Besluit vaststelling beleidsregels en subsidieplafond Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Tweede call Fonds Duurzaam Water)

[Regeling vervallen per 01-07-2015.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 06-03-2014 t/m 30-06-2015

Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 27 februari 2013, nr. MinBuza DME/MW/2014.88626, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Tweede call Fonds Duurzaam Water)

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Voor subsidieverlening op grond van artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op de financiering van activiteiten op het gebied van waterveiligheid en waterzekerheid die strekken tot structurele armoedebestrijding, duurzame economische groei en zelfredzaamheid (Tweede call Fonds Duurzaam Water) gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Voor subsidieverlening in het kader van de tweede call van het Fonds Duurzaam Water geldt voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 30 juni 2015 een subsidieplafond van € 30 miljoen.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Aanvragen voor een subsidie in het kader van de tweede call van het Fonds Duurzaam Water worden ingediend vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 30 juni, 2014 (15:00 uur, Nederlandse tijd).

  • 2 Aanvragen voor een subsidie in het kader van de tweede call van het Fonds Duurzaam Water worden ingediend aan de hand van het daartoe door de Staatssecretaris vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.1

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De verdeling van het subsidieplafond vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven de aanvragen die het beste voldoen aan die maatstaven het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komen, binnen het raam van artikel 8, lid 3, sub d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het geplaatst wordt en vervalt met ingang van 1 juli 2015 met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Dit besluit zal met de bijlage, inclusief annex I in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
namens deze:

de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking

,

R. Swartbol

Bijlage

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Beleidskader Fonds Duurzaam Water

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Deze bijlage bevat het subsidiebeleidskader Fonds Duurzaam Water. Het vormt hierbij het formele kader voor de beoordelingen van de subsidieaanvragen.

Inhoudsopgave:

1

Fonds Duurzaam Water

3

2

Uitvoerder

7

3

Eigen bijdrage en subsidiabele kosten

7

4

Aanvraag en beoordelingsprocedure

9

5

Beslissing subsidieaanvraag en uitvoering

15

Het aanvraagformulier, de volledige begrippenlijst en aanvullende informatie kunt u downloaden van de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl voorheen AgentschapNL).

1. Fonds Duurzaam Water

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Het Fonds Duurzaam Water (FDW) is een fonds van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is één van de instrumenten die bijdragen aan de uitvoering van de agenda voor hulp, handel en investeringen van het huidige kabinet (‘Wat de wereld verdient’, april 2012). Het beleidskader voor de eerste tenderronde van het Fonds Duurzaam Water is gepubliceerd in 2012.2 De belangrijkste wijzigingen in de in deze bijlage opgenomen beleidsregels ten opzichte van die van toepassing waren in deze 1e call zijn:

  • Voor deze ronde van het FDW is maximaal EUR 30 miljoen subsidie beschikbaar. De subsidieverlening gebeurt nu in één in plaats van twee formele fases.

  • De aanvraag bedraagt maximaal EUR 4 miljoen subsidie.

  • Een aanvrager mag meerdere voorstellen indienen maar hiervan kunnen maximaal twee voorstellen worden gehonoreerd.

  • De landenlijst is uitgebreid naar de 66 landen van het Dutch Good Growth Fund.

  • Aan het instrument Revolverend Fonds binnen een Partnerschap zijn aanvullende criteria gesteld.

  • In de huidige call wordt meer aandacht gevestigd op het feit dat het subsidiebeleidskader voor het Fonds Duurzaam water flexibiliteit toestaat in resultaten en investeringen. Investeringen mogen over de looptijd van het project verdeeld zijn en afhankelijk zijn van vooraf gedefinieerde resultaten in de tijd (milestones).

  • Een subsidie in het kader van FDW is nu voor alle landen maximaal 60% subsidie van de totale subsidiabele kosten van een project, met uitzondering van projecten voor het sub-thema ‘Verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s’, waarvoor geldt dat maximaal 70% subsidie (van de totale subsidiabele kosten van een project) beschikbaar kan worden gesteld.

Problemen op het gebied van waterveiligheid en waterzekerheid zijn complex van aard en er is vaak sprake van verschillende belangen. Hierdoor kunnen problemen veelal niet door één partij opgelost of gefinancierd worden. Het Fonds Duurzaam Water stimuleert het aangaan van Publiek Private Partnerschappen (PPPs). Door in partnerschap te werken en gebruik te maken van de toegevoegde waarde van overheden, bedrijven, NGO’s en kennisinstellingen kunnen innovatieve en duurzame oplossingen gevonden worden voor water gerelateerde problemen. Partnerschappen bieden bovendien kansen voor de Nederlandse watersector en kunnen helpen bij het opbouwen van lokaal MKB. Door de focus op partnerschappen en het ontwikkelen van economisch duurzame oplossingen in de watersector past FDW goed in overgangslanden waar de omslag gemaakt wordt van hulp naar handel. Het instrument partnerschappen is daarnaast geschikt voor ontwikkelingslanden waar de institutionele omgeving en de publieke dienstverlening zwakker is en samenwerking tussen de belangrijkste actoren belangrijk is.

1.1. Doelstelling en beleidsthema’s van FDW

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Het doel van de tweede call van het FDW is: ‘Bijdragen aan duurzame inclusieve economische groei door het verbeteren van waterzekerheid en waterveiligheid in ontwikkelingslanden’ via publiek private partnerschappen (PPPs) (zie par.1.3). Het fonds richt zich op drie sub-thema’s:

  • 1. Verbeterde toegang tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen.

  • 2. Efficiënt watergebruik, met name in de landbouw;

  • 3. Verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s.

Zowel urbane als rurale interventies kwalificeren. Er wordt van FDW partnerschappen verwacht dat ze de dwarsdoorsnijdende thema’s van BZ – milieu, klimaat, gender en goed bestuur – goed integreren (zijn ook onderdeel van de FIETS-criteria).

Duurzaamheid:

De (bijdrage aan) duurzaamheid van voorgestelde projecten wordt beoordeeld aan de hand van de FIETS-criteria:

  • F (financieel): De mate waarin de projecten zonder subsidie van buitenlandse donoren kunnen worden voortgezet;

  • I (institutioneel): De mate van inbedding in lokale institutionele systemen, procedures en beleid en de capaciteit van lokale Projectpartners en overheden (kennisoverdracht);

  • E (ecologisch): De mate waarin de projecten bijdragen aan lange-termijn beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen, klimaatbestendigheid en een gezonde leefomgeving;

  • T (technisch): De mate waarin de technologieën aansluiten bij de lokale behoeften en situatie, van goede kwaliteit zijn, betaalbaar en operationeel duurzaam zijn.

  • S (sociaal): De mate waarin activiteiten sociaal en cultureel acceptabel zijn met positieve resultaten (zoals inkomenstoename, economische zekerheid en sociale dienstverlening) voor de meest kwetsbare groepen (bijv. vrouwen, inheemse volken).

Projecten dienen – proportioneel aan de risico’s – minimaal te voldoen aan de regels met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen ((zie OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, versie 2011)3. Zowel bij de beoordeling van de voorstellen als tijdens de uitvoering wordt hier op getoetst. De ervaring leert dat de functionele/operationele duurzaamheid beter moet worden verankerd. Het PPP zal tijdens de looptijd van het PPP verplicht periodieke checks moeten inbouwen in hun monitoringsysteem en hierover rapporteren.

