Regeling meldingen en communicatie scheepvaart

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-01-2016 t/m 30-06-2019

Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 27 april 2012, nr. IENM/BSK-2012/60134, houdende vaststelling van nadere regels voor de scheepvaart en organisaties en personen die niet aan het scheepvaartverkeer deelnemen betreffende meldingen en communicatie (Regeling meldingen en communicatie scheepvaart)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op Richtlijn nr. 2010/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende meldingsformaliteiten voor schepen die aankomen in en/of vertrekken uit havens van de lidstaten en tot intrekking van Richtlijn 2002/6/EG (PbEU L 283), Hoofdstuk V, Voorschrift 19-1, van het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157), en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen (SOLAS-verdrag), Richtlijn nr. 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PbEG L 332), Richtlijn nr. 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot het intrekken van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad (PbEG L 131), verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (PbEU L 129), richtlijn nr. 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (PbEU L 255), richtlijn nr. 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (Herschikking) (PbEU L 131), en de artikelen 4 van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee, 29 en 30 van de Wet havenstaatcontrole, 12 en 12a van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, 1, 2, 3, 4, 10, eerste lid, 11, 12, 16, 21, derde lid, en 22 van het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerkingen scheepvaart, 9.07 van het Binnenvaartpolitiereglement, 9 van het Loodsplichtbesluit 1995, 21, 29 en 38, van het Scheepvaartreglement Eemsmonding, 5 van het Scheepvaartreglement territoriale zee, 2, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, van het Scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen, 51 van het Scheepvaartreglement Westerschelde, 5 van het Vaststellingsbesluit binnenvaartpolitiereglement;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • aanloopgebied: aanloopgebied bedoeld in bijlage 1, behorende bij artikel 2, onderdeel d, van het Scheepvaartreglement territoriale zee;

  • besluit: Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerkingen scheepvaart;

  • IFCD: Interface and Functionalities Control Document, bedoeld in bijlage III, onderdeel 2, van de richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart;

  • richtlijn havenontvangstvoorziening: Richtlijn nr. 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PbEG L 332);

  • richtlijn havenstaatcontrole: richtlijn nr. 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (Herschikking) (PbEU L 131);

  • zeeschip dat bepaalde gevaarlijke of schadelijke stoffen vervoert: elk vrachtschip, iedere olie-, chemicaliën- of gastanker, of een passagiersschip, waarmee een gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 3, onderdeel g, of een schadelijke stof als bedoeld in artikel 3, onderdeel h, van de richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart wordt vervoerd.

Artikel 2. Bevoegde autoriteiten en plaatselijk bevoegde autoriteiten

  • 2 Voor de toepassing van het besluit worden als plaatselijk bevoegde autoriteit aangewezen de personen, genoemd in bijlage 2 bij deze regeling.

Hoofdstuk 2. Meldingsformaliteiten zeescheepvaart

Artikel 3. Aankomst- en vertrekmeldingen

  • 1 Van een zeeschip worden ter voldoening aan de meldingsformaliteiten, bedoeld in artikel 2 van het besluit, aan de bevoegde autoriteit van de locatie:

    • a. waarnaar toe een zeeschip met een bruto-tonnage als bedoeld in de Meetbrievenwet 1981 van 300 of meer, op weg is, de gegevens gemeld die worden genoemd in bijlage I, onder punt 1, van de richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart;

    • b. waarnaar toe een zeeschip dat bepaalde gevaarlijke of schadelijke stoffen vervoert, op weg is, de gegevens gemeld die worden genoemd in bijlage I, onder punt 3, van de richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart; of

    • c. van waaraf een zeeschip dat bepaalde gevaarlijke of schadelijke stoffen vervoert vertrekt, de gegevens gemeld die worden genoemd in bijlage I, onder punt 3, van de richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart.

  • 2 Het eerste lid, is niet van toepassing op een schip als bedoeld in artikel 2, tweede lid, in samenhang met artikel 6 bis van de richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart.

