Regeling beoordeling ambtenaren BES

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 02-11-2011 t/m heden

Regeling van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 5 oktober 2011, nr. 2011-2000437355, houdende voorschriften inzake het beoordelen van ambtenaren BES (Regeling beoordeling ambtenaren BES)

Artikel 1

  • a. ambtenaar: degene die door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aangesteld om in openbare dienst op Bonaire, Sint Eustatius of Saba werkzaam te zijn, daaronder begrepen de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit rechtspositie korps politie BES;

  • b. beoordeling: een op grond van deze regeling vastgelegde waardering ten aanzien van het functioneren van de ambtenaar in een beoordelingsperiode;

  • c. beoordelingsautoriteit: de functionaris die de beoordeling vaststelt;

  • d. beoordelingsadviseur: de door de beoordelingsautoriteit aangewezen functionaris die binnen de dienst zorg draagt voor de goede gang van zaken omtrent de personeelsbeoordeling;

  • e. functie: ieder samenhangend geheel van werkzaamheden en diensten dat door een ambtenaar wordt verricht;

  • f. gedragscriteria: aspecten van het arbeidsgedrag van belang voor het vormen van een oordeel over de functievervulling van de ambtenaar en toepasbaar op een veelheid van functies;

  • g. functiegezichtspunten: aspecten en afspraken met betrekking tot de functievervulling gebaseerd op de organisatiedoelstelling, functieomschrijving en de gestelde prioriteiten;

  • h. informant: de door de beoordelaars aangewezen functionaris, die inlichtingen van feitelijke aard over het functioneren van de te beoordelen ambtenaar kan verstrekken;

  • i. minister: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 2

  • 1 De beoordeling geschiedt door de directe chef van degene die wordt beoordeeld.

  • 2 Ten aanzien van de ambtenaar die is aangewezen als hoofd van een departementale eenheid of uitvoeringsorganisatie wijst de minister die het aangaat een beoordelaar aan.

  • 3 Ten aanzien van de ambtenaar die direct valt onder de directeur van de Rijksdienst Caribisch Nederland is de directeur van de Rijksdienst Caribisch Nederland de beoordelaar.

  • 4 Ten aanzien van de directeur van de Rijksdienst Caribisch Nederland geschiedt de beoordeling door een door de minister aangewezen beoordelaar.

  • 5 Behalve voor zover het gaat om ambtenaren van politie en ambtenaren, werkzaam bij de brandweer, treedt voor de gevallen, bedoeld in het eerste lid, de directeur van de Rijksdienst Caribisch Nederland op als de beoordelingsautoriteit en wijst de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de beoordelingsautoriteit aan voor de gevallen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid.

  • 6 Voor de beoordeling van de ambtenaren van politie en de ambtenaren, werkzaam bij de brandweer, wijst de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met de minster van Veiligheid en Justitie, de beoordelingsautoriteit aan.

Artikel 3

  • 2 Voorts vinden beoordelingen plaats in de volgende gevallen:

    • a. indien ten aanzien van een ambtenaar met een tijdelijk dienstverband een vaste aanstelling wordt overwogen;

    • b. indien de beoordelaars van oordeel zijn dat het functioneren van de ambtenaar daartoe aanleiding geeft;

    • c. indien de beoordelingsautoriteit daartoe opdracht geeft;

    • d. indien de ambtenaar dit verzoekt.

  • 3 Een beoordelingsperiode beslaat een tijdvak van ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden.

  • 4 Een beoordelingsperiode kan niet een periode of een deel van een periode omvatten waarover reeds een beoordeling is vastgesteld.

Artikel 4

  • 1 Een beoordeling wordt opgemaakt op grond van de functiegezichtspunten en gedragscriteria.

  • 2 Het opmaken van de beoordeling geschiedt met inachtneming van de voor betrokkene geldende functiebeschrijving dan wel, bij afwezigheid daarvan, de door beoordelaar opgedragen werkzaamheden of taken, alsmede de daaraan verbonden functie-eisen. Eisen waarvan de ambtenaar buiten zijn schuld geen kennis droeg, blijven daarbij buiten beschouwing.