Duurzaamheidscompact:

Tijdens de uitvoering moet het PPP toewerken naar vastlegging van de operationele duurzaamheid in een afspraak: een ‘duurzaamheidscompact’ tussen de lokaal gemandateerde partij(en) die verantwoordelijk zijn (of worden gemaakt) voor de voortzetting van de activiteiten. Het ‘compact’ omvat rollen, technische en operationele duurzaamheid, financiering van de voort te zetten activiteiten en vertegenwoordiging van alle belanghebbenden.

1.2. Landen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De FDW landenlijst is gebaseerd op de lijst van landen van het Dutch Good Growth Fund (66 landen, zie annex I).

Voor Ghana is er een specifiek Ghana WASH Window met eigen tenderrondes. Het Ghana WASH window is van toepassing op sanitatie en hygiëne, verbeterd afval management (vast en vloeibaar), toegang tot en gebruik van veilig drinkwater en urbaan watermanagement in dertig municipal/metropolitan en district assemblies Het FDW is binnen Ghana van toepassing daar waar het GWW niet van toepassing is.

Alleen projecten op het gebied van verbeterd stroomgebied beheer mogen grensoverschrijdend zijn.

1.3. Voor wie of wat zijn de subsidies bestemd?

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Voor een subsidie in het kader van FDW komen publiek-private partnerschappen (PPP) in aanmerking. Een PPP is een samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, vaak met betrokkenheid van NGO’s, vakbonden en/of kennisinstellingen waarin risico’s, verantwoordelijkheden, middelen en competenties worden gedeeld om een gemeenschappelijk doel te bereiken of een specifieke taak te verrichten.4 Partnerschappen zijn bedoeld om de sector aan te jagen, niet commercieel5 en veelal pre-competitief.

Het FDW stelt specifiekere eisen aan de samenstelling van het partnerschap. Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door partnerschappen die bestaan uit ten minste één bedrijf, één publieke instelling, en één maatschappelijke organisatie (NGO) (een TriPartite Partnerschap of TPP). Kennisinstellingen kunnen ook partner zijn. Van de partijen is ten minste één partij afkomstig uit Nederland en één partij afkomstig uit het land waar de activiteit voor is opgezet. FDW partnerschappen moeten zaken adresseren die het niveau van de individuele organisatie overstijgen.

Eén partij zal namens het partnerschap subsidie aanvragen en als aanvrager optreden. Alle partijen mogen aanvrager zijn. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd is de aanvrager de subsidieontvanger.

De aanvrager is jegens de minister verantwoordelijk voor de uitvoering van het projectvoorstel. Omdat de aanvrager voor deze uitvoering en voor de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen afhankelijk is van zijn mede-indieners, moet deze medewerking expliciet in een overeenkomst zijn vastgelegd. Een schriftelijke en door alle participerende partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst moet de medewerking van partijen en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgen. In de afspraken committeren de partijen zich aan doelstelling, activiteiten, en beoogde resultaten van het project, evenals aan de vereiste eigen bijdragen. Ook de naleving van de aan een subsidieverleningsbeschikking verbonden verplichtingen jegens de minister dient in de overeenkomst te worden gewaarborgd

De subsidieontvanger, tevens aanvrager, is jegens de minister ten volle aansprakelijk voor de naleving van alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ook al strekt de subsidie mede tot bekostiging van de activiteiten van Projectpartners in het partnerschap of worden de activiteiten (deels) uitgevoerd door (een) partner(s).

In het geval van wijzigingen in het partnerschap tijdens de uitvoering van het project, zoals toetredingen, uittredingen of het geheel stoppen van deze samenwerkingsverbanden, is voor de minister als subsidieverlener de subsidieontvanger altijd het aanspreekpunt en de verantwoordelijke. De aanvrager dient wijzigingen in het partnerschap aan de minister voor te leggen ter goedkeuring.

Rol overheid

Vanwege het publieke belang van water kenmerken interventies zich door een sterke rol van de overheid. Op de lange termijn en voor de economische en financiële duurzaamheid van de projectactiviteiten is de rol van de overheid in het partnerland cruciaal. Welke rol de lokale overheid speelt is afhankelijk van de context en het publieke bestuur van het partnerland. Het project moet te allen tijde in lijn zijn met het vigerende beleid van het partnerland en de regio.

Het FDW wil graag de rol van de lokale overheid verder versterken en het zijn van een partner is daarom het meest vanzelfsprekend (naast het feit dat er altijd een publieke partner verplicht is). Als bepaalde publieke bijdragen zoals wijzigingen in beleid en regelgeving, handhaving e.d. noodzakelijk zijn voor het bereiken van de doelstellingen van het Partnerschap dient dit als projectactiviteit te worden opgenomen en de publieke Projectpartners dienen actief betrokken te zijn bij het Partnerschap.

Rol bedrijfsleven

Het FDW voorziet onder andere in subsidiering van activiteiten die uiteindelijk kunnen leiden tot marktconforme economische bedrijvigheid. Hierbij is de inzet van kennis en kunde van het bedrijfsleven onontbeerlijk. Het FDW financiert echter geen commerciële investeringen van bedrijven maar biedt steun waar de markt het laat afweten omdat het risico te groot wordt geacht (conform OESO-DAC, ODA criteria). Dit wordt ex-ante getoetst.

Doelgroep

De doelgroep is de specifieke groep mensen op wie de activiteiten gericht zijn. Tot de mogelijke doelgroep van het FDW horen arme huishoudens, kleinschalige boeren of vissers, kwetsbare groepen, lokaal MKB en lokale ambtenaren. Individuele leden van de doelgroep kunnen alleen via organisatievormen die de doelgroep legitiem vertegenwoordigen (belangenorganisatie, co-operatie, formeel geregistreerd bedrijf, overheid) partner zijn in het Partnerschap (activiteiten, commitment aan resultaten en investeringen). Het project moet duidelijk positieve resultaten voor de doelgroep hebben.

Revolverend Fonds

Het FDW is geen revolverend fonds maar projecten kunnen wel (aspecten van) een Revolverend Fonds (RF) als instrument voorstellen. Een RF is een fonds waarbij het kapitaal in omloop is tussen het fonds en de fondsgebruikers. Een Revolverend Fonds in het kader van een project van een FDW-PPP is acceptabel omdat: (1) toegang tot financiële dienstverlening belangrijk is voor arme huishoudens en lokaal MKB; (2) een goede financiële dienstverlening onderdeel is van financiële duurzaamheid; (3) er nu weinig micro-financieringsinstellingen (MFIs) een WASH portfolio hebben; (4) mogelijk betere en duurzamere voorzieningen financierbaar voor de doelgroep worden. Voor een revolverend Fonds is een aantal aanvullende criteria geformuleerd (zie 4.5.2).

1.4. Analytisch kader en verdienmodel

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Om het formuleren van een FDW project te verduidelijken is een analytisch raamwerk opgesteld (zie onderstaande figuur). Het project dient financieel duurzaam te zijn maar het project/Partnerschap als geheel hoeft geen ‘verdienmodel’ te hebben.

Bijlage 253295.png
Figuur: Analytisch raamwerk van het Partnerschap.

Het project is gesitueerd in een bepaalde context die mede het succes van het project zal bepalen. De basis en de uitgangspunten van de PPP investeringen en activiteiten dienen economisch verantwoord te zijn (economische grondslag van het Project) en duurzaam volgens de FIETS-criteria. De doelgroep – bijv. boeren, vissers, huishoudens, MKB – wordt geacht economisch te profiteren van het project (hogere opbrengsten, lagere kosten, gezondheidseffecten). De economische grondslag en problematiek van de dwarsdoorsnijdende thema’s (milieu, klimaat, gender en goed bestuur) worden beschreven in de contextanalyse (A) en probleemanalyse (B) en via de Theory of Change (C) vertaald in het doel en resultaten van het project (rekening houdend met FIETS).

De interventiestrategie beschrijft de projectactiviteiten en resultaten die kunnen relateren aan de ‘enabling environment’ (D) en aan het verdienmodel van partnerbedrijven (E):

  • ‘Enabling environment’: Voor het slagen van het project zijn vaak ook veranderprocessen en voorwaardenscheppende activiteiten nodig. Hieronder vallen activiteiten en ondersteunende investeringen die individuele organisaties overstijgen en raken aan het gemeenschappelijk belang zoals marktontwikkeling, een multi-stakeholder dialoog, gemeenschappelijke risico analyse waterbeheer, institutionele capaciteit, opzet van een systeem voor payment-for-environmental services, bovenstrooms gebiedsbeheer, e.d.

  • ‘Verdienmodel Bedrijven’: Het verdienmodel (= business case) Betreft de zakelijke afweging van een bedrijf om een activiteit (product, dienst) te beginnen waarbij de kosten tegen de baten afgewogen worden (veelal vastgelegd in een ondernemingsplan of exploitatiemodel) en omvat de manier waarop een bedrijf omzet genereert uit deze producten of diensten. Van het bedrijf worden gedurende de looptijd van het PPP investeringen verwacht.

Alle activiteiten die na de looptijd van het Project (max. 7 jaar) dienen te worden voortgezet om de gedane investeringen en opgezette structuren ook op langere termijn houdbaar te maken dienen financieel duurzaam (F van FIETS) te worden vormgegeven.

1.5. Innovatie en flexibiliteit

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Innovatie in het kader van FDW kan zowel innovatie op technologie en kapitaalgoederen als innovatieve processen betreffen. Innovatie vergt flexibiliteit. Het huidige subsidiekader faciliteert flexibiliteit om innovatie mogelijk te maken.

Een innovatief traject (bijv. een multi-stakeholder dialoog bij stroomgebied beheer marktontwikkeling,) kan tot gevolg hebben dat sommige partners niet aan het begin volledig willen investeren maar dit afhankelijk willen maken van bereikte resultaten (nog geen ‘willingness-to-pay’ maar ‘willingness-to-invest’). Het FDW wil niet helemaal aan het begin van traject staan en ondersteunt geen probleemanalyse of marktverkenning (dit moet al in het projectplan beschreven staan).

Om innovatie mogelijk te maken mogen investeringen over de looptijd van het project verdeeld zijn en afhankelijk zijn van vooraf gedefinieerde resultaten in de tijd (milestones). Aan de start van het project moet wel een deel geïnvesteerd worden. De milestone-afhankelijke investeringen in de tijd moeten expliciet in een overeenkomst met betrokken project-partner(s) worden vastgelegd en aansluiten bij het projectplan. Op het moment van de aanvraag moet aan de algemene FDW eisen voldaan worden en moeten alle project-partners zich committeren aan hun bijdragen (‘willingness-to-invest’). Als het Partnerschap niet leidt tot de beoogde tussenresultaten en/of de investeringen (eigen bijdrage) niet worden gedaan dan kan dit leiden tot het bijstellen van de subsidie van BZ.

2. Uitvoerder

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft de uitvoering van deze beleidsregels opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). RVO.nl zal deze beleidsregels uitvoeren namens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op grond van een aan RVO.nl verleend mandaat.

3. Eigen bijdrage en subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

3.1. Subsidie en eigen bijdrage Partnerschap

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De FDW subsidie bestaat uit een bijdrage in de kosten direct verbonden met de uitvoering van het project. Kosten komen alleen in aanmerking voor subsidie indien deze rechtstreeks aan de uitvoering van het project zijn toe te rekenen en indien wordt voldaan aan de verplichtingen gesteld in de beschikking tot subsidieverlening.

De subsidie bedraagt een maximaal percentage (zie hieronder) van de subsidiabele projectkosten doch niet meer dan EUR 4 miljoen subsidie. Subsidieaanvragen van minder dan EUR 500.000 subsidie komen niet voor subsidieverlening in aanmerking. Een eigen financiële bijdrage van het aanvragend partnerschap met een minimaal percentage (zie hieronder) van de subsidiabele projectkosten is vereist. Minimaal de helft van de eigen financiële bijdrage is samengesteld uit middelen van bedrijven. Een hogere bijdrage dan de minimale vereiste bijdrage wordt aangemoedigd.

De FDW subsidie is nu voor projecten in alle landen maximaal 60% van de subsidiabele projectkosten. Het FDW streeft naar een gelijkwaardige verdeling van subsidies over de verschillende sub-thema’s en een balans in de portfolio van gesteunde partnerschappen. Om dit verder te stimuleren is besloten om het percentage eigen bijdrage te verlagen voor projecten voor het sub-thema ‘verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s’. De vereiste eigen financiële bijdrage op de totale begroting van de subsidiabele projectkosten van het project waarvoor een partnerschap subsidie aanvraagt is vastgesteld per sub-thema:

Sub-thema

Eigen bijdrage

Subsidie

Verbeterde toegang tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen

40%

60%

Efficiënt watergebruik, met name in de landbouw

40%

60%

Verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s1

30%

70%

1 In het project moet minimaal 75% van het projectbudget en resultaten direct relateren aan het sub-thema verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s.

De eigen bijdrage van het Partnerschap mag afkomstig zijn uit verschillende financieringsbronnen zoals andere subsidies, leningen aan Projectpartners en giften of investeringen door derden in Projectpartners of het partnerschap. De eigen bijdrage mag niet afkomstig zijn van een reeds eerder verkregen subsidie of bijdrage van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

3.2. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De kosten die voor subsidie in aanmerking komen bestaan uit kosten voor kapitaalgoederen (hardware) en technische assistentie (TA). Kosten voor aanschaf, huur of lease van bestaande gebouwen of land zijn niet subsidiabel. Kosten voor hardware mogen niet worden gemaakt ten laste van het toegekende subsidiebudget voordat resultaat 1 (zie par. 5.2 inceptiefase) volledig en succesvol is afgerond. In relatie tot technische assistentie wordt voor het FDW de standaardmethode ‘Loonkosten plus vaste-opslag-systematiek’ gebruikt om uit te rekenen hoe hoog de tarieven van Projectpartners mogen zijn. De opslag is 50% en RVO.nl gaat uit van minimaal 1.550 productieve uren op jaarbasis bij 1 fte. RVO.nl zal hierop toetsen.

Onder subsidiabele kosten voor kapitaalgoederen (hardware) wordt verstaan:

  • investeringen in duurzame kapitaalgoederen noodzakelijk voor het uitvoeren van het project;

  • investeringen in nieuwe gemeenschappelijke infrastructuur of verbetering van bestaande infrastructuur, met uitzondering van regulier onderhoud;

  • kosten voor heffingen noodzakelijk voor aanschaf van de kapitaalgoederen, exclusief BTW (Delivered Duty Paid).

