Beleidskader strategische partnerschappen chronische crises
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
1. Inleiding/achtergrond problematiek
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Voor u ligt het Beleidskader chronische crises voor de periode 2014–2016. Het vormt
de leidraad bij het beoordelen van de aanvragen voor de periode 2014–2016.
Staten die zich hebben ontworsteld aan een conflict zien zich geconfronteerd met een
samenleving die op vele fronten ontwricht is. Internationaal wordt steeds nadrukkelijker
onderkend, dat mensen en gemeenschappen in deze staten vaak niet in staat zijn op
duurzame wijze een zelfstandig bestaan op te bouwen, en dat zij leven zonder voldoende
veiligheid en zonder voldoende toegang tot eerste levensbehoeften. Andersom geldt
dat ontwikkelingssamenwerking binnen een integrale benadering een belangrijke bijdrage
kan leveren aan het verbeteren van veiligheid voor burgers en gemeenschappen, door
het tegengaan van onderliggende oorzaken van onveiligheid, instabiliteit en uitsluiting.
In fragiele situaties vallen mensen vaak terug in armoede en onveiligheid. Voorkomen
moet worden dat mensen in een vicieuze cirkel van armoede en onveiligheid terecht
komen. Een snelle transitie van Humanitaire Hulp naar Wederopbouw kan dit voorkomen.
Dit nieuwe samenwerkingsmechanisme moet er voor zorgen dat deze transitie snel plaatsvindt.
Nederland zet zich in voor het verhogen van onder andere menselijke veiligheid (human security), legitieme overheden en het creëren van vredesdividend door de onderliggende oorzaken
van instabiliteit, conflict en uitsluiting aan te pakken. Deze inzet draagt ook bij
aan het scheppen van voorwaarden voor effectieve armoedebestrijding en het bereiken
van de Millennium Development Goals. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van negatieve gevolgen van
de problematiek van fragiele staten en conflictgebieden voor mondiale belangen van
vrede, veiligheid en welvaart. In fragiele- en conflictsituaties zullen eerst de voorwaarden
veiligheid en stabiliteit, moeten worden geschapen alvorens een effectieve bijdrage
aan duurzame ontwikkeling kan worden geleverd. Voorkomen is daarbij niet alleen beter
vanuit menselijk oogpunt, maar ook economisch efficiënter.
In dit beleidskader worden in hoofdstuk 2 de beleidsuitgangspunten geschetst die het
kader vormen voor de nieuwe samenwerkingsvorm zoals die tot stand zal komen. Hierin
wordt onder andere uiteen gezet wat verstaan wordt onder chronische crisis, hoe dit
beleidskader zich verhoudt tot humanitaire hulp en er wordt uitleg gegeven over de
regionale aanpak.
In hoofdstuk 3, wordt een beschrijving gegeven van de nieuwe relatie die het ministerie
van Buitenlandse Zaken aan wil gaan met een aantal Nederlandse NGO’s op het thema
chronische crises; strategische partnerschappen waarin hulporganisaties de vrijheid
krijgen om hun kwaliteiten en ervaringen te gebruiken en waarin administratieve druk
wordt beperkt.
In hoofdstuk 4 wordt stil gestaan bij de selectie van strategische partners. Hierin
wordt onder andere uitgelegd welke organisaties in aanmerking kunnen komen voor een
strategisch partnerschap op het gebied van chronische crises. Het betreft in eerste
instantie Nederlandse NGO’s die een Framework Partnership Agreement met de EU hebben
getekend. Daarnaast worden eenmalig ervaren organisaties toegelaten die in de afgelopen
vier jaar in het kader van een subsidieaanvraag een Organisatietoets met aanvullende
organisatietoets of de Checklist Organisational Capacity Assessment (COCA) hebben
ingediend bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en deze toetsen een positieve
uitkomst hadden. Het proces om te komen tot de strategische partnerschappen vindt
plaats in twee fasen.
In hoofdstuk 5 wordt gedefinieerd aan welke criteria organisaties moeten voldoen om
in aanmerking te komen voor een strategisch partnerschap.
In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële middelen die voor de komende drie jaar
beschikbaar zijn.
Hoofdstuk 7 wordt duidelijk hoe het monitorings- en evaluatiekader er uit ziet. Hierbij
ligt de nadruk op wederzijdse verantwoordelijkheid.
Als laatste wordt het tijdspad geschetst waarbinnen het selecteren van strategische
partners zal moeten plaatsvinden.
2. Beleidsuitgangspunten
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Conflicten en natuurrampen zorgen voor veel menselijk leed en belemmeren sociaaleconomische
ontwikkeling. Voedselonzekerheid, gewapend conflict, een gebrek aan veiligheid en
daarmee samenhangende vluchtelingenproblematiek zorgen voor een instabiele situatie.
Conflicten zijn ook desastreus voor de economie. Uiteindelijk moet de eigen, nationale
overheid voor de veiligheid van de bevolking kunnen zorgen, de mensenrechten kunnen
naleven en de basisvoorzieningen kunnen leveren.
De nota ‘Wat de wereld verdient’ van Minister Ploumen richt zich onder andere op thema’s
die bijdragen aan stabiliteit. In alle onderdelen van het beleid spelen de Internationale
Publieke Goederen (IPG’s) een belangrijke rol. Rond IPG’s spelen grensoverschrijdende
kwesties die landen alleen samen kunnen aanpakken. Vanuit de genoemde nota wordt ingezet
op de IPG’s handel, veiligheid, voedselzekerheid, water, klimaat en migratie. Nederland
kan hier echt verschil maken. Bovendien sluiten deze IPG’s grotendeels aan op de vier
speerpunten van ons beleid.
De regionale doelen die in het kader van dit beleidskader opgesteld zijn sluiten bij
aan de speerpunten. Hierbij ligt de focus op een duurzame transitie van humanitaire
hulp naar structurele ontwikkeling, waarbij het overkoepelende doel veiligheid, stabiliteit
en ontwikkeling moet zijn. Zelfredzaamheid is daarbij van essentieel belang.
De speerpunten zijn onderverdeeld in een aantal resultaatgebieden. De resultaatgebieden
binnen het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde zijn:
-
1. veiligheid voor mensen
-
2. een functionerende rechtsorde
-
3. inclusieve politieke processen
-
4. een legitieme en capabele overheid
-
5. vredesdividend: werkgelegenheid en basisvoorzieningen
Aangezien de inspanningen, en dus de in te zetten middelen, bij moeten dragen aan
de genoemde resultaatgebieden moeten ook de gesubsidieerde programma’s van NGO’s een
bijdrage leveren aan die resultaatgebieden. Bij het opstellen van de regionale doelen,
die later in het document worden toegelicht, is hiermee al rekening gehouden.
De financiering in het kader van dit beleidskader wordt ingezet voor de ontwikkeling
van activiteiten in chronische crises, met de focus op veiligheid en stabiliteit via
een snelle transitie van Humanitaire Hulp naar Wederopbouw. Onder de term ‘chronische
crisis’ wordt het volgende begrepen:
‘Those environments in which a significant proportion of the population is acutely
vulnerable to death, disease and disruption of livelihoods over a prolonged period
of time. The governance of these environments is usually very weak, with the state
having a limited capacity to respond to, and mitigate, the threats to the population,
or provide adequate levels of protection’. De ‘threats’ zoals omschreven in deze definitie kunnen worden veroorzaakt door natuurrampen
en conflicten.
a. Hoe staat dit nieuwe beleidskader t.o.v. humanitaire hulp
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Volgens de Verenigde Naties bevonden zich in 2010 22 landen in een chronische crisis. Tijdens of na een crisis komt het humanitaire hulpproces
op gang, om in de eerste noden te voorzien. Na een humanitaire fase komt het voor
dat het herstel en de wederopbouw van een regio/land niet snel genoeg van start gaat,
waardoor mensen te lang afhankelijk blijven van humanitaire hulp. In het licht van
een goede duurzame ontwikkeling is het van belang dat de transitie naar structurele
ontwikkeling zo spoedig mogelijk op gang komt. De opgestelde doelen in dit beleidskader
moeten ertoe bijdragen dat deze transitie zo snel mogelijk plaatsvindt. Hierbij is
inzet op veiligheid en zelfredzaamheid van essentieel belang.
b. Regionale aanpak
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Een regionaal perspectief op veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling is van belang,
omdat de oorzaken en gevolgen van geweld en conflict vaak een grensoverschrijdend
karakter hebben. Gewelduitbarstingen, criminaliteit, radicalisering, vluchtelingenstromen
en economische crises in zwakke staten en (post)conflictgebieden hebben grote gevolgen
voor buurlanden in de regio en in veel gevallen ook voor verafgelegen landen, waaronder
Europa en Nederland. Een regionaal perspectief op stabiliteit, veiligheid en ontwikkeling
is dan ook een vereiste. De uitvoering van een regionale inzet is echter complex,
vanwege de grote hoeveelheid actoren en ontwikkelingen.
In dit beleidskader ligt de focus op twee regio’s, het Grote Merengebied en de Hoorn
van Afrika.
Voor dit beleidskader omvatten de twee regio’s de volgende landen:
– Grote Merengebied:
○ Democratische Republiek Congo (DRC)
○ Rwanda
○ Burundi
○ Oeganda
|
– Hoorn van Afrika:
○ Somalië
○ Ethiopië
○ Soedan
○ Zuid-Soedan
○ Kenia
○ Eritrea
○ Seychellen
○ Djibouti
|
Per regio is er een aantal centrale doelen vastgesteld die hierna worden uitgewerkt.
Deze uitwerking is indicatief en sluit aan bij de Nederlandse inzet. Organisaties
kunnen ook inzetten op aspecten die niet genoemd zijn in de uitwerking, zolang er
maar een bijdrage wordt geleverd aan de doelen.
Grote Merengebied
De Grote Merenregio kent al bijna twee decennia conflict, chronische instabiliteit
en humanitaire crises, die enorme aantallen slachtoffers maakten. Ondanks dat de regio
de laatste jaren vooruitgang heeft geboekt is ze nog niet stabiel.
Het oosten van de DRC werd in de jaren ’90 het strijdtoneel voor het uitvechten van
de geschillen tussen gewapende groeperingen en veiligheidstroepen van de landen in
de regio. Nog altijd kent de regio een veelheid aan gewapende groeperingen; het merendeel
op het grondgebied van de DRC. Extreme armoede en een jonge bevolking vormen een voedingsbodem
voor deze groeperingen die zichzelf financieren met illegale exploitatie van de natuurlijke
rijkdommen van de DRC. Met de ontplooiing van een VN-vredesmacht en enige vooruitgang
in het herstel van het staatsgezag is het grootschalige gewapende conflict in de jaren
90 veranderd in een hardnekkig ‘low level conflict’ met periodieke toename van geweld
en onveiligheid zonder uitzicht op een duurzame oplossing.
Het hoofddoel van de Nederlandse aanpak in het Grote Merengebied is bijdragen aan stabiliteit.
Doelen
Voortvloeiend uit bovenstaande is een drietal doelen geformuleerd waarop de komende
drie jaar de focus zal liggen binnen het Grote Merengebied.
-
1.
Veiligheid en Rechtsorde:
Doel: De verbetering van Human Security van de inwoners van oostelijk DRC (en de regio)
zorgt voor toename van de stabiliteit in de regio.
Stabiliteit in de Grote Meren regio is in de afgelopen jaren enigszins verbeterd.
Rwanda, Burundi en Uganda boeken resultaten in het ontwikkelen van de rechtstaat en
hun economieën. Deze landen zijn ook partnerlanden van Nederland en hebben bilaterale
programma’s lopen waarbij de focus gelegd is op het versterken van de rechtstaat en
het stimuleren van economische ontwikkeling.
De situatie in Oostelijk DRC is echter zorgwekkend omdat het al lange tijd wordt geteisterd
door conflict en grove schendingen van de mensenrechten, zoals gender based violence.
