Beleidsregel locatie veldproef gg-gewassen

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 27-09-2012 t/m heden

Beleidsregel van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 11 september 2012, nr. IenM/BSK-2012/162839, met betrekking tot het verstrekken van locatiegegevens bij de aanvraag om een vergunning voor een veldproef met een genetisch gemodificeerd gewas, en enige aan de vergunning te verbinden voorschriften (Beleidsregel locatie veldproef gg-gewassen)

Artikel 1. (begripsbepalingen)

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a. Attenderingszone: het gebied dat is gelegen rondom de buitenste begrenzing van het kadastrale perceel waarop een veldproef plaatsvindt en wordt begrensd door de grootte van de isolatieafstand;

  • b. Besluit: Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer;

  • c. Bloeiperiode: de periode vanaf het moment waarop de eerste genetisch gemodificeerde plant op het proefobject de eerste bloeiwijze vormt tot het moment waarop de laatste bloeiwijze is afgestorven;

  • d. Categorie 1, categorie 2, categorie 3: Categorie 1, categorie 2 onderscheidenlijk categorie 3 als bedoeld in advies CGM/081125-02 van 25 november 2008 van de Commissie genetische modificatie;

  • e. Gg-gewas: genetisch gemodificeerd gewas;

  • f. Grootte van de aangevraagde locatie: de aangevraagde maximale omvang van het proefobject;

  • g. Isolatieafstand: de afstand vanaf de buitenste begrenzing van het proefobject waarbinnen geen commerciële teelt van hetzelfde, niet genetisch gemodificeerde, gewas mag voorkomen;

  • h. Isolatiezone: het gebied dat is gelegen rondom de buitenste begrenzing van het proefobject en wordt begrensd door de grootte van de isolatieafstand;

  • i. Kadastraal perceel: een met een kadastrale aanduiding (ingemeten door en geregistreerd bij het Kadaster) gekenmerkt perceel;

  • j. Proefobject: grondstuk waarop de in de aanvraag om een vergunning omschreven planten worden gezaaid, geplant of ondergewerkt, en dat wordt begrensd door de plaatsing van de in die aanvraag beschreven planten, daaronder mede begrepen niet-genetisch gemodificeerde planten die deel uitmaken van de proef;

  • k. Veldproef: introductie in het milieu van een gg-gewas, niet zijnde in de handel brengen;

  • l. Vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 23 in samenhang met artikel 24 van het Besluit die betrekking heeft op de uitvoering van een veldproef.

Artikel 2. (gegevens met betrekking tot de locatie van het proefobject)

  • 1 Indien een veldproef wordt ingedeeld in categorie 1, bevat de aanvraag om een vergunning voor die veldproef:

    • a. een topografische kaart, en

    • b. een kadasterkaart,

    waarop is aangegeven de geografische ligging van het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waarbinnen het proefobject of de proefobjecten is onderscheidenlijk zijn gelegen.

  • 2 Per locatie van een categorie 1 veldproef wordt in principe één kadastraal perceel aangevraagd waarbinnen het proefobject is gelegen. Voor zover dit nodig is, bijvoorbeeld met het oog op het roteren van de teelt, mag in de aanvraag voor een proefobject meer dan één kadastraal perceel worden aangegeven, mits deze percelen aan elkaar grenzen en de aanvrager over al deze percelen de zeggenschap heeft.

  • 3 Indien de veldproef wordt ingedeeld in categorie 2 of categorie 3, bevat de aanvraag om een vergunning voor die veldproef:

    • a. de grootte van de aangevraagde locatie;

    • b. een topografische kaart waarop is aangegeven een raster dat maximaal 100 x zo groot is als de aangevraagde locatie.

Artikel 3. (attenderingszone)

Indien rondom een proefobject van categorie 1 een isolatiezone in acht moet worden genomen, wordt in de aanvraag om een vergunning een attenderingszone aangegeven.

Artikel 4. (controle op de naleving van de isolatiezone)

Indien de aanvraag om een vergunning betrekking heeft op een veldproef met een gg-gewas zonder wilde verwanten in Nederland waarmee het gg-gewas levensvatbare nakomelingen kan krijgen, worden aan de vergunning voorschriften met betrekking tot de controle op de naleving verbonden van de navolgende strekking:

  • 1. Indien een isolatiezone moet worden gehanteerd, oefent de houder van de vergunning op zorgvuldige wijze controle uit op de naleving van de voorschriften met betrekking tot die isolatiezone.