  • 3 Indien de feitelijk verrichte werkzaamheden afwijken van die welke in het tweede lid zijn bedoeld, worden die vermeld op het beoordelingsformulier.

Artikel 5

  • 1 Een beoordeling wordt door de beoordelaar opgemaakt op het beoordelingsformulier zoals dat met de daarbij behorende instructie is gevoegd als bijlage bij deze regeling.

  • 2 De beoordelaar stelt op het in het eerste lid bedoelde formulier een beoordelingsadvies op waarna het formulier door de beoordelaar wordt ondertekend.

  • 3 De beoordelaar kan, al dan niet op verzoek van de te beoordelen ambtenaar, één of meer functionarissen aanwijzen die als informant ten behoeve van de beoordelaar.

Artikel 6

  • 1 Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijftien werkdagen na het opmaken van de beoordeling, wordt deze door de beoordelaar besproken met de beoordeelde ambtenaar, waarbij hem de gelegenheid wordt geboden zijn mening daarover kenbaar te maken. De beoordeelde ambtenaar ontvangt daartoe uiterlijk vijf werkdagen voor het gesprek een afschrift van de over hem opgemaakte beoordeling.

  • 2 De beoordelingsadviseur kan bij het gesprek aanwezig zijn indien de beoordelaar dit wenselijk acht of de beoordeelde ambtenaar daarom verzoekt.

  • 3 Uiterlijk twee werkdagen na dat gesprek wordt een samenvatting van het beoordelingsgesprek gemaakt door de beoordelaar. Hij geeft daarbij aan welke eventuele wijzigingen hij naar aanleiding van het gesprek heeft aangebracht.

  • 4 Indien de beoordelingsadviseur ook aanwezig was bij het gesprek maakt hij een rapport inhoudende zijn bevindingen op. Hij doet dit rapport toekomen aan de beoordelingsautoriteit.

Artikel 7

  • 1 De ambtenaar kan binnen vijf werkdagen na het beoordelingsgesprek schriftelijk bezwaar tegen de beoordeling maken bij de beoordelingsautoriteit.

  • 2 De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld het bezwaar bij de beoordelingsautoriteit toe te lichten. Deze kan bepalen dat andere personen bij dit gesprek aanwezig zijn.

  • 3 De beoordelingsautoriteit stelt de beoordeling vervolgens vast en deelt de ambtenaar binnen vijf werkdagen, na te zijn gehoord, schriftelijk mee of en zo ja welke wijzigingen zij in de beoordeling heeft aangebracht. Daarbij vermeldt zij in voorkomend geval de redenen waarom niet of niet volledig aan de bezwaren is tegemoet gekomen.

  • 4 De ambtenaar tekent vervolgens de vastgestelde beoordeling voor gezien en ontvangt vervolgens een afschrift van de beoordeling dat door hem voor ontvangst wordt getekend.

Artikel 8

  • 2 De beoordeelde ambtenaar tekent vervolgens de vastgestelde beoordeling voor gezien en ontvangt vervolgens een afschrift van de beoordeling dat door hem voor ontvangst wordt getekend.

Artikel 9

  • 1 De beoordeelde ambtenaar kan binnen zes weken na ontvangst van het in artikel 8, tweede lid, bedoelde document bij de minister een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen.

  • 2 De indiening van een bezwaarschrift schort de uitvoering van de beslissing waartegen bezwaar wordt gemaakt niet op.

Artikel 10

  • 1 Tenzij het bezwaar, bedoeld in artikel 9, kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is, wordt de ambtenaar binnen tien werkdagen na de ontvangst van het bezwaarschrift in de gelegenheid gesteld over zijn bezwaren te worden gehoord door een door de minister benoemde commissie. De ambtenaar kan tijdens de zitting waarin hij wordt gehoord gebruik maken van de diensten van een raadsman.

  • 2 Voor alle leden van de commissie geldt, dat zij niet direct bij de totstandkoming van de beslissing of weigering waartegen het bezwaar dient betrokken zijn geweest.