  • Hardware direct ten behoeve van de doelgroep op het niveau van individuele huishoudens, aangeboden via het project, is alleen (nee, tenzij) subsidiabel als aantoonbaar wordt gemaakt dat:

    • De aangeboden hardware niet marktverstorend is.

    • De prijs-kwaliteit verhouding van de aangeboden hardware goed is.

    • De hardware aansluit bij de vraag en behoeften van de doelgroep (appropriate technology).

    • Dit noodzakelijk is om de meest kwetsbare groepen te bereiken. De eisen ten aanzien van economische duurzaamheid en/of het verdienmodel blijven echter van toepassing.

Onder subsidiabele kosten voor technische assistentie (TA) wordt verstaan:

  • kosten voor projectmanagement. Hieronder vallen kosten voor activiteiten zoals het organiseren van bijeenkomsten, opstellen van business plannen, rapporteren etc.;

  • kosten voor monitoring en (externe) evaluatie van het project;

  • projectmatige operationele kosten, namelijk aantoonbare kosten voor het in stand houden van (delen van) het door het project opgeleverde product of de door het project opgeleverde dienst gedurende de overeengekomen projectperiode. Onder projectmatige operationele kosten wordt niet verstaan gemaakte operationele kosten verbonden aan bedrijfsmatige activiteiten;

  • kosten voor overige technische assistentie. Hieronder vallen kosten voor kennisoverdracht en training voor medewerkers binnen het PPP en derde partijen, kosten voor kwaliteits- of IMVO certificatie (bijvoorbeeld ISO-certificering en milieu certificering), vergunningen, marketing, advieskosten.

Onder TA worden ook investeringen en activiteiten verstaan die individuele organisaties overstijgen en raken aan het gemeenschappelijk belang van het Partnerschap zoals een multi-stakeholder dialoog, marktontwikkeling, gemeenschappelijke risico analyse waterbeheer, institutionele capaciteit, opzet van een systeem voor payment-for-environmental services, bovenstrooms gebiedsbeheer, e.d.

Beide typen investeringen moeten op termijn bijdragen aan de financiële duurzaamheid van post-Partnerschap activiteiten.

De volgende kostenposten komen niet in aanmerking voor subsidie en zijn daarmee geen subsidiabele kosten:

  • kosten gemaakt vóór de startdatum en na de einddatum van het project. De startdatum van het project kan niet vóór de indieningsdatum van de aanvraag liggen;

  • kosten voor aanvraag van de FDW subsidie,

  • financieringskosten en rentevergoedingen;

  • kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van bestaande gebouwen;

  • kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van land;

  • kosten voor onderzoek en ontwikkeling (R&D);

  • operationele kosten, met uitzondering van projectmatige operationele kosten;

  • omzetbelasting zoals BTW/VAT;

  • in-kind bijdragen van lokale overheidspartijen;

  • kosten gemaakt door derden, dat wil zeggen kosten die niet worden vergoed of betaald door Projectpartners in het PPP;

  • kosten veroorzaakt door inflatie en schommelingen in wisselkoers.

  • De bijdragen van publieke Projectpartners die direct relateren aan de uitvoering van hun primaire overheidstaak zijn niet subsidiabel. Indien zij partner zijn moet hun rol en bijdragen wel verduidelijkt worden in het voorstel (maar niet opgenomen in het budget). Deze bijdragen kunnen zowel in ‘cash’ of ‘in-kind’ zijn.

De individuele leden van de doelgroep van het FDW zijn geen partner in een PPP en hun economische groei of aangegane leningen kan niet als ‘eigen bijdrage’ gekapitaliseerd worden.

Aanvullende eisen ten aanzien van subsidiabele kosten bij een Revolverend Fonds:

  • I. Aanvrager kan subsidie vragen voor een project waarvan een deel betrekking kan hebben op een RF. Aan het einde van looptijd van het project zal RVO.nl de hoogte van de subsidie vaststellen, waarbij de vaststelling van de subsidie voor zover betrekking hebbend op het RF zal gebeuren op basis van de prestaties en effectiviteit van het RF.

  • II. Door Projectpartners kan subsidie worden gevraagd voor technische assistentie, voorlichting en marketing bij de ontwikkeling en uitvoering van het RF.

  • III. Vanuit het projectbudget is de bijdrage van BZ aan het kapitaal van het RF maximaal 60% van het totaal tot een bedrag van € 250.000 subsidie. Het Partnerschap dient de minimaal 40% eigen bijdrage in cash bij te dragen. De hoogte van het RF kapitaal en de effectiviteit zal moeten worden aangetoond – en zal door RVO.nl worden beoordeeld – met een combinatie van doelen en resultaatindicatoren.

  • IV. De PPP-partners die potentieel winst maken zijn gelijkwaardig in risicodeling van het RF, het risico van BZ bedraagt niet meer dan de omvang van de verleende subsidie.

  • V. Leningen (en andere financieringsproducten) en rente voor de doelgroep moeten marktconform zijn omdat dit anders lokaal marktverstorend kan werken en financieel niet duurzaam is.

  • VI. In het kader van het RF is hardware voor individuele leden van de doelgroep – gefinancierd met een lening – niet subsidiabel.

  • VII. Bij de beoordeling van de hoogte van het RF budget zal rekening worden gehouden met de RF lening cycli.

Op grond van artikel 9 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt de subsidie geweigerd indien de subsidie wordt aangevraagd na aanvang van de activiteiten. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat activiteiten die vóór de indiening van de aanvraag worden uitgevoerd ter voorbereiding van het projectvoorstel niet leiden tot weigering van de subsidie, maar dat de kosten daarvan niet voor subsidie in aanmerking komen.

4. Aanvraag en beoordelingsprocedure

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De beoordeling van de aanvragen voor FDW zal getrapt plaatsvinden in twee fases, resulterend in een besluit over toekenning van de FDW middelen over de ingediende aanvragen. RVO.nl neemt de aanvragen in behandeling en zal daarop beslissen namens de minister.

In afwijking van de voorgaande call in 2012 is de procedure in twee fasen gedeeld: een informele voorfase en een formele beoordelingsfase. Hierdoor wordt de formele doorlooptijd korter. De informele fase beoogt een laagdrempelige, inhoudelijke dialoog te zijn om de kwaliteit van de voorstellen te verbeteren. De dialoog vindt plaats op basis van een concept-note. Na indiening van het projectvoorstel resulteert de formele beoordelingsfase in een besluit over toekenning van de FDW middelen over de ingediende aanvragen. De procedure na formele indiening van het volledig voorstel is niet gewijzigd.

4.1. Procedure

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

4.1.1. Voorfase informele en inhoudelijke dialoog

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De voorfase is volledig informeel en vrijwillig en beoogt laagdrempelig en naar wens inhoudelijk intensief te zijn. Vanaf opening tot 2 weken voor de formele indiening is het mogelijk om een dialoog aan te gaan met RVO.nl. De planning van gesprekken is afhankelijk van de tijdigheid van het aanvragen van zo’n afspraak en de beschikbaarheid van RVO.nl staf. De potentiele indiener moet een concept-note volgens een vast format opstellen (zie FDW website RVO.nl) en ter discussie indienen bij RVO.nl als men gebruik wil maken van de mogelijkheid tot een inhoudelijke dialoog. De concept-note vormt het startpunt van de dialoog (intake gesprek en vervolg) en er wordt een accountmanager aangesteld. RVO.nl – eventueel ondersteund door onafhankelijke externe deskundigen – zal een mondelinge reactie geven op de beschreven punten in de concept-note en de vragen van de indiener. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.

