Onderlinge regeling Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten ex art. 38, eerste lid,
Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (beschikbaarstelling detentiecapaciteit)
Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten,
Overwegende, dat in onderdeel D van de Slotverklaring van het bestuurlijk overleg
over de toekomstige staatkundige positie van Curaçao en Sint Maarten op 2 november
2006 is afgesproken dat Curaçao, Sint Maarten en Nederland op basis van een onderlinge
regeling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, met elkaar zullen samenwerken om te voorzien in het beschikbaar stellen van detentiecapaciteit
ten behoeve van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ten behoeve van elkaar;
Overwegende dat, in het justitieel vierpartijen overleg van 12 december 2012, waarin
door de Ministers van Justitie van het Koninkrijk der Nederlanden is uitgesproken
dat Aruba deel gaat nemen aan de onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende de samenwerking tussen Curaçao, Sint Maarten en Nederland op het gebied
van de onderlinge beschikbaarstelling van detentiecapaciteit.
Gelet op artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;
Komen het volgende overeen: