Regeling levensloop politie

[Regeling vervallen per 01-01-2022.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-02-2016 t/m 30-06-2019

Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 30 augustus 2013, nr. 413921, DGPolitie/Programma Arbeidsvoorwaarden, tot vaststelling van een regeling met betrekking tot levensloop in verband met de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Regeling levensloop politie)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 47a van het Besluit algemene rechtspositie politie;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 De ambtenaar kan door middel van het inzetten van bronnen een geldelijke voorziening sparen ten behoeve van een periode van tussentijdsverlof of eindeloopbaanverlof of op grond van artikel 39d, eerste lid, van de Wlb, zoals dit artikel luidt op 1 januari 2013, met ingang van 1 januari 2013 voor de financiering van elk ander doeleinde.

  • 2 De mogelijkheid tot het inzetten van bronnen voor het sparen van een geldelijke voorziening ten behoeve van een periode van tussentijdsverlof of eindeloopbaanverlof, geldt tot en met 31 december 2011, of tot en met 31 december 2021, indien artikel 39d, eerste lid, van de Wlb, zoals dit artikel luidt op 1 januari 2013, van toepassing is op de ambtenaar.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 Met inachtneming van deze regeling kan de ambtenaar voor het sparen van de geldelijke voorziening jaarlijks geld- en tijdbronnen inzetten die in de zin artikel 10 van de Wlb als loon worden gekwalificeerd.

  • 2 Wanneer als tijdbron vakantie-uren worden ingezet, geldt dat van de in een kalenderjaar toegekende vakantie-uren op basis van de artikelen 17, 18 en 19 van het Barp maximaal het verschil tussen deze toegekende vakantie-uren en 144 vakantie-uren bij een volledige betrekking kan worden afgezien, dan wel, indien de ambtenaar een andere betrekking heeft, een evenredig deel hiervan.

  • 3 Indien van toepassing, wordt de waarde van de bron vastgesteld op de waarde op de dag waarop het bedrag wordt gestort op de levenslooprekening of in de levensloopverzekering.

  • 5 In afwijking van het vierde lid geldt, voor de ambtenaar, die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar niet de leeftijd van 56 heeft bereikt, het bedrag dat met toepassing van artikel 109 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, zoals dit artikel luidde op 1 januari 2006, is vastgesteld.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag tot wederopzegging een aanvraag tot het opbouwen van een voorziening ingevolge deze regeling indienen.

  • 2 In zijn aanvraag meldt de ambtenaar:

    • a. welke bronnen moeten worden ingezet en tot welk bedrag, en

    • b. of de inzet van een bron maandelijks of eenmalig geschiedt, en

    • c. of hij reeds levensloopaanspraken heeft opgebouwd.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een schriftelijke verklaring van de instelling waar de ambtenaar een levenslooprekening heeft geopend of levensloopverzekering heeft afgesloten; waarbij de verklaring de gegevens bevat van deze rekening respectievelijk verzekering waar de in te zetten bronnen op moeten worden gestort;

    • b. in het geval de ambtenaar geen levensloopaanspraken ingevolge een levensloopregeling heeft bij één of meer gewezen inhoudingsplichtigen, een schriftelijke verklaring van de ambtenaar hieromtrent;

    • c. in het geval de ambtenaar levensloopaanspraken ingevolge een levensloopregeling heeft bij één of meer gewezen inhoudingsplichtigen, een schriftelijke verklaring van de ambtenaar over de omvang van de levensloopaanspraken op 1 januari van het jaar van de aanvraag en bij welke instelling of instellingen deze levensloopaanspraken wordt aangehouden; en

    • d. een schriftelijke verklaring waarin de ambtenaar verklaart dat hij geen loon spaart of in het lopende jaar heeft gespaard ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wlb zoals dit artikel luidde op 31 december 2011.

  • 4 De ambtenaar, die een aanvraag voor onbepaalde tijd voor het opbouwen van een voorziening heeft ingediend en levensloopaanspraken ingevolge een levensloopregeling heeft bij één of meer gewezen inhoudingsplichtigen, verstrekt het bevoegd gezag jaarlijks een schriftelijke verklaring over de omvang van deze levensloopaanspraken en bij welke instelling of instellingen deze levensloopaanspraken wordt aangehouden.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag beslist binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag tot het opbouwen van een voorziening ingevolge deze regeling.

  • 3 De aanvraag kan door het bevoegd gezag worden afgewezen indien niet alle met de aanvraag gemoeide bescheiden zijn overlegd.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 Uiterlijk de tweede betaalperiode volgend op de betaalperiode waarin het bevoegd gezag de aanvraag tot het opbouwen van een voorziening ingevolge deze regeling heeft toegekend, wordt aangevangen met het storten van maandelijks ingezette bronnen.

  • 2 Het storten van eenmalig ingezette bronnen vindt plaats in de maand dat deze bron aan de ambtenaar betaalbaar wordt gesteld.

  • 3 Stortingen van bronnen waaraan geen inhouding is verbonden, vinden uiterlijk plaats in december van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 4 Een ambtenaar kan ieder moment schriftelijk verzoeken te stoppen met het sparen voor de geldelijke voorziening. Uiterlijk de tweede betaalperiode volgend op de betaalperiode waarin het bevoegd gezag het verzoek heeft ontvangen, stopt het bevoegd gezag met het storten van de in te zetten bronnen.

  • 5 In het kalenderjaar van stopzetting kan de ambtenaar geen nieuwe aanvraag tot het opbouwen van een voorziening ingevolge deze regeling indienen.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 Over de levensloopaanspraken wordt alleen beschikt:

    • a. ten behoeve van het uitbetalen van een inkomen aan de ambtenaar tijdens het tussentijdsverlof dan wel het eindeloopbaanverlof;

    • b. ten behoeve van het uitbetalen van een inkomen aan de ambtenaar tijdens ouderschapsverlof, bedoeld in artikel 41 van het Barp of artikel 6:1 van de Wet arbeid en zorg; of

    • c. op verzoek van de ambtenaar ten behoeve van het omzetten van levensloopaanspraken in een aanspraak op ouderdomspensioen op grond van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, mits na de omzetting de aanspraak op de ouderdomspensioen nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wlb gestelde grenzen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan met ingang van 1 januari 2013 op grond van artikel 39d, lid 1, Wlb, zoals dit artikel luidt op 1 januari 2013, ten behoeve van andere doeleinden dan de in het eerste lid genoemde, over de levensloopafspraken worden beschikt. Indien evenwel op grond van artikel 39d, lid 2, van de Wlb, door de ambtenaar in het kalenderjaar 2013 ineens wordt beschikt over de tot dan opgebouwde levensloopaanspraken dan is artikel 2 nadien niet meer van toepassing.

  • 4 In afwijking van het tweede lid worden de levensloopaanspraken niet uitgekeerd aan de erfgenamen, indien de ambtenaar bij een levensloopverzekering hiervoor heeft gekozen.

  • 5 Bij beëindiging van de dienstbetrekking worden de levensloopaanspraken afgekocht indien de ambtenaar dat verzoekt.

  • 6 Gedurende de dienstbetrekking worden de levensloopaanspraken op geen enkele wijze afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid aangeboden anders dan ten behoeve van de in artikel 61k, derde lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, zoals dit artikel luidde op 31 december 2011, bedoelde verpanding.

  • 7 In afwijking van het zesde lid mag een levensloopverzekering voorzien in de mogelijkheid van gehele of gedeeltelijke afkoop van de levensloopaanspraken voor zover overeenkomstig artikel 19g, tweede lid, de Wlb, zoals dit artikel luidde op 31 december 2011, over de voorziening wordt beschikt.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 Tussentijdsverlof is een periode van onbezoldigd verlof van minimaal twee maanden en maximaal twaalf maanden.

  • 2 Eindeloopbaanverlof is een periode van onbezoldigd verlof van minimaal twee maanden en maximaal 36 maanden.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is de maximale duur van het eindeloopbaanverlof twaalf maanden indien de periode van onbezoldigd verlof wordt genoten direct voorafgaand aan het ontslag op grond van artikel 88 of artikel 88a van het Barp.

  • 4 De minimale duur van twee maanden voor tussentijdsverlof of eindeloopbaanverlof geldt niet indien op de ambtenaar artikel 39d, tweede lid, van de Wlb, zoals dit artikel op 31 december 2012 luidde, van toepassing is.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 De ambtenaar dient uiterlijk zes maanden voor de gewenste aanvang van het tussentijdsverlof of eindeloopbaanverlof een aanvraag in tot het opnemen van de levensloopaanspraken.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het bevoegde gezag toestaan dat een kortere aanvraagtermijn in acht wordt genomen.

  • 3 De ambtenaar dient desgewenst uiterlijk gelijktijdig met de aanvraag voor ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 41 van het Barp, een aanvraag in tot het opnemen van de levensloopaanspraken.

  • 4 In zijn aanvraag meldt de ambtenaar:

    • a. de begin- en einddatum van de gewenste verlofperiode;

    • b. het aantal uren levensloopverlof dat wordt opgenomen;

    • c. de verdeling van uren levensloopverlof over de weken;

    • d. of de stortingen op de levenslooprekening of levensloopverzekering moeten worden beëindigd en indien dit het geval is wanneer deze stortingen moeten worden beëindigd;

    • e. de omvang van de levensloopaanspraken die worden aangewend tijdens de verlofperiode; en

    • f. zijn toestemming dat het bevoegd gezag bij een voor de ambtenaar positieve beslissing op de aanvraag mede namens hem aan de instelling verzoekt maandelijks een deel van de levensloopaanspraken dat overeenkomt met het bedrag, bedoeld in artikel 12, eerste lid, aan het bevoegd gezag beschikbaar te stellen.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 Het bevoegd gezag kent de aanvraag tot het verlenen van tussentijdsverlof toe, tenzij:

    • a. ernstige bezwaren voor de bedrijfsvoering voortvloeien uit toekenning van het verzoek;

    • b. in de drie jaren voorafgaande aan het moment waarop de gewenste verlofperiode aanvangt aan de ambtenaar reeds eerder een tussentijdsverlof op grond van deze regeling is toegekend door hetzelfde bevoegd gezag; of

    • c. de levensloopaanspraken ontoereikend zijn om het op de ambtenaar te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage, contributies en loonheffing te voldoen.

  • 2 Het bevoegd gezag kent de aanvraag tot het opnemen van eindeloopbaanverlof toe, tenzij de levensloopaanspraken ontoereikend zijn om het op de ambtenaar te verhalen pensioenbijdrage, contributies en loonheffing te voldoen.

  • 3 Het bevoegd gezag maakt het besluit op de aanvraag binnen zes weken na de datum waarop deze ontvangen is bekend aan de ambtenaar en de levensloopinstelling.

  • 4 Tijdens de periode van tussentijdsverlof of eindeloopbaanverlof kan de ambtenaar geen aanvraag doen tot vermindering van de arbeidstijd conform artikel 13a van het Barp, dan wel komt de ingevolge artikel 13a van het Barp verleende vermindering van de arbeidstijd te vervallen.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 Het levensloopverlof kan voor een deel van de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur worden toegekend.

  • 2 Het levensloopverlof wordt in hele uren toegekend.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 Tijdens de periode waarin tussentijdsverlof, eindeloopbaanverlof of ouderschapsverlof wordt genoten, verstrekt het bevoegd gezag op grond van artikel 39d van de Wlb, zoals dit artikel luidde op 31 december 2012, de ambtenaar maandelijks een gelijk bedrag dat, tezamen met het daarnaast van het bevoegd gezag genoten loon, niet hoger is dan het loon in de maand voorafgaande aan het tussentijdsverlof, eindeloopbaanverlof of ouderschapsverlof.

  • 2 Op het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt indien het tussentijdsverlof betreft ingehouden:

    • a. het op de ambtenaar te verhalen gedeelte van de pensioenpremies, als bedoeld in en berekend op voet artikel 4 van de Pensioenovereenkomst ABP in samenhang met artikel 4b van het Bbp;

    • b. de loonheffing; en

    • c. de contributies waarmee de ambtenaar heeft ingestemd.

  • 3 Op het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt indien het eindeloopbaanverlof betreft ingehouden:

    • a. gedurende de eerste twaalf maanden van het eindeloopbaanverlof het op de ambtenaar te verhalen gedeelte van de pensioenpremies, als bedoeld in en berekend op de voet van artikel 4, tweede lid, en artikel 5 van de Pensioenovereenkomst ABP in samenhang met artikel 4b van het Bbp;

    • b. na de eerste twaalf maanden van het eindeloopbaanverlof het op de ambtenaar te verhalen gedeelte van de pensioenpremies, als bedoeld in en berekend op de voet van artikel 4, tweede lid, onderdelen b, c en d, van de Pensioenovereenkomst ABP;

    • c. de loonheffing; en

    • d. de contributies waarmee de ambtenaar heeft ingestemd.

  • 4 Op het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt indien het ouderschapsverlof betreft de loonheffing ingehouden.

  • 5 Het bepaalde in het eerste lid is, op grond van artikel 39d van de Wlb, zoals dit artikel luidt op 1 januari 2013 tot en met 31 december 2021, niet meer van toepassing met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 Indien de ambtenaar tijdens de periode waarin tussentijdsverlof of eindeloopbaanverlof wordt genoten ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het bevoegd gezag. De ambtenaar is tevens verplicht zijn herstel terstond te melden.

  • 2 Indien de ambtenaar tijdens tussentijdsverlof in totaliteit meer dan 28 dagen ziek is, wordt, als de periode waarin het tussentijdsverlof wordt genoten is vastgesteld op twaalf maanden, de tussentijdsverlofperiode opgeschort. Als de periode waarin het tussentijdsverlof wordt genoten korter is dan twaalf maanden wordt het aantal dagen, bedoeld in de eerste volzin, vastgesteld naar rato van die kortere periode.

  • 3 De opschorting van de levensloopperiode, bedoeld in het tweede lid, geldt niet in het geval van ziekte tijdens eindeloopbaanverlof.

  • 4 Zodra de in het tweede lid bedoelde ambtenaar is hersteld maakt hij samen met het bevoegd gezag een afspraak over het resterende tussentijdsverlof.

  • 5 Voor de toepassing van artikel 42 van het Bbp wordt, wat de vaststelling van de eerste ziektedag betreft, de periode waarin tussentijdsverlof wordt genoten gelijk gesteld aan buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

  • 1 Ingeval de ambtenaar tijdens het levensloopverlof aanspraak heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof, wordt het levensloopverlof opgeschort.

  • 2 Na afloop van het zwangerschaps- en bevallingsverlof maakt de ambtenaar samen met het bevoegd gezag een afspraak over het hervatten van het resterende levensloopverlof.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

De ambtenaar verstrekt uiterlijk 1 mei van enig kalenderjaar aan het bevoegd gezag een overzicht van de opgebouwde levensloopaanspraken per 1 januari van het lopende kalenderjaar.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2006 en vervalt met ingang van 1 januari 2022.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-01-2022]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling levensloop politie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten

Naar boven