Regeling houders van dieren

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 15-10-2016 t/m 31-12-2016

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 juni 2014, nr. WJZ/14101260, houdende regels met betrekking tot het houden van dieren

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op richtlijn nr. 2007/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU L 182), verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002, tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, voor houders van productiedieren die gehouden worden voor de voedselproductie (PbEG 2002 L 31), verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en Verordening (EG) nr. 1255/97 (PbEU 2005 L 3), verordening (EG) nr. 1099/2009: verordening (EG) Nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PbEU 2009 L 303), de artikelen 2.1, vierde lid, 2.5, eerste lid, 6.2, eerste lid, 6.3, tweede lid, 6.4, 7.1, 7.6, eerste en tweede lid, 10.1, derde lid, en 10.4 van de Wet dieren en de artikelen 1.22, tweede lid, 1.25, 2.52, derde lid, 2.54, vijfde lid, 2.55, derde lid, 2.63, eerste lid, 2.65, tweede lid, 2.69, tweede lid, 5.2, 6.2 en 6.3 van het Besluit houders van dieren;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • besluit: Besluit houders van dieren;

  • minister: Minister van Economische Zaken;

  • NVWA: Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken;

  • recept: een recept als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit diergeneesmiddelen;

  • richtlijn 2007/43/EG: richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007, L 182);

  • verordening (EG) nr. 1/2005: verordening (EG) nr. 1/2005: verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en Verordening (EG) nr. 1255/97 (PbEU 2005, L 3);

  • verordening (EU) nr. 1308/2013: verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

  • verordening (EG) nr. 617/2008: verordening (EG) nr. 617/2008 van de Commissie van 27 juni 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor broedeieren en kuikens van pluimvee (PbEU 2008, L 168).

Artikel 1.2. Minister bevoegde instantie EU-verordeningen

  • 1 Onverminderd artikel 6.3, tweede lid, van de wet is de minister bevoegd uitvoering te geven aan een voorschrift van verordening (EG) nr. 1/2005, verordening (EG) nr. 1099/2009 en verordening (EG) nr. 617/2008, voor zover die verordening betrekking heeft op handelsnormen voor pluimveekuikens, waarin een tot de overheid behorend orgaan of een door de overheid aangesteld persoon de opdracht geeft, de keuze laat of als ontvanger van informatie aanwijst, indien die uitvoering niet bestaat uit het nemen van een besluit.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien in deze regeling anders is bepaald.

Hoofdstuk 2. Dieren die gehouden mogen worden

Artikel 2.1. Positieflijst (huisdierenlijst)

Als diersoorten en diercategorieën als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de diersoorten en diercategorieën, genoemd in bijlage 1.

Artikel 2.2. Wijziging positieflijst

  • 2 Een aanvraag om een diersoort of diercategorie aan te wijzen of daarvan de aanwijzing in te trekken wordt ingediend bij de minister, en bevat, zo mogelijk onderbouwd door verwijzing naar wetenschappelijke bronnen, en met inachtneming van de criteria, genoemd in artikel 1.4 van het besluit, de motivering waaruit blijkt dat de diersoort wel, respectievelijk niet is te houden.

  • 3 De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, bevat voorts in elk geval:

    • a. naam, adres, woonplaats, burgerservicenummer van de aanvrager, dan wel het inschrijvingsnummer van het handelsregister als de aanvrager een onderneming is, en het adres van de plaats waar de dieren gehouden worden als dat niet het woonadres van de aanvrager is;

    • b. de Nederlandse en de wetenschappelijke naam van de diersoort waarover een besluit wordt gevraagd;

    • c. de omschrijving van het belang dat de aanvrager heeft bij de aanwijzing van een diersoort of bij de intrekking van de aanwijzing.

  • 4 Indien een aanvraag wordt ingediend voor de aanwijzing van een diersoort waarover reeds een besluit is genomen de soort niet aan te wijzen, wordt bij de aanvraag gemotiveerd en expliciet ingegaan op de gronden die hebben geleid tot het besluit om de soort niet aan te wijzen.

Artikel 2.3. Vrijstelling

Van het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld

de categorieën houders van dieren genoemd in bijlage 2, voor de daarbij genoemde diersoorten en met inachtneming van de daarbij genoemde voorschriften.

Artikel 2.4. Ontheffing

De aanvraag van een ontheffing van het verbod van artikel 2.2, eerste lid, van de wet wordt met gebruikmaking van het daarvoor bestemde aanvraagformulier ingediend en bevat ten minste het volgende:

  • a. naam, adres, woonplaats, burgerservicenummer van de aanvrager dan wel het inschrijvingsnummer in het handelsregister als de aanvrager een onderneming is, en het adres van de plaats waar de dieren gehouden worden als dat niet het woonadres van de aanvrager is;

  • b. de soort en het aantal dieren waarvoor ontheffing wordt gevraagd;

  • c. een omschrijving van de beschikbare huisvesting en houderijomstandigheden, waarbij wordt aangeduid op welke wijze, gelet op de bekende eigenschappen van de soort, schade aan gezondheid en welzijn van het dier wordt voorkomen;

  • d. de voorgenomen wijze van verzorging;

  • e. de redenen waarom de ontheffing wordt gevraagd;

  • f. de omschrijving van het belang dat de aanvrager heeft bij de ontheffing.

Hoofdstuk 3. Administratie van diergeneesmiddelen door de houder van dieren

§ 1. Administratie diergeneesmiddelen

Artikel 3.1. Administratie van diergeneesmiddelen door houder van dieren

  • 1 Een houder van dieren die dieren houdt die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd, voert een administratie inzake iedere transactie met diergeneesmiddelen als bedoeld in de artikelen 2.13, 2.14 en 4.12 van de Regeling diergeneesmiddelen, in welke administratie de volgende documenten en gegevens zijn opgenomen:

    • a. voor zover een recept als bedoeld in artikel 5.13 van de Regeling diergeneesmiddelen is opgesteld, een gewaarmerkt afschrift van dat recept;

    • b. de facturen bij aankoop van diergeneesmiddelen;

    • c. een lijst met de data van de uitgevoerde behandelingen met diergeneesmiddelen en de nummers van deze diergeneesmiddelen, voor zover de behandelingen door de houder zijn uitgevoerd;

    • d. de identificatie van de behandelde dieren;

    • e. de vastgestelde wachttermijn, voor zover deze niet reeds op een recept als bedoeld in onderdeel a is vermeld;

    • f. de aantekeningen, bedoeld in artikel 5.3, van de Regeling diergeneeskundigen.