  • 2. De controle is met name gericht op de percelen binnen de isolatiezone ten aanzien waarvan de houder van de vergunning niet de zeggenschap heeft, en waar teelt van het uitgesloten gewas mogelijk is en planologisch is toegelaten. De controle houdt ten aanzien van elk van deze percelen ten minste in:

    • a. indien de houder van de vergunning een schriftelijke overeenkomst heeft met degene die de zeggenschap heeft over het perceel, waarin deze zich verbindt tot het inachtnemen van de voorschriften met betrekking tot de isolatiezone: een eenmalige controle vóór aanvang van de bloeiperiode van het gg-gewas;

    • b. indien de houder van de vergunning geen overeenkomst heeft als bedoeld onder a: tweewekelijkse controle gedurende de periode waarbinnen de planten op het proefobject aanwezig zijn.

  • 3. De houder van de vergunning voegt elke overeenkomst als bedoeld in het tweede lid bij het logboek dat hij bijhoudt van de voortgang van de werkzaamheden. Voorts tekent hij de resultaten van elke controle aan in het logboek.

Artikel 5. (handelen bij niet-naleving)

Indien de aanvraag om een vergunning betrekking heeft op een veldproef met een gg-gewas zonder wilde verwanten in Nederland waarmee het gg-gewas levensvatbare nakomelingen kan krijgen, worden aan de vergunning voorschriften voor het geval van geconstateerde niet-naleving verbonden van de navolgende strekking:

  • 1. Indien de houder van de vergunning vaststelt dat niet wordt voldaan aan een of meer voorschriften met betrekking tot de isolatiezone:

    • a. stelt hij onverwijld de Minister van Infrastructuur en Milieu op de hoogte, en

    • b. draagt hij er zorg voor dat naleving van de voorschriften wordt hersteld binnen zeven dagen, maar uiterlijk voor aanvang van de bloeiperiode.

  • 2. Indien de houder van de vergunning er niet in slaagt de naleving van de voorschriften tijdig te herstellen, rooit hij onverwijld het gg-gewas.

Artikel 6. (citeertitel)

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel locatie veldproef gg-gewassen.

Artikel 7. (inwerkingtreding)

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Bijlage 1. Enige passages uit uitspraak C-552/07 van het Europese Hof, en de daaraan voorafgaande conclusie van de advocaat-generaal bij het Hof

Uitspraak van het Europese Hof

Overwegingen 35 en 38:

  • “35 Hoe nauwkeurig de te verstrekken gegevens moeten zijn, varieert, zoals in bijlage III bij richtlijn 2001/18 is aangegeven, naargelang de kenmerken van de voorgestelde doelbewuste introductie van GGO’s. In dit verband bevat bijlage III B bij deze richtlijn, inzake introducties van genetisch gemodificeerde hogere planten, gedetailleerde bepalingen over de informatie die de kennisgever moet verstrekken.”

  • “38 De informatie inzake de geografische locatie van een doelbewuste introductie van GGO’s die in de kennisgeving daarvan moet worden opgenomen, beantwoordt derhalve aan vereisten om te bepalen wat de concrete gevolgen van een dergelijke introductie voor het milieu zijn. De vermeldingen betreffende het introductiegebied moeten dus variëren naargelang de kenmerken van elke introductie en de eventuele gevolgen daarvan voor het milieu, zoals blijkt uit de twee voorgaande punten van het onderhavige arrest.”

Dictum, onder 1:

“De „plaats van introductie” in de zin van artikel 25, lid 4, eerste streepje, van richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad, wordt bepaald door alle informatie over de locatie van de introductie die de kennisgever verstrekt aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan deze introductie zal plaatsvinden in het kader van de procedures van de artikelen 6 tot en met 8, 13, 17, 20 of 23 van deze richtlijn.”

Conclusie van de advocaat-generaal bij het Hof

Overweging 45:

“Mijns inziens is het in artikel 25 gebruikte begrip „plaats van introductie” een beschrijvende uitdrukking, die aldus moet worden opgevat dat zij terugverwijst naar de informatie over de plaats die de nationale autoriteiten in elk concreet geval nodig hadden voor de milieueffectbeoordeling tijdens de toelatingsprocedure.”

