4. Beoordeling van de aanvragen
[Regeling vervallen per 20-07-2013]
4.1. De drempelcriteria
[Regeling vervallen per 20-07-2013]
Voor de drempelcriteria geldt dat indien een aanvraag niet aan één of meerdere criteria
voldoet, deze wordt afgewezen en niet verder in behandeling wordt genomen. Deze criteria
worden hieronder vermeld en indien nodig toegelicht.
Criterium D.1
-
a. De aanvrager, of in het geval van een alliantie, de penvoerder, is een Nederlandse
of in Nederland gevestigde Nederlandse of internationale non-gouvernementele organisatie,
dan wel een Nederlandse onderwijsinstelling, zonder winstoogmerk en bezit rechtspersoonlijkheid.
-
b. De aanvrager, of in het geval van een alliantie, de penvoerder, is een organisatie
met winstoogmerk, waarover de zeggenschap volledig is toebedeeld aan een organisatie
als bedoeld onder a., terwijl de statutaire doelstellingen van beide organisaties
aansluiten bij de Matra CoPROL-doelstellingen dan wel daarmee in elk geval niet strijdig
zijn.
Dit blijkt uit bijgevoegde statuten, track record, beleidsplan en/of het strategisch meerjarenplan van de organisatie.
Criterium D.2
De aanvrager toont aan dat Nederlandse (semi-) overheidsinstellingen op directe wijze
zullen worden betrokken bij de uitvoering van de activiteiten door op resultaatgerichte
wijze samen te werken met een of meer (semi-) overheidsinstellingen in een of meerdere
doellanden (Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kosovo, Kroatië tot het moment van EU-toetreding,
Macedonië, Montenegro, Servië en Turkije). Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende
begroting en meerjarenraming.
Criterium D.3
De aanvrager maakt aannemelijk dat vanaf 1 januari 2013 ten minste 25% van de jaarlijkse
inkomsten afkomstig is uit bronnen anders dan BZ-bijdragen.
Matra CoPROL-subsidies zullen nooit meer bedragen dan 75% van de jaarlijkse inkomsten
van de organisatie. De aanvrager onderbouwt de aannemelijkheid hiervan aan de hand
van de inkomsten over de periode 2010–2012.
Indien de aanvrager penvoerder is voor een alliantie geldt dit criterium voor de gehele
alliantie. Dat wil zeggen dat indien één van de deelnemende organisaties minder dan
25% van de jaarlijkse inkomsten uit andere dan BZ bijdragen verwerft, dit kan worden
gecompenseerd door een andere partij uit de alliantie. Gelden die direct of indirect
worden verkregen ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
(bijvoorbeeld een subsidie of bijdrage van een Nederlandse ambassade) tellen niet
mee bij het bepalen van de omvang van de eigen inkomsten.
Criterium D.4
Het brutosalaris van management en bestuur van de aanvragende organisatie voldoet
niet later dan met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt verleend aan de
in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector genoemde norm. De aanvrager specificeert de hoogte van de salarissen (inclusief toeslagen)
van het management en bestuur.
Criterium D.5
De aanvrager is in staat tot een adequaat financieel beheer. De aanvrager kan door
ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de activiteiten als waarvoor subsidie wordt
gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.
Criterium D.6
De subsidieaanvraag bedraagt minimaal 500.000 euro en maximaal 4 miljoen euro en heeft
een looptijd van minimaal één en maximaal drie jaar. Dit blijkt uit het voorstel en
bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.7
Het programma betreft substantiële activiteiten in minimaal één van de volgende doellanden:
Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kosovo, Kroatië (tot het moment van toetreding tot de
Europese Unie), Macedonië, Montenegro, Servië en Turkije.
Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.8
Het programma betreft activiteiten die gericht zijn op de volgende doelstellingen:
-
1. het versterken van de capaciteit van ten minste een (semi-) overheidsinstelling in
ten minste één van de doellanden om te voldoen aan het EU-acquis, door gebruik te
maken van de capaciteit van een of meer relevante (semi-)overheidsinstelling(en) in
Nederland, en
-
2. De versterking van de bilaterale betrekkingen tussen Nederlandse overheidsinstellingen
en hun counterparts in ten minste één van de doellanden en het vergroten van het begrip
voor het Nederlandse beleid in de doellanden.
Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.9
Het programma betreft activiteiten die betrekking hebben op één van de volgende thema’s:
-
1. Wetgeving en recht
-
– wetgeving: nieuwe of te wijzigen wetgeving, zowel wetgevingsproces als inhoud, en
assistentie bij de implementatie van wetgeving, op een van de in deze paragraaf genoemde
thema’s;
-
– rechterlijke organisatie, professionele, efficiënte, onafhankelijke, voorspelbare,
onpartijdige, transparante, integere rechtspraak;
-
– rechtshandhaving, criminaliteitsbestrijding, opsporing, vervolging, inclusief versterking
van het Openbaar Ministerie;
-
– incorporatie van internationale strafrechtnormen, lokale berechting van oorlogsmisdadigers,
samenwerking met internationale tribunalen;
-
– justitieel jeugdbeleid: de jeugdstrafrechtketen, kinderbescherming en bestrijding
van huiselijk geweld.
-
2. Openbaar bestuur/openbare orde/politie/vreemdelingenbeleid
-
– ‘Good Governance/Goed Bestuur’. Het gaat met name om:
-
o vergroting van de controleerbaarheid, legitimiteit, voorspelbaarheid, transparantie
en democratisering van overheidsoptreden;
-
o decentralisatie en deregulering, beheer en financiering van openbare voorzieningen;
-
o corruptiebestrijding;
-
– professionalisering van het politieapparaat met betrekking tot de relatie politie-burger,
politie-openbaar bestuur/Openbaar Ministerie, preventie, integriteit, wijkgerichte
politiezorg;
-
– gevangenishervormingen en reclassering;
-
– versterking van de vreemdelingenketen, toepassing van de Schengenregels, bewaking
van de buitengrenzen en implementatie van het Europees asiel- en migratiebeleid.
-
3. Mensenrechten/minderheden
-
– activiteiten op het terrein van de mensenrechten en de integratie van minderheden,
met bijzondere aandacht voor gendergelijkheid, vrijheid van de media (inclusief internet),
religieuze vrijheid, bescherming van minderheden en rechten van LHBTI-personen
-
– de rol van lokale en regionale overheden bij de bevordering van mensenrechten en de
bescherming van minderheden;
-
– informatievoorziening aan de burger in het belang van het beter functioneren van democratische
samenleving en het versterken van een cultuur van tolerantie richting (seksuele) minderheden.
Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.10
De activiteiten richten zich op:
-
1. de overdracht van de inhoudelijke expertise die wordt ingebracht door één of meerdere
Nederlandse (semi-)overheidsinstellingen, dan wel, mits dit niet in strijd is met
de doelstellingen, genoemd in criterium D.9, relevante (semi-)overheidsinstellingen
uit andere EU-lidstaten, en
-
2. het bewerkstelligen van institutionele versterking.
Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.