  • 3 Een bevoegde autoriteit kan een schip, dat in lijndienst vaart tussen twee in Nederland gelegen havens of tussen een in Nederland gelegen haven en een haven gelegen in een andere staat, ontheffing verlenen van een meldingsformaliteit, bedoeld in het eerste lid, als wordt voldaan aan de voorschriften, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart. Voor de toepassing van de eerste zin wordt onder haven tevens verstaan ankerplaats, terminal of een in de Nederlandse territoriale zee gelegen laad- of losinrichting. Een ontheffing wordt ingetrokken wanneer niet meer wordt voldaan aan de daaraan verbonden voorschriften

Artikel 4. Beveiligingsmelding

Van een schip als bedoeld in bijlage 1, voorschrift 2, eerste lid, van de verordening scheeps- en havenbeveiliging worden ter voldoening aan de meldingsformaliteit, bedoeld in artikel 3 van het besluit, aan de bevoegde autoriteit van de haven waarnaar het schip onderweg is, de gegevens gemeld die worden genoemd in het aanhangsel bij de richtlijn meldingsformaliteiten.

Artikel 5. Melding ten behoeve van havenstaatcontrole

Van een schip als bedoeld in artikel 4 van het besluit, worden aan de havenbeheerder, bedoeld in artikel 1 van de Wet havenstaatcontrole, die als bevoegde autoriteit van de haven waarnaar het schip onderweg is, is aangewezen, de gegevens gemeld die worden genoemd in bijlage III van de richtlijn havenstaatcontrole.

Artikel 6. Melding scheepsafval

Van een schip als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen worden aan de havenbeheerder, bedoeld in artikel 1 juncto artikel 6 van die wet, van de haven waarnaar toe het schip onderweg is en die wordt genoemd in de bijlage bij artikel 10 van de Regeling havenontvangstvoorzieningen, de gegevens gemeld die worden genoemd in bijlage II van de richtlijn havenontvangstvoorziening.

Artikel 7. Ontheffing van meldingsformaliteiten door plaatselijk bevoegde autoriteiten

Een plaatselijk bevoegde autoriteit kan voor een zeeschip dat in lijndienst vaart:

  • a. namens een bevoegde autoriteit, ontheffing verlenen van een meldplicht als bedoeld in artikel 3, derde lid, indien en voor zolang door dat zeeschip wordt voldaan aan dat artikellid;

  • b. namens de bevoegde autoriteit ontheffing verlenen van de meldingsformaliteit, bedoeld in artikel 4, indien en voor zolang door dat zeeschip wordt voldaan aan artikel 7 van de verordening scheeps- en havenbeveiliging;

  • c. namens de minister ontheffing verlenen van de meldingsformaliteit, bedoeld in artikel 6, indien en voor zolang wordt voldaan aan artikel 35a van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen.

Artikel 8. Tijdstip melding

  • 1 De meldingen, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, onderdelen a en b, 4 en 6 geschieden:

    • 1°. ten minste 24 uur voor aankomst; of

    • 2°. indien de bestemming bij de afvaart uit de vorige haven bekend was en de reisduur minder dan 24 uur bedraagt, uiterlijk op het tijdstip waarop het schip de vorige haven verlaat; of

    • 3°. indien de bestemming bij de afvaart uit de vorige haven nog niet bekend was of tijdens de reis wordt gewijzigd, zodra deze bekend is.

  • 2 De melding, bedoeld in artikel 5, geschiedt ten minste 72 uur voor de verwachte aankomst in de haven, of voor het vertrek uit de vorige haven, als de reis naar verwachting minder dan 72 uur in beslag zal nemen.

Artikel 9. Doorgeven van wijzigingen in de gemelde gegevens

Wijzigingen in de op grond van de artikelen 3 tot en met 6 gemelde gegevens en wijzigingen van meer dan 30 minuten in de eerder gemelde aankomst- of vertrektijd worden tot het moment van aankomst onderscheidenlijk vertrek onmiddellijk doorgegeven.

Artikel 10. Wijze van melding

  • 1 De meldingen, bedoeld in de artikelen 3, 4 en 6 worden bij de in die artikelen bedoelde ontvangers van de gegevens, met ingang van 1 juni 2015 elektronisch gedaan via een elektronisch portaal waardoor door een gestandaardiseerde aanlevering van informatie van het bedrijfsleven aan de overheid en het meervoudige gebruik van die informatie door die overheid beoogd wordt de gegevensstromen tussen het bedrijfsleven en de overheid efficiënter te organiseren en de administratieve en toezichtlasten te reduceren.