De concept-note wordt niet formeel beoordeeld en het projectidee kan dus niet worden afgewezen. Wel zal een indicatie worden aangegeven of het voorstel in hoofdlijnen tegemoet komt aan de criteria. Ongeacht de feedback van RVO.nl is het altijd mogelijk om een PPP voorstel in te dienen. Het is aan de indiener om dit te beoordelen.

Aan de uitkomsten van de voorfase kunnen geen verwachtingen worden ontleend ten aanzien van de beoordeling van een formeel voorstel.

4.1.2. Formele procedure

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Na ontvangst van aanvragen voor FDW toetst RVO.nl de aanvraag op de formele vereisten (zie paragraaf 4.4). Indien een aanvraag aan de formele vereisten voldoet neemt RVO.nl de aanvraag in behandeling.

Na in behandeling nemen van de aanvraag start de beoordelingsprocedure. Hierbij beoordeelt RVO.nl de aanvraag op het voldoen aan de minimale vereisten, op de partnerschapstoets en de projecttoets. De aanvraag moet voldoen aan alle minimale vereisten. De partnerschapstoets en de projecttoets resulteren in een beoordelingsscore op basis waarvan wordt bepaald of voldaan is aan de toetsen. Meer informatie over de toets op minimale vereisten, partnerschapstoets en de projecttoets kunt u vinden in paragraaf 4.5.

De Ambassades van het Koninkrijk der Nederlanden geven advies over de kwaliteit van de projectvoorstellen en over de kwaliteit van de Projectpartners in het partnerschap. RVO.nl kan het voorstel gedurende de procedure ook voor advies voorleggen aan externe experts. Tevens is het mogelijk dat een vertegenwoordiger van RVO.nl de Projectpartners interviewt of leveranciers in de keten van het project. Indien noodzakelijk voor de beoordeling kan RVO.nl zelfstandig contact opnemen met de Projectpartners en hen vragen om een nadere toelichting op de aanvraag.

RVO.nl legt de beoordeling voor aan een door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ingestelde onafhankelijke adviescommissie FDW. De commissie adviseert de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de uitkomsten van de beoordeling van FDW subsidieaanvragen door RVO.nl.

De adviezen van de ambassades en de adviescommissie zijn zwaarwegend. Daar waar wordt afgeweken van deze adviezen zal dit met redenen worden omkleed. RVO.nl neemt onder mandaat van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een besluit over de aanvragen.

4.2. Verdeling beschikbare middelen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Voor deze ronde van het FDW is maximaal EUR 30 miljoen subsidie beschikbaar. De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van het beoordelingsproces, op basis van de uitkomsten van de bovengenoemde beoordeling op de partnerschapstoets en de projecttoets. De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats op basis van rangschikking van de aanvragen die aan de minimale vereisten voldoen en voldoende scoren op de partnerschapstoets en de projecttoets. Op deze wijze komen alleen aanvragen van voldoende kwaliteit voor rangschikking in aanmerking.

De rangschikking geschiedt op basis van:

  • De uitkomsten van de projecttoets inclusief de positieve resultaten voor de doelgroep ten opzichte van de gevraagde subsidie, de beleidsrelevantie, de interventiestrategie en de score op duurzaamheid (FIETS).

  • De uitkomsten van de partnerschapstoets.

  • De toekenning van extra punten aan activiteiten in partnerlanden.

Een aanvrager (= penvoerder) mag meerdere voorstellen indienen maar hiervan worden maximaal twee voorstellen gehonoreerd. Alleen de twee voorstellen met de hoogste positie op de bovengenoemde rangschikking zullen, afhankelijk van de beschikbare middelen worden gehonoreerd.

Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle aanvragen die als voldoende zijn beoordeeld volledig te honoreren, zal de verdeling van de middelen over deze aanvragen vervolgens plaatsvinden aan de hand van een rangschikking van de aanvragen naar aanleiding van de uitkomsten van de toetsing. Bij de uiteindelijke verdeling van de middelen zullen de aanvragen die het beste voldoen aan de criteria conform deze rangschikking als eerste voor subsidie in aanmerking komen, totdat de beschikbare middelen zijn uitgeput. Het is dus mogelijk dat een project voldoende scoort en toch wordt afgewezen, omdat het beschikbare budget voor subsidiëring niet toereikend is. Het FDW streeft bij de verdeling van de beschikbare middelen naar een gelijkwaardige verdeling van subsidies over de verschillende sub-thema’s en een balans in de portfolio van gesteunde partnerschappen.

4.3. Leidend bij de beoordeling

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd. Daarnaast zijn deze beleidsregels van toepassing zoals vastgesteld in het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking6. Indien de beleidsregels voor FDW afwijken van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking hebben de beleidsregels voor FDW voorrang.

4.4. Formele vereisten

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De aanvraag dient te voldoen aan alle onderstaande formele eisen. Indien niet aan deze vereisten wordt voldaan, neemt RVO.nl de aanvraag niet in behandeling. Uiteraard dit met inachtneming van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht.

  • De formele sluitingsdatum voor de tweede call for proposals van Fonds Duurzaam Water is 30 juni 2014, 15:00 (Nederlandse tijd).

  • In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister vragen om een aanvulling. Als datum van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum waarop de aanvraag is aangevuld. Indien een aanvraag pas in de laatste twee weken voor het verstrijken van de deadline (30 juni 2014, 15:00) wordt ingediend, loopt de aanvrager het risico dat de minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om de indiener om een aanvulling te vragen aangezien een dergelijke aanvulling niet meer mogelijk is zonder de deadline te overschrijden. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair was ingediend.

  • Het adres waar de aanvraag dient te worden ingediend is:

    Bezoekadres

    Postadres

    RVO.nl,t.a.v. FDW

    RVO.nl, t.a.v. FDW

    Prinses Beatrixlaan 2

    Postbus 93144

    Den Haag

    2509 AC Den Haag

  • Tegelijkertijd met de schriftelijke aanvraag moet een elektronische kopie worden ingeleverd op een digitaal opslagmedium met USB-poort (USB-stick). Aanleveren van de elektronisch kopie geschied conform de aanwijzing in het aanvraagformulier.

  • Het aanvraagformulier dient voorzien te zijn van de naam van de aanvrager. Een tekenbevoegde vertegenwoordiger van de aanvrager dient het formulier te ondertekenen.

  • Naast de aanvrager dienen alle andere Projectpartners het partnerformulier mede te ondertekenen. Overigens is uitsluitend de aanvrager de subsidieontvanger indien subsidie wordt verleend. Dat betekent dat alle verplichtingen op de aanvrager rusten, onverschillig wie de uitvoering ter hand neemt.

