1. Fonds Duurzaam Water
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
Het Fonds Duurzaam Water (FDW) is een fonds van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
en is één van de instrumenten die bijdragen aan de uitvoering van de agenda voor hulp,
handel en investeringen van het huidige kabinet (‘Wat de wereld verdient’, april 2012).
Het beleidskader voor de eerste tenderronde van het Fonds Duurzaam Water is gepubliceerd
in 2012. De belangrijkste wijzigingen in de in deze bijlage opgenomen beleidsregels ten opzichte
van die van toepassing waren in deze 1e call zijn:
-
• Voor deze ronde van het FDW is maximaal EUR 30 miljoen subsidie beschikbaar. De subsidieverlening
gebeurt nu in één in plaats van twee formele fases.
-
• De aanvraag bedraagt maximaal EUR 4 miljoen subsidie.
-
• Een aanvrager mag meerdere voorstellen indienen maar hiervan kunnen maximaal twee
voorstellen worden gehonoreerd.
-
• De landenlijst is uitgebreid naar de 66 landen van het Dutch Good Growth Fund.
-
• Aan het instrument Revolverend Fonds binnen een Partnerschap zijn aanvullende criteria
gesteld.
-
• In de huidige call wordt meer aandacht gevestigd op het feit dat het subsidiebeleidskader
voor het Fonds Duurzaam water flexibiliteit toestaat in resultaten en investeringen.
Investeringen mogen over de looptijd van het project verdeeld zijn en afhankelijk
zijn van vooraf gedefinieerde resultaten in de tijd (milestones).
-
• Een subsidie in het kader van FDW is nu voor alle landen maximaal 60% subsidie van
de totale subsidiabele kosten van een project, met uitzondering van projecten voor
het sub-thema ‘Verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s’, waarvoor geldt dat
maximaal 70% subsidie (van de totale subsidiabele kosten van een project) beschikbaar
kan worden gesteld.
Problemen op het gebied van waterveiligheid en waterzekerheid zijn complex van aard
en er is vaak sprake van verschillende belangen. Hierdoor kunnen problemen veelal
niet door één partij opgelost of gefinancierd worden. Het Fonds Duurzaam Water stimuleert
het aangaan van Publiek Private Partnerschappen (PPPs). Door in partnerschap te werken
en gebruik te maken van de toegevoegde waarde van overheden, bedrijven, NGO’s en kennisinstellingen
kunnen innovatieve en duurzame oplossingen gevonden worden voor water gerelateerde
problemen. Partnerschappen bieden bovendien kansen voor de Nederlandse watersector
en kunnen helpen bij het opbouwen van lokaal MKB. Door de focus op partnerschappen
en het ontwikkelen van economisch duurzame oplossingen in de watersector past FDW
goed in overgangslanden waar de omslag gemaakt wordt van hulp naar handel. Het instrument
partnerschappen is daarnaast geschikt voor ontwikkelingslanden waar de institutionele
omgeving en de publieke dienstverlening zwakker is en samenwerking tussen de belangrijkste
actoren belangrijk is.
1.1. Doelstelling en beleidsthema’s van FDW
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
Het doel van de tweede call van het FDW is: ‘Bijdragen aan duurzame inclusieve economische
groei door het verbeteren van waterzekerheid en waterveiligheid in ontwikkelingslanden’
via publiek private partnerschappen (PPPs) (zie par.1.3). Het fonds richt zich op
drie sub-thema’s:
-
1. Verbeterde toegang tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen.
-
2. Efficiënt watergebruik, met name in de landbouw;
-
3. Verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s.
Zowel urbane als rurale interventies kwalificeren. Er wordt van FDW partnerschappen
verwacht dat ze de dwarsdoorsnijdende thema’s van BZ – milieu, klimaat, gender en
goed bestuur – goed integreren (zijn ook onderdeel van de FIETS-criteria).
Duurzaamheid:
De (bijdrage aan) duurzaamheid van voorgestelde projecten wordt beoordeeld aan de
hand van de FIETS-criteria:
-
F (financieel): De mate waarin de projecten zonder subsidie van buitenlandse donoren
kunnen worden voortgezet;
-
I (institutioneel): De mate van inbedding in lokale institutionele systemen, procedures
en beleid en de capaciteit van lokale Projectpartners en overheden (kennisoverdracht);
-
E (ecologisch): De mate waarin de projecten bijdragen aan lange-termijn beschikbaarheid
van natuurlijke hulpbronnen, klimaatbestendigheid en een gezonde leefomgeving;
-
T (technisch): De mate waarin de technologieën aansluiten bij de lokale behoeften en
situatie, van goede kwaliteit zijn, betaalbaar en operationeel duurzaam zijn.
-
S (sociaal): De mate waarin activiteiten sociaal en cultureel acceptabel zijn met positieve
resultaten (zoals inkomenstoename, economische zekerheid en sociale dienstverlening)
voor de meest kwetsbare groepen (bijv. vrouwen, inheemse volken).
Projecten dienen – proportioneel aan de risico’s – minimaal te voldoen aan de regels
met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen ((zie OESO
Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, versie 2011). Zowel bij de beoordeling van de voorstellen als tijdens de uitvoering wordt hier
op getoetst. De ervaring leert dat de functionele/operationele duurzaamheid beter
moet worden verankerd. Het PPP zal tijdens de looptijd van het PPP verplicht periodieke
checks moeten inbouwen in hun monitoringsysteem en hierover rapporteren.
Duurzaamheidscompact:
Tijdens de uitvoering moet het PPP toewerken naar vastlegging van de operationele
duurzaamheid in een afspraak: een ‘duurzaamheidscompact’ tussen de lokaal gemandateerde
partij(en) die verantwoordelijk zijn (of worden gemaakt) voor de voortzetting van
de activiteiten. Het ‘compact’ omvat rollen, technische en operationele duurzaamheid,
financiering van de voort te zetten activiteiten en vertegenwoordiging van alle belanghebbenden.
1.2. Landen
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
De FDW landenlijst is gebaseerd op de lijst van landen van het Dutch Good Growth Fund
(66 landen, zie annex I).
Voor Ghana is er een specifiek Ghana WASH Window met eigen tenderrondes. Het Ghana
WASH window is van toepassing op sanitatie en hygiëne, verbeterd afval management
(vast en vloeibaar), toegang tot en gebruik van veilig drinkwater en urbaan watermanagement
in dertig municipal/metropolitan en district assemblies Het FDW is binnen Ghana van
toepassing daar waar het GWW niet van toepassing is.
Alleen projecten op het gebied van verbeterd stroomgebied beheer mogen grensoverschrijdend
zijn.