Bijlage 2. Enige passages uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak

De volgende passages illustreren de lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak:

Uitspraken van 9 september 2009 (categorie 1 veldproeven met isolatiezone)

“Het onderhavige geval betreft een introductie van een genetisch gemodificeerde hogere plant, zijnde maïs, in de vorm van een categorie 1 veldproef. De kennisgeving ter verkrijging van een vergunning voor deze wijze van introductie moet een technisch dossier omvatten met de volgens bijlage III B bij deze richtlijn vereiste informatie om te bepalen wat de concrete gevolgen van een dergelijke introductie voor het milieu zijn, waaronder de ligging en de omvang van de introductiegebieden.

Bij een categorie 1 veldproef met genetisch gemodificeerde gewassen moeten schadelijke effecten van1 mens en milieu worden voorkomen en de uitkruising van het gewas worden beperkt. De minister voert voor zaaizaad een beleid dat is gericht op het beperken van mogelijke negatieve effecten tot het proefobject. De inperking van de negatieve effecten voor mens en milieu kan worden bereikt door middel van onder andere het verwijderen van bloeiwijzen en het hanteren van isolatieafstanden. Op welke wijze de negatieve effecten worden voorkomen wordt van gewas tot gewas bekeken. Voor categorie 1 veldproeven met maïs wordt, naast vier randrijen niet genetisch gemodificeerde maïs rondom het proefobject, een isolatieafstand gehanteerd. Deze isolatieafstanden zijn gelegen buiten het perceel waarbinnen de proef met genetisch gemodificeerde maïs plaatsvindt. Binnen deze zone rondom het proefobject mag geen commerciële teelt van conventionele en biologische maïs worden verricht. Om deze isolatieafstanden gestand te doen is medewerking van derden nodig. Gelet hierop is het voor de minister, om te bepalen wat de concrete gevolgen van deze introductie voor mens en milieu zijn, gezien het belang dat aan het hanteren van isolatieafstanden in dat kader wordt gesteld, vereist dat de precieze geografische ligging van de percelen waarbinnen de proefobjecten zijn gelegen, zijnde de plaats van introductie, in de kennisgeving wordt opgenomen. Daartoe overweegt de Afdeling dat voor de minister inzichtelijk moet zijn of deze risico-inperkende maatregelen redelijkerwijs acceptabel zijn en, gezien de omgeving waarin de proefvelden zijn gelegen en de andere agrarische werkzaamheden die daar plaatsvinden, ook daadwerkelijk naleefbaar zijn. De omstandigheid dat, zoals de minister onder meer op 2 juni 2009 ter zitting naar voren heeft gebracht, een convenant is gesloten dat vergunninghouders verplicht om in de omgeving gevestigde agrariërs te informeren over de beoogde introductie van genetisch gemodificeerde hogere planten maakt dit niet anders. Dit omdat de systematiek van de richtlijn 2001/18/EG de minister verplicht tot het voor derden transparant maken van de in het kader van kennisgeving benodigde gegevens. Dit kan dan ook niet aan het initiatief van vergunninghouders worden overgelaten.”

Uitspraken van 28 april 2010 (categorie 2 veldproef zonder isolatiezone en categorie 3 veldproef zonder isolatiezone)2

“2.8.6 …

Het onderhavige geval betreft een introductie van een genetisch gemodificeerde hogere plant, zijnde maïs, in de vorm van een categorie 2-veldproef. De kennisgeving ter verkrijging van een vergunning voor deze wijze van introductie moet een technisch dossier omvatten met de volgens bijlage III B bij deze richtlijn vereiste informatie om te bepalen wat de concrete gevolgen van een dergelijke introductie voor het milieu zijn, waaronder de ligging en de omvang van de introductiegebieden.

Bij een categorie 2-veldproef met genetisch gemodificeerde gewassen behoeft uitkruising, nu uit de categorie 1-proef volgt dat van schadelijke gevolgen voor mens en milieu geen sprake zal zijn, niet te worden voorkomen.

Gelet hierop is het, om te bepalen wat de concrete gevolgen van deze introductie voor mens en milieu zijn, niet vereist dat de precieze geografische ligging van de percelen waarbinnen de proefobjecten zijn gelegen, zijnde de plaats van introductie, in de kennisgeving wordt opgenomen.

2.8.7. Gezien hetgeen de Afdeling hiervoor heeft overwogen, verzet artikel 25, vierde lid, van Richtlijn 2001/18/EG zich niet tegen de wijze waarop de minister ligging van de percelen waarbinnen de proefobjecten zijn gelegen heeft bekend gemaakt.”