  • Bij de aanvraag is een schriftelijke en door alle participerende partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst gevoegd die de medewerking van partijen aan de uitvoering van het project en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt. In de afspraken committeren de partijen zich aan doelstelling, activiteiten, en beoogde resultaten van het project, evenals aan de vereiste eigen bijdragen. Ook de naleving van de aan een subsidie- verleningsbeschikking verbonden verplichtingen jegens de minister wordt in de overeenkomst gewaarborgd.

  • De Projectpartners dienen te verklaren dat zij bekend zijn met de OESO-Richtlijnen voor multinationale bedrijven met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, de ILO-Verklaring inzake fundamentele rechten en principes voor werk en de VN-Conventie over Biologische Diversiteit en dat ze hiernaar zullen handelen. Informatie over deze documenten staat op de website van RVO.nl).

  • De aanvrager dient te verklaren dat de te financieren projectactiviteiten niet op de FMO uitsluitingslijst vermeld staan. Een link naar deze lijst staat op de website van RVO.nl.

  • De aanvraag dient te worden opgesteld in de Engelse taal.

4.5. Beoordelingscriteria

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Na in behandeling nemen van de aanvraag wordt deze verder beoordeeld. Aanvragen voor FDW zullen worden beoordeeld op de toets op drempelcriteria (minimale vereisten), de partnerschapstoets en de projecttoets. Deze beoordeling resulteert in een besluit op de aanvraag voor FDW.

4.5.1. Toets op minimale vereisten (drempelcriteria)

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Een aanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien aan één of meerdere van de onderstaande minimale vereisten niet is voldaan:

  • Het PPP richt zich op tenminste één van de genoemde FDW sub-thema’s en valt niet onder de focus van het Ghana WASH window.

  • Het PPP betreft activiteiten in minimaal één van de landen opgenomen op de landenlijst (zie website RVO.nl/fdw).

  • Het PPP bestaat uit tenminste één publieke instelling, één bedrijf en één NGO. Van de partijen beschikt tenminste één partij over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht welke ook statutair in Nederland is gevestigd, en is één partij afkomstig uit het land waar de activiteit voor is opgezet.7

  • Alle partijen in het partnerschap bezitten rechtspersoonlijkheid.

  • De eigen financiële bijdrage van het aanvragende Partnerschap is minimaal 40% (voor sub-thema’s 1 en 2 genoemd in par. 1.1) of 30% (voor sub-thema 3 genoemd in par. 1.1) van de subsidiabele projectkosten (niet direct of indirect afkomstig van subsidies of bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken).

  • Minimaal de helft van de eigen financiële bijdrage is samengesteld uit middelen van bedrijven.

  • Minimaal 2% van het projectbudget is gereserveerd voor Monitoring en Evaluatie van het project.

  • Projecten met een projectbudget boven € 5.000.000 moeten door een onafhankelijke partij geëvalueerd worden. De kosten voor een externe evaluatie moeten in het budget zijn opgenomen. Het eind-concept en het eindrapport moeten te zijner tijd bij RVO.nl worden ingediend.

  • Het project mag binnen de looptijd van het project niet commercieel haalbaar zijn conform de OESO-DAC criteria. Dit wordt aangetoond met een standaard rekenmodel (www.RVO.nl/FDW).

  • De interventie moet aantoonbaar financieel duurzaam zijn. Een interventie is financieel duurzaam indien deze na de projectperiode kan voortbestaan zonder subsidie uit FDW of andere subsidies afkomstig van buitenlandse donoren. Dit wordt aangetoond met behulp van een standaard rekenmodel (www.RVO.nl/FDW).

  • Het projectvoorstel moet duidelijk maken dat het niet leidt tot marktverstoring in het partnerland en in Europa.

  • Het project betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen.

  • De aanvraag bedraagt minimaal € 500.000 en maximaal € 4 miljoen subsidie.

  • Het project heeft een maximale looptijd van 7 jaar.

  • De bedrijven dienen een goede reputatie te hebben op het gebied van IMVO. De deelnemende bedrijven zullen een IMVO-beleid (conform de OESO-richtlijnen) bij de subsidieaanvraag overleggen of aantonen dat dit gedurende de looptijd van de subsidie zal worden opgesteld (proportioneel t.o.v. de omvang van het bedrijf. Dit is ter beoordeling aan RVO.nl).

  • De Projectpartners tonen aan te beschikken over voldoende financiële middelen om de eigen bijdrage en het werkkapitaal te kunnen financieren voor het project. Enkele richtlijnen die RVO.nl hiervoor hanteert staan vermeld in het aanvraagformulier.

4.5.2. Projecttoets

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De aanvraag wordt met de projecttoets beoordeeld op de kwaliteit van het beoogde project. De projecttoets bevat criteria waaraan de kwaliteit van het projectvoorstel wordt getoetst. Projecten waarvan de kwaliteit als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen.

De projecttoets bevat de volgende criteria:

  • 1. Beleidsrelevantie: De mate waarin het project beleidsmatig relevant is (minimaal 5 punten). Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

    • De mate waarin het project bijdraagt aan duurzame en inclusieve groei door het verbeteren van waterzekerheid en waterveiligheid in partnerlanden.

    • De mate waarin het voorstel een heldere en juiste probleemanalyse geeft van de sociale, economische en politieke factoren in het land en gebied waar het project zich op richt, een logisch antwoord biedt op die analyse en ingaat op alternatieve oplossingsrichtingen;

    • De mate waarin de projectactiviteiten aansluiten bij, of aanvullend zijn op bestaand beleid van zowel de nationale overheid, de regio, als de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking op de FDW sub-thema's, bestaande programma’s en activiteiten;

    • De mate waarin het project voldoet aan de lokale wet- en regelgeving inclusief die voor milieu-effect rapportage (m.e.r). Als een m.e.r. is verricht dient het eindrapport bij RVO.nl te worden ingediend.

    • De mate waarin het project positieve resultaten oplevert voor de doelgroep, waaronder kwetsbare groepen in de samenleving, en aansluit bij de bestaande behoeften en wensen van de doelgroep8. Dit betekent betrokkenheid van de doelgroep en aandacht voor kwetsbare groepen in de samenleving. Hierbij wordt ook de verhouding tussen de resultaten en de gevraagde subsidie beoordeeld.

  • 2. Interventiestrategie: De mate waarin het project een kwalitatief hoogwaardige en logische interventie-strategie heeft, waarbij duurzaamheid is geïntegreerd in het project. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

    • De mate waarin er een gedegen context- en probleemanalyse is over de economische omstandigheden, milieu en klimaat, en kwetsbare groepen (economische grondslag). De doelgroep moet duidelijk worden geïdentificeerd en hun wensen en behoeften beschreven (kwalitatief en kwantitatief). Via een uitgewerkte ‘theory of change’ wordt de interventiestrategie bepaald.

    • De mate waarin de beoogde interventiestrategie aansluit bij de lokale situatie en de te bereiken doelstellingen van het project;

    • De mate waarin de beoogde interventie technisch en sociaal haalbaar is;

    • De mate waarin het project vernieuwend is. De vernieuwing kan bijvoorbeeld worden bewerkstelligd door innovatieve processen of producten;

    • Verdienmodel: het project mag binnen de looptijd niet commercieel haalbaar zijn. (conform de OESO-DAC criteria). De mate waarin via het verdienmodel voldoende omzet gegenereerd wordt (bestaande uit de inkomsten, de subsidie en eigen bijdrage)om de kosten van beheer, onderhoud en de financiële lasten op te kunnen brengen.

