Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 16-05-2024.
Geldend van 01-07-2021 t/m 30-06-2024

Besluit van 28 januari 2014 tot aanwijzing van de gevallen waarin verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties tot het vestigen van rechtsmacht verplichten (Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, van 18 december 2013, nr. 465893;

Gelet op artikel 6 van het Wetboek van Strafrecht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 15 januari 2014, nr. W03.13.0466/11);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, van 22 januari 2014, nr. 474396;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Definitiebepaling

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Paragraaf 2. Verplichtingen in het kader van de Verenigde Naties

Artikel 2

  • 2 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in artikel 273f van de wet, voor zover het feit is begaan tegen een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.

  • 3 De bijlage van dit besluit vermeldt de verdragen die tot het vestigen van rechtsmacht als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met d, f, en het tweede lid verplichten.

Paragraaf 3. Verplichtingen in het kader van de Raad van Europa

Artikel 3

  • 1 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt:

    • a. aan een van de misdrijven omschreven in artikel 273f van de wet, en in de artikelen 231, 321, 350 en 416 tot en met 417bis van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau totstandgekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel, indien het feit is begaan tegen een Nederlander;

    • b. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 240b, 242 tot en met 250 en 273f van de wet, indien het feit is begaan tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft welke Nederlander of vreemdeling de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;

    • c. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 240 tot en met 240b, 242, 244 tot en met 246, 248a, 248d, 266, 273f, 284, 285, 285b, 285c, 296 en 300 tot en met 304 van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 33 tot en met 40 van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, indien het feit is begaan tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft.

  • 2 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 138ab, 138b, 139c, 139d, 161sexies, 225, 226, 227, 240a, 240b, 326, 326c, 350, 350a en 351 van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 2 tot en met 10 van het op 23 november 2001 te Budapest totstandgekomen Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken en een van de misdrijven omschreven in de artikelen 137c tot en met 137e, 261, 262, 266, 284 en 285, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 3 tot en met 6 van het op 28 januari 2003 te Straatsburg totstandgekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, betreffende de strafbaarstelling van handelingen van racistische en xenofobische aard verricht via computersystemen.

  • 3 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in artikel 273f van de wet, voor zover het feit is begaan tegen een persoon die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, en in de artikelen 231, 321, 350 en 416 tot en met 417bis van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau totstandgekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel, indien het feit is begaan buiten de rechtsmacht van enige staat.

  • 4 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 131, 132, 134a, 140a en 205 van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 5, 6, 7 en 9 van het op 16 mei 2005 te Warschau tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2006, 34).

  • 5 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 240 tot en met 240b, 242, 244 tot en met 246, 248a, 248d, 266, 273f, 284, 285, 285b, 285c, 296 en 300 tot en met 304 van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 33 tot en met 40 van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

  • 6 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 134a, 140a en 421 van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 2 tot en met 6 van het op 22 oktober 2015 te Riga tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2016, 180).

  • 7 In de gevallen, bedoeld in het derde lid, kan de vervolging ook plaatshebben, indien de verdachte eerst na het begaan van het feit een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft gekregen.

  • 8 De bijlage van dit besluit vermeldt het verdrag dat tot het vestigen van rechtsmacht als bedoeld in het eerste lid, onder b, verplicht.

Paragraaf 4. Verplichtingen in het kader van de Europese Unie

Artikel 4

  • 1 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt:

    • a. Aan het misdrijf omschreven in artikel 177 van de wet, voor zover het feit is begaan tegen een Nederlander of een Nederlandse ambtenaar en daarop door de wet van het land waar het is begaan, straf is gesteld;

    • b. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 177, 225, 227b en 323a van de wet, voor zover het feit is begaan door een Nederlandse ambtenaar of door een persoon in de openbare dienst van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie en daarop door de wet van het land waar het is begaan, straf is gesteld;

    • c. aan een terroristisch misdrijf, indien het misdrijf is begaan met het oogmerk de bevolking of een deel der bevolking van Nederland vrees aan te jagen, een Nederlandse overheid of een in Nederland gevestigde instelling of organisatie van de Europese Unie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, of de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van Nederland of een in Nederland gevestigde instelling of organisatie van de Europese Unie ernstig te ontwrichten of te vernietigen;

    • d. aan een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, indien het misdrijf is begaan met het oogmerk een terroristisch misdrijf als in onderdeel c omschreven voor te bereiden of gemakkelijk te maken.

  • 3 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de persoon in de openbare dienst van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 363 tot en met 364a van de wet.

  • 4 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan het misdrijf omschreven in artikel 273f van de wet.

  • 5 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan het misdrijf omschreven in artikel 273f van de wet, indien het feit is gepleegd tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft.

  • 7 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 420bis tot en met 420ter van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 3 en 4 van richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PbEU 2018, L 284).

  • 8 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 138ab, 138b, 138c, 139c, 139d, 225, 232, 234, 310, 312, tweede lid, onder 3°, 317, 321, 326, 350a, 350c, 350d, onderdeel a, van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 3 tot en met 8 van de richtlijn (EU) 2019/713 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet contante betaalmiddelen en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad (PbEU 2019, L123);

  • 9 In de gevallen, bedoeld in tweede en het vierde lid, kan de vervolging ook plaatshebben, indien de verdachte eerst na het begaan van het feit een vaste woon- of verblijfplaats heeft gekregen.

  • 10 De bijlage van dit besluit vermeldt de verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties die tot het vestigen van rechtsmacht als bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid verplichten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 28 januari 2014

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten

Uitgegeven de vijfde februari 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten

Bijlage bij het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht

Artikel 2, eerste lid, onder a

  • Het op 16 december 1970 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen (Trb. 1971, 50);

  • Het op 23 september 1971 te Montreal tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart (Trb. 1971, 218);

  • Het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (Trb. 1964, 115), zoals gewijzigd door het op 4 april 2014 te Montreal tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (Trb. 2019, 140 en Trb. 2020, 3).

Artikel 2, eerste lid, onder b

  • Het op 10 maart 1988 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart en het Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat (Trb. 1989, 17 en 18);

  • Het op 14 oktober 2005 te Londen tot stand gekomen Protocol van 2005 bij het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart (Trb. 2006, 223);

  • Het op 14 oktober 2005 te Londen tot stand gekomen Protocol van 2005 bij het Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat (Trb. 2006, 224).

Artikel 2, eerste lid, onder c

  • Het op 17 december 1979 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars (Trb. 1981, 53).

Artikel 2, eerste lid, onder d

  • Het op 14 december 1973 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten (Trb. 1981, 69);

  • Het op 9 december 1994 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de veiligheid van VN-personeel en geassocieerd personeel (Trb. 1996, 62).

Artikel 2, eerste lid, onder f

  • Het op 9 december 1999 te New York totstandgekomen Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme (Trb. 2000, 12).

Artikel 2, tweede lid

  • Het op 25 mei 2000 te New York tot stand gekomen Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind (Trb. 2001, 63);

  • Het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (Trb. 2001, 68);

  • Het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (Trb. 2001, 69);

  • Het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (Trb. 2001, 70).

Artikel 3, eerste lid, onder b

  • Het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Trb. 2008, 58).

Artikel 4, eerste lid, onder a en b, en derde lid

  • Het op 27 september 1996 te Dublin tot stand gekomen Protocol, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (Trb 1996, 330).

Artikel 4, eerste lid, onder c en d, en tweede lid

  • De richtlijn 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PbEU L 88/6).

Artikel 4, vierde en vijfde lid

  • De richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PbEU L 101).