  • 3 Een houder van dieren die dieren houdt die bestemd zijn voor de productie van levensmiddelen, voert een administratie inzake transacties met diervoeder met medicinale werking, in welke administratie de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • a. een gewaarmerkt afschrift van een recept als bedoeld in artikel 7.2 van de Regeling diergeneesmiddelen en, voor zover dit niet reeds op dat afschrift is vermeld:

    • b. naam en hoeveelheid van het voorgeschreven diervoeder met medicinale werking;

    • c. de datum waarop het diervoeder met medicinale werking werd voorgeschreven;

    • d. de in acht te nemen wachttermijn.

  • 4 De administratie, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, en de bescheiden die verband houden met de aantekeningen in de administratie, worden gedurende vijf jaar bewaard, gerekend vanaf de dagtekening van de stukken.

§ 2. Melding en gebruik aangewezen diergeneesmiddelen

Artikel 3.2. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • kalf: rund dat bestemd is voor de productie van vlees en dat ouder is dan veertien dagen en niet ouder is dan twaalf maanden;

  • konijn: konijn dat bestemd is voor de fokkerij of de productie van vlees;

  • koppel: groep dieren met dezelfde gezondheidsstatus die in dezelfde stal of binnen dezelfde ruimte worden geplaatst of gehouden en die een epidemiologische eenheid vormen;

  • rund: rund dat bestemd is voor de productie van melk of vlees, niet zijnde een kalf.

§ 2.1. Registratie aangewezen diergeneesmiddelen

Artikel 3.3. Gevallen waarin melding wordt gedaan

De melding, bedoeld in artikel 1.27, eerste lid van het besluit wordt gedaan van de ontvangst van antimicrobiële diergeneesmiddelen ten behoeve van toepassing bij:

  • a. kippen of kalkoenen indien de houder van deze dieren 250 of meer kippen of kalkoenen houdt ten behoeve van de productie van vlees, consumptie-eieren of broedeieren;

  • b. runderen, indien de houder van deze dieren 5 of meer runderen houdt ten behoeve van de productie van melk of vlees;

  • c. kalveren, indien de houder van deze dieren 5 of meer kalveren houdt ten behoeve van de productie van vlees;

  • d. varkens, indien de houder van deze dieren 5 of meer varkens houdt ten behoeve van de productie van vlees;

  • e. konijnen, indien de houder van deze dieren 250 of meer konijnen houdt ten behoeve van de fokkerij of de productie van vlees.

Artikel 3.4. Bij de melding te verstrekken gegevens

  • 2 Het gemiddeld aantal dieren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt:

    • a. indien het een houder van kippen, kalkoenen of kalveren, en de houder van kalveren een systeem toepast waarbij de kalveren tegelijk worden aangevoerd, opgefokt en afgevoerd, betreft, berekend over de periode vanaf het moment van aanvoer van een koppel dieren tot het moment van afvoer daarvan;

    • b. indien het een houder van runderen, varkens, konijnen of kalveren, en de houder van kalveren een systeem toepast waarbij kalveren van verschillende leeftijden worden gehouden die niet op hetzelfde moment worden afgevoerd, betreft, berekend over de periode van twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de melding wordt gedaan.

  • 3 Indien de melding wordt gedaan ten aanzien van een diergeneesmiddel dat bij kippen of kalkoenen wordt toegepast, worden tevens de volgende gegevens verstrekt:

Artikel 3.5. Moment van de melding

§ 2.2. Bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan

Artikel 3.6. Gevallen waarin een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan vereist zijn

  • 1 Een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan als bedoeld in artikel 1.28, eerste lid, van het besluit, worden opgesteld wanneer een houder van dieren:

    • a. 250 of meer kippen of kalkoenen houdt ten behoeve van de productie van vlees, consumptie-eieren of broedeieren;

    • b. 5 of meer runderen houdt ten behoeve van de productie van melk of vlees;

    • c. 5 of meer kalveren houdt ten behoeve van de productie van vlees;

    • d. 5 of meer varkens houdt ten behoeve van de productie van vlees;

    • e. 250 of meer konijnen houdt ten behoeve van de fokkerij of de productie van vlees.

  • 2 Een houder van dieren als bedoeld in het eerste lid, laat per diersoort één bedrijfsgezondheidsplan en één bedrijfsbehandelplan opstellen.

Artikel 3.7. Administratie bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan

De houder, bedoeld in artikel 1.28, eerste lid, van het besluit, bewaart het bedrijfsgezondheidsplan en het bedrijfsbehandelplan, samen met het verslag, bedoeld in artikel 5.22, tweede lid, van de Regeling diergeneeskundigen, vijf jaar op zijn bedrijf.

Hoofdstuk 4. Dierenvervoer

Artikel 4.3. Vergunning artikel 23 verordening (EG) nr. 1/2005

Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de minister een besluit op een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 23, derde lid, van verordening (EG) nr. 1/2005 niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt de minister alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en de bekendmaking.

Artikel 4.4. Certificaat van goedkeuring van een vervoermiddel

  • 2 De minister kan het certificaat van goedkeuring schorsen of intrekken in de gevallen, bedoeld in artikel 26, vierde lid, aanhef en onderdeel c, van verordening (EG) nr. 1/2005.

  • 3 Ter vergoeding van de kosten ter behandeling van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, wordt bij de aanvrager een bedrag in rekening gebracht overeenkomstig de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde tarieven met betrekking tot dierenvervoer.

Artikel 4.5. Aanwijzing bevoegde autoriteiten verordening (EG) nr. 1/2005

  • 1 Als bevoegde autoriteit als bedoeld in de artikelen 4, tweede lid, 5, derde lid, onderdeel b, en 6, eerste lid, tweede zin, vijfde, achtste en negende lid, van verordening (EG) nr. 1/2005 worden aangewezen de ambtenaren van de NVWA en de inspecteurs van de stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming.

  • 2 Als bevoegde autoriteit als bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, en 9, tweede lid, onderdeel c, en bijlage II, onderdelen 3, onder b, 4, 5 en 8 van verordening (EG) nr. 1/2005 worden aangewezen de ambtenaren van de NVWA.

Artikel 4.6. Aanwijzing officiële dierenartsen verordening (EG) nr. 1/2005

  • 1 Als officiële dierenartsen als bedoeld in artikel 21, eerste en tweede lid, en in bijlage II, onderdeel 7, van verordening (EG) nr. 1/2005 worden aangewezen de dierenartsen die zijn verbonden aan de NVWA.

  • 2 Als bevoegde dierenartsen als bedoeld in bijlage I, hoofdstuk III, onderdeel 1.2, onder b, van verordening nr. 1/2005 worden aangewezen de dierenartsen die zijn verbonden aan de NVWA.

Artikel 4.7. Erkenning examen verordening (EG) nr. 1/2005

  • 2 De Divisie CCV van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen is belast met het afgeven van een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1/2005.