1.3. Voor wie of wat zijn de subsidies bestemd?
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
Voor een subsidie in het kader van FDW komen publiek-private partnerschappen (PPP)
in aanmerking. Een PPP is een samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, vaak
met betrokkenheid van NGO’s, vakbonden en/of kennisinstellingen waarin risico’s, verantwoordelijkheden,
middelen en competenties worden gedeeld om een gemeenschappelijk doel te bereiken
of een specifieke taak te verrichten. Partnerschappen zijn bedoeld om de sector aan te jagen, niet commercieel en veelal pre-competitief.
Het FDW stelt specifiekere eisen aan de samenstelling van het partnerschap. Subsidie
kan uitsluitend worden aangevraagd door partnerschappen die bestaan uit ten minste
één bedrijf, één publieke instelling, en één maatschappelijke organisatie (NGO) (een TriPartite Partnerschap of TPP). Kennisinstellingen
kunnen ook partner zijn. Van de partijen is ten minste één partij afkomstig uit Nederland
en één partij afkomstig uit het land waar de activiteit voor is opgezet. FDW partnerschappen
moeten zaken adresseren die het niveau van de individuele organisatie overstijgen.
Eén partij zal namens het partnerschap subsidie aanvragen en als aanvrager optreden.
Alle partijen mogen aanvrager zijn. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd is de aanvrager
de subsidieontvanger.
De aanvrager is jegens de minister verantwoordelijk voor de uitvoering van het projectvoorstel.
Omdat de aanvrager voor deze uitvoering en voor de naleving van de aan de subsidie
verbonden verplichtingen afhankelijk is van zijn mede-indieners, moet deze medewerking
expliciet in een overeenkomst zijn vastgelegd. Een schriftelijke en door alle participerende
partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst moet de medewerking van partijen en
de naleving van de gemaakte afspraken waarborgen. In de afspraken committeren de partijen
zich aan doelstelling, activiteiten, en beoogde resultaten van het project, evenals
aan de vereiste eigen bijdragen. Ook de naleving van de aan een subsidieverleningsbeschikking
verbonden verplichtingen jegens de minister dient in de overeenkomst te worden gewaarborgd
De subsidieontvanger, tevens aanvrager, is jegens de minister ten volle aansprakelijk
voor de naleving van alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ook al strekt
de subsidie mede tot bekostiging van de activiteiten van Projectpartners in het partnerschap
of worden de activiteiten (deels) uitgevoerd door (een) partner(s).
In het geval van wijzigingen in het partnerschap tijdens de uitvoering van het project,
zoals toetredingen, uittredingen of het geheel stoppen van deze samenwerkingsverbanden,
is voor de minister als subsidieverlener de subsidieontvanger altijd het aanspreekpunt
en de verantwoordelijke. De aanvrager dient wijzigingen in het partnerschap aan de
minister voor te leggen ter goedkeuring.
Rol overheid
Vanwege het publieke belang van water kenmerken interventies zich door een sterke
rol van de overheid. Op de lange termijn en voor de economische en financiële duurzaamheid
van de projectactiviteiten is de rol van de overheid in het partnerland cruciaal.
Welke rol de lokale overheid speelt is afhankelijk van de context en het publieke
bestuur van het partnerland. Het project moet te allen tijde in lijn zijn met het
vigerende beleid van het partnerland en de regio.
Het FDW wil graag de rol van de lokale overheid verder versterken en het zijn van
een partner is daarom het meest vanzelfsprekend (naast het feit dat er altijd een
publieke partner verplicht is). Als bepaalde publieke bijdragen zoals wijzigingen
in beleid en regelgeving, handhaving e.d. noodzakelijk zijn voor het bereiken van
de doelstellingen van het Partnerschap dient dit als projectactiviteit te worden opgenomen
en de publieke Projectpartners dienen actief betrokken te zijn bij het Partnerschap.
Rol bedrijfsleven
Het FDW voorziet onder andere in subsidiering van activiteiten die uiteindelijk kunnen
leiden tot marktconforme economische bedrijvigheid. Hierbij is de inzet van kennis
en kunde van het bedrijfsleven onontbeerlijk. Het FDW financiert echter geen commerciële
investeringen van bedrijven maar biedt steun waar de markt het laat afweten omdat
het risico te groot wordt geacht (conform OESO-DAC, ODA criteria). Dit wordt ex-ante
getoetst.
Doelgroep
De doelgroep is de specifieke groep mensen op wie de activiteiten gericht zijn. Tot
de mogelijke doelgroep van het FDW horen arme huishoudens, kleinschalige boeren of
vissers, kwetsbare groepen, lokaal MKB en lokale ambtenaren. Individuele leden van
de doelgroep kunnen alleen via organisatievormen die de doelgroep legitiem vertegenwoordigen
(belangenorganisatie, co-operatie, formeel geregistreerd bedrijf, overheid) partner
zijn in het Partnerschap (activiteiten, commitment aan resultaten en investeringen).
Het project moet duidelijk positieve resultaten voor de doelgroep hebben.
Revolverend Fonds
Het FDW is geen revolverend fonds maar projecten kunnen wel (aspecten van) een Revolverend
Fonds (RF) als instrument voorstellen. Een RF is een fonds waarbij het kapitaal in
omloop is tussen het fonds en de fondsgebruikers. Een Revolverend Fonds in het kader
van een project van een FDW-PPP is acceptabel omdat: (1) toegang tot financiële dienstverlening
belangrijk is voor arme huishoudens en lokaal MKB; (2) een goede financiële dienstverlening
onderdeel is van financiële duurzaamheid; (3) er nu weinig micro-financieringsinstellingen
(MFIs) een WASH portfolio hebben; (4) mogelijk betere en duurzamere voorzieningen
financierbaar voor de doelgroep worden. Voor een revolverend Fonds is een aantal aanvullende
criteria geformuleerd (zie 4.5.2).
1.4. Analytisch kader en verdienmodel
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
Om het formuleren van een FDW project te verduidelijken is een analytisch raamwerk
opgesteld (zie onderstaande figuur). Het project dient financieel duurzaam te zijn
maar het project/Partnerschap als geheel hoeft geen ‘verdienmodel’ te hebben.
Figuur: Analytisch raamwerk van het Partnerschap.
Het project is gesitueerd in een bepaalde context die mede het succes van het project
zal bepalen. De basis en de uitgangspunten van de PPP investeringen en activiteiten
dienen economisch verantwoord te zijn (economische grondslag van het Project) en duurzaam volgens de FIETS-criteria. De doelgroep – bijv. boeren, vissers, huishoudens,
MKB – wordt geacht economisch te profiteren van het project (hogere opbrengsten, lagere
kosten, gezondheidseffecten). De economische grondslag en problematiek van de dwarsdoorsnijdende
thema’s (milieu, klimaat, gender en goed bestuur) worden beschreven in de contextanalyse
(A) en probleemanalyse (B) en via de Theory of Change (C) vertaald in het doel en
resultaten van het project (rekening houdend met FIETS).
De interventiestrategie beschrijft de projectactiviteiten en resultaten die kunnen
relateren aan de ‘enabling environment’ (D) en aan het verdienmodel van partnerbedrijven
(E):
-
•
‘Enabling environment’: Voor het slagen van het project zijn vaak ook veranderprocessen en voorwaardenscheppende
activiteiten nodig. Hieronder vallen activiteiten en ondersteunende investeringen
die individuele organisaties overstijgen en raken aan het gemeenschappelijk belang
zoals marktontwikkeling, een multi-stakeholder dialoog, gemeenschappelijke risico
analyse waterbeheer, institutionele capaciteit, opzet van een systeem voor payment-for-environmental
services, bovenstrooms gebiedsbeheer, e.d.
-
•
‘Verdienmodel Bedrijven’: Het verdienmodel (= business case) Betreft de zakelijke afweging van een bedrijf
om een activiteit (product, dienst) te beginnen waarbij de kosten tegen de baten afgewogen
worden (veelal vastgelegd in een ondernemingsplan of exploitatiemodel) en omvat de
manier waarop een bedrijf omzet genereert uit deze producten of diensten. Van het
bedrijf worden gedurende de looptijd van het PPP investeringen verwacht.
Alle activiteiten die na de looptijd van het Project (max. 7 jaar) dienen te worden
voortgezet om de gedane investeringen en opgezette structuren ook op langere termijn
houdbaar te maken dienen financieel duurzaam (F van FIETS) te worden vormgegeven.
1.5. Innovatie en flexibiliteit
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
Innovatie in het kader van FDW kan zowel innovatie op technologie en kapitaalgoederen
als innovatieve processen betreffen. Innovatie vergt flexibiliteit. Het huidige subsidiekader
faciliteert flexibiliteit om innovatie mogelijk te maken.
Een innovatief traject (bijv. een multi-stakeholder dialoog bij stroomgebied beheer
marktontwikkeling,) kan tot gevolg hebben dat sommige partners niet aan het begin
volledig willen investeren maar dit afhankelijk willen maken van bereikte resultaten (nog
geen ‘willingness-to-pay’ maar ‘willingness-to-invest’). Het FDW wil niet helemaal
aan het begin van traject staan en ondersteunt geen probleemanalyse of marktverkenning
(dit moet al in het projectplan beschreven staan).
Om innovatie mogelijk te maken mogen investeringen over de looptijd van het project
verdeeld zijn en afhankelijk zijn van vooraf gedefinieerde resultaten in de tijd (milestones).
Aan de start van het project moet wel een deel geïnvesteerd worden. De milestone-afhankelijke
investeringen in de tijd moeten expliciet in een overeenkomst met betrokken project-partner(s)
worden vastgelegd en aansluiten bij het projectplan. Op het moment van de aanvraag
moet aan de algemene FDW eisen voldaan worden en moeten alle project-partners zich
committeren aan hun bijdragen (‘willingness-to-invest’). Als het Partnerschap niet
leidt tot de beoogde tussenresultaten en/of de investeringen (eigen bijdrage) niet
worden gedaan dan kan dit leiden tot het bijstellen van de subsidie van BZ.
3. Eigen bijdrage en subsidiabele kosten
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
3.1. Subsidie en eigen bijdrage Partnerschap
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
De FDW subsidie bestaat uit een bijdrage in de kosten direct verbonden met de uitvoering
van het project. Kosten komen alleen in aanmerking voor subsidie indien deze rechtstreeks
aan de uitvoering van het project zijn toe te rekenen en indien wordt voldaan aan
de verplichtingen gesteld in de beschikking tot subsidieverlening.
De subsidie bedraagt een maximaal percentage (zie hieronder) van de subsidiabele projectkosten
doch niet meer dan EUR 4 miljoen subsidie. Subsidieaanvragen van minder dan EUR 500.000
subsidie komen niet voor subsidieverlening in aanmerking. Een eigen financiële bijdrage
van het aanvragend partnerschap met een minimaal percentage (zie hieronder) van de
subsidiabele projectkosten is vereist. Minimaal de helft van de eigen financiële bijdrage
is samengesteld uit middelen van bedrijven. Een hogere bijdrage dan de minimale vereiste
bijdrage wordt aangemoedigd.
De FDW subsidie is nu voor projecten in alle landen maximaal 60% van de subsidiabele
projectkosten. Het FDW streeft naar een gelijkwaardige verdeling van subsidies over
de verschillende sub-thema’s en een balans in de portfolio van gesteunde partnerschappen.
Om dit verder te stimuleren is besloten om het percentage eigen bijdrage te verlagen
voor projecten voor het sub-thema ‘verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s’.
De vereiste eigen financiële bijdrage op de totale begroting van de subsidiabele projectkosten
van het project waarvoor een partnerschap subsidie aanvraagt is vastgesteld per sub-thema:
Sub-thema
|
Eigen bijdrage
|
Subsidie
|
Verbeterde toegang tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen
|
40%
|
60%
|
Efficiënt watergebruik, met name in de landbouw
|
40%
|
60%
|
Verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s1
|
30%
|
70%
|
1 In het project moet minimaal 75% van het projectbudget en resultaten direct relateren
aan het sub-thema verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s.
De eigen bijdrage van het Partnerschap mag afkomstig zijn uit verschillende financieringsbronnen
zoals andere subsidies, leningen aan Projectpartners en giften of investeringen door
derden in Projectpartners of het partnerschap. De eigen bijdrage mag niet afkomstig
zijn van een reeds eerder verkregen subsidie of bijdrage van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken.
3.2. Subsidiabele kosten
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
De kosten die voor subsidie in aanmerking komen bestaan uit kosten voor kapitaalgoederen
(hardware) en technische assistentie (TA). Kosten voor aanschaf, huur of lease van
bestaande gebouwen of land zijn niet subsidiabel. Kosten voor hardware mogen niet
worden gemaakt ten laste van het toegekende subsidiebudget voordat resultaat 1 (zie
par. 5.2 inceptiefase) volledig en succesvol is afgerond. In relatie tot technische
assistentie wordt voor het FDW de standaardmethode ‘Loonkosten plus vaste-opslag-systematiek’
gebruikt om uit te rekenen hoe hoog de tarieven van Projectpartners mogen zijn. De
opslag is 50% en RVO.nl gaat uit van minimaal 1.550 productieve uren op jaarbasis
bij 1 fte. RVO.nl zal hierop toetsen.
