De Minister van Economische Zaken, handelende in overeenstemming met de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op
Beschikking van de Raad van 17 december 1999 betreffende het op de markt brengen en
het toedienen van boviene somatotropine (BST) en tot intrekking van Beschikking 90/218/EEG
(1999/879/EG);
Richtlijn 90/167/EEG van de Raad van 26 maart 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bereiding,
het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking (PbEG
1990, L 092);
Richtlijn 91/412/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1991 tot vastlegging
van beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen
voor diergeneeskundig gebruik (PbEG 1991, L 228);
Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij,
van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische
werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PbEG 1996, L 125);
Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde
stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking
van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PbEG 1996, L 125);
Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een
communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG
2001, L 311);
Richtlijn 2004/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig
gebruik (PbEU 2004, L 136);
Richtlijn 2006/130/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 december 2006 tot uitvoering
van Richtlijn nr. 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de vaststelling van criteria voor
de vrijstelling van het vereiste van een voorschrift van een dierenarts voor het verstrekken
van bepaalde geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik ten behoeve van voor de
productie van levensmiddelen bestemde dieren (PbEG 2006, L 349);
Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 tot
vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het
toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting
van een Europees Geneesmiddelenbureau (PbEU 2004, L 136);
Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire
procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch
werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2009, L 152);
Verordening (EG) nr. 1950/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 december 2006 tot vaststelling,
overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair wetboek
betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik van een lijst van stoffen
die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen (PbEG 2006, L 367);
Verordening (EG) nr. 1234/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 november 2008 betreffende
het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel
brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig
gebruik (PbEU 2008. L 334);
Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van de Europese Unie van 22 december
2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van
maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2010,
L 15);
de artikelen 2.19, derde lid, onderdelen c, d en f, 2.20, derde lid, 2.22, derde lid, 2.25, tweede lid, 5.1, vierde lid, 7.2, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin, aanhef, 7.3, derde lid, 7.4, tweede lid, onderdeel a, 7.5, vierde lid, 7.6, eerste en derde lid, 7.9, 9.1, eerste en vierde lid, en 6.4 in samenhang met 2.19, tweede, vierde en vijfde lid, 2.20, tweede lid, 2.21, eerste lid, 2.22, tweede lid, 7.2, eerste lid, eerste volzin, tweede lid, eerste volzin, en derde lid, en 7.6, eerste lid, van de Wet dieren;
de artikelen 4, eerste lid, 5, onderdeel b, en 6, tweede lid, van de Wet op de uitoefening van de Diergeneeskunde 1990,
de artikelen 2.1, vierde lid, 2.3, derde lid, 2.5, tweede lid, 2.8, tweede lid, onderdeel b, 2.13, onderdelen a, b, d, e en j, 2.14, tweede lid, 2.18, vierde lid, 3.1, tweede lid, 3.2, tweede lid, 3.4, vierde lid, 3.5, eerste lid, 3.6, vijfde lid, 3.19, tweede lid, 3.22, vierde lid, 4.1, tweede lid, 4.2, tweede en derde lid, 4.3, tweede lid, 4.6, onderdeel d, onder 2°, 4.8, onderdelen d, e en g, 4.9, eerste lid, 4.10, tweede lid, 4.11, derde lid, 4.18, eerste lid, aanhef, 4.21, tweede lid, 4.23, 5.1, derde lid, 5.2, eerste, tweede en derde lid, 5.3. tweede lid, 5.4, tweede tot en met vierde lid, 5.7, tweede lid, 5.8, eerste lid, 6.2, tweede lid, 7.6, eerste lid, onderdelen g, h en i, 8.1, tweede lid, 8.3, 8.4, 8.5, eerste lid, 8A.1, vijfde lid, 8A.2, zesde en zevende lid, 8A.3, tweede lid, 8A.5, eerste lid, 8A.8, tweede lid, 8A.11, eerste lid, 8A.13, derde lid, 9.1, 9.3 van het Besluit diergeneesmiddelen;
de artikelen 8 en 11 van het Besluit paraveterinairen;