  • 3 De commissie bestaat uit twee door de minister voorgedragen personen en voorts uit een vertegenwoordiger, voorgedragen door de tot de Sectorale Overlegcommissie BES toegelaten ambtenarenorganisaties.

  • 4 De voorzitter wordt door de minister aangewezen uit de leden van de commissie.

  • 5 De commissie wordt bijgestaan door een beoordelingsadviseur en een secretaris aangewezen door de minister.

Artikel 11

  • 1 De commissie brengt binnen tien werkdagen na het horen van de ambtenaar advies uit aan de minister.

  • 2 De minister deelt binnen tien werkdagen na ontvangst van het advies van de commissie aan de ambtenaar zijn beslissing op het door deze ingediende beroep mede. De minister licht de ambtenaar daarbij schriftelijk in welke wijzigingen hij in de beoordeling heeft aangebracht. Daarbij vermeldt hij in voorkomend geval de redenen waarom hij niet of niet volledig aan de bezwaren is tegemoet gekomen.

  • 3 Indien met deze beslissing niet of niet geheel aan de bezwaren van de ambtenaar wordt tegemoet gekomen, wordt hem in de mededeling, bedoeld in het tweede lid, tevens kenbaar gemaakt dat de beslissing op het bezwaarschrift een beschikking is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet ambtenarenrechtspraak 1951 BES, en de termijn waarbinnen hij tegen deze beschikking bezwaar kan aantekenen bij het gerecht in ambtenarenzaken.

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 9 oktober 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner

Bijlage bedoeld in artikel 5, eerste lid

Beoordelingsformulier

Bijlage 249415.png
Bijlage 249416.png
Toelichting onderdeel 2: Opbouw van de scores van gedragscriteria

Gedragscriterium

Score

Betekenis van de score

Attitude

1

– Doet geen moeite om cliënt van dienst te zijn; komt afspraken met cliënten niet na; is helemaal niet taakgericht bezig; regelmatig klachten over onbeschoft gedrag.

– Maakt voortdurend ruzie; is oncollegiaal; werkt niet goed samen met collega’s; is niet voor redelijke argumenten vatbaar; houdt star vast aan bepaalde werkwijzen en gegroeide gewoonten; heeft een negatieve invloed op de sfeer.

2

– Toont weinig hulpvaardig jegens cliënt; komt afspraken wel eens niet; kortaf in zijn contacten; werkt soms niet goed samen met collega’s.

– Past zich niet gemakkelijk aan; optreden tegenover anderen is niet altijd correct; houdt onvoldoende rekening met de belangen van anderen; is af en toe niet taakgericht bezig.

3

Behandelt de cliënt op correcte en vriendelijke wijze; komt afspraken altijd na; aanvaardt kritiek; houdt rekening met anderen; ziet de samenhang van zijn werk met het grotere geheel; werkt redelijk samen met collega’s; is voldoende taakgericht.

4

Stelt cliënt volledig op zijn gemak; doet waar nodig follow-up; goede feedback over gedrag; sympathiek en collegiaal in zijn optreden; gemakkelijk in de omgang; heeft een goede invloed op de sfeer; werkt goed samen met collega’s; wordt door collega’s informeel geraadpleegd.

5

Uitzonderlijke service aan cliënt; weet bedrijf op positieve wijze naar buiten te vertegenwoordigen; werkt heel goed samen met collega’s; regelmatig lovende feedback op gedrag.

Communicatie

1

Vertelt niet waar hij mee bezig is; signaleert geen knelpunten; is niet of nauwelijks in staat om zijn gedachten onder woorden te brengen.

2

Beheerst de taal onvoldoende; laat zich nog wel eens door zijn emoties overheersen; spelling en opbouw van correspondentie moet beter; moet aangespoord worden om te zeggen waar hij mee bezig is.

3

Taalgebruik en -beheersing geven geen reden tot opmerkingen; de redactie van correspondentie voldoet; geeft uit eigen beweging aan waarmee hij geconfronteerd wordt en geeft zijn mening daarover.