  • 3 De minister kan een getuigschrift van vakbekwaamheid schorsen of intrekken in de gevallen, bedoeld in artikel 26, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 1/2005.

  • 4 Ter vergoeding van de kosten ter behandeling van een aanvraag voor een getuigschrift als bedoeld in het tweede lid, wordt bij de aanvrager een bedrag in rekening gebracht overeenkomstig de door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen vastgestelde tarieven.

Hoofdstuk 5. Doden van dieren

Artikel 5.1. Nationale gidsen voor goede praktijken

Artikel 5.2. Opleidingen

  • 1 De minister keurt een opleidingsprogramma als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel c, van verordening (EG) nr. 1099/2009 goed indien:

    • a. het programma is opgesteld en wordt uitgevoerd door een instelling die schriftelijk aantoont dat zij beschikt over een stelsel van integrale kwaliteitszorg en kwaliteitsborging op grond waarvan zeker is gesteld dat het onderricht onafhankelijk, toereikend en doelmatig wordt gegeven door voldoende deskundig personeel op het gebied van dieren en dierenwelzijn;

    • b. het opleidingsprogramma voorziet in voldoende theoretisch en praktisch onderricht voor het kunnen verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 en betreffende de onderwerpen in bijlage IV van die verordening voor alle betrokken diersoorten dan wel diercategorieën;

    • c. het opleidingsprogramma, onverminderd het bepaalde in onderdeel b, voorziet in opleidingsmodules voor onderscheiden activiteiten als bedoeld in onderdeel b, of voor specifieke diersoorten of diercategorieën.

  • 2 Een kwaliteitssysteem dat is gecertificeerd op de norm ISO 9001:2008 voldoet in ieder geval aan het vereiste, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 5.3. Examens

  • 1 Een examen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt afgenomen door een door de minister aangewezen instelling.

  • 2 Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geschiedt uitsluitend indien de betreffende instelling:

    • a. schriftelijk aantoont dat zij beschikt over een stelsel van integrale kwaliteitszorg en kwaliteitsborging op grond waarvan zeker is gesteld dat examens op onafhankelijke wijze worden afgenomen;

    • b. beschikt over een reglement waarin onder meer is vastgelegd aan welke eisen dient te worden voldaan om een examen te mogen afleggen, wanneer examens worden afgenomen, de wijze waarop het resultaat wordt beoordeeld, wie gerechtigd is het examen bij te wonen en een regeling voor geschillen.

  • 3 Een kwaliteitssysteem dat is gecertificeerd op de norm NEN 17024 (NEN-EN-ISO/IEC 17024:2009 of 17024:2012) voldoet in elk geval aan het vereiste, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

  • 4 Het reglement, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, behoeft de goedkeuring van de minister.

  • 5 De minister keurt het reglement, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, goed indien zeker is gesteld dat kennis en kunde voor het verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 en de onderwerpen in bijlage IV van die verordening, voldoende en door personen met de daartoe benodigde expertise wordt getoetst en indien het voldoet aan de overige eisen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

Artikel 5.4. Getuigschrift van vakbekwaamheid

  • 1 Een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt verstrekt door de instelling, bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, die het afsluitend examen heeft afgenomen indien het examen met voldoende resultaat is afgelegd.

  • 2 Een getuigschrift van vakbekwaamheid wordt niet verstrekt indien niet is voldaan aan het vereiste, bedoeld in artikel 21, zesde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.

Artikel 5.5. Voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid

  • 2 Artikel 5.4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op het verstrekken van voorlopige getuigschriften als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5.6. Indiening collectieve aanvragen

Aanvragen tot verstrekking van een getuigschrift als bedoeld in artikel 5.4 en 5.5 kunnen collectief namens betrokken personen door de werkgever van die personen worden gedaan en bevatten de namen, adressen en geboortegegevens van de betrokken personen, alsmede de overige gegevens, bedoeld in artikel 21, vijfde lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.

Artikel 5.7. Gelijkstelling van voor 1 juni 2013 verstrekte getuigschriften

  • 1 Getuigschriften van vakbekwaamheid voor het doden van dieren die zijn verstrekt in de periode te rekenen vanaf 1 januari 2012 tot 1 juni 2013 door SVO Lobex BV te Houten, en certificaten van de cursus ‘Euthanasie van nertsen’ zijn gelijkgesteld aan getuigschriften van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 5.4.

  • 2 Ten behoeve van personen als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 wordt door instellingen als bedoeld in artikel 5.3 in hun opleidingsprogramma voorzien in een verkorte cursus op basis waarvan door een instelling aangewezen op grond van artikel 5.5 aan hen een getuigschrift van vakbekwaamheid overeenkomstig artikel 5.4 kan worden verstrekt.

Artikel 5.8. Verbodsbepaling

Als voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de artikelen 3, 4, eerste en vierde lid, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste en tweede lid, 7, 8, 9, 12, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste, tweede en derde lid, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, 19, 21, zesde lid, 24 en 28, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.

Hoofdstuk 6. Verzorging vleeskuikens

Artikel 6.1. Begripsbepalingen verzorging vleeskuikens

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder bruto oppervlakte van de stal: binnenmaatse oppervlakte van de stal, voor zover het betreft het gedeelte van de stal, bestemd voor het houden van vleeskuikens.

Artikel 6.2. Kennisgeving hogere bezettingsdichtheid

  • 2 Voor de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de minister ter beschikking gesteld middel.

  • 3 De kennisgeving gaat per stal vergezeld van de volgende gegevens:

    • a. het registratienummer, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren;

    • b. het relatienummer van de houder;

    • c. het stalnummer dat is bevestigd aan de buitenkant van de stal;

    • d. de adresgegevens van de stal;

    • e. de bruto oppervlakte van de stal in vierkante meters;

    • f. het bouwjaar van de stal en, indien van toepassing, het jaar waarin een grondige verbouwing met directe gevolgen voor het dierenwelzijn heeft plaatsgevonden.

Artikel 6.3. Kennisgeving lagere bezettingsdichtheid

  • 2 Voor de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de minister ter beschikking gesteld middel.

Artikel 6.4. Berekening bezettingsdichtheid

  • 1 De bezettingsdichtheid van een stal wordt berekend op basis van de bruikbare oppervlakte van de stal, gelijk aan de bruto oppervlakte van de stal.

  • 2 Indien een stal is uitgerust met voersystemen waaronder de kuikens redelijkerwijs niet kunnen lopen of liggen wordt voor het bepalen van de bruikbare oppervlakte, bedoeld in het eerste lid, een forfaitaire aftrek gehanteerd van 1,7% van de bruto oppervlakte van de stal.