  • 2 De meldingen, bedoeld in artikel 5, worden zo mogelijk elektronisch gedaan, via het in het eerste lid bedoelde portaal of op een door de plaatselijk bevoegde autoriteit van de haven waarnaar het schip onderweg is, bekend gemaakte alternatieve wijze.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, meldt de kapitein, exploitant of agent van een schip dat onderweg is naar een in Nederland gelegen haven zich op een door de desbetreffende ontvanger van gegevens bekend gemaakte alternatieve wijze indien het schip onderweg is naar een haven die niet is aangesloten op het in het eerste lid bedoelde portaal.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, meldt de kapitein van een schip dat onderweg is naar een in Nederland gelegen haven zich op een door de desbetreffende ontvanger van gegevens bekend gemaakte alternatieve wijze indien elektronische melding van hem niet verlangd kan worden bij gebreke van aan boord daartoe geschikte communicatieapparatuur terwijl ook redelijkerwijs van hem niet verlangd kan worden dat een exploitant of agent aan de wal deze melding voor hem verricht.

  • 5 De betreffende ontvanger van gegevens draagt er zorg voor dat de in dit artikel bedoelde wijzen van melden bekend worden gemaakt aan de scheepvaart.

Hoofdstuk 3. Overige meldingen zeescheepvaart

Paragraaf 1. Meldingen ten behoeve van beloodsing

Artikel 11. Melding ten behoeven van beloodsing

Bij de melding, bedoeld in artikel 9 van het Loodsplichtbesluit 1995, verstrekt de kapitein van een schip de volgende gegevens:

  • a. naam, roepnaam, IMO-identificatienummer en MMSI-nummer van het schip;

  • b. de naam, het adres en het telefoonnummer van de agent, kapitein of exploitant van het schip;

  • c. de haven van bestemming en de vermoedelijke aankomsttijd bij het loodsstation indien het schip komende van zee onderweg is naar een Nederlandse haven of indien het schip vertrekt vanuit een haven, het tijdstip waarop en de locatie waar de loods wordt verwacht; en

  • d. alle overige voor de beloodsing van het betreffende schip relevante gegevens over het schip en de reis.

Artikel 12. Tijdstip en wijze melding ten behoeve van beloodsing

  • 1 De melding, bedoeld in artikel 9 van het Loodsplichtbesluit 1995, ten behoeve van een schip dat komende van zee een haven wil binnenvaren, geschiedt:

    • 1°. ten minste 24 uur voor aankomst; of

    • 2°. indien de bestemming bij de afvaart uit de vorige haven bekend was en de reisduur minder dan 24 uur bedraagt, uiterlijk op het tijdstip waarop het schip de vorige haven verlaat; of

    • 3°. indien de bestemming bij de afvaart uit de vorige haven nog niet bekend was of tijdens de reis wordt gewijzigd, zodra deze bekend is.

  • 2 De melding, bedoeld in artikel 9 van het Loodsplichtbesluit 1995, ten behoeve van een schip dat naar zee vertrekt, geschiedt ten minste 24 uur voor vertrek of indien de afvaart op dat moment nog niet was voorzien, ten minste 12 uur voor vertrek.

  • 3 In alle andere dan de in het eerste en tweede lid bedoelde gevallen, geschiedt de melding ten minste 6 uur voor aankomst of vertrek van het schip.

  • 4 De meldingen, bedoeld in dit artikel, geschieden zo mogelijk elektronisch of op een alternatieve wijze die door of namens de betreffende Regionale loodsencorporatie wordt bekend gemaakt.

Artikel 13. Loodsmeldingen op de Westerschelde

In afwijking van de artikelen 11 en 12, geschiedt de melding, bedoeld in artikel 9 van het Loodsplichtbesluit 1995, voor schepen die loodsplichtig zijn tijdens de vaart op de scheepvaartwegen die worden bedoeld in punt IV van de bijlage bij artikel 10 van de Scheepvaartverkeerswet, overeenkomstig artikel 13 respectievelijk 14 van het Scheldereglement en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 14. Doorgeven van wijzigingen in de gemelde gegevens

Wijzigingen in de op grond van artikel 11 aangeleverde gegevens en wijzigingen van meer dan 30 minuten in de eerder medegedeelde aankomst- of vertrektijd worden onmiddellijk doorgegeven.