Oostelijk DRC heeft dan ook een specifieke aanpak nodig die zich richt op de grondoorzaken
van de huidige problemen. Een van deze grondoorzaken is een zwakke (recht)staat die
geen centraal gezag kan uitoefenen in Oostelijk DRC. De aanpak in oostelijk DRC richt
zich daarom met name op het adresseren van onderliggende oorzaken van instabiliteit
door focus te leggen op menselijke veiligheid en economische kansen. De meest destabiliserende
effecten van het zwakke bestuur worden zoveel mogelijk geminimaliseerd door te investeren
in de capaciteit van de lokale bevolking om hun veiligheid te vergroten en om humanitaire
crises te voorkomen of op te vangen in het geval van een crisis.
-
2.
Voedselzekerheid
Doel: De ontwikkeling in het Grote Merengebied zal zijn toegenomen door betere toegang
tot land, verhoogde landbouwproductie en verbeterde toegang tot gezonde voeding.
Het Grote Merengebied wordt sinds twee decennia gekenmerkt door grootschalige conflicten
en catastrofale humanitaire crises die het economische en sociale weefsel op veel
plaatsen verwoestten. Sinds enkele jaren is de situatie aan de beterende hand, maar
dit heeft nog niet overal tot een heropleving van de economie geleid en de situatie
blijft volatiel.
Voedselzekerheid, waardoor de bevolking meer economische en sociale perspectieven
geboden kunnen worden, is een katalysator voor meer stabiliteit in het gebied. Momenteel
echter, kampt met name Burundi met grote voedseltekorten en behoort zij tot de meest
voedsel onzekere landen in de wereld. In DRC is geen sprake meer van een voedseltekort.
De toegang tot voedsel is hier een groter probleem.
Dit is voornamelijk het geval doordat negentig procent van het voedsel in het Grote
Merengebied geproduceerd wordt door kleine boeren, die veelal net genoeg verbouwen
om te voorzien in voedsel voor zichzelf en hun families. Daarbij hebben mensen die
geen toegang hebben tot eigen productie een verhoogde kans op voedselonzekerheid.
Daarom is het van belang dat wordt gewerkt aan betere toegang tot land en een minder
primitieve input ten behoeve van een gediversifieerde voedselproductie (d.m.v. verbeterde
toegang tot hoogwaardige kunstmest en zaden bijvoorbeeld). Hierbij moet zelfredzaamheid
voorop staan. Het gaat namelijk niet om een lineair probleem, maar om een netwerk
van problemen.
Om dit proces te verbeteren en toegang tot gezonde voeding te waarborgen, kunnen ook
efficiënte markten, de ontwikkeling van markt informatiesystemen en grensoverschrijdende
handel kansen bieden. In dit verband kan ook gedacht worden aan off-farm employment,
voornamelijk in de agribusiness.
-
3.
Bevolkingsstromen- en groei:
Doel: Een verbeterde re-integratie van voormalig vluchtelingen en ontheemden in hun
oorspronkelijke woongebieden door het vergroten van hun zelfredzaamheid, mede tegen
de achtergrond van bevolkingsgroei.
De terugkeer van ontheemden (waaronder Internally Displaced People) en voormalig strijders
naar hun voormalige woongebieden is vaak een bron van geweld en één van de oorzaken
van hernieuwde conflicten in het gebied. Door het ontbreken van economisch perspectief
leidt de terugkeer van honderdduizenden vluchtelingen, ontheemden en oud-strijders
tot landconflicten en hernieuwde etnische spanningen. De gebrekkige re-integratie
is bovendien een voedingsbodem voor gewapende groeperingen.
Aandacht is verder nodig voor beperking van de bevolkingsgroei door mogelijkheden
te bieden voor seksuele en reproductieve diensten, waaronder family planning. Specifieke
aandacht is nodig voor de actieve rol die vrouwen kunnen spelen bij het tegengaan
van conflicten (VNVR 1325).
Om verder conflict te voorkomen zal de nadruk moeten liggen op vrede & veiligheid
door aanpak van de oorzaken van conflicten, conflictbemiddeling, conflict sensitieve
interventies en het versterken van de economische positie van vluchtelingen/ontheemden.
Bij het laatste kan de nadruk liggen op het verbeteren van de voedselzekerheid door
ontwikkeling van het aanwezige landbouwpotentieel, verbeterde toegang tot land voor
ontheemden en vluchtelingen, off-farm employment en verbeterde infrastructuur. Gender,
inclusief de strijd tegen seksueel geweld is een belangrijk aandachtspunt.
Hoorn van Afrika
Alle landen in de Hoorn van Afrika, Ethiopië, Kenia, Eritrea, Somalië, Sudan, Zuid-Sudan,
de Seychellen en Djibouti kennen grensoverschrijdende en binnenlandse conflicten die
nauw met elkaar samenhangen. Het chronische en langdurige karakter van deze conflicten
– bijvoorbeeld tussen Ethiopië en Eritrea, Sudan en Zuid-Sudan, instabiliteit en onveiligheid
in Somalië – ondermijnt de stabiliteit in de regio. In veel gevallen is er sprake
van proxy oorlogsvoering, waarbij partijen en milities in buurlanden worden gesteund. Zo zijn
er beschuldigingen van Sudanese steun aan gewapende groepen in Zuid-Sudan en vermeende
steun van Zuid-Sudan aan rebellengroeperingen in Sudan (SPLM-N, SRF).
Naast conflict is terugkerende droogte een permanent probleem in de Hoorn van Afrika.
De mate en langdurigheid waarin de situatie zich momenteel begeeft heeft een significante
toename van de kwetsbaarheid veroorzaakt en de crisis verergerd. Vanwege een tekort
aan water zien we al een toename van intercommunaal geweld in door droogte getroffen
rurale gebieden.
Deze conflicten hebben geleid tot miljoenen ontheemden en vluchtelingen, wat de spanningen
tussen bevolkingsgroepen als ook tussen staten hebben vergroot. Problemen ontstaan
o.a. als vluchtelingenkampen gebruikt worden als uitvalsbasis voor rebellengroepen.
Het is moeilijk om de ergst getroffen gebieden met humanitaire hulp te bereiken. Daarom
vluchten veel mensen van Somalië naar buurlanden Kenia en Ethiopië. Onder hen zijn
veel vrouwen en kinderen. Dit zorgt voor extra druk op host communities – die zelf ook getroffen zijn door de droogte – en veroorzaakt een groter risico
op conflict, onder andere over natuurlijke hulpbronnen.
De onderliggende oorzaken van deze crisis moeten worden geadresseerd in samenhang.
Hierbij zou de focus moeten liggen op lange termijn voedselzekerheid en livelihood resilience. Terwijl de bevolking in de Hoorn van Afrika verdubbeld is sinds de jaren 70, groeiden
voedselproductie en het niveau van livelihood resilience niet mee. Onvoldoende toegang tot landbouwgrond, slechte productieve infrastructuur
en het ontbreken van toegang tot markten spelen een belangrijke rol bij het voorkomen
van een nieuwe crisis.
Doelen
Voortvloeiend uit bovenstaande zijn voor de Hoorn van Afrika de volgende doelen geformuleerd.
-
1.
Veiligheid en rechtsorde
Doel: Het wegnemen van de oorzaken van de chronische instabiliteit in de Hoorn van
Afrika, die bijdragen aan onderontwikkeling, humanitaire nood, piraterij, radicalisering
en migratiestromen in deze regio.
Instabiliteit in Somalië, als een van de zwakste staten in de regio, heeft negatieve
impact op de stabiliteit en ontwikkeling in de gehele regio. Veel van de problemen
(piraterij, radicalisering, migratiestromen etc.) in de regio zijn terug te leiden
tot de situatie in Somalië. Landen in de Hoorn zoals Ethiopië, Eritrea en Kenia mengen
zich al sinds de val van de Somalische regering in de binnenlandse aangelegenheden
van Somalië. Deze inmenging varieert van steun aan bepaalde facties tot proxy oorlogsvoering. Vanuit een regionaal perspectief kiest Nederland dan ook voor een
specifieke benadering van Somalië in aansluiting op de EU-inspanningen.
De landen in de Hoorn van Afrika delen een langdurige, deels cyclische, geschiedenis
van grootschalig geweld. Sudan is, met een onderbreking van elf jaar, sinds zijn onafhankelijkheid
in 1956, verscheurd door een burgeroorlog. Ook na de afscheiding van Zuid-Sudan wachten
conflicten in Darfur en de Nuba mountains (Zuid-Kordofan, Blue Nile) nog op een oplossing. Eén van die conflicten betreft het
olieconflict.
Ethiopië behoorde in de perioden 2001–2010 met een gemiddelde jaarlijkse groei van
8,4% tot de tien snelst groeiende economieën ter wereld. Economische dynamiek wordt
echter ernstig belemmerd door een weinig democratisch systeem, gebrekkige rechtsorde,
repressie, droogte, gebrekkige infrastructuur en een relatief hoge schuldenlast. Het
lokale bedrijfsleven is dan ook nog nauwelijks tot bloei gekomen en de private sector
wordt gedomineerd door staatsbedrijven en multinationals. De gecompliceerde onderlinge
verhoudingen tussen de landen in de Hoorn vormen ook een belemmering voor verdere
economische integratie. Zo verwerkte de Eritrese havenstad Assab in 1997 85% van het
Ethiopische zeetransport: na het uitbreken van de oorlog tussen beide landen kwam
de Ethiopische uitvoer via Assab tot stilstand.
Ook de samenstelling van de exportproducten van de landen in de regio draagt niet
bij aan verdere economische integratie. Zo zijn Sudan en Zuid-Sudan beide olieproducent;
Ethiopië en Eritrea zijn concurrenten als het gaat om de export van goud en potassium.
-
2.
Voedselzekerheid
Doel: De ontwikkeling in de Hoorn van Afrika zal zijn toegenomen door verbeterde toegang
tot land, verhoogde landbouwproductie en verbeterde toegang tot gezonde voeding.
Door strijd om voedsel(verdeling) zorgt voedselonzekerheid voor veel onrust in de
regio en kan leiden tot nieuwe-, en/of uitbreiding van bestaande conflicten. Werken
aan voedselzekerheid is essentieel voor de stabiliteit in de regio. Er is betere voedselhulp
nodig, voornamelijk gericht op de allerarmsten waarbij gestreefd moet worden naar
een conflict sensitieve benadering, eerlijke verdeling en zelfredzaamheid. Het is
belangrijk dat de overgang van humanitaire hulp naar zelfredzaamheid goed verloopt
en er van meet af aan gewerkt wordt aan ontwikkeling van vaardigheden voor mensen,
zodat ze zelfvoorzienend, zelf zorgend en zelf organiserend vermogen ontwikkelen (voornamelijk
in de rurale gebieden). Speciale aandacht zal nodig zijn voor inkomensmogelijkheden
voor specifieke doelgroepen zoals jongeren en vrouwen (vooral voor women headed households).
Op de middellange termijn zijn vooral verhoogde toegang tot land, diversificatie en
verhoging van voedselproductie, efficiënte afzetmarkten, de ontwikkeling van markt
informatiesystemen en grensoverschrijdende handel van belang voor het waarborgen van
de voedselzekerheid.
Door de mate en langdurigheid van droogte loopt de voedselproductie en daarmee de
zelfredzaamheid van gemeenschappen gevaar. Inzetten op efficiënter watergebruik en
wateropslag in combinatie met verbetering van bodemvruchtbaarheid, behoud van cruciale
ecosystemen en toegang van kleine boeren tot ‘input’ markten zorgt voor robuuste productiesystemen
die bestand zijn tegen klimaatverandering.
-
3.
Migratie en bevolkingsgroei
Doel: Draag bij aan de stabiliteit van de regio door een verbeterde re-integratie
van, verzoening met en weerbaarheid van voormalig IDP’s en vluchtelingen in hun nieuwe
en oude leefgebied.
De etnische en sociaaleconomische spanningen zorgen voor de dreiging van uitbraak
van geweld tussen verschillende groeperingen. Om deze spanningen weg te nemen zal
gewerkt moeten worden aan de onderliggende oorzaken van conflict.
In de Hoorn van Afrika zijn de landen Somalië, Soedan, en in mindere mate Ethiopië,
belangrijke landen als het gaat om migratiestromen. IDP’s en vluchtelingen die terugkeren
naar hun oorspronkelijke gebieden, of zich vestigen in nieuwe gebieden, kunnen een
grote druk leggen op (sociale) voorzieningen met conflict tot gevolg. Verbetering
van voedselzekerheid kan een mogelijkheid zijn om een dergelijk conflict te voorkomen.
Het grootste deel van de vluchtelingen in bijvoorbeeld Kenia is ondergebracht in Dadaab,
het grootste en dichtstbevolkte vluchtelingenkamp ter wereld. In Dadaab leven sommige
vluchtelingen al meer dan 40 jaar en hun (klein) kinderen zijn er geboren. In Kenia
leven Somalische vluchtelingen constant onder de dreiging dat ze op korte termijn
verplicht terug moeten keren. In Kenia blijven ze ondertussen verstoken van bepaalde
burgerrechten, om hun integratie in de Keniaanse samenleving te verhinderen.
Wanneer Somaliërs gedwongen worden gerepatrieerd, dan kan hun terugkeer leiden tot
grote spanningen in Somalië. Na 20 jaar burgeroorlog is de situatie daar fragiel.
De nog prille wederopbouw kan gemakkelijk verstoord worden door de terugkeer van vluchtelingen
die in hun levensbehoeften moeten voorzien. Deze vluchtelingen zullen de competitie
om werk en inkomen versterken en als nieuwkomers lopen ze het risico gerekruteerd
te worden door (internationale) criminele organisaties en extremistische groeperingen.
Het tegengaan van seksueel geweld en het bieden van diensten op het gebied van seksuele
en reproductieve gezondheid, waaronder family planning, zijn voorwaarden voor participatie
van vrouwen in ontwikkelingsprocessen.
3. Beschrijving nieuw type relatie
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Dit nieuwe beleidskader is erop gericht strategische partnerschappen tot stand te
brengen tussen een aantal non-gouvernementele organisaties (NGO’s) en het Nederlandse
Ministerie van Buitenlandse Zaken (minBuZa). Een strategisch partnerschap is niet
meer gebaseerd op controle op de precieze uitvoering van activiteiten, maar gaat uit
van bewezen kwaliteiten van de organisatie en in het verleden behaalde resultaten.
Deze dienen als basis voor vertrouwen waarop de strategische partnerschappen worden
gebouwd.
Het strategisch partnerschap blijft niet beperkt tot de subsidierelatie. Organisaties
waarmee de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een strategisch
partnerschap aangaat worden een echte partner. Die partners werken gezamenlijk aan
de geformuleerde regionale doelen. Om dit succesvol te laten zijn moet er nauwe samenwerking
plaatsvinden. Hiertoe kunnen de verschillende partijen bijvoorbeeld elkaars netwerken
openstellen, zoals toegang tot nationale en regionale overheden en toegang tot lokale
organisaties. Organisaties die een partnerschap met minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking aangaan krijgen daarnaast een rol bij de ontwikkeling
van regionaal beleid. Door de ervaringen die zij hebben en die zij opdoen via het
partnerschap, kunnen zij een nuttige bijdrage leveren aan (regionale) discussies over
eventuele wijzigingen in en inrichting van het regionale beleid. Delen van ervaringen
en delen van kennis over bepaalde onderwerpen of regio’s bijvoorbeeld maakt hier een
belangrijk onderdeel van uit.
Bij een strategisch partnerschap hoort ook dat organisaties een grote mate van vrijheid
krijgen in het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten die bijdragen aan de gestelde
doelen. De combinatie van bewezen kwaliteit en vertrouwen zorgt ervoor dat er geen
controle vooraf, door MinBuZa, zal plaatsvinden op de exacte activiteiten die organisaties
ontwikkelen. Over behaalde resultaten zullen de partners elkaar aanspreken. Alle partners
hebben hun eigen manier van werken, hebben hun eigen netwerken, ervaringen en kwaliteiten.
Uitwisseling van al deze elementen is in dit partnerschap van grote waarde voor het
slagen van de partnerschappen. Elkaars kwaliteiten benutten vergroot de kans op succes.
De partners onder dit beleidskader zullen jaarlijks met elkaar in overleg gaan over
de vorderingen op de geformuleerde doelen. Hierbij zal bekeken worden wie welke activiteiten
heeft ondernomen en wat deze activiteiten hebben bijgedragen aan het behalen van de
doelen. Het ontwikkelen van concrete activiteiten op operationeel niveau is aan de
NGO’s zelf. Gebruik maken van elkaars kennis, ervaring en netwerk wordt hierbij gestimuleerd.
Door nauwe samenwerking en nauw overleg wordt de inzet van de partners versterkt en
is de kans op succes een stuk groter.
Vrijheid voor NGO’s om eigen activiteiten te ontwikkelen en ervaringen te benutten
is in lijn met een aanbeveling van de OESO. De OESO ‘focus on strategic and substantive issues instead of constantly chasing funds’.
Veiligheidstrainingen
Tot dusverre konden alle NGO’s die in risicogebieden actief zijn in aanmerking komen
voor een subsidie voor veiligheidstrainingen van maximaal 50% van de kosten. Met ingang
van de onder dit beleidskader omschreven strategische partnerschappen komt de separate
financiering van veiligheidstrainingen voor medewerkers van Nederlandse NGO’s te vervallen.
Wanneer strategische partners veiligheidstrainingen willen aanbieden aan het eigen
personeel, kan dat betaald worden uit de middelen die ontvangen worden voor dit strategische
partnerschap.
4. Selectie van strategische partners
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Partnerschappen staan open voor Nederlandse maatschappelijke organisaties met Nederlandse
rechtspersoonlijkheid, zonder winstoogmerk. Dit kunnen ook Nederlandse dochters zijn
van Internationale NGO’s. De organisaties die in aanmerking willen komen als partner
zetten zich in voor humanitaire hulp/structurele armoedevermindering in de eerder
genoemde prioritaire regio’s en heeft minimaal vijf jaar ervaring op het terrein van
humanitaire hulp. Daarnaast is het van belang dat NGO’s een conflict sensitieve en
conflictpreventieve benadering hanteren.
4.1. Twee mogelijke ingangen in de selectieprocedure
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Uitgaan van strategische partnerschappen veronderstelt duidelijke afspraken op strategisch
niveau en de nodige vrijheid voor partners op operationeel niveau. Dit zonder concessies
te doen aan kwaliteit en verantwoording. Bovendien dienen de beperkte beschikbare
middelen zo efficiënt mogelijk te worden ingezet. Daarom is de keuze gemaakt om maximaal
acht organisaties tot een strategisch partnerschap toe te laten die voldoen aan hoge
internationale kwaliteitsstandaarden. Er staan twee ingangen tot de selectieprocedure
van de strategische partners open.
Europees Framework Partnership Agreement
De selectieprocedure staat open voor Nederlandse organisaties die een Framework Partnership Agreement hebben gesloten met de Europese Commissie
op het gebied van humanitaire hulp. De Europese Unie volgt een NGO beoordelingsproces
dat heeft geleid tot een door DG ECHO opgestelde lijst van 203 NGO’s uit 27 EU lidstaten
die voldoen aan de kwaliteitseisen van de EU. De door de EU gestelde criteria zijn
vergelijkbaar met de criteria die het ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert om
de organisatorische kwaliteit van subsidieaanvragers te beoordelen.
De EU is wereldwijd de voornaamste humanitaire donor wanneer alle hulp van de Unie
en de individuele lidstaten wordt samengenomen. De Commissie stelt de beginselen voor
die als basis zullen dienen voor de toekomstige Europese consensus over humanitaire
hulp van de Europese Unie (EU). Deze gemeenschappelijke verklaring heeft ten doel
de efficiëntie van de hulp te verbeteren door het optreden van de EU en haar lidstaten
beter op elkaar af te stemmen. Voorts is de deelname van alle actoren aan acties essentieel.
Het betreft met name Europese en plaatselijke niet-gouvernementele organisaties (ngo’s),
het bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden (OCHA) van de Verenigde
Naties en de Beweging van het Rode Kruis/de Rode Halve Maan. Om snelheid en kwaliteit
bij de verstrekking van de humanitaire hulp te verzekeren, dienen de partners te worden
gekozen aan de hand van een aantal criteria. Een belangrijk criterium dat de EU hanteert
betreft een ‘hoge professionele standaard, ervaring en het vermogen in te spelen op
geconstateerde behoeften’. Met de systematiek zoals hier gepresenteerd wordt aangesloten bij de hoge kwalitatieve
standaarden die de EU hanteert.
COCA
Naast de FPA staat de selectieprocedure voor een strategisch partnerschap eenmalig
open voor Nederlandse organisaties die in de afgelopen vier jaar in het kader van
een subsidieaanvraag een Organisatietoets met aanvullende organisatietoets of de Checklist
Organisational Capacity Assessment (COCA) hebben ingediend bij het ministerie van
Buitenlandse Zaken en deze toetsen een positieve uitkomst hadden. Toelating op basis
van een positieve organisatietoets met aanvullende organisatietoets of een COCA geldt
alleen voor de eerste selectieronde voor de periode 2014–2016. Voor toekomstige selectierondes
zullen alleen nog organisaties met een FPA worden toegelaten.
In aanmerking voor een strategisch partnerschap komen dus Nederlandse organisaties
die ofwel op de EU-lijst staan ofwel een positieve organisatietoets dan wel COCA hebben
ondergaan bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
4.2. Selectie in twee fasen
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Om versnippering van activiteiten, met Nederlands geld gefinancierd, te voorkomen,
zullen niet alle Nederlandse NGO’s die zich aanmelden financiële middelen toebedeeld
krijgen. Er zal daarom een verdere selectie plaatsvinden.
4.2.1. Fase 1
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Om in aanmerking te kunnen komen als strategisch partner dienen de NGO’s zich te richten
op één van de twee regio’s. De keuze voor één van de regio’s zorgt ervoor dat de middelen
gericht worden ingezet en dat fragmentatie wordt tegengegaan. Het staat betrokken
organisaties uiteraard vrij om met geld uit andere bronnen in meerdere regio’s te
werken, maar in een strategisch partnerschap wordt gevraagd om te focussen.
Anders dan bij een reguliere tenderprocedure stellen de NGO’s die in aanmerking willen
komen voor een strategisch partnerschap met BZ geen uitgewerkt programmavoorstel op,
maar een track record waarin zij moeten aantonen dat zij de regio met zijn problemen en gevoeligheden kennen
en dat zij in staat zijn om in de gekozen regio successen te behalen met betrekking
tot de door het ministerie van Buitenlandse Zaken gestelde doelen. Door de focus te
leggen op in het verleden behaalde successen op de geformuleerde doelen kan verschil
in kwaliteit tussen NGO’s duidelijk worden. Ervaring en resultaten kunnen zijn behaald
met zowel financiering van het ministerie van Buitenlandse Zaken als financiering
van anderen.
Het Track Record moet geschreven worden op basis van de ervaringen van de Nederlandse
organisatie zelf. Dit is tenslotte ook de organisatie waar het ministerie van Buitenlandse
Zaken een strategisch partnerschap mee aan gaat. Om dit verder te specificeren vindt
u hieronder de ervaringen die u kunt gebruiken voor het invullen van het Track Record.
Het basisprincipe is dat u de ervaringen kan gebruiken die u hebt opgedaan als beheerder
van projecten. Definitie projecten in beheer: de verantwoordelijkheid voor en sturing
van projecten gefinancierd door de NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid (financiële
middelen kunnen verkregen zijn via verschillende kanalen).
Verleden/ervaring die wel gebruikt kan worden voor het invullen van het Track Record:
-
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid is de moederorganisatie. Deze NGO mag
de ervaringen van de gehele eigen organisatie gebruiken.
-
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid is de dochter van een internationale
NGO, heeft projecten volledig in eigen beheer en heeft eigen mensen uitgezonden voor
de uitvoering van de projecten.
-
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid is de dochter van een internationale
NGO en heeft de projecten in eigen beheer. De uitvoering van de projecten wordt echter
verzorgd door een lokale afdeling van de moederorganisatie of door een lokale NGO.
-
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid is de dochter van een internationale
NGO en heeft projecten ontwikkeld met de lokale afdeling van de moederorganisatie
of een lokale NGO. De uitvoering wordt verzorgd door de lokale afdeling van de moederorganisatie
of door een lokale NGO. Het beheer is in handen van de Nederlandse dochterorganisatie.
-
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid is de dochter van een internationale
NGO en beheert projecten of heeft projecten beheerd als penvoerder van een samenwerkingsverband,
waarbij de penvoerder verantwoordelijk is voor de resultaten van de projecten.
-
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid (is de dochter van een internationale
NGO en) wordt ingezet als uitvoerder van een project.
Verleden/ervaring die niet gebruikt kan worden voor het invullen van het Track Record:
-
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid is de dochter van een internationale
NGO en beheert samen met een andere dochter van de internationale NGO een project.
-
– Ervaringen van het internationale netwerk van de internationale NGO, zonder dat de
NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid betrokken is.
-
– Financiële middelen binnen halen en die vervolgens wegzetten bij een andere organisatie,
zonder dat de verantwoordelijkheid voor de resultaten bij de wervende organisatie
ligt.
In het licht hiervan geldt dus ook dat het aangaan van samenwerkingsverbanden bij
het indienen van track records niet is toegestaan. Ervaringen van andere delen van
internationale netwerken of samenwerkingspartners mogen dus niet meegenomen worden.
In de uitvoeringsfase mogen organisaties zelf kiezen met wie zij samenwerken.
Externe experts met veel ervaring in en kennis van de regio zullen de track records beoordelen. Na fase 1 blijven maximaal acht organisaties over. Met die organisaties
zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken een strategisch partnerschap aangaan voor
drie jaar.
De organisaties dienen het Track Record aan te leveren volgens een vastgesteld format.
Dit format is te vinden op de website van de rijksoverheid.
4.2.2. Fase 2
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Geselecteerde organisaties leveren in fase 2 een logframe aan waarin zij duidelijk
maken welke interventielogica zij hanteren. Hieruit moet blijken hoe zij denken bij
te dragen aan het behalen van de hiervoor vermelde doelen voor de gekozen regio waarin
de organisatie werkzaam zal zijn. De concrete activiteiten op operationeel niveau
hoeven ook in dit stadium niet te worden uitgewerkt en gepresenteerd. Wel dienen NGO’s
in het logframe aan te geven welke doelen en resultaten zij willen bereiken met de
door hen uit te voeren activiteiten. De kwaliteit van de logframes wordt door de Directie
Stabiliteit en Humanitaire Hulp (DSH) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken beoordeeld.
De organisaties waarmee een strategisch partnerschap wordt aangegaan krijgen voordat
zij het logframe aanleveren te horen welk bedrag zij exact per jaar zullen ontvangen.
Dit betekent dat de organisaties te horen krijgen welk bedrag zij kunnen krijgen voordat
zij een logframe hebben ingediend. De subsidie wordt echter pas verleend als het logframe
van voldoende kwaliteit blijkt te zijn.
De toekomstig strategische partners krijgen voor het logframe, net als voor het Track
Record, een format dat ingevuld moet worden.
5. Criteria voor beide fasen
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
5.1. Fase 1
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
In de Track Records zal duidelijk moeten worden dat de organisatie de gekozen regio
goed kent en succesvol kan zijn in de regionale context. Dit kan het aantonen door
in de eerste plaats aan te tonen dat wordt gewerkt op basis van een goede contextanalyse.
Uit die analyse moet blijken dat de organisatie de drie voor de regio meest bepalende
indicatoren, die tot instabiliteit in de regio leiden, kent. De organisatie moet aantonen
dat het bekend is met de onderliggende oorzaken van instabiliteit en weet welke relevante
actoren hierin een belangrijke rol spelen.
In de tweede plaats wordt de organisaties gevraagd, inzicht te geven in programma’s
die in het verleden zijn uitgevoerd, en te onderbouwen in hoeverre de activiteiten
die in het recente verleden (laatste 5 jaar) zijn uitgevoerd, hebben geleid tot waardevolle
ervaring. Eén aspect dat hierbij naar voren komt is samenwerking. Is een organisatie
in staat aan te geven waarom zij al dan niet met partners samenwerkt. De motivatie
voor keuzes is hierbij van grote waarde.
Vervolgens wordt van de organisaties gevraagd duidelijk te maken hoe, op basis van
de context-/conflictanalyse en de ervaringen uit het verleden beleidsprioriteiten
zijn vastgesteld. De belangrijkste vraag die hierbij gesteld kan worden is welke aspecten
een extra inspanning vergen/vereisen om bij te dragen aan veiligheid en stabiliteit
in de regio. Hier wordt getoetst of de organisatie op basis van kennis en ervaringen
de juiste beleidskeuzes heeft gemaakt.
Naast de regionale analyse dient de organisatie ook aan te geven wat haar Track Record
is op regionale doelen. Allereerst moet aangegeven worden op welke doelen de organisatie
zich de komende drie jaar wil gaan richten. Het moet hierbij kunnen aangeven of zij
zich al eerder op de geformuleerde regionale doelen heeft gericht en wat de resultaten
waren. Succesfactoren en factoren die eventueel succes belemmerden moeten hierbij
benoemd worden (Analyse van Strengths, Weaknesses, Opportunities en Threats). De organisatie
moet aantonen dat het meerwaarde kan leveren ten opzichte van andere actoren.
Regio
Criterium 1: Kwaliteit van de context/conflictanalyse die de organisatie weet te maken van de
factoren die leiden tot instabiliteit in de regio, de onderliggende oorzaken en de
relevante actoren die daarin een rol spelen, en daaruit voortvloeiend een probleem-
en doelstelling weet te formuleren.
Criterium 2: Mate waarin de organisatie positieve resultaten heeft bereikt in de regio en mate
waarin de organisatie in staat is op een constructieve manier samen te werken met
andere actoren in de regio.
Criterium 3: Mate waarin de beleidskeuzes van de organisatie voor de regio, voortvloeien uit
de context/conflictanalyse en de ervaringen uit het verleden.
Criterium 4: De kwaliteit van het Monitorings- en Evaluatie systeem dat is gericht op bijsturing
van activiteiten.
Doelen
Criterium 1: Mate waarin de organisatie relevante ervaring heeft met de gekozen regionale doelen.
Criterium 2: Mate waarin de organisatie een toegevoegde waarde heeft in de regio ten opzichte
van de (reeds bestaande activiteiten van) andere actoren, zoals andere ngo’s, overheden,
donoren e.d.
Criterium 3: De kwaliteit van de SWOT-analyse op basis waarvan de organisatie kan inschatten
welke risico’s bestaan voor het behalen van de doelen.
5.2. Fase 2
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Voor de tweede fase geldt dat de geselecteerde organisaties een zogenaamd logframe
moeten aanleveren met daarin de uitgewerkte interventielogica. Hieruit moet blijken
hoe de organisaties toe gaan werken naar het bereiken van hun doelen, en hoe de eerder
gemaakte analyse leidt tot interventies. Op welke wijze gaat men bijdragen aan de
gekozen doelen? In het logframe moet verklaard worden waarom activiteiten een aanvulling/verbetering
zijn op de reeds bestaande activiteiten van henzelf, van BZ of van andere actoren.
Uitleggen hoe de activiteiten bijdragen aan veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling
maakt daar onderdeel van uit.
Bovenstaande leidt tot de volgende criteria waarop de logframes van de strategische
partners zullen worden beoordeeld. Indien de logframes op één of meerdere criteria
onvoldoende blijken te zijn, zullen zij moeten worden aangescherpt en/of zullen in
de subsidieverleningsbeschikkingen specifieke verplichtingen daaromtrent kunnen worden
opgenomen.
Criterium 1: Mate waarin wordt bijgedragen aan de doelen van dit beleidskader
Criterium 2: Mate waarin voorgenomen doelen en resultaten logisch voortvloeien uit contextanalyse
Criterium 3: Kwaliteit van de voorgestelde interventielogica
Criterium 4: Toegevoegde waarde interventies op reeds bestaande activiteiten van henzelf, BZ
of andere actoren
Criterium 5: Mate waarin de dwarsdoorsnijdende thema’s (gender, milieu, goed bestuur) zijn geïntegreerd
in het logframe.
6. Financiële middelen
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Ieder jaar besteedt het ministerie van Buitenlandse Zaken een deel van zijn begroting
aan hulpverlening in chronische crises, zoals Afghanistan, Soedan, Zuid-Soedan, DRC,
Ethiopië, Jemen en Somalië. In 2012 bedroeg deze hulp € 40 miljoen. Ongeveer € 10
miljoen hiervan liep via NGO’s. Het gaat hierbij om activiteiten op het terrein van
early recovery en wederopbouw.
Voor subsidiëring van activiteiten die bijdragen aan de in dit beleidskader gestelde
doelen heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor
de periode 2014–2016, € 30 miljoen ter beschikking gesteld voor Nederlandse maatschappelijke
organisaties. Dit betekent dat er € 10 miljoen per jaar beschikbaar is.
De beschikbare subsidiemiddelen maken deel uit van het fonds Wederopbouw Centraal.
De geselecteerde organisaties krijgen allen exact hetzelfde bedrag, met een minimum
van EUR 1,2 miljoen per jaar. Indien minder dan 8 strategische partners worden geselecteerd,
zal dit bedrag groter worden. Na goedkeuring van het logframe krijgen de organisaties
ieder jaar tot maximaal 95% van het verleende geldbedrag overgemaakt. De resterende
5% wordt overgemaakt na goedkeuring van de jaarlijkse inhoudelijke en financiële rapportages.
Het kan gebeuren dat zich tijdens het uitvoeren van activiteiten een noodsituatie
voordoet waarop gereageerd moet worden vanuit menselijk oogpunt dan wel vanuit het
oogpunt van het succesvol zijn van de activiteit. In dit soort gevallen mag 10% van
het budget besteed worden aan humanitaire hulp.
7. Monitoring en evaluatie
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
Toetsing van behaalde resultaten vindt plaats aan de hand van de geformuleerde interventielogica
in het logframe. Elk jaar levert iedere NGO een jaarrapportage aan, waaruit blijkt
wat het afgelopen jaar is bereikt. Daarnaast wordt jaarlijks een bijeenkomst in de
regio georganiseerd waarbij, naast de NGO’s, ook de ambassades aanwezig zijn. Bij
deze bijeenkomst wordt bekeken of de voortgang voor de regio als geheel goed is (naderen
we de gestelde doelen?) en of er bijsturing nodig is. Deze bespreking heeft als doel
de dialoog aan te gaan over de voortgang in de regio.
In 2016, het laatste jaar van uitvoering, zullen de ervaringen met dit systeem in
een review tegen het licht worden gehouden. De resultaten daarvan vormen de basis
voor eventuele bijstellingen. Wanneer de review positief uitpakt, zal het selectieproces
in de tweede helft van 2016 opnieuw starten, waarbij de ervaringen uit het recente
verleden mee gaan tellen in de selectierondes (de track records).
8. Tijdspad
[Regeling vervallen per 01-01-2017]
NGO’s die mee willen dingen naar een strategisch partnerschap dienen ervoor te zorgen
dat hun Track Record op maandag 4 november 2013 om 12.00 uur door het ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen. Er wordt naar gestreefd
om de besluitvorming over de selectie in fase 1 af te ronden drie weken na ontvangst
van de Track Records. Vanaf dat moment is bekend met welke organisaties het ministerie
van Buitenlandse Zaken een strategisch partnerschap aan gaat.
Na publicatie bestaat de mogelijkheid voor organisaties vragen te stellen. Hiervoor
zal er op de website van de rijksoverheid, op dezelfde plek waar het format voor het
Track Record wordt geplaatst, een Q&A omgeving worden gecreëerd. Vragen kunnen worden gestuurd naar dsh-chronischecrisis@minbuza.nl. De vragen worden
geanonimiseerd beantwoord en geplaatst in de Q&A-omgeving. Vragen kunnen worden ingediend
tot 21 oktober 2013 om 12.00 uur. Vragen die later binnen komen worden niet meer beantwoord.