En:

“2.3.6. Het onderhavige geval betreft een introductie van een genetisch gemodificeerde hogere plant, zijnde aardappelen, in de vorm van een categorie 3-veldproef. De kennisgeving ter verkrijging van een vergunning voor deze wijze van introductie moet een technisch dossier omvatten met de volgens bijlage III B bij deze richtlijn vereiste informatie om te bepalen wat de concrete gevolgen van een dergelijke introductie voor het milieu zijn, waaronder de ligging en de omvang van de introductiegebieden.

Bij een categorie 3-veldproef met genetisch gemodificeerde gewassen behoeft uitkruising, nu uit de categorie 1-proef volgt dat van schadelijke gevolgen voor mens en milieu geen sprake zal zijn, niet te worden voorkomen. Daarnaast zijn bij een categorie 3-veldproef inperkende maatregelen niet noodzakelijk omdat op basis van gegevens aannemelijk moet zijn gemaakt dat eventuele schadelijke effecten voor mens en milieu verwaarloosbaar klein zijn. Bij een categorie 3-veldproef wordt geen maximum gesteld aan het aantal locaties en de omvang van de werkzaamheden.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van heden (zaak nr. 200801400/1) hoeft bij een categorie 2-veldproef met genetisch gemodificeerde aardappelen uitkruising niet te worden voorkomen. Om te bepalen wat de concrete gevolgen van een introductie van categorie 2-veldproeven voor mens en milieu zijn, is niet vereist dat de precieze geografische ligging van de percelen waarbinnen de proefobjecten zijn gelegen, zijnde de plaats van introductie, in de kennisgeving wordt opgenomen. Het bestreden besluit ziet op categorie 3-veldproeven, waarbij uitkruising eveneens niet hoeft te worden voorkomen en bovendien geen maximum wordt gesteld aan het aantal locaties en de omvang van de werkzaamheden. Gelet hierop is ook in het onderhavige geval niet vereist dat de plaats van introductie in de kennisgeving wordt opgenomen, om te bepalen wat de concrete gevolgen van deze introductie voor mens en milieu zijn.”

Bijlage 3. Enkele kaartjes ter toelichting op de isolatiezone en de attenderingszone.

Bijlage 250896.png

Per locatie van een categorie 1-veldproef wordt in principe één kadastraal perceel aangevraagd waarbinnen het proefobject is gelegen. De ligging van het proefobject binnen het kadastrale perceel kan van jaar tot jaar verschillen. Daardoor is ten tijde van de aanvraag de precieze ligging van de isolatiezone niet bekend. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag wordt daarom uitgegaan van de attenderingszone. De attenderingszone geeft het maximale gebied aan waar de isolatiezone kan komen te liggen en is voor elke vergunde locatie gedurende de looptijd van de vergunning gelijk. Bij deze zone behoort een attenderingsafstand. De attenderingsafstand wordt gemeten vanuit de grens van het kadastrale perceel, en is in meters gelijk aan de isolatieafstand die ingevolge de milieurisicobeoordeling ter plaatse moet worden gehanteerd.

Bijlage 250897.png

Van belang is of de attenderingszone (of jaarlijks de isolatiezone) gelegen is op een terrein waar de aanvrager geen zeggenschap over heeft en dus medewerking van derden nodig zou hebben. Om zicht te krijgen in hoeverre dat het geval is, wordt de aanvrager verzocht om al bij de aanvraag per kadastraal perceel waarbinnen het proefobject is gelegen, aan te geven of hij zeggenschap heeft over de attenderingszone, of een deel hiervan. In het geval dat de attenderingszone niet geheel gelegen is op het terrein waarover de aanvrager zeggenschap heeft, dan wordt de aanvrager verzocht aan te geven of er teelt van het uitgesloten gewas kan plaatsvinden binnen de attenderingszone. Wanneer de isolatiezone in een betreffend jaar daadwerkelijk gelegen zal zijn op een perceel waarover de vergunninghouder geen zeggenschap heeft en waar de teelt van het uitgesloten gewas mogelijk is en planologisch is toegelaten, dan zal hij voor dat perceel afspraken moeten maken met degene die zeggenschap heeft over dat perceel of moeten controleren op de afwezigheid van het uitgesloten gewas.

  1. Vermoedelijk is hier bedoeld: voor. ^ [1]
  2. Geciteerd wordt uit respectievelijk uitspraak 200802817 en 200802711. ^ [2]
Naar boven