Artikel 6.5. Aanvullende normen voor het aanhouden van een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2, maar ten hoogste 42 kg/m2

  • 1 De houder die een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2, maar ten hoogste 42 kg/m2 toepast, zorgt ervoor dat voor elk koppel in het slachthuis, of voor een voor de export bestemd koppel op het bedrijf ten hoogste vijf werkdagen voor het einde van de ronde, wordt vastgesteld in welke mate voetzoollaesies voorkomen.

  • 2 Ten behoeve van de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt bij een aantal vleeskuikens van een koppel beoordeeld bij hoeveel dieren er

    • a. geen of een zeer kleine verkleuring zichtbaar is (klasse 0);

    • b. verkleuring maar geen diepe aantasting aanwezig is (klasse 1);

    • c. een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking (klasse 2) aanwezig is.

  • 3 De houder maakt afspraken met de exploitant van het slachthuis respectievelijk het bedrijf dat de vaststelling in de stal verricht, zodanig dat de vaststelling plaatsvindt:

    • a. bij het slachthuis:

      • 1°. door een daarvoor opgeleide medewerker, bij 100 kuikens van elk koppel, waarvan 50 kuikens direct na verwerking van ongeveer 30% van het koppel, en 50 kuikens direct na verwerking van ongeveer 60% van het koppel, met inachtneming van het protocol dat als bijlage 3 bij deze regeling is gevoegd, dan wel:

      • 2°. met gebruikmaking van een digitaal meetsysteem bij ten minste 70% van alle kuikens van elk koppel, overeenkomstig het protocol, dat is opgenomen in bijlage 4;

    • b. in de stal: ten hoogste 5 werkdagen voordat de laatste vleeskuikens worden weggeladen, door een daarvoor opgeleide controleur, bij 100 kuikens van elk koppel met inachtneming van het protocol dat als bijlage 5 bij deze regeling is gevoegd.

  • 4 De totaalscore voor het koppel wordt vastgesteld:

    • a. in geval van visuele meting in het slachthuis of het houderijbedrijf met gebruikmaking van de formule:

      aantal punten = (aantal dieren klasse 0) x 0 + (aantal dieren klasse 1) x (0,5) + (aantal dieren klasse 2) x 2

    • b. bij meting door middel van een digitaal meetsysteem met de formule:

      aantal punten = (percentage dieren klasse 0) x 0 + (percentage dieren klasse 1) x (0,5) + (percentage dieren klasse 2) x 2

  • 5 De in het eerste lid bedoelde houder verstrekt per koppel de gegevens waaruit de score blijkt binnen 30 dagen na de vaststelling aan de minister. De artikelen 6.2, tweede lid, en 6.8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6 De in het eerste lid bedoelde houder stelt na elk kalenderjaar een gemiddelde score voor het afgelopen jaar per stal vast op basis van de gegevens, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 Het in het derde lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde digitale meetsysteem voldoet aan de volgende eisen:

    • a. het systeem levert een betrouwbare indeling op van de voetzoollaesies in de in het tweede lid genoemde klassen en van de resultaten van de meting overeenkomstig de in het vierde lid, onderdeel b, genoemde formule;

    • b. het systeem kan ten behoeve van een betrouwbare indeling worden ingesteld op beoordeling van de poten van de koppels die onder hoogbroei en van de koppels die onder laagbroei zijn verwerkt;

    • c. het systeem kan op zodanige wijze worden ingesteld dat de beoordeling van ieder koppel afzonderlijk plaatsvindt;

    • d. de in onderdeel a bedoelde gegevens worden ten minste eenmaal per dag opgeleverd;

    • e. de beelden van de beoordeelde koppels kunnen worden bewaard.

Artikel 6.6. Gevolgen hoge scores

  • 1 Indien een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2, maar ten hoogste 42 kg/m2 wordt toegepast, is de gemiddelde score, bedoeld in artikel 6.5, zesde lid, niet hoger dan 80 punten.

  • 2 Indien de gemiddelde score, bedoeld in artikel 6.5, zesde lid, in afwijking van het eerste lid, meer dan 120 punten bedraagt,

    • a. stelt de houder, zo mogelijk met behulp van een dierenarts, voor 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop de verstrekte gegevens betrekking hadden, een verbeterplan op met daarin de maatregelen die hij gaat doorvoeren in elke stal waarvoor de gemiddelde score meer dan 120 punten bedroeg, om ervoor te zorgen dat in elk geval aan het einde van dat jaar wordt voldaan aan het eerste lid, en

    • b. verlaagt de houder uiterlijk met ingang van 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop de meldingen betrekking hadden, en vervolgens ten minste gedurende het hele kalenderjaar, de bezettingsdichtheid in elke stal waar de gemiddelde score meer dan 120 punten bedroeg, tot ten hoogste 39 kg/m².

  • 3 Indien de gemiddelde score, bedoeld in artikel 6.5, zesde lid, in afwijking van het eerste lid, meer dan 80 punten bedraagt maar minder dan 120 punten, stelt de houder, zo mogelijk met behulp van een dierenarts, voor 1 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarop de meldingen betrekking hadden, een verbeterplan op met daarin de maatregelen die hij gaat doorvoeren in elke stal waar de gemiddelde score meer dan 80 punten bedroeg, om ervoor te zorgen dat binnen een jaar wordt voldaan aan het eerste lid.

  • 5 Indien naar het oordeel van de minister de uitvoering van het verbeterplan er in redelijkheid niet toe kan leiden dat binnen een kalenderjaar kan worden voldaan aan het eerste lid, dient de houder op verzoek van de minister binnen een maand na dat verzoek een aangepast verbeterplan in.

  • 6 De houder voert het verbeterplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, of in het derde lid, dan wel het aangepaste verbeterplan, bedoeld in het vijfde lid, zo spoedig mogelijk uit.

  • 7 De houder bewaart bewijsstukken van de maatregelen die hij bij de uitvoering van het verbeterplan heeft genomen gedurende ten minste 5 jaar, gerekend vanaf de datering van die stukken.

Artikel 6.7. Voortduren meting bij gedwongen verlaging bezettingsdichtheid naar 39 kg/m2

Artikel 6.5 is ten aanzien van het kalenderjaar waarin de bezettingsdichtheid is verlaagd naar ten hoogste 39 kg/m2 van overeenkomstige toepassing op de houder, bedoeld in artikel 6.6, tweede lid.