Onder subsidiabele kosten voor kapitaalgoederen (hardware) wordt verstaan:
-
– investeringen in duurzame kapitaalgoederen noodzakelijk voor het uitvoeren van het
project;
-
– investeringen in nieuwe gemeenschappelijke infrastructuur of verbetering van bestaande
infrastructuur, met uitzondering van regulier onderhoud;
-
– kosten voor heffingen noodzakelijk voor aanschaf van de kapitaalgoederen, exclusief
BTW (Delivered Duty Paid).
-
– Hardware direct ten behoeve van de doelgroep op het niveau van individuele huishoudens,
aangeboden via het project, is alleen (nee, tenzij) subsidiabel als aantoonbaar wordt
gemaakt dat:
-
○ De aangeboden hardware niet marktverstorend is.
-
○ De prijs-kwaliteit verhouding van de aangeboden hardware goed is.
-
○ De hardware aansluit bij de vraag en behoeften van de doelgroep (appropriate technology).
-
○ Dit noodzakelijk is om de meest kwetsbare groepen te bereiken. De eisen ten aanzien
van economische duurzaamheid en/of het verdienmodel blijven echter van toepassing.
Onder subsidiabele kosten voor technische assistentie (TA) wordt verstaan:
-
– kosten voor projectmanagement. Hieronder vallen kosten voor activiteiten zoals het
organiseren van bijeenkomsten, opstellen van business plannen, rapporteren etc.;
-
– kosten voor monitoring en (externe) evaluatie van het project;
-
– projectmatige operationele kosten, namelijk aantoonbare kosten voor het in stand houden
van (delen van) het door het project opgeleverde product of de door het project opgeleverde
dienst gedurende de overeengekomen projectperiode. Onder projectmatige operationele
kosten wordt niet verstaan gemaakte operationele kosten verbonden aan bedrijfsmatige
activiteiten;
-
– kosten voor overige technische assistentie. Hieronder vallen kosten voor kennisoverdracht
en training voor medewerkers binnen het PPP en derde partijen, kosten voor kwaliteits-
of IMVO certificatie (bijvoorbeeld ISO-certificering en milieu certificering), vergunningen,
marketing, advieskosten.
Onder TA worden ook investeringen en activiteiten verstaan die individuele organisaties overstijgen
en raken aan het gemeenschappelijk belang van het Partnerschap zoals een multi-stakeholder
dialoog, marktontwikkeling, gemeenschappelijke risico analyse waterbeheer, institutionele
capaciteit, opzet van een systeem voor payment-for-environmental services, bovenstrooms
gebiedsbeheer, e.d.
Beide typen investeringen moeten op termijn bijdragen aan de financiële duurzaamheid
van post-Partnerschap activiteiten.
De volgende kostenposten komen niet in aanmerking voor subsidie en zijn daarmee geen
subsidiabele kosten:
-
– kosten gemaakt vóór de startdatum en na de einddatum van het project. De startdatum
van het project kan niet vóór de indieningsdatum van de aanvraag liggen;
-
– kosten voor aanvraag van de FDW subsidie,
-
– financieringskosten en rentevergoedingen;
-
– kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van bestaande gebouwen;
-
– kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van land;
-
– kosten voor onderzoek en ontwikkeling (R&D);
-
– operationele kosten, met uitzondering van projectmatige operationele kosten;
-
– omzetbelasting zoals BTW/VAT;
-
– in-kind bijdragen van lokale overheidspartijen;
-
– kosten gemaakt door derden, dat wil zeggen kosten die niet worden vergoed of betaald
door Projectpartners in het PPP;
-
– kosten veroorzaakt door inflatie en schommelingen in wisselkoers.
-
– De bijdragen van publieke Projectpartners die direct relateren aan de uitvoering van
hun primaire overheidstaak zijn niet subsidiabel. Indien zij partner zijn moet hun
rol en bijdragen wel verduidelijkt worden in het voorstel (maar niet opgenomen in
het budget). Deze bijdragen kunnen zowel in ‘cash’ of ‘in-kind’ zijn.
De individuele leden van de doelgroep van het FDW zijn geen partner in een PPP en
hun economische groei of aangegane leningen kan niet als ‘eigen bijdrage’ gekapitaliseerd
worden.
Aanvullende eisen ten aanzien van subsidiabele kosten bij een Revolverend Fonds:
-
I. Aanvrager kan subsidie vragen voor een project waarvan een deel betrekking kan hebben
op een RF. Aan het einde van looptijd van het project zal RVO.nl de hoogte van de
subsidie vaststellen, waarbij de vaststelling van de subsidie voor zover betrekking
hebbend op het RF zal gebeuren op basis van de prestaties en effectiviteit van het
RF.
-
II. Door Projectpartners kan subsidie worden gevraagd voor technische assistentie, voorlichting
en marketing bij de ontwikkeling en uitvoering van het RF.
-
III. Vanuit het projectbudget is de bijdrage van BZ aan het kapitaal van het RF maximaal
60% van het totaal tot een bedrag van € 250.000 subsidie. Het Partnerschap dient de
minimaal 40% eigen bijdrage in cash bij te dragen. De hoogte van het RF kapitaal en
de effectiviteit zal moeten worden aangetoond – en zal door RVO.nl worden beoordeeld
– met een combinatie van doelen en resultaatindicatoren.
-
IV. De PPP-partners die potentieel winst maken zijn gelijkwaardig in risicodeling van
het RF, het risico van BZ bedraagt niet meer dan de omvang van de verleende subsidie.
-
V. Leningen (en andere financieringsproducten) en rente voor de doelgroep moeten marktconform
zijn omdat dit anders lokaal marktverstorend kan werken en financieel niet duurzaam
is.
-
VI. In het kader van het RF is hardware voor individuele leden van de doelgroep – gefinancierd
met een lening – niet subsidiabel.
-
VII. Bij de beoordeling van de hoogte van het RF budget zal rekening worden gehouden met
de RF lening cycli.
Op grond van artikel 9 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt de subsidie geweigerd indien de subsidie wordt aangevraagd na aanvang van de
activiteiten. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat activiteiten die vóór de indiening
van de aanvraag worden uitgevoerd ter voorbereiding van het projectvoorstel niet leiden
tot weigering van de subsidie, maar dat de kosten daarvan niet voor subsidie in aanmerking
komen.
4. Aanvraag en beoordelingsprocedure
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
De beoordeling van de aanvragen voor FDW zal getrapt plaatsvinden in twee fases, resulterend
in een besluit over toekenning van de FDW middelen over de ingediende aanvragen. RVO.nl
neemt de aanvragen in behandeling en zal daarop beslissen namens de minister.
In afwijking van de voorgaande call in 2012 is de procedure in twee fasen gedeeld:
een informele voorfase en een formele beoordelingsfase. Hierdoor wordt de formele
doorlooptijd korter. De informele fase beoogt een laagdrempelige, inhoudelijke dialoog
te zijn om de kwaliteit van de voorstellen te verbeteren. De dialoog vindt plaats
op basis van een concept-note. Na indiening van het projectvoorstel resulteert de
formele beoordelingsfase in een besluit over toekenning van de FDW middelen over de
ingediende aanvragen. De procedure na formele indiening van het volledig voorstel
is niet gewijzigd.
4.1. Procedure
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
4.1.1. Voorfase informele en inhoudelijke dialoog
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
De voorfase is volledig informeel en vrijwillig en beoogt laagdrempelig en naar wens
inhoudelijk intensief te zijn. Vanaf opening tot 2 weken voor de formele indiening
is het mogelijk om een dialoog aan te gaan met RVO.nl. De planning van gesprekken
is afhankelijk van de tijdigheid van het aanvragen van zo’n afspraak en de beschikbaarheid
van RVO.nl staf. De potentiele indiener moet een concept-note volgens een vast format opstellen (zie FDW website RVO.nl) en ter
discussie indienen bij RVO.nl als men gebruik wil maken van de mogelijkheid tot een
inhoudelijke dialoog. De concept-note vormt het startpunt van de dialoog (intake gesprek
en vervolg) en er wordt een accountmanager aangesteld. RVO.nl – eventueel ondersteund
door onafhankelijke externe deskundigen – zal een mondelinge reactie geven op de beschreven
punten in de concept-note en de vragen van de indiener. Hieraan kunnen geen rechten
worden ontleend.
De concept-note wordt niet formeel beoordeeld en het projectidee kan dus niet worden
afgewezen. Wel zal een indicatie worden aangegeven of het voorstel in hoofdlijnen
tegemoet komt aan de criteria. Ongeacht de feedback van RVO.nl is het altijd mogelijk
om een PPP voorstel in te dienen. Het is aan de indiener om dit te beoordelen.
Aan de uitkomsten van de voorfase kunnen geen verwachtingen worden ontleend ten aanzien
van de beoordeling van een formeel voorstel.
4.1.2. Formele procedure
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
Na ontvangst van aanvragen voor FDW toetst RVO.nl de aanvraag op de formele vereisten
(zie paragraaf 4.4). Indien een aanvraag aan de formele vereisten voldoet neemt RVO.nl
de aanvraag in behandeling.
Na in behandeling nemen van de aanvraag start de beoordelingsprocedure. Hierbij beoordeelt
RVO.nl de aanvraag op het voldoen aan de minimale vereisten, op de partnerschapstoets
en de projecttoets. De aanvraag moet voldoen aan alle minimale vereisten. De partnerschapstoets
en de projecttoets resulteren in een beoordelingsscore op basis waarvan wordt bepaald
of voldaan is aan de toetsen. Meer informatie over de toets op minimale vereisten,
partnerschapstoets en de projecttoets kunt u vinden in paragraaf 4.5.
De Ambassades van het Koninkrijk der Nederlanden geven advies over de kwaliteit van
de projectvoorstellen en over de kwaliteit van de Projectpartners in het partnerschap.
RVO.nl kan het voorstel gedurende de procedure ook voor advies voorleggen aan externe
experts. Tevens is het mogelijk dat een vertegenwoordiger van RVO.nl de Projectpartners
interviewt of leveranciers in de keten van het project. Indien noodzakelijk voor de
beoordeling kan RVO.nl zelfstandig contact opnemen met de Projectpartners en hen vragen
om een nadere toelichting op de aanvraag.
RVO.nl legt de beoordeling voor aan een door de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking ingestelde onafhankelijke adviescommissie FDW. De commissie
adviseert de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de
uitkomsten van de beoordeling van FDW subsidieaanvragen door RVO.nl.
De adviezen van de ambassades en de adviescommissie zijn zwaarwegend. Daar waar wordt
afgeweken van deze adviezen zal dit met redenen worden omkleed. RVO.nl neemt onder
mandaat van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een
besluit over de aanvragen.
4.2. Verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
Voor deze ronde van het FDW is maximaal EUR 30 miljoen subsidie beschikbaar. De verdeling
van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van het beoordelingsproces,
op basis van de uitkomsten van de bovengenoemde beoordeling op de partnerschapstoets
en de projecttoets. De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats op basis
van rangschikking van de aanvragen die aan de minimale vereisten voldoen en voldoende
scoren op de partnerschapstoets en de projecttoets. Op deze wijze komen alleen aanvragen
van voldoende kwaliteit voor rangschikking in aanmerking.
De rangschikking geschiedt op basis van:
-
• De uitkomsten van de projecttoets inclusief de positieve resultaten voor de doelgroep
ten opzichte van de gevraagde subsidie, de beleidsrelevantie, de interventiestrategie
en de score op duurzaamheid (FIETS).
-
• De uitkomsten van de partnerschapstoets.
-
• De toekenning van extra punten aan activiteiten in partnerlanden.
Een aanvrager (= penvoerder) mag meerdere voorstellen indienen maar hiervan worden
maximaal twee voorstellen gehonoreerd. Alleen de twee voorstellen met de hoogste positie
op de bovengenoemde rangschikking zullen, afhankelijk van de beschikbare middelen
worden gehonoreerd.
Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle aanvragen die als voldoende
zijn beoordeeld volledig te honoreren, zal de verdeling van de middelen over deze
aanvragen vervolgens plaatsvinden aan de hand van een rangschikking van de aanvragen
naar aanleiding van de uitkomsten van de toetsing. Bij de uiteindelijke verdeling
van de middelen zullen de aanvragen die het beste voldoen aan de criteria conform
deze rangschikking als eerste voor subsidie in aanmerking komen, totdat de beschikbare
middelen zijn uitgeput. Het is dus mogelijk dat een project voldoende scoort en toch
wordt afgewezen, omdat het beschikbare budget voor subsidiëring niet toereikend is.
Het FDW streeft bij de verdeling van de beschikbare middelen naar een gelijkwaardige
verdeling van subsidies over de verschillende sub-thema’s en een balans in de portfolio
van gesteunde partnerschappen.
4.3. Leidend bij de beoordeling
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke
subsidieverstrekking. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving
en overeenkomstig de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd. Daarnaast
zijn deze beleidsregels van toepassing zoals vastgesteld in het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking. Indien de beleidsregels voor FDW afwijken van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking
hebben de beleidsregels voor FDW voorrang.
4.4. Formele vereisten
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
De aanvraag dient te voldoen aan alle onderstaande formele eisen. Indien niet aan
deze vereisten wordt voldaan, neemt RVO.nl de aanvraag niet in behandeling. Uiteraard
dit met inachtneming van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht.
-
• De formele sluitingsdatum voor de tweede call for proposals van Fonds Duurzaam Water
is 30 juni 2014, 15:00 (Nederlandse tijd).
