijlpalen en de bijlage wijze van verantwoorden en administreren)

10

6. Duurzaamheid

(maximaal 20 punten)

a. Is aannemelijk gemaakt dat er kans is op een structurele inbedding van positieve projectresultaten na afloop van de projectperiode? Belangrijke indicatoren zijn daarbij de wijze waarop de aanvrager de structurele inbedding financieel en organisatorisch wil vormgeven en de beschikbaarheid van monitordata na afloop van het project.

10

 

b. Kan de aanpak van het project bij succes op grotere schaal worden toegepast en is dat duidelijk beschreven?

4

 

c. Is er sprake van actieve kennisdeling gedurende de looptijd (bijv. door aansluiting op bestaande netwerken)?

2

 

d. Wordt er in het projectvoorstel overtuigend beargumenteerd dat met de aanpak structuurverandering en/of blijvende samenwerking wordt beoogd?

4

Specifieke criteria (7 of 8 of 9, maximaal 10 punten)

Subcriteria

Bijbehorende vragen

Punten

7. Asiel en opvang

(maximaal 10 punten)

a. In welke mate bestaat de doelgroep van een opvangproject uit kwetsbare groepen (kwetsbare groepen in de opvang zijn alleenstaande minderjarige vreemdelingen, vreemdelingen met medische problematiek, alleenstaande vrouwen en kinderen)?

6

 

b. In welke mate wordt in het project gezorgd voor draagvlak bij omwonenden voor asielopvang (communicatie richting omwonenden, betrekken omwonenden bij het project)?

2

 

c. In welke mate wordt in het project gezorgd voor draagvlak bij de bredere gemeenschap, zoals andere gemeenten, Provincie, Nederlandse bevolking voor asielopvang (bijvoorbeeld in de vorm van brede communicatie)?

2

8. Integratie

(maximaal 10 punten)

a. In hoeverre wordt met het projectvoorstel de doelgroep, bedoeld in artikel B4 geactiveerd, zodat de participatie van onderdanen van een niet-westers derde land in de Nederlandse samenleving wordt bevorderd?

5

 

b. Is in het projectvoorstel voorzien in samenwerking met relevante partijen? Is duidelijk beargumenteerd welke partijen participeren en waarom? Is er sprake van een voor deze problematiek en context unieke combinatie van samenwerkende partijen? Zijn er getekende samenwerkingsverklaringen overgelegd waarmee het commitment is vastgelegd?

5

9. Terugkeer

(Maximaal 10 punten)

a. In welke mate richt het projectvoorstel zich op de prioriteitslanden voor terugkeer? De prioriteitslanden voor terugkeer staan vermeld in de bijlage die hoort bij het subsidiebesluit Migratie en Ontwikkeling. Dit subsidiekader is te vinden op de website van de Dienst Terugkeer en Vertrek (http://www.dienstterugkeerenvertrek.nl/projectsubsidies/Vrijwillige_Terugkeer).

5

 

b. Wat is de hoogte van het beoogde aantal terugkeerders? Een project met een hoger (realistisch) terugkeerresultaat heeft daarbij de voorkeur.

5

Bijlage J. behorende bij artikel 16, tweede lid

Procedure betreffende gebruik geconverteerde documenten of gegevensdragers en digitale bewijsstukken

In het kader van de verantwoording op de einddeclaratie onderbouwt de subsidieontvanger de kosten met originele bewijsstukken. Artikel 31 van de Horizontale verordening maakt het mogelijk kopieën of volledig digitale documenten te accepteren als bewijsstuk. Hiertoe moet door de lidstaat een procedure voor de vaststelling van de authenticiteit worden opgesteld. In deze bijlage worden de door Nederland vastgestelde procedures weergegeven.