Artikel 6.8. Verstrekking gegevens aantallen vleeskuikens

  • 1 Ten behoeve van het bepalen van de bezettingsdichtheid draagt de houder, bedoeld in de artikelen 6.2 en 6.3, er zorg voor dat per koppel de volgende gegevens worden verstrekt aan de minister:

    • a. het aantal binnengebrachte vleeskuikens, bedoeld in artikel 2.52, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;

    • b. de datum waarop de vleeskuikens die uit de stal zijn verwijderd met het oogmerk om te worden geslacht, in de stal zijn geplaatst;

    • c. het aantal vleeskuikens dat uit de stal is verwijderd met het oogmerk om te worden geslacht;

    • d. het levend gewicht van de vleeskuikens, bedoeld in onderdeel c, op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop zij worden geslacht;

    • e. de datum waarop de vleeskuikens, bedoeld in onderdeel c, zijn geslacht;

    • f. het resterende aantal vleeskuikens, bedoeld in artikel 2.52, eerste lid, onderdeel e, van het besluit.

  • 2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt binnen 30 dagen nadat de laatste vleeskuikens van het betreffende koppel uit de stal zijn verwijderd met het oogmerk om te worden geslacht.

  • 3 De houder bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, gedurende drie jaren na de datum van de verstrekking bij de gegevens die op grond van artikel 2.52 van het besluit worden geregistreerd.

Artikel 6.9. Erkenning opleidingscertificaat

  • 1 De minister erkent een certificaat als bedoeld in artikel 2.54, eerste lid, van het besluit, indien dit certificaat betrekking heeft op:

    • a. een opleiding die voldoet aan één van de volgende kwalificaties:

      • Dierverzorger hokdieren (crebocode 97702), alleen voor cohorten 2012-2014, of

      • Dierenhouder hokdieren (crebocode 97712), voor cohorten 2012-2013 en daaropvolgende jaren;

    • b. de certificeerbare eenheid ‘welzijn van vleeskuikens’;

    • c. Het certificaat houder van vleeskuikens (C0010 of K0602) als bedoeld in artikel 1 van de Regeling certificaten groen beroepsonderwijs of een diploma dat mede dat certificaat omvat.

  • 2 De minister erkent een certificaat als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de richtlijn nr. 2007/43/EG dat is afgegeven of erkend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de Europese Unie.

  • 3 Naast de aspecten, genoemd in artikel 2.54, derde lid, van het besluit heeft de vleeskuikenhouder tevens kennis van:

    • a. contactdermatitis bij vleeskuikens, en

    • b. maatregelen die in het kader van de bedrijfsvoering kunnen worden genomen om het ontstaan van contactdermatitis te voorkomen dan wel tegen te gaan.

Hoofdstuk 7. Registratie van legkippenhouders

Artikel 7.1. Registratie houders van legkippen

Ter verkrijging van een registratie als bedoeld in artikel 2.69, eerste lid, van het besluit doet een houder als bedoeld in artikel 2.69, eerste lid, van het besluit de melding, bedoeld in artikel 2 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, met dien verstande dat hij daarbij de gegevens, bedoeld in onderdeel 1 van de bijlage bij Richtlijn 2002/4/EG, verstrekt ten behoeve van opname in het gecomputeriseerde gegevensbestand, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren.

Hoofdstuk 7a. Handelsnormen pluimveekuikens

Artikel 7a.1. Registratie kuikens

  • 1 Een broederij registreert het aantal uitgekomen kuikens dat daadwerkelijk bestemd is om te worden gebruikt, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van verordening (EG) nr. 617/2008:

  • 2 De verzender van een partij kuikens registreert de gegevens die het begeleidende document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van verordening (EG) nr. 617/2008, bevat overeenkomstig het eerste lid, onderdelen a en b.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt de registratie, bedoeld in dat lid, bij ontvangst op een vermeerderingsbedrijf van kippen die worden gebruikt als moederdier, gedaan door de ontvanger van die kuikens.

Artikel 7a.2. Verbodsbepaling handelsnormen pluimveekuikens

Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden de artikelen 4, 5, 6, onderdeel b, en 8, eerste lid, van verordening (EG) nr. 617/2008 aangewezen.

Hoofdstuk 8. Bedrijfsmatig houden van dieren anders dan voor landbouwdoeleinden

Artikel 8.1. Definitie

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Artikel 8.2. Verschuldigde bedragen

Voor de aanmelding, bedoeld in art. 3.8, eerste lid, van het besluit is jaarlijks een bedrag verschuldigd van € 19,00.

Artikel 8.3. Inenting hond

  • 1 Voor zover een hond in een inrichting verblijft, laat de beheerder een hond inenten tegen de volgende ziekten:

    • a. Parvovirusinfectie;

    • b. de ziekte van Carré en

    • c. Hepatitis Contagiosia Canis.

  • 3 Een hond wordt binnen 7 weken na de geboorte tegen de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde ziekten ingeënt, met dien verstande dat, in het geval van verkoop of aflevering, de hond uiterlijk 7 dagen vóór het moment van verkoop of aflevering wordt ingeënt.

  • 4 Voor zover een hond in een inrichting verblijft, laat de beheerder de inenting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en de benodigde herhalingsentingen tegen de in het eerste lid bedoelde ziekten plaatsvinden.

  • 5 Indien bij binnenkomst van een hond de vaccinatiestatus onvolledig of onbekend is, laat de beheerder de hond binnen 5 werkdagen tegen de in het eerste lid bedoelde ziekten inenten.

  • 6 Het eerste lid, onder c, is vanaf één jaar na inwerkingtreding van deze regeling van toepassing op honden die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling in een inrichting worden gehouden en niet tegen de ziekte, bedoeld in het eerste lid onder c, zijn ingeënt.

Artikel 8.4. Inentingen kat

  • 1 Voor zover een kat in een inrichting verblijft, laat de beheerder een kat inenten tegen de volgende ziekten:

    • a. Panleucopenievirus en

    • b. Feline herpes- en calicivirus.

  • 3 Een kat wordt binnen 7 weken na de geboorte tegen de in het eerste lid bedoelde ziekten ingeënt, met dien verstande dat, in het geval van verkoop of aflevering, de kat uiterlijk 7 dagen vóór het moment van verkoop of aflevering wordt ingeënt.

  • 4 Voor zover de kat in een inrichting verblijft, laat de beheerder de benodigde herhalingsentingen tegen de in het eerste lid bedoelde ziekten plaatsvinden.

  • 5 Indien bij binnenkomst van een kat de vaccinatiestatus onvolledig of onbekend is, laat de beheerder de kat binnen 5 werkdagen tegen de in het eerste lid bedoelde ziekten inenten.

Artikel 8.5. Bewijs van inenting

  • 2 Het is het eerste lid bedoelde bewijs heeft betrekking op de inentingen die overeenkomstig de artikelen 8.3 en 8.4 hebben plaatsgevonden en bevat de volgende gegevens:

    • naam en praktijkadres van de dierenarts;

    • de inentingsdatum, het herhalingsinterval en voor zover dat van toepassing is de hiervan gemotiveerde afwijkingen;

    • geslacht van het dier;

    • kleur van het dier;

    • voor zover bekend, ras van het dier;

    • voor zover bekend, geboortedatum van het dier en

    • indien aanwezig, het identificatienummer van de chip of de cijfer- en lettercode van de tatoeage.