-
• In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister vragen om een
aanvulling. Als datum van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum waarop de
aanvraag is aangevuld. Indien een aanvraag pas in de laatste twee weken voor het verstrijken van de deadline (30 juni 2014, 15:00) wordt ingediend, loopt de aanvrager het risico dat de minister
geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om de indiener om een aanvulling te
vragen aangezien een dergelijke aanvulling niet meer mogelijk is zonder de deadline
te overschrijden. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal
deze worden beoordeeld zoals hij primair was ingediend.
-
• Het adres waar de aanvraag dient te worden ingediend is:
Bezoekadres
|
Postadres
|
RVO.nl,t.a.v. FDW
|
RVO.nl, t.a.v. FDW
|
Prinses Beatrixlaan 2
|
Postbus 93144
|
Den Haag
|
2509 AC Den Haag
|
-
• Tegelijkertijd met de schriftelijke aanvraag moet een elektronische kopie worden ingeleverd
op een digitaal opslagmedium met USB-poort (USB-stick). Aanleveren van de elektronisch
kopie geschied conform de aanwijzing in het aanvraagformulier.
-
• Het aanvraagformulier dient voorzien te zijn van de naam van de aanvrager. Een tekenbevoegde
vertegenwoordiger van de aanvrager dient het formulier te ondertekenen.
-
• Naast de aanvrager dienen alle andere Projectpartners het partnerformulier mede te
ondertekenen. Overigens is uitsluitend de aanvrager de subsidieontvanger indien subsidie
wordt verleend. Dat betekent dat alle verplichtingen op de aanvrager rusten, onverschillig
wie de uitvoering ter hand neemt.
-
• Bij de aanvraag is een schriftelijke en door alle participerende partijen ondertekende
samenwerkingsovereenkomst gevoegd die de medewerking van partijen aan de uitvoering
van het project en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt. In de afspraken
committeren de partijen zich aan doelstelling, activiteiten, en beoogde resultaten
van het project, evenals aan de vereiste eigen bijdragen. Ook de naleving van de aan
een subsidie- verleningsbeschikking verbonden verplichtingen jegens de minister wordt
in de overeenkomst gewaarborgd.
-
• De Projectpartners dienen te verklaren dat zij bekend zijn met de OESO-Richtlijnen
voor multinationale bedrijven met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen,
de ILO-Verklaring inzake fundamentele rechten en principes voor werk en de VN-Conventie
over Biologische Diversiteit en dat ze hiernaar zullen handelen. Informatie over deze
documenten staat op de website van RVO.nl).
-
• De aanvrager dient te verklaren dat de te financieren projectactiviteiten niet op
de FMO uitsluitingslijst vermeld staan. Een link naar deze lijst staat op de website
van RVO.nl.
-
• De aanvraag dient te worden opgesteld in de Engelse taal.
4.5. Beoordelingscriteria
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
Na in behandeling nemen van de aanvraag wordt deze verder beoordeeld. Aanvragen voor
FDW zullen worden beoordeeld op de toets op drempelcriteria (minimale vereisten),
de partnerschapstoets en de projecttoets. Deze beoordeling resulteert in een besluit
op de aanvraag voor FDW.
4.5.1. Toets op minimale vereisten (drempelcriteria)
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
Een aanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien aan één of meerdere van de onderstaande
minimale vereisten niet is voldaan:
-
• Het PPP richt zich op tenminste één van de genoemde FDW sub-thema’s en valt niet onder
de focus van het Ghana WASH window.
-
• Het PPP betreft activiteiten in minimaal één van de landen opgenomen op de landenlijst
(zie website RVO.nl/fdw).
-
• Het PPP bestaat uit tenminste één publieke instelling, één bedrijf en één NGO. Van
de partijen beschikt tenminste één partij over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands
recht welke ook statutair in Nederland is gevestigd, en is één partij afkomstig uit
het land waar de activiteit voor is opgezet.
-
• Alle partijen in het partnerschap bezitten rechtspersoonlijkheid.
-
• De eigen financiële bijdrage van het aanvragende Partnerschap is minimaal 40% (voor
sub-thema’s 1 en 2 genoemd in par. 1.1) of 30% (voor sub-thema 3 genoemd in par. 1.1)
van de subsidiabele projectkosten (niet direct of indirect afkomstig van subsidies
of bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken).
-
• Minimaal de helft van de eigen financiële bijdrage is samengesteld uit middelen van
bedrijven.
-
• Minimaal 2% van het projectbudget is gereserveerd voor Monitoring en Evaluatie van
het project.
-
• Projecten met een projectbudget boven € 5.000.000 moeten door een onafhankelijke partij
geëvalueerd worden. De kosten voor een externe evaluatie moeten in het budget zijn
opgenomen. Het eind-concept en het eindrapport moeten te zijner tijd bij RVO.nl worden
ingediend.
-
• Het project mag binnen de looptijd van het project niet commercieel haalbaar zijn
conform de OESO-DAC criteria. Dit wordt aangetoond met een standaard rekenmodel (www.RVO.nl/FDW).
-
• De interventie moet aantoonbaar financieel duurzaam zijn. Een interventie is financieel
duurzaam indien deze na de projectperiode kan voortbestaan zonder subsidie uit FDW
of andere subsidies afkomstig van buitenlandse donoren. Dit wordt aangetoond met behulp
van een standaard rekenmodel (www.RVO.nl/FDW).
-
• Het projectvoorstel moet duidelijk maken dat het niet leidt tot marktverstoring in
het partnerland en in Europa.
-
• Het project betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen.
-
• De aanvraag bedraagt minimaal € 500.000 en maximaal € 4 miljoen subsidie.
-
• Het project heeft een maximale looptijd van 7 jaar.
-
• De bedrijven dienen een goede reputatie te hebben op het gebied van IMVO. De deelnemende
bedrijven zullen een IMVO-beleid (conform de OESO-richtlijnen) bij de subsidieaanvraag
overleggen of aantonen dat dit gedurende de looptijd van de subsidie zal worden opgesteld
(proportioneel t.o.v. de omvang van het bedrijf. Dit is ter beoordeling aan RVO.nl).
-
• De Projectpartners tonen aan te beschikken over voldoende financiële middelen om de
eigen bijdrage en het werkkapitaal te kunnen financieren voor het project. Enkele
richtlijnen die RVO.nl hiervoor hanteert staan vermeld in het aanvraagformulier.
4.5.2. Projecttoets
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
De aanvraag wordt met de projecttoets beoordeeld op de kwaliteit van het beoogde project.
De projecttoets bevat criteria waaraan de kwaliteit van het projectvoorstel wordt
getoetst. Projecten waarvan de kwaliteit als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen.
De projecttoets bevat de volgende criteria:
-
1.