De volgende documenten worden als bewijsstukken geaccepteerd:

  • a. fotokopieën van originelen;

  • b. microfiches van originelen;

  • c. elektronische versies van originelen;

  • d. documenten die uitsluitend in elektronische versie bestaan, mits de gebruikte computersystemen voldoen aan aanvaarde beveiligingsnormen die waarborgen dat de bewaarde documenten voldoen aan de eraan te stellen wettelijke eisen en dat bij controles op deze documenten kan worden gesteund.

Hieronder staan de procedures om deze stukken te kunnen gebruiken als geaccepteerde bewijsstukken in het kader van de AMIF- en ISF-administratie.

Procedure voor het gebruik van de documenten, genoemd in de onderdelen a, b en c.

De hierboven genoemde bewijsstukken a, b en c zijn geconverteerde documenten of gegevensdragers. Bij conversie van het origineel naar het geconverteerde document of gegevensdrager wordt aan de hieronder vermelde voorwaarden voldaan:

  • Alle gegevens worden overgezet;

  • Alle gegevens worden inhoudelijk juist overgezet;

  • Er wordt voor gezorgd dat de nieuwe gegevensdrager tijdens de gehele bewaartermijn beschikbaar is;

  • De geconverteerde gegevens kunnen binnen redelijke tijd ge(re)produceerd worden en leesbaar worden gemaakt;

  • Er wordt zorg voor gedragen dat de controle van de geconverteerde gegevens binnen redelijke tijd kan worden uitgevoerd;

  • De subsidieaanvrager borgt tevens de authenticiteit van de geconverteerde bewijsstukken door onder andere een relatie te leggen met de overige bewijsstukken in het betreffende projectdossier. Bij een factuur bijvoorbeeld behoort ook een betaalbewijs, een bewijs van deelname of een bewijsstuk met betrekking tot de inkoopprocedure.

Het in samenhang bezien van de verschillende bewijsstukken strekt er mede toe de authenticiteit van het geconverteerde document of de gegevensdrager te waarborgen en dat hierop voor controledoeleinden kan worden vertrouwd.

Als de conversie op de juiste wijze gebeurt, is het in het kader van de AMIF/ISF-verantwoording, niet meer noodzakelijk de bewijsstukken op de originele gegevensdrager te bewaren. Het geconverteerde bewijsstuk mag na conversie niet meer gewijzigd kunnen worden.

De subsidieaanvrager verklaart door middel van het aanvraag-, tussendeclaratie- en einddeclaratieformulier dat de geconverteerde documenten of de nieuwe gegevensdragers die onderdeel zijn van de AMIF/ISF-administratie, voldoen aan de vereisten uit artikel 16 van de Subsidieregeling AMIF en ISF 2014–2020 en daarmee aan deze bijlage.

Procedure voor het bewaren van stukken die uitsluitend in elektronische versie bestaan (onderdeel d)

Indien een subsidieontvanger gebruik maakt van elektronische documenten waarbij uitsluitend een elektronische versie bestaat, worden de geautomatiseerde systemen voorzien van beheers- en beveiligingsmaatregelen die de betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens gedurende de gehele vereiste bewaartermijn waarborgen. Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen. Voor een tweetal veel voorkomende situaties zijn de voorschriften hieronder uitgewerkt.

  • 1. Digitale urenadministratie:

    Om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen moet de subsidieontvanger kunnen aantonen dat:

    • a. De functiescheiding binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • b. De tijdigheid binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • c. Vaststellingen na accorderen door de leidinggevende niet meer te wijzigen zijn.

    Het is aan de subsidieaanvrager om dit aan te tonen.

  • 2. Facturen die digitaal worden verzonden:

    Om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen kan de subsidieaanvrager via de onderlinge relatie met andere documenten (zoals een betaalbewijs) aantonen dat voor de controle kan worden gesteund op de digitale factuur.

De in deze bijlage omschreven procedures gelden voor alle bewijsstukken die getoond moeten worden in het kader van de AMIF/ISF-verantwoording. Artikel 16 is onverminderd van toepassing.

Naar boven