4

Weet zich goed uit te drukken, genuanceerd, helder en bondig, formuleert goed, open persoon die gemakkelijk communiceert.

5

Glasheldere betoogtrant, zeer duidelijke en logische opbouw van correspondentie, luistert zeer goed naar anderen, kan in iedere situatie goed communiceren.

Zelfstandigheid

1

Heeft voortdurend aanwijzingen en controle nodig; valt vaak terug op anderen; er is geen lijn of plan in de aanpak te onderkennen; vertoont ‘vluchtgedrag’.

2

Heeft soms aanwijzingen en controle nodig; is niet altijd even planmatig en doelmatig in zijn aanpak; valt soms terug op anderen.

3

Vervult zijn werkzaamheden vrijwel zonder aanwijzingen en controle; pakt zijn werk in het algemeen doelmatig aan; vraagt waar nodig om hlp en kan na een enkele aanwijzing weer zijn werkzaamheden hervatten.

4

Heeft slechts bij hogere uitzondering nadere aanwijzingen nodig en geeft dan zelf aan wat en wanneer hij nadere begeleiding nodig heeft; geeft blijk zijn werk goed te plannen; realiseert de gestelde doelen op doelmatige wijze

5

Heeft geen enkele aanwijzing nodig om zijn werkzaamheden op een zeer doelmatige wijze binnen de gestelde termijn te realiseren; functioneert volledig autonoom

Planning

1

Plant slecht; haalt nooit zijn doelstellingen; houdt afspraken niet in de gaten; doet geen moeite zijn plan bij te stellen.

2

Heeft aanwijzingen nodig om te plannen; heeft hulp en controle nodig bij het plannen; is weinig doelmatig.

3

Plant vrijwel zonder aanwijzingen; heeft voldoende inzicht in de doelstelling; kan een plan van aanpak redelijk formuleren; vraagt indien nodig naar suggesties om verder te gaan.

4

Heeft vrijwel geen aanwijzing nodig om te plannen en geeft zelf aan waar hij hulp nodig heeft; kan zijn werk goed plannen en realiseert altijd de gestelde doelen.

5

Heeft helemaal geen aanwijzing nodig om zijn werkzaamheden te plannen; behaalt altijd de gestelde doelen voor de afgesproken termijn.

Kennis

1

Ontbreekt zondermeer aan de elementaire kennis.

2

Dient zijn kennis te verdiepen; heeft beperkte kennis; houdt de ontwikkelingen in zijn vakgebied niet bij.

3

Bezit de nodige theoretische en praktische kennis; houdt zich op de hoogte van de ontwikkelingen in zijn vakgebied.

4

Bezit een goede kennis; is zeer goed op de hoogte van de ontwikkelingen binnen en buiten het vakgebied.

5

Bezit zeer goede en uitgebreide kennis; beheerst het vakgebied volkomen; is zeer geïnteresseerd in de ontwikkelingen binnen andere relevante werkgebieden; wordt door buitenstaanders erkent als expert.

Leidinggeven

1

Mist overwicht; ziet breder verband niet, houdt geen rekening met veranderingen en verwerkt deze niet in de planning en de organisatie van de werkzaamheden van de groep; handhaaft de status quo; wordt niet aanvaard door de groep.

2

Heeft nog iets te weinig gezag, moet tot het nemen van onplezierige maatregelen gedwongen worden; is nog onvoldoende bezig met veranderingen en ontwikkelingen; toont weinig initiatieven.

3

Wordt door de groep en de omgeving geaccepteerd; houdt rekening met de mening van anderen; beargumenteert een eventueel afwijkende visie; stimuleert en motiveert op voldoende wijze.

4

Wordt door de groep en de omgeving op handen gedragen; zorgt voor goede onderlinge verhoudingen; instrueert en leidt zijn mensen op goede wijze op; heeft oog voor noodzakelijke veranderingen en initieert deze; betrouwbaar.

5

Uitstekend leider; uitstekend gevoel van belangen van zowel de organisatie als de medewerkers; heeft uitstraling; is realistisch.

Naar boven