Beleidsrelevantie: De mate waarin het project beleidsmatig relevant is (minimaal 5 punten). Dit wordt
beoordeeld op de volgende elementen:
-
• De mate waarin het project bijdraagt aan duurzame en inclusieve groei door het verbeteren
van waterzekerheid en waterveiligheid in partnerlanden.
-
• De mate waarin het voorstel een heldere en juiste probleemanalyse geeft van de sociale,
economische en politieke factoren in het land en gebied waar het project zich op richt,
een logisch antwoord biedt op die analyse en ingaat op alternatieve oplossingsrichtingen;
-
• De mate waarin de projectactiviteiten aansluiten bij, of aanvullend zijn op bestaand
beleid van zowel de nationale overheid, de regio, als de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking
op de FDW sub-thema's, bestaande programma’s en activiteiten;
-
• De mate waarin het project voldoet aan de lokale wet- en regelgeving inclusief die
voor milieu-effect rapportage (m.e.r). Als een m.e.r. is verricht dient het eindrapport
bij RVO.nl te worden ingediend.
-
• De mate waarin het project positieve resultaten oplevert voor de doelgroep, waaronder
kwetsbare groepen in de samenleving, en aansluit bij de bestaande behoeften en wensen
van de doelgroep. Dit betekent betrokkenheid van de doelgroep en aandacht voor kwetsbare groepen in
de samenleving. Hierbij wordt ook de verhouding tussen de resultaten en de gevraagde
subsidie beoordeeld.
-
2.
Interventiestrategie: De mate waarin het project een kwalitatief hoogwaardige en logische interventie-strategie
heeft, waarbij duurzaamheid is geïntegreerd in het project. Dit wordt beoordeeld op
de volgende elementen:
-
• De mate waarin er een gedegen context- en probleemanalyse is over de economische omstandigheden,
milieu en klimaat, en kwetsbare groepen (economische grondslag). De doelgroep moet duidelijk worden geïdentificeerd en hun wensen en behoeften beschreven
(kwalitatief en kwantitatief). Via een uitgewerkte ‘theory of change’ wordt de interventiestrategie
bepaald.
-
• De mate waarin de beoogde interventiestrategie aansluit bij de lokale situatie en
de te bereiken doelstellingen van het project;
-
• De mate waarin de beoogde interventie technisch en sociaal haalbaar is;
-
• De mate waarin het project vernieuwend is. De vernieuwing kan bijvoorbeeld worden
bewerkstelligd door innovatieve processen of producten;
-
•
Verdienmodel: het project mag binnen de looptijd niet commercieel haalbaar zijn. (conform de OESO-DAC
criteria). De mate waarin via het verdienmodel voldoende omzet gegenereerd wordt (bestaande
uit de inkomsten, de subsidie en eigen bijdrage)om de kosten van beheer, onderhoud
en de financiële lasten op te kunnen brengen.
-
•
Grensoverschrijdend: Alleen projecten op het gebied van waterbeheer mogen grensoverschrijdend zijn waarbij
de meerwaarde van grensoverschrijdende activiteiten duidelijk moet worden gemaakt.
-
3.
Duurzaamheid: De mate waarin het project duurzaam is. Het project moet een voldoende score op
duurzaamheid inclusief de IMVO eisen. Duurzaamheid wordt getoetst volgens het FIETS-principe.
Het project moet financieel, institutioneel, ecologisch, technisch en sociaal duurzaam
zijn waaronder aandacht voor de dwarsdoorsnijdende thema’s gender (vrouwen), goed
bestuur, klimaat en milieu. Duurzaamheid moet verwerkt zijn in het systeem van monitoring
en bijsturing.
-
4.
Kwaliteit projectplan. Het project dient duidelijk en logisch beschreven te zijn. Dit wordt beoordeeld op
de volgende elementen:
-
• De mate waarin het project is uitgewerkt in activiteiten, outputs en outcomes (zie
annex 4);
-
• De mate waarin er een helder verband is tussen activiteiten, outputs, outcomes en
benodigde middelen;
-
• De mate waarin de beoogde outcomes, outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel,
Realistisch en Tijdgebonden zijn uitgewerkt;
-
• De mate waarin het project concrete resultaten bevat.
-
5.
Prijs-kwaliteit:
-
•
Schaal: Het project dient ofwel een aantoonbaar eenmalige grote outcome te hebben, ofwel
aantoonbaar de potentie hebben om op termijn een grotere groep begunstigden te bereiken
(impact).
-
•
Prijs-kwaliteit: Het projectbudget en de gevraagde subsidie moet in verhouding staan tot de beoogde
resultaten, waarbij tevens de hoogte van de eigen bijdragen van de Projectpartners
in het projectbudget en het aandeel van de deelnemende bedrijven daarin worden beoordeeld.
-
6.
Risico’s, monitoring en bijsturing. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:
-
• Het projectvoorstel geeft een realistische analyse van de risico’s en maatregelen
om deze risico’s te mitigeren. Hieronder vallen in ieder geval risico’s die het behalen
van de beoogde projectresultaten kunnen beïnvloeden.
-
• Het projectvoorstel bevat een deugdelijk systeem voor monitoring en evaluatie, inclusief
aandacht voor duurzaamheid.
-
• De mate waarin IMVO-risico’s worden gemitigeerd binnen het project. De aanvrager levert
bij projecten met een medium tot hoog risicoprofiel een risicoanalyse van het project
aan volgens de OESO richtlijnen van mogelijke ongewenste effecten in de toeleveringsketens
van het te financieren project. Het betreft een analyse van de ketens van de meest
elementaire grondstoffen en halffabricaten voor de fabricatie van het eindproduct.
In het geval er reële risico’s bestaan op niet-naleving van de OESO richtlijnen in
deze ketens, dient de aanvrager aan te geven welke maatregelen hij zal nemen om deze
risico’s te ondervangen, hoe de aanvrager de naleving ervan zal monitoren en hoe deze
informatie beschikbaar zal zijn voor belangstellende stakeholders (proces van due
diligence). In het geval de risico-inschatting nog niet volledig kan worden gedaan
voor aanvang van het project dient de aanvrager dit aan te geven in het voorstel en
het ontbrekende deel van de risicoanalyse op te nemen als onderdeel van Resultaat
1 van het projectplan.
Revolverend Fonds
Als subsidie wordt gevraagd voor de opzet en uitvoering van het instrument RF moet
dit aan de volgende criteria voldoen (het RF mag ook zonder subsidie door een partner
worden opgezet en uitgevoerd).
-
1.
Ten aanzien van de doelgroep van het RF:
-
• Het PPP en het RF moeten leiden tot een netto verbetering van de omstandigheden van
de doelgroep en mag niet bijdragen aan een onacceptabele schuldenlast van de begunstigde
(de aanvrager van de lening).