    • Grensoverschrijdend: Alleen projecten op het gebied van waterbeheer mogen grensoverschrijdend zijn waarbij de meerwaarde van grensoverschrijdende activiteiten duidelijk moet worden gemaakt.

  • 3. Duurzaamheid: De mate waarin het project duurzaam is. Het project moet een voldoende score op duurzaamheid inclusief de IMVO eisen. Duurzaamheid wordt getoetst volgens het FIETS-principe. Het project moet financieel, institutioneel, ecologisch, technisch en sociaal duurzaam zijn waaronder aandacht voor de dwarsdoorsnijdende thema’s gender (vrouwen), goed bestuur, klimaat en milieu. Duurzaamheid moet verwerkt zijn in het systeem van monitoring en bijsturing.

  • 4. Kwaliteit projectplan. Het project dient duidelijk en logisch beschreven te zijn. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

    • De mate waarin het project is uitgewerkt in activiteiten, outputs en outcomes (zie annex 4);

    • De mate waarin er een helder verband is tussen activiteiten, outputs, outcomes en benodigde middelen;

    • De mate waarin de beoogde outcomes, outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden zijn uitgewerkt;

    • De mate waarin het project concrete resultaten bevat.

  • 5. Prijs-kwaliteit:

    • Schaal: Het project dient ofwel een aantoonbaar eenmalige grote outcome te hebben, ofwel aantoonbaar de potentie hebben om op termijn een grotere groep begunstigden te bereiken (impact).

    • Prijs-kwaliteit: Het projectbudget en de gevraagde subsidie moet in verhouding staan tot de beoogde resultaten, waarbij tevens de hoogte van de eigen bijdragen van de Projectpartners in het projectbudget en het aandeel van de deelnemende bedrijven daarin worden beoordeeld.

  • 6. Risico’s, monitoring en bijsturing. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

    • Het projectvoorstel geeft een realistische analyse van de risico’s en maatregelen om deze risico’s te mitigeren. Hieronder vallen in ieder geval risico’s die het behalen van de beoogde projectresultaten kunnen beïnvloeden.

    • Het projectvoorstel bevat een deugdelijk systeem voor monitoring en evaluatie, inclusief aandacht voor duurzaamheid.

    • De mate waarin IMVO-risico’s worden gemitigeerd binnen het project. De aanvrager levert bij projecten met een medium tot hoog risicoprofiel een risicoanalyse van het project aan volgens de OESO richtlijnen van mogelijke ongewenste effecten in de toeleveringsketens van het te financieren project. Het betreft een analyse van de ketens van de meest elementaire grondstoffen en halffabricaten voor de fabricatie van het eindproduct. In het geval er reële risico’s bestaan op niet-naleving van de OESO richtlijnen in deze ketens, dient de aanvrager aan te geven welke maatregelen hij zal nemen om deze risico’s te ondervangen, hoe de aanvrager de naleving ervan zal monitoren en hoe deze informatie beschikbaar zal zijn voor belangstellende stakeholders (proces van due diligence). In het geval de risico-inschatting nog niet volledig kan worden gedaan voor aanvang van het project dient de aanvrager dit aan te geven in het voorstel en het ontbrekende deel van de risicoanalyse op te nemen als onderdeel van Resultaat 1 van het projectplan.

Revolverend Fonds

Als subsidie wordt gevraagd voor de opzet en uitvoering van het instrument RF moet dit aan de volgende criteria voldoen (het RF mag ook zonder subsidie door een partner worden opgezet en uitgevoerd).

  • 1. Ten aanzien van de doelgroep van het RF:

    • Het PPP en het RF moeten leiden tot een netto verbetering van de omstandigheden van de doelgroep en mag niet bijdragen aan een onacceptabele schuldenlast van de begunstigde (de aanvrager van de lening).

    • De lening moet binnen de looptijd van het PPP aflosbaar zijn.

  • 2. Het Revolverende Fonds (RF) moet een juridische status hebben en een bestaande Micro-Financieringsinstelling (MFI) moet project partner in het PPP zijn:

    • Het RF moet een juridische status hebben met directe betrokkenheid van een of meer MFIs.

    • Alleen een bestaande, juridisch geregistreerde instelling met de status en vergunningen van financieel intermediair voor micro-financiering mag als zodanig optreden richting de doelgroep.

    • Het RF moet specifiek gekoppeld zijn aan investeringen gerelateerd aan een FDW sub-thema en het RF moet aantoonbaar een aanvulling zijn op de bestaande MFI portfolio.

    • Duidelijk moet zijn wie juridisch verantwoordelijk is en wie eigenaar/beheerder van het RF is.

    • Er moet een aparte financiële administratie gevoerd worden en apart gerapporteerd worden.

  • 3. Een Revolverend Fonds moet noodzakelijk en proportioneel zijn en zelfvoorzienend kunnen worden:

    • Dealflow: De noodzaak en financiële duurzaamheid van het RF moet worden aangegeven door de verwachte uit te zetten financiële producten (regio, aantal potentiele en verwachte klanten, terugbetalingspercentage, etc.).

    • Zelfvoorzienend: Een Fonds is zelfvoorzienend als het zonder aanvullende subsidie financieel kan voortbestaan na de looptijd van het project (maximaal 7 jaar). De mogelijke continuïteit van het financieringsinstrument dient door middel van langjarige financiële prognoses te worden aangetoond. Het voorstel moet aangeven wat de investeringsvoorwaarden zijn, de rendementsdoelstelling, de verwachte winst en verlies, apparaatskosten, inflatie etc. Het opbouwen van een reserve voor voortzetting van het RF (‘eigen vermogen’) na de looptijd van het PPP is toegestaan.

    • Proportioneel: de investeringskosten voor de opzet van het RF moeten in een redelijke verhouding zijn ten opzichte van de verwachte dealflow en effectiviteit. De prestatie en effectiviteit van het RF wordt enerzijds gemeten in het aantal uitgezette financiële producten en bereikte huishoudens en MKB; en anderzijds door de bereikte resultaten in termen van de doelgroep, bijv. aangeschafte hardware en positieve effecten hiervan. Dit moet in het voorstel worden gekwantificeerd en later gemonitord en gerapporteerd.

    • Marktconform: Leningen (en andere financieringsproducten) en rente voor de doelgroep moeten marktconform zijn omdat dit anders lokaal marktverstorend kan werken en financieel niet duurzaam is.