Paragraaf 2. Incidentmeldingen aan het kustwachtcentrum

Artikel 15. Melding ongevallen aan het Kustwachtcentrum

  • 2 Een melding als bedoeld in het eerste lid bevat in elk geval de gegevens, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart.

Artikel 15a. Melding overige incidenten aan Kustwachtcentrum

De melding van het verlies of de lozing van vistuig, bedoeld in voorschrift 10.6 van Bijlage V bij het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147), en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188), wordt gedaan bij het Kustwachtcentrum in Den Helder.

Hoofdstuk 4. Internationale uitwisseling van scheepvaartgegevens

Artikel 16. Aanwijzing NCA-SafeSeaNet en RIS-autoriteit

De directeur-generaal Rijkswaterstaat wordt aangewezen als NCA-SafeSeaNet en tevens als RIS-autoriteit, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het besluit.

Artikel 17. Wijze van doorzenden naar SSN

  • 1 De in artikel 12 van het besluit bedoelde gegevens worden door de desbetreffende plaatselijk bevoegde autoriteit namens de in artikel 12 van het besluit genoemde ontvangers van gegevens en de havenbeheerder, bedoeld in artikel 5, overeenkomstig de daaraan in het IFCD gestelde eisen aan SafeSeaNet doorgegeven.

  • 2 Onverminderd het eerste lid geschiedt de uitwisseling van gegevens, bedoeld in de artikelen 12, 13 en 16 van het besluit, op de tussen de Minister van Infrastructuur en Milieu en de desbetreffende plaatselijk bevoegde autoriteit, binnen de randvoorwaarden van het IFCD, schriftelijk overeengekomen wijze.

Hoofdstuk 5. Bepalingen in verband met de richtlijn river information services

Artikel 18. RIS-diensten waarvoor 11.5a Telecommunicatiewet niet geldt

Voor de toepassing van artikel 21, derde lid, van het besluit, worden, in afwijking van artikel 11.5a van de Telecommunicatiewet de volgende RIS-diensten aangeboden:

  • a. diensten ter voorkoming van hinder en ter vergroting van de veiligheid op de scheepvaartwegen zoals het managen van het scheepvaartverkeer in het algemeen en in het bijzonder na incidenten en ongevallen, bij onoverzichtelijke situaties en bij knooppunten van vaarwegen; en

  • b. diensten ter bevordering van de vlotte doorvaart van het scheepvaartverkeer bij het schutten van de scheepvaart bij sluizen en bij de bediening van bruggen.

Hoofdstuk 6. Bepalingen in verband met lrit

Artikel 19. Aanwijzingen ten behoeve van LRIT

Voor de toepassing van hoofdstuk 6 van het besluit wordt aangewezen als:

  • a. LRIT-datacentrum: het datacentrum voor long range identification and tracking van de Europese Unie (EU-LRIT-DC);

  • b. applicatie-service provider: Collecte Localisation Satellites;

  • c. organisatie die bevoegd is meldplichtige gegevens bij het LRIT-datacentrum op te vragen: het Kustwachtcentrum te Den Helder, tevens in zijn hoedanigheid van Search and Rescue dienst bedoeld in artikel 24, tweede lid, van het besluit;

  • d. organisatie die bevoegd is aan te geven met welke intervallen meldplichtige gegevens door middel van het LRIT worden verzonden: het Kustwachtcentrum te Den Helder;

  • e. organisatie aan wie wordt gemeld dat het LRIT is uitgeschakeld: het Kustwachtcentrum te Den Helder.

Hoofdstuk 7. Uitluisteren en communicatie

Artikel 20. Communicatie in het kader van verkeersdeelneming

  • 1 Uitluisteren, communicatie door en met verkeersdeelnemers met betrekking tot nautisch- of veiligheidsverkeer en het maken van afspraken tussen verkeersdeelnemers onderling, vindt uitsluitend plaats op de door de desbetreffende bevoegde autoriteit aan de scheepvaart bekend gemaakte marifoonkanalen.

  • 2 Voor de in het eerste lid bedoeld communicatie en het maken van afspraken wordt bij voorkeur de Engelse taal gebruikt. Het gebruik van de Nederlandse of een andere taal is toegestaan als dat ter plaatse gebruikelijk is.

Hoofdstuk 8. Aanpassings-, slot- en overgangsbepalingen

Artikel 23. Wijziging aanwijzingsbesluit territoriale zee

[Red: Wijzigt de Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten Scheepvaartreglement territoriale zee.]

Artikel 27. Intrekken regelingen

De volgende regelingen worden ingetrokken:

  • a. de Regeling communicatie en loodsaanvragen zeevaart, met dien verstande dat de melding bij PLVTS voor de aanloop naar Scheveningen en Rotterdam, bedoeld in de bijlage 2 van die regeling eerst met ingang van 1 juni 2015 vervalt;

  • b. de Regeling meldingen en voorvallen op zee 2005;

  • c. de Regeling verstrekken gegevens scheepvaart 2007;

  • d. het besluit van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 10 juli 2009, nr. CEND/HDJZ-2009/805 sector SCH, houdende aanwijzen datacentrum, applicatie-service provider, en organisaties met bepaalde bevoegdheden met betrekking tot long range identification and tracking (LRIT) voor de zeevaart (Stcrt. 10815); en

  • e. het besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 11 maart 2011, nr. IENM/BSK-2011/20583, houdende aanwijzing DG RWS als nationaal bevoegde autoriteit SSN en bevoegde instantie RIS.

Artikel 28. Omhangbepaling ten behoeve van artikel 17

Na inwerkingtreding van deze regeling berust de op grond van artikel 3, tweede lid, van de Regeling verstrekking gegevens scheepvaart 2007 of de op grond van artikel 2, tweede lid, van de Regeling verstrekking gegevens scheepvaart, door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de desbetreffende autoriteit, overeengekomen wijze van melden, op artikel 17, tweede lid, van deze regeling.

Artikel 29. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling meldingen en communicatie scheepvaart.

Artikel 30. Inwerkingtreding

  • 2 Artikel 26 vervalt met ingang van 1 juni 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Bijlage 1

Bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, zijn:

  • I.

    • 1. voor zeeschepen die onderweg zijn naar een in de Nederlandse territoriale zee gelegen ankerplaatsen, of laad- of losinrichtingen:

      • a. voor het aanloopgebied Scheldemonden: de Rijkshavenmeester Westerschelde, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990;

      • b. voor het aanloopgebied Rotterdam: de havenmeester van Rotterdam, werkzaam bij Havenbedrijf Rotterdam N.V.;

      • c. voor het aanloopgebied Scheveningen: degene die belast is met de taken van havenmeester voor de haven van Scheveningen;

      • d. voor het aanloopgebied IJmuiden: de directeur van het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied;

      • e. voor het aanloopgebied Den Helder: de Commandant der maritieme middelen van de Koninklijke marine te Den Helder;

      • f. voor het aanloopgebied Brandaris en het aanloopgebied Eemsmonding: de directeur van het havenschap Groningen Seaports;

      • g. voor de territoriale zee, behoudens de aanloopgebieden: de directeur Kustwacht.

    • 2. voor zeeschepen die onderweg zijn naar de eerste haven van bestemming in Nederland, of een binnengaats gelegen ankerplaats van bestemming in Nederland:

      • a. de havenmeester van de havendienst van de desbetreffende haven of van de gemeente waarbinnen de ankerplaats is gelegen, maar

      • b. voor wat betreft Terneuzen: de havenmeester werkzaam bij Zeeland Seaports N.V.;

      • c. de Westerschelde, voor wat betreft ten anker komende schepen: de Rijkshavenmeester Westerschelde, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990;

      • d. voor wat betreft Vlissingen: de havenmeester werkzaam bij Zeeland Seaports N.V.;

      • e. voor wat betreft het Kanaal van Gent naar Terneuzen: de Rijkshavenmeester Westerschelde, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 maar voor de daaraan liggende zijkanalen de havenmeester werkzaam bij Zeeland Seaports N.V.;

