Bijlage 1. bij het Besluit vaststelling minimumeisen bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan
Verordening registratie en verantwoording antibioticagebruik rundersector (PVV) 2011
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
Toelichting op de minimumeisen
[Regeling vervallen per 01-01-2015]
1) De meest recente DierDagDosering per dierjaar van het bedrijf is in vergelijking
met andere melk- of vleesveebedrijven in Nederland in dezelfde periode:
-
i. Zeer laag (minder dan 10% van de bedrijven heeft een lager antibioticumgebruik)
-
ii. Laag (10 - 40% van de bedrijven heeft een lager antibioticumgebruik)
-
iii. Gemiddeld (40 - 60% van de bedrijven heeft een lager antibioticumgebruik)
-
iv. Hoog (60 - 90% van de bedrijven heeft een lager antibioticumgebruik)
-
v. Zeer hoog (meer dan 90% van de bedrijven heeft een lager antibioticumgebruik)
2) Het gebruik van 3e keus middelen op het bedrijf is in vergelijking met andere melk- of vleesveebedrijven
in Nederland in dezelfde periode "zeer laag tot zeer hoog". Hierbij wordt dezelfde
normering aangehouden als voor de DierDagDosering vermeld onder 1.
3e keus middelen zijn antibiotica die terughoudend gebruikt moeten worden (zie forumularium
KNMvD). De 3e en 4e generatie cephalosporinen, quinolonen en enkele macroliden zijn per definitie 3e keus middelen.
3) Onder aandoening wordt verstaan:
Bij volwassen dieren:
-
i. Klauwaandoeningen; behandelingen van kreupelheden bij het individuele dier, zoals
bekappen, toediening van medicijnen (antibiotica of pijnstillers) en het toepassen
van klosjes of klauwzakken. Hieronder valt niet het reguliere preventieve bekappen.
-
ii. aan de nageboorte staan; De nageboorte langer dan 24 uur na het kalven is nog niet
gekomen.
-
iii. Acute baarmoederontsteking; binnen 2 weken na het afkalven is er sprake van afwijkende
stinkende vaginale uitvloeiing, waarbij toediening van antibiotica nodig is.
-
iv. Chronische baarmoederontsteking; meer dan 2 weken na het afkalven is er sprake van
witte vaginale uitvloeiing of de diagnose 'pusbaarmoeder' is gesteld.
-
v. Doodgegaan; koeien afgevoerd naar de destructor. Als hiervan een aandeel dood is gegaan
zonder tussenkomst van de dierenarts (euthanasie) is dat een reden voor gesprek met
de dierenarts.
Bij melkvee geldt tevens:
-
i. Mastitis; behandeling van mastitisgevallen. Als binnen 14 dagen na een vorige behandeling
van hetzelfde kwartier de behandeling herhaald wordt, wordt dit als een eenmalige
behandeling beschouwd.
-
ii. Melkziekte; preventief of curatief behandeld voor melkziekte.
-
iii. Slepende melkziekte; curatief behandeld voor slepende melkziekte (negatieve energie
balans).
Jongvee:
-
iv. Diarree; aantal dieren behandeld voor diaree.
-
v. Longontsteking; aantal dieren behandeld voor longontsteking.
-
vi. Navelontsteking, aantal dieren behandeld voor navelontsteking.
-
vii. Dood gegaan; aantal jongvee (tot 2 jarige leeftijd) afgevoerd naar de destructor,
inclusief doodgeboren kalveren. Als meerdere kalveren zijn doodgegaan wordt hiervan
de leeftijd genoteerd.
Bij vleesvee geldt tevens:
Klauwaandoening, aantal dieren behandeld voor klauwproblemen of gewrichtsontsteking
4) Gezondheidsstatus van het bedrijf voor Paratuberculos, IBR, Leptospirose, BVD, Salmonella
en Neosprora
5) Omstandigheden waardoor ziektekiemen het bedrijf binnen kunnen komen. Bijvoorbeeld
door; gezamenlijk beweiden, uitbreken van dieren, over draad contact, aankoop, uitscharen,
deelname aan veekeuringen, gezamenlijke jongvee opfok, gezamenlijk gebruik van gereedschappen
en materialen en loonwerk, de aanvoer van mest, ongediertebestrijding en bedrijfskleding
voor bezoekers.
6) Omstandigheden waardoor ziektekiemen zich gemakkelijk binnen het bedrijf kunnen
verspreiden. Bijvoorbeeld door; kruisende werk- en looplijnen, het niet gescheiden
houden van verschillende leeftijdsgroepen, het niet gescheiden houden van zieke dieren
en afkalvende dieren en het niet gebruiken van melkerhandschoenen. Andere factoren
zijn de hygiëne van beddingmateriaal van dieren, van voederwinning en van melkverstrekking.
7) Omstandigheden van het voedingsmanagement die tot een verminderde weerstand van
de dieren kunnen leiden, Bijvoorbeeld kuilkwaliteit (zie kuilanalyse uitslagen en
uitkuilmanagement), rantsoenberekeningen, wijze van voeren (restvoer, vreetplaatsen,
toestand voerhek, etc.) en krachtvoergift bij de verschillende diergroepen zowel in
de zomer als in de winter. Van belang kunnen zijn: vitamines en mineralen, de voedingstoestand
en conditie van de dieren. Andere punten zijn biestvoorziening bij de kalveren en
drinkwatervoorziening.
8) Omstandigheden van de huisvesting en de beweiding van dieren die tot een verminderde
weerstand tegen ziekten kunnen leiden. Bijvoorbeeld contact tussen de verschillende
diergroepen en individuele dieren, de hygiëne, het klimaat, het optreden van koude
luchtstromen, aantal en kwaliteit van de vreet-, drink- en ligplaatsen en regelmaat
in de verzorging van de dieren. Een belangrijke indicatie is de algemene indruk van
de dieren.
9) Vaccinaties (bijvoorbeeld tegen BVD) en preventieve behandelingen (bijvoorbeeld
ontwormingen, bekappen en beweidingsmaatregelen.
10) Actiepunten zijn activiteiten of maatregelen, waarmee gestreefd wordt om de diergezondheid
te verbeteren op punten waar dit nodig is. Actiepunten zijn concreet en realistisch.
De hier afgesproken actiepunten worden geëvalueerd bij het invullen van het volgende
bedrijfsgezondheidsplan.