De subsidiabele kosten voor een Revolverend Fonds staan aangegeven in par. 3.2

4.5.3. Partnerschapstoets

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De partnerschapstoets bevat criteria die een oordeel geven over de kwaliteit en doelmatigheid van het aanvragende partnerschap. Aanvragen van partnerschappen waarvan de kwaliteit als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen. De partnerschapstoets bevat de volgende criteria:

  • 1. De capaciteit van het partnerschap: Bij de beoordeling van de capaciteit van het partnerschap is de capaciteit van de verschillende individuele partijen van belang. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

    • de mate waarin de Projectpartners beschikken over relevante expertise en zeggenschap (op het gebied van samenwerking, het thema, de context waarin gewerkt zal worden en indien relevant op het gebied van lokaal beleid en lokale wet en regelgeving). Hierbij wordt onder andere gekeken naar track record van de afgelopen drie jaar: De partijen zijn op grond van de door hun inspanningen in de afgelopen drie jaren behaalde resultaten in staat om geplande ‘outputs’ en ‘outcomes’ te realiseren, om de bijdragen van derden die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de projecten daadwerkelijk te verkrijgen, en om de duurzaamheid van de projecten te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep. Het project sluit aan bij de huidige activiteiten en strategie van de Projectpartners;

    • de mate waarin het partnerschap beschikt over voldoende capaciteit op het gebied van projectmanagement, governance, monitoring en evaluatie en financieel en administratief management om het project succesvol te kunnen uitvoeren en hierover verantwoording af te leggen;

  • 2. De meerwaarde van het partnerschap: Het is van belang dat de partijen aantonen dat ze gezamenlijk een voorstel uitvoeren. Uit het voorstel moet blijken waarom en hoe de samenwerking meerwaarde oplevert voor het inhoudelijke doel van het project, ten opzichte van zelfstandige aanvragen van partijen. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:

    • De mate waarin het partnerschap een strategische meerwaarde (voor de OS-doelstellingen) heeft. Het projectplan toont de strategische meerwaarde van het partnerschap aan die kan liggen in verschillende factoren, zoals synergie (thematische specialisatie), efficiencywinst (intern functioneren partnerschap), of vernieuwing van producten/processen.

    • De mate waarin het partnerschap is gebaseerd op een haalbaarheidsanalyse. In deze analyse is in ieder geval aandacht besteed aan de succes- en risicofactoren dan wel de zwakke/sterke punten van het partnerschap. De haalbaarheidsanalyse signaleert risico’s en bevat concrete maatregelen om deze te beheersen.

4.6. Puntenverdeling partnerschapstoets en projecttoets

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

In totaal zijn er 100 punten te verdienen bij de project en partnerschapstoets. Dit is als volgt verdeeld.

Totaal aantal punten

100

Projecttoets

70

Partnerschapstoets

30

Ook geldt een minimum aantal punten voor de project- en partnerschapstoets. Voorstellen die niet voldoen aan deze eis worden afgewezen. Het minimaal aantal punten voor de project en partnerschapstoets zijn in de tabel hieronder weergegeven.

Binnen de projecttoets moet bovendien voldoende punten worden gescoord op de onderdelen Beleidsrelevantie, Interventiestrategie en Duurzaamheid (FIETS criteria). Wordt aan deze eis niet voldaan dan wordt het voorstel afgewezen, ook indien het totaal aantal punten op de project- en partnerschapstoets boven het minimaal aantal punten ligt.

Minimaal aantal punten

 

Projecttoets (totaal)

40

Partnerschapstoets

18

Naast de 100 punten die te verdienen zijn voor de projecttoets en de partnerschapstoets worden er 5 extra punten toegekend voor voorstellen voor activiteiten in één van de OS-partnerlanden.

Bonuspunten

 

Partnerlanden

5

5. Beslissing subsidieaanvraag en uitvoering

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

5.1. Beslissing subsidieaanvraag

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Binnen 22 weken na de uiterste indieningsdatum voor de aanvragen wordt besloten of de aanvraag subsidie toegewezen krijgt. Partnerschappen zullen door RVO.nl worden geïnformeerd over de beslissing. Bij afwijzing van de aanvraag zullen de redenen van afwijzing worden medegedeeld.

5.2. Administratieve lasten

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Een toets op administratieve lasten voor aanvragers is uitgevoerd volgens een standaard rekenmodel waarbij de administratieve lasten zijn geschat op 0,4% van het totale subsidie budget. Aangezien administratieve lasten tijdens de uitvoering en verantwoording in het project opgenomen kunnen worden, zijn alleen administratieve lasten van de subsidieaanvraag meegenomen. Er zijn verschillende maatregelen getroffen die zullen helpen om de administratieve lasten zoveel beperkt mogelijk te maken, zoals het aanbieden van voorlichtingsbijeenkomsten, intake gesprekken en het vereenvoudigen van de procedure en formulieren op basis van de feedback verkregen na de eerste call van het Fonds Duurzaam Water.

Annex I: Landenlijst

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

1.

Afghanistan

2.

Albanië

3.

Algerije

4.

Angola

5.

Armenië

6.

Bangladesh

7.

Benin

8.

Bhutan

9.

Bolivia

10.

Bosnië Herzegovina

11.

Burkina Faso

12.

Burundi

13.

Cambodja

14.

Colombia

15.

Congo DR

16.

Djibouti

17.

Egypte

18.

Eritrea

19.

Ethiopië

20.

Filipijnen

21.

Gambia

22.

Georgië

23.

Ghana

24.

Guatemala

25.

India

26.

Indonesië

27.

Jemen

28.

Jordanië

29.

Kaapverdië

30.

Kenia

31.

Kosovo

32.

Laos

33.

Libië

34.

Macedonië

35.

Madagaskar

36.

Malawi

37.

Maldiven

38.

Mali

39.

Marokko

40.

Moldavië

41.

Mongolië

42.

Mozambique

43.

Myanmar

44.

Nepal

45.

Nicaragua

46.

Niger

47.

Nigeria

48.

Pakistan

49.

Palestijnse gebieden

50.

Peru

51.

Rwanda

52.

Sao Tomé

53.

Senegal

54.

Sierra Leone

55.

Somalië

56.

Sri Lanka

57.

Suriname

58.

Tanzania

59.

Thailand

60.

Tunesië

61.

Uganda

62.

Vietnam

63.

Zambia

64.

Zimbabwe

65.

Zuid-Afrika

66.

Zuid-Sudan

  1. Het aanvraagformulier is geplaatst op www.rvo.nl/fdw. ^ [1]
  2. Besluit van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 21 maart 2012, nr. DJZ/BR/0311-2012, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006, Fonds Duurzaam Water (FDW), Stcrt. 2012, nr. 6036. ^ [2]
  3. Geeft invulling aan motie Dikkers (32505/27), alsmede motie Ferrier (32605/45) en El Fassed (32605/34). ^ [3]
  4. De formele definitie van een PPP is conform art. 10.1 Subsidieregeling BZ: een samenwerkingsverband van enerzijds een of meer partijen afkomstig uit de kring van de overheid en anderzijds een of meer particuliere organisaties zonder winstoogmerk of partijen uit de kring van het bedrijfsleven, gericht op de realisering van gezamenlijk onderschreven doelstellingen door uitvoering van activiteiten op een zodanige wijze dat elk van de partijen een deel van de daartoe benodigde inspanningen levert en een deel van de daarmee gepaard gaande risico’s draagt. ^ [4]
  5. Conform OESO-DAC criteria, dit wordt in de beoordeling getoetst. ^ [5]
  6. Besluit van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 24 juli 2012, nr. MinBuZa-2012.16922, tot vaststelling van beleidsregels houdende algemene bepalingen voor subsidieverlening ten behoeve van activiteiten in het kader van ontwikkelingssamenwerking (Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking 2012), Stcrt. 2012, nr. 15896. ^ [6]
  7. In afwijking van het Standaardkader ontwikkelingssamenwerking komen ook andere partijen dan maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk, die grensoverschrijdend werken in aanmerking voor subsidie. ^ [7]
  8. Geeft invulling aan motie Dikkers (32605/28) en motie El Fassed (32605/34). ^ [8]
Naar boven