      • f. voor wat betreft Dordrecht: de havenmeester van Rotterdam, werkzaam bij Havenbedrijf Rotterdam N.V.;

      • g. voor wat betreft Moerdijk: de havenmeester van Rotterdam, werkzaam bij Havenbedrijf Rotterdam N.V. en tevens lid van de directie van het havenschap Moerdijk;

      • h. voor wat betreft de Noordzeesluizen en de Rijksoverlaadplaats voor ontploffingsgevaarlijke stoffen te Buitenhuizen: de directeur van het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied;

      • i. voor wat betreft IJmuiden: voor de haven van Tata Steel, de 1°, 2° en 3° Rijksbinnenhaven, de kade van de papierfabriek van Gelder en voor de Vissershaven, IJmondhaven en de Haringhaven: de directeur van het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied;

      • j. de Waddenzee, voor wat ten anker komende schepen betreft:

      • k. voor wat betreft Delfzijl en Eemshaven: de directeur van het havenschap Groningen Seaports.

  • II. Degenen die bij of krachtens het Binnenvaartpolitiereglement, Rijnvaartpolitiereglement, Scheepvaartreglement Eemsmonding, Scheepvaartreglement Westerschelde, Scheepvaartreglement voor het kanaal van Gent naar Terneuzen of het Scheepvaartreglement gemeenschappelijke Maas, als bevoegde autoriteit zijn aangewezen.

Bijlage 2

Plaatselijk bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 2, tweede lid, zijn:

  • a. de directeur van het havenschap Groningen Seaports: voor schepen die onderweg zijn van of naar de havens van Delfzijl en Eemshaven, en voor de in de Nederlandse territoriale zee gelegen ankerplaatsen, laad- of losrichtingen voor het aanloopgebied Brandaris en het aanloopgebied Eemsmonding;

  • b. degene die belast is met de taak van havenmeester voor de haven van Harlingen: voor schepen die onderweg zijn van of naar de haven van Harlingen;

  • c. degene die belast is met de taak van havenmeester voor de haven van Den Helder: voor schepen die onderweg zijn van of naar de haven van Den Helder en de in de Nederlandse territoriale zee gelegen ankerplaatsen, laad- of losrichtingen voor het aanloopgebied Den Helder;

  • d. degene die bij het Havenbedrijf Amsterdam N.V. belast is met de taak van havenmeester tevens directeur van het Centraal Nautisch beheer Noordzeegebied: voor schepen die onderweg zijn van of naar de havens van Amsterdam, Zaandam, Beverwijk, IJmuiden en Velsen en voor de in de Nederlandse territoriale zee gelegen ankerplaatsen, laad- of losrichtingen voor het aanloopgebied IJmuiden;

  • e. degene die belast is met de taak van havenmeester voor de haven van Scheveningen: voor schepen die onderweg zijn van of naar de haven van Scheveningen en voor de in de Nederlandse territoriale zee gelegen ankerplaatsen, laad- of losrichtingen voor het aanloopgebied Scheveningen;

  • f. degene die werkzaam is bij het havenbedrijf Rotterdam NV en belast is met de taak van havenmeester: voor schepen die onderweg zijn van of naar de havens van Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, Dordrecht en Moerdijk en voor de in de Nederlandse territoriale zee gelegen ankerplaatsen, laad- of losrichtingen voor het aanloopgebied van Rotterdam;

  • g. de directeur Zeeland Seaports N.V.: voor schepen die onderweg zijn van of naar de havens van Vlissingen, Terneuzen, Sas van Gent en Sluiskil en voor de in de Nederlandse territoriale zee gelegen ankerplaatsen, laad- of losrichtingen voor het aanloopgebied Scheldemonden;

  • h. degene die als Rijkshavenmeester Westerschelde is belast met de taken van havenmeester: voor schepen die onderweg zijn van of naar de havens van Hansweert en Breskens en de ankergebieden Everingen en Put van Terneuzen; en

  • i. de directeur Kustwacht: voor schepen die onderweg zijn van of naar een in de Nederlandse territoriale zee gelegen ankerplaatsen, laad- of losrichtingen met uitzondering van de hierboven al genoemde in de aanloopgebieden gelegen ankerplaatsen, laad- of losrichtingen.

Naar boven