  • 3 Met het in het eerste lid bedoelde bewijs van inenting wordt gelijkgesteld een bewijs van inenting dat ingevolge het Honden- en kattenbesluit 1999 voor desbetreffende hond of kat is afgegeven.

Artikel 8.6. Diergroepen

De volgende diergroepen, bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, van het besluit, worden onderscheiden: hond en kat, overige zoogdieren, vogels, vissen en herpeten.

Artikel 8.6a. Bewijs van vakbekwaamheid

Als bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, van het besluit wordt erkend:

Artikel 8.7. Vermelden diergroep resultatenlijst

De resultatenlijst behorend bij een diploma van het kwalificatiedossier Dierverzorging (Crebo 23214), bedoeld in bijlage 3 van de Regeling vaststelling kwalificatiedossiers en opleidingsdomeinen 2016, vermeldt de diergroep, bedoeld in artikel 8.6 van deze regeling, waarvoor het onderwijs is genoten.

Artikel 8.8. Erkenning beroepskwalificaties

  • 1 De artikelen 8.8 tot en met 8.10 van deze regeling zijn van toepassing op de aanvraag van een migrerende beroepsbeoefenaar tot het verkrijgen van erkenning van beroepskwalificaties voor de toegang tot uitoefening van het gereglementeerde beroep beheerder van een inrichting als bedoeld in het besluit.

Artikel 8.9. Aanvraag erkenning beroepskwalificaties

Artikel 8.10. Proeve van bekwaamheid

Indien de aanvrager op grond van artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties een proeve van bekwaamheid moet afleggen:

  • a. wordt de aanvrager schriftelijk geïnformeerd over de vakken waarop de proeve van bekwaamheid betrekking heeft, over de wijze waarop de proeve van bekwaamheid wordt afgenomen en over de kosten van de proeve;

  • b. wordt het resultaat van de proeve van bekwaamheid zo spoedig mogelijk meegedeeld aan de aanvrager.

Artikel 8.11. Aanpassingsstage

Indien de aanvrager op grond van artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties een aanpassingsstage moet doorlopen, wordt de aanvrager schriftelijk medegedeeld:

  • a. de vakken waarop de aanpassingsstage betrekking heeft;

  • b. de duur van de aanpassingsstage;

  • c. in voorkomend geval de aanvullende opleiding die deel uitmaakt van de aanpassingsstage.

Artikel 8.12. Eerste dienstverrichting

Hoofdstuk 9. Overige bepalingen

Artikel 9.1. Sledehondensport

De uitoefening van de sledehondensport is uitsluitend toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van honden, behorend tot de volgende rassen:

  • a. Alaskan Malamute,

  • b. Eskimohond,

  • c. Groenlandse hond,

  • d. Samojeed,

  • e. Siberian husky, mits bij de honden geen pijn of letsel wordt veroorzaakt en de gezondheid of het welzijn van de honden niet wordt benadeeld.

Artikel 9.2. Toelating krachttoestel

  • 1 Als krachttoestel als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, onderdeel c, van de wet is toegelaten een krachttoestel dat voldoet aan de volgende eisen:

    • a. het toestel is te stabiliseren tegen de achterhand van een staande of liggende koe;

    • b. het toestel beschikt over een flexibele tweedelige beugel die om de achterhand van de koe past;

    • c. de bevestiging van de stang aan de beugel maakt variatie in trekrichting mogelijk;

    • d. de lengte van de stang bedraagt 1,8 tot 2 meter;

    • e. de trekkracht van de stang is tijdelijk te verminderen zonder afkoppelen of afglijden van het toestel;

    • f. het toestel is eenvoudig te reinigen en te desinfecteren, en

    • g. het toestel bevat een trekkrachtindicator.

  • 2 Het gebruik van het in het eerste lid bedoelde krachttoestel is uitsluitend toegestaan bij een niet vorderende partus bij een normale voorwaartse of achterwaartse ligging van het kalf, indien:

    • a. de koe niet eigenmachtig de geboorte kan voltooien, en

    • b. redelijkerwijs vaginale verlossing mogelijk is.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, is tot 1 januari 2025 een krachttoestel toegelaten dat voldoet aan de eisen, genoemd in onderdelen a tot en met f, indien deze is aangeschaft vóór 1 juli 2015.

Artikel 9.3. Verbodsbepaling

Als voorschrift van een EU-verordening als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet wordt aangewezen: artikel 18 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002, tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, voor houders van productiedieren die gehouden worden voor de voedselproductie (PbEG 2002 L 31).

Hoofdstuk 10. Wijziging en intrekking van regelingen

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 23 juni 2014

De

Staatssecretaris

van Economische Zaken,

S.A.M. Dijksma

Bijlage 1. Aangewezen diersoorten en diercategorieën als bedoeld in artikel 2.1 van de Regeling houders van dieren

Tabel 1

Positieflijst huisdierenlijst

Diersoorten die zijn aangewezen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren die gehouden kunnen worden zonder toepassing van soortspecifieke houderijvoorschriften.

Wetenschappelijke naam

(Wilson & Reeder, 2005)

Nederlandse naam

Canis lupus familiaris

Huishond

Felis catus

Huiskat

Atelerix albiventris

Witbuikegel

Capra aegragus

Bezoargeit

Capra caucasica

Kaukasische toer

Capra cylindricornis

Dagestaanse toer

Capra falconeri

Schroefhoorngeit

Capra ibex

Steenbok

Capra nubiana

Nubische steenbok

Capra pyrenaica

Spaanse steenbok

Capra sibirica

Siberische steenbok

Capra walie

Waliasteenbok

Gerbillus amoenus

Dwergrenmuis

Gerbillus aquilus

Swarthy gerbil

Gerbillus cheesmani

Cheesman's gerbil

Gerbillus garamantis

Noordafrikaanse renmuis

Gerbillus gerbillus

Kleine Egyptische renmuis

Gerbillus nanus

Algerijnse gerbil

Gerbillus perpallidus

Pallid gerbil

Gerbillus pyramidum

Grote Egyptische renmuis

Lemniscomys barbarus

Zebragrasmuis

Lemniscomys bellieri

Bellier’s grasmuis

Lemniscomys griselda

Aalstreepgrasmuis

Lemniscomys hoogstraali

Hoogstraal’s grasmuis

Lemniscomys linulus

Senegal grasmuis

Lemniscomys macculus

Buffoon grasmuis

Lemniscomys mittendorfi

Mittendorf’s grasmuis

Lemniscomys rosalia

Enkelstreepgrasmuis

Lemniscomys roseveari

Rosevear’s grasmuis

Lemniscomys striatus

Gestreepte grasmuis

Lemniscomys zebra

Heuglin’s grasmuis

Macropus (Macropus) giganteus

Oostelijke grijze reuzenkangoeroe

Macropus (Notamacropus) parma

Parmawallabie

Macropus (Osphranter) robustus

Bergkangoeroe

Macropus (Notamacropus) rufogriseus

Bennettwallabie

Oryctolagus cuniculus (domestic form)