-
• De lening moet binnen de looptijd van het PPP aflosbaar zijn.
-
2.
Het Revolverende Fonds (RF) moet een juridische status hebben en een bestaande Micro-Financieringsinstelling (MFI) moet project partner
in het PPP zijn:
-
• Het RF moet een juridische status hebben met directe betrokkenheid van een of meer
MFIs.
-
• Alleen een bestaande, juridisch geregistreerde instelling met de status en vergunningen
van financieel intermediair voor micro-financiering mag als zodanig optreden richting
de doelgroep.
-
• Het RF moet specifiek gekoppeld zijn aan investeringen gerelateerd aan een FDW sub-thema
en het RF moet aantoonbaar een aanvulling zijn op de bestaande MFI portfolio.
-
• Duidelijk moet zijn wie juridisch verantwoordelijk is en wie eigenaar/beheerder van
het RF is.
-
• Er moet een aparte financiële administratie gevoerd worden en apart gerapporteerd
worden.
-
3.
Een Revolverend Fonds moet noodzakelijk en proportioneel zijn en zelfvoorzienend kunnen
worden:
-
•
Dealflow: De noodzaak en financiële duurzaamheid van het RF moet worden aangegeven door de
verwachte uit te zetten financiële producten (regio, aantal potentiele en verwachte
klanten, terugbetalingspercentage, etc.).
-
•
Zelfvoorzienend: Een Fonds is zelfvoorzienend als het zonder aanvullende subsidie financieel kan
voortbestaan na de looptijd van het project (maximaal 7 jaar). De mogelijke continuïteit
van het financieringsinstrument dient door middel van langjarige financiële prognoses
te worden aangetoond. Het voorstel moet aangeven wat de investeringsvoorwaarden zijn,
de rendementsdoelstelling, de verwachte winst en verlies, apparaatskosten, inflatie
etc. Het opbouwen van een reserve voor voortzetting van het RF (‘eigen vermogen’)
na de looptijd van het PPP is toegestaan.
-
•
Proportioneel: de investeringskosten voor de opzet van het RF moeten in een redelijke verhouding
zijn ten opzichte van de verwachte dealflow en effectiviteit. De prestatie en effectiviteit
van het RF wordt enerzijds gemeten in het aantal uitgezette financiële producten en
bereikte huishoudens en MKB; en anderzijds door de bereikte resultaten in termen van
de doelgroep, bijv. aangeschafte hardware en positieve effecten hiervan. Dit moet
in het voorstel worden gekwantificeerd en later gemonitord en gerapporteerd.
-
•
Marktconform: Leningen (en andere financieringsproducten) en rente voor de doelgroep moeten marktconform
zijn omdat dit anders lokaal marktverstorend kan werken en financieel niet duurzaam
is.
De subsidiabele kosten voor een Revolverend Fonds staan aangegeven in par. 3.2
4.5.3. Partnerschapstoets
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
De partnerschapstoets bevat criteria die een oordeel geven over de kwaliteit en doelmatigheid
van het aanvragende partnerschap. Aanvragen van partnerschappen waarvan de kwaliteit
als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen. De partnerschapstoets bevat de
volgende criteria:
-
1.
De capaciteit van het partnerschap: Bij de beoordeling van de capaciteit van het partnerschap is de capaciteit van de
verschillende individuele partijen van belang. Dit wordt beoordeeld op de volgende
elementen:
-
• de mate waarin de Projectpartners beschikken over relevante expertise en zeggenschap
(op het gebied van samenwerking, het thema, de context waarin gewerkt zal worden en
indien relevant op het gebied van lokaal beleid en lokale wet en regelgeving). Hierbij
wordt onder andere gekeken naar track record van de afgelopen drie jaar: De partijen
zijn op grond van de door hun inspanningen in de afgelopen drie jaren behaalde resultaten
in staat om geplande ‘outputs’ en ‘outcomes’ te realiseren, om de bijdragen van derden
die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de projecten daadwerkelijk te verkrijgen,
en om de duurzaamheid van de projecten te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep.
Het project sluit aan bij de huidige activiteiten en strategie van de Projectpartners;
-
• de mate waarin het partnerschap beschikt over voldoende capaciteit op het gebied van
projectmanagement, governance, monitoring en evaluatie en financieel en administratief
management om het project succesvol te kunnen uitvoeren en hierover verantwoording
af te leggen;
-
2.
De meerwaarde van het partnerschap: Het is van belang dat de partijen aantonen dat ze gezamenlijk een voorstel uitvoeren.
Uit het voorstel moet blijken waarom en hoe de samenwerking meerwaarde oplevert voor
het inhoudelijke doel van het project, ten opzichte van zelfstandige aanvragen van
partijen. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:
-
• De mate waarin het partnerschap een strategische meerwaarde (voor de OS-doelstellingen)
heeft. Het projectplan toont de strategische meerwaarde van het partnerschap aan die
kan liggen in verschillende factoren, zoals synergie (thematische specialisatie),
efficiencywinst (intern functioneren partnerschap), of vernieuwing van producten/processen.
-
• De mate waarin het partnerschap is gebaseerd op een haalbaarheidsanalyse. In deze
analyse is in ieder geval aandacht besteed aan de succes- en risicofactoren dan wel
de zwakke/sterke punten van het partnerschap. De haalbaarheidsanalyse signaleert risico’s
en bevat concrete maatregelen om deze te beheersen.
4.6. Puntenverdeling partnerschapstoets en projecttoets
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
In totaal zijn er 100 punten te verdienen bij de project en partnerschapstoets. Dit
is als volgt verdeeld.
Totaal aantal punten
|
100
|
Projecttoets
|
70
|
Partnerschapstoets
|
30
|
Ook geldt een minimum aantal punten voor de project- en partnerschapstoets. Voorstellen
die niet voldoen aan deze eis worden afgewezen. Het minimaal aantal punten voor de
project en partnerschapstoets zijn in de tabel hieronder weergegeven.
Binnen de projecttoets moet bovendien voldoende punten worden gescoord op de onderdelen
Beleidsrelevantie, Interventiestrategie en Duurzaamheid (FIETS criteria). Wordt aan
deze eis niet voldaan dan wordt het voorstel afgewezen, ook indien het totaal aantal
punten op de project- en partnerschapstoets boven het minimaal aantal punten ligt.
Minimaal aantal punten
|
|
Projecttoets (totaal)
|
40
|
Partnerschapstoets
|
18
|
Naast de 100 punten die te verdienen zijn voor de projecttoets en de partnerschapstoets
worden er 5 extra punten toegekend voor voorstellen voor activiteiten in één van de
OS-partnerlanden.
Bonuspunten
|
|
Partnerlanden
|
5
|