Konijn

Rattus norvegicus

Bruine rat

Mus Musculus domesticus

Tamme muis

Cavia porcellus

Cavia

Mesocricetus auratus

Goudhamster

Meriones (Pallasiomys) unguiculatus

Gerbil

Neovision vision

Nerts

Equus caballus (excluding Przewalskii)

Paard

Equus asinus asinus

Ezel

Sus scrofa (domestic form)

Varken

Capra hircus (domestic form)

Geit

Bos taurus (domestic form)

Rund

Bubalus bubalis (domestic form)

waterbuffel

Dama dama

Damhert

Cervus elaphus

Middeneuropees edelhert

Ovis aries

Schaap

Tabel 2

Diersoorten die zijn aangewezen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren, die gehouden kunnen worden met toepassing van soortspecifieke houderijvoorschriften.

Wetenschappelijke naam

(Wilson & Reeder, 2005)

Nederlandse naam

Callosciurus adamsi

Ear-spot eekhoorn

Callosciurus albescens

Kloss eekhoorn

Callosciurus baluensis

Kinabalu eekhoorn

Callosciurus caniceps

Grijsbuikeekhoorn

Callosciurus finlaysonii

Finlaysonklappereekhoorn

Callosciurus inornatus

Inornate eekhoorn

Callosciurus melanogaster

Mentawai eekhoorn

Callosciurus nigrovittatus

Zwartgestreepte eekhoorn

Callosciurus notatus

Zwartneusklappereekhoorn

Callosciurus orestes

Borneo zwartgestreepte eekhoorn

Callosciurus phayrei

Phayre's eekhoorn

Callosciurus prevostii

Prevosts klapperrat

Callosciurus pygerythrus

Irrawaddy eekhoorn

Callosciurus quinquestriatus

Anderson's eekhoorn

Equus burchelli

Steppezebra

Equus ferus przewalskii

Przewalskipaard

Equus grevyi

Grévyzebra

Equus hemionus

Onager

Equus hemionus khur

Indische wilde ezel

Equus kiang

Kiang

Equus zebra

Bergzebra

Hystrix (Acanthion) brachyura

Maleis stekelvarken

Hystrix (Hystrix) africaeaustralis

Zuid-Afrikaans stekelvarken

Hystrix (Hystrix) cristata

Gewoon stekelvarken

Hystrix (Thecurus) crassispinis

Borneostekelvarken

Hystrix (Hystrix) indica

Witstaartstekelvarken

Hystrix (Acanthion) javanica

Sunda stekelvarken

Hystrix (Thecurus) pumila

Filipijns stekelvarken

Hystrix (Thecurus) sumatrae

Sumatraans stekelvarken

Macropus (Notamacropus) agilis

Zandwallabie

Macropus (Osphranter) rufus

Rode reuzenkangoeroe

Sciurus (Otosciurus) aberti

Witstaarteekhoorn

Sciurus (Tenes) anomalus

Kaukasuseekhoorn

Sciurus (Guerlinguetus) granatensis

Roodstaarteekhoorn

Sciurus (Urosciurus) igniventris

Peruaanse witnekeekhoorn

Sciurus (Sciurus) lis

Japanse eekhoorn

Sciurus (Sciurus) variegatoides

Grote gevlekte boomeekhoorn

Sciurus (Sciurus) vulgaris

Europese rode eekhoorn

Sus ahoenobarbus

Palawan zwijn

Sus barbatus

Baardzwijn

Sus bucculentus

Vietnamees wrattenzwijn

Sus cebifrons

Visayawrattenzwijn

Sus celebensis

Celebeswrattenzwijn

Sus oliveri

Oliver's wrattenzwijn

Sus philippensis

Filipijns wrattenzwijn

Sus salvanius

Dwergzwijn

Sus scrofa

Wild zwijn

Sus verrucosus

Javaans wrattenzwijn

Bijlage 2

Categorie vrijgestelde houder

Soorten waarvoor vrijstelling geldt

a. houders van zoogdieren

a. de zoogdieren die behoren tot de zoogdiersoorten of zoogdiercategorieën, die zijn opgenomen in bijlage 2 (tabel 3),

voor zover die dieren aantoonbaar in Nederland werden gehouden op het tijdstip waarop het besluit dat de soort of categorie niet wordt aangewezen in werking getreden is, tot aan het overlijden van de dieren;

b. de nakomelingen van de dieren bedoeld onder a, indien aannemelijk is dat die dieren van de nakomelingen drachtig waren op het onder a bedoelde tijdstip.

Aan de vrijstelling is het voorschrift verbonden dat de houder zich registreert bij RVO.nl

b. houders van zoogdieren

andere zoogdiersoorten of zoogdier-categorieën dan de soorten die zijn opgenomen in bijlage 1, 2 of 3

c. exploitanten van dierentuinen

alle zoogdiersoorten

d. opvangcentra, die voldoen aan het Protocol opvang verboden diersoorten

zoogdiersoorten ten aanzien waarvan een besluit is genomen dat zij niet worden aangewezen of waarvan de aanwijzing is ingetrokken

e. opvangcentra die voldoen aan het Protocol opvang bedreigde inheemse diersoorten

bedreigde inheemse zoogdiersoorten als bedoeld in artikel 4 van de Flora- en faunawet

f. opvangcentra die voldoen aan het Protocol opvang bedreigde uitheemse diersoorten

bedreigde uitheemse zoogdiersoorten als bedoeld in artikel 5 van de Flora- en faunawet

g. houders van een instellings-vergunning als bedoeld in de artikelen 2 en 11a van de Wet op de dierproeven

proefdieren

h. degene die een of meer exemplaren zoogdiersoorten vervoert van of naar een Nederlandse zee- of luchthaven, met inbegrip van een daarmee verband houdend verblijf in Nederland van ten hoogste 4 werkdagen

alle zoogdiersoorten

i. dierenartsen in de uitoefening van hun praktijk, ten behoeve van diergeneeskundige behandeling

alle zoogdiersoorten

Tabel 3

Diersoorten die niet worden aangewezen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren

Wetenschappelijke naam

(Wilson & Reeder, 2005)

Nederlandse naam

Datum waarop het verbod in werking treedt

Mazama americana

Rood spieshert

1 april 2015

Mazama bororo

Klein rood spieshert

1 april 2015

Mazama bricenii

Merioa spieshert

1 april 2015

Mazama chunyi

Dwergspieshert

1 april 2015

Mazama gouazoubira

Grijs spieshert

1 april 2015

Mazama nana

Pygmeespieshert

1 april 2015

Mazama pandora

Yucatan bruin spieshert

1 april 2015

Mazama rufina

Bruin spieshert

1 april 2015

Mazama temama

Centraal Amerikaans rood spieshert

1 april 2015

Muntiacus atherodes

Gele borneomuntjak

1 april 2015

Muntiacus crinifrons

Zwarte muntjak

1 april 2015

Muntiacus feae

Tibetaanse muntjak

1 april 2015

Muntiacus gongshanensis

Gongshanmuntjak

1 april 2015

Muntiacus muntjak

Indische muntjak

1 april 2015

Muntiacus puhoatensis

Pu Hoat muntjak

1 april 2015

Muntiacus putaoensis

Bladmuntjak

1 april 2015

Muntiacus rooseveltorum

Yunnanmuntjak

1 april 2015

Muntiacus truongsonensis

Truongsonmuntjak

1 april 2015

Muntiacus vuquangensis

Reuzemuntjak

1 april 2015

Bijlage 3. Protocol voor de visuele monitoring van voetzoollaesies aan vleeskuikens in het slachthuis als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, onderdeel a, van de Regeling houders van dieren

  • 1. Deze monitoring wordt uitgevoerd in het slachthuis waar het koppel vleeskuikens of het grootste deel ervan wordt geslacht.

  • 2. De monitoring wordt uitgevoerd door hiervoor opgeleide slachthuismedewerkers, onder toezicht van de NVWA.

  • 3. 100 vleeskuikens per koppel (per stal) worden beoordeeld, waarvan 50 kuikens rond de verwerking van 30% van het koppel, en 50 kuikens rond de verwerking van 60% van het koppel.

  • 4. Alleen de rechter poot van elk vleeskuiken van de steekproeven wordt beoordeeld. Hiervoor worden de te monitoren poten van de slachtlijn gehaald en verzameld.

  • 5. De medewerker baseert zijn beslissingen over de indeling van de poten in 3 categorieën (geen, matige of ernstige voetzoollaesie) op de inhoud van de daarvoor aan hem verstrekte scorekaart en stelt de totaalscore voor het koppel vast met gebruikmaking van de formule:

    aantal punten=

    (aantal dieren klasse 0)x0 + (aantal dieren klasse 1)x0,5 + (aantal dieren klasse 2)x2

  • 6. Deze gegevens worden door het slachthuis geregistreerd en doorgegeven aan de houder.

Bijlage 4. Protocol voor de monitoring van voetzoollaesies aan vleeskuikens in het slachthuis met behulp van een digitaal meetsysteem als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, onderdeel a, subonderdeel 2°, van de Regeling houders van dieren

  • 1. In het slachthuis is een rapport aanwezig van een onafhankelijke kennisinstelling of instantie, waaruit blijkt dat het digitale meetsysteem zodanig werkt dat de scores een score oplevert die vergelijkbaar is met de score van een visuele beoordeling die aan de hand van de scorekaart is uitgevoerd. In het rapport is een beschrijving door de kennisinstelling of de instantie opgenomen van de wijze waarop dit is vastgesteld.

  • 2. Het camerasysteem meet ten minste 70% van de poten van elk koppel.

  • 3. De percentages per klasse en de eindscores worden minimaal 1 keer per werkdag door het systeem opgeleverd, door het slachthuis verwerkt en aan de pluimveeveehouder doorgegeven.

  • 4. Het slachthuis treft maatregelen om het digitale meetsysteem en de daarbij gebruikte software te beschermen tegen willekeurige wijzigingen.

  • 5. Het slachthuis zorgt ervoor dat het systeem zodanig wordt onderhouden dat het goed blijft functioneren. Indien het systeem gebreken of defecten vertoont meldt het slachthuis dit aan de leverancier of de fabrikant en de betrokken pluimveehouders.

Bijlage 5. Protocol voor het monitoren van voetzoollaesies aan levende dieren op vleeskuikenbedrijven als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, onderdeel b, van de Regeling houders van dieren

  • 1. Deze monitoring wordt uitgevoerd op het bedrijf zelf, maximaal 5 dagen voordat het koppel wordt geslacht. Het betreft koppels die geëxporteerd worden en waar geen meting van voetzoollaesies plaatsvindt in het slachthuis van bestemming, of koppels die in kleine slachthuizen in Nederland worden geslacht.

  • 2. De opgeleide controleur, bedoeld in artikel 6.5 derde lid, onderdeel b, heeft in elk geval de Cursus monitoring voetzoollaesies of een gelijkwaardige cursus met goed gevolg afgesloten, en is geen werknemer van de pluimveehouder voor wie de beoordeling wordt uitgevoerd.

  • 3. Per stal worden 100 levende vleeskuikens beoordeeld, waarbij ten minste 4 steekproeven in de stal (bijvoorbeeld 4 keer 25 dieren) worden genomen, genomen op locaties verdeeld over de stal, minimaal 2 locaties tegen de muur en de overige locaties tussen voer- en drinklijnen in. Zie voorbeeld hieronder.

  • 4. De controleur maakt gebruik van extra verlichting (zoals een hoofdlamp) en van een vanghek om dubbele metingen te voorkomen. Hiervoor kan hij de kuikens merken met bv. watervaste stift (op de poot, of vleugels).

  • 5. Het schoonmaken van de poten met borstel en sop wordt afgeraden, na het afwrijven van de mest van de poot heeft men een redelijk beeld van de conditie van de poten.

  • 6. In de steekproeven wordt alleen de rechter poot van elk vleeskuiken beoordeeld.

  • 7. De controleur baseert zijn beslissingen over de indeling van de poten in 3 categorieën (geen, matige of ernstige voetzoollaesie) op de inhoud van de daarvoor aan hem verstrekte scorekaart.

  • 8. De controleur registreert het aantal vleeskuikens in de 3 categorieën (geen, matige of ernstige voetzoollaesie) en geeft dit door aan de houder, alsmede de totaalscore van het koppel.

  • 9. Deze wordt berekend met onderstaande formule: aantal punten=

    (aantal dieren klasse 0)x0 + (aantal dieren klasse 1)x0.5 + (aantal dieren klasse 2)x2

    Bijlage 253873.png
Naar boven