Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds

[Regeling vervalt op nader te bepalen datum].
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2012 t/m 31-03-2022

Besluit van 27 mei 2011, houdende vaststelling van regels omtrent de taak, de goedkeuring van statuten en de gevolgen van intrekking van de aanwijzing van het Vervangingsfonds en het Participatiefonds (Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 7 april 2011, nr. WJZ/284390 (2703), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 187, derde lid, en 188, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 172, derde lid, en 173, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 73, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

De Raad van State gehoord (advies van 28 april 2011, nr. W05.11.0112/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 23 mei 2011, nr. WJZ/301971 (2703), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2. Taak Vervangingsfonds en Participatiefonds

Artikel 3. Instemming statuten

  • 1 Onze Minister stemt in met de statuten van het Vervangingsfonds en het Participatiefonds, bedoeld in artikel 187, eerste lid, van de WPO en artikel 172, eerste lid, van de WEC, uitsluitend indien deze statuten ten minste de volgende bepalingen bevatten:

    • a. dat het Vervangingsfonds zich ten doel stelt de waarborgen te bieden, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, en dat het Participatiefonds zich ten doelt stelt de waarborgen te bieden, bedoeld in artikel 2, derde lid;

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag door het Vervangingsfonds en het Participatiefonds van de leden en plaatsvervangend leden van het bestuur;

    • c. het aantal leden en plaatsvervangend leden van het bestuur dat wordt benoemd, met dien verstande dat het bestuur ten minste drie en ten hoogste negen leden heeft waarvan één voorzitter;

    • d. dat de leden en plaatsvervangend leden, met uitzondering van de voorzitter, voor de helft worden benoemd op bindende voordracht van de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties in het onderwijs en voor de helft door de centrale werkgeversorganisatie primair onderwijs;

    • e. dat het Vervangingsfonds en het Participatiefonds ten minste eenmaal per jaar overleg voeren met Onze Minister of een door Onze Minister aan te wijzen vertegenwoordiger;

    • f. dat het bestuur van het Vervangingsfonds en het bestuur van het Participatiefonds in het kader van hun taakuitoefening, bedoeld in artikel 2, het bevoegd gezag bij algemeen verbindend voorschrift verplichtingen van administratieve aard opleggen ten behoeve van:

      • 1°. de controle van de rechtmatigheid van de uitgaven van het Vervangingsfonds of het Participatiefonds;

      • 2°. het verkrijgen door het Vervangingsfonds van betrouwbare gegevens met betrekking tot ziekteverzuim, andere vormen van afwezigheid en vervanging, of door het Participatiefonds van betrouwbare gegevens met betrekking tot het ontstaan van aanspraken op werkloosheidsuitkeringen of uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet;

      • 3°. de doelmatige uitvoering van de werkzaamheden door het Vervangingsfonds of het Participatiefonds;

      • 4°. het voldoen aan verplichtingen van het Vervangingsfonds of het Participatiefonds uit hoofde van de wet of dit besluit;

      • 5°. het vaststellen van de bijdrage die het bevoegd gezag aan het Vervangingsfonds of het Participatiefonds moet voldoen;

    • g. dat bij ontbinding of beëindiging van de werkzaamheden van het Vervangingsfonds of het Participatiefonds de bestemming van het bij liquidatie aanwezige vermogen wordt vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij het verlenen van instemming door Onze Minister met wijziging van de statuten.

  • 3 Onze Minister stemt in ieder geval niet in met een door het Vervangingsfonds of het Participatiefonds voorgestelde wijziging van de statuten, indien een dergelijk besluit in strijd is met de wet of met dit besluit, dan wel in strijd is met het algemeen belang of met een op grond van artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen door Onze Minister vastgestelde beleidsregel, dan wel niet is te verenigen met de waarborgen welke het Vervangingsfonds of het Participatiefonds zich ten doel stelt te bieden.

Artikel 4. Gevolgen intrekking van de aanwijzing

Bij de intrekking van de aanwijzing van het Vervangingsfonds of het Participatiefonds als de rechtspersoon, bedoeld in de artikelen 183, eerste lid, en 184, eerste lid, van de WPO en de artikelen 169, eerste lid, en 170, eerste lid, van de WEC:

  • a. wenden het Vervangingsfonds en het Participatiefonds de onder hun beheer staande middelen, bestemd voor het verschaffen van de waarborgen, bedoeld in artikel 2, aan voor het doel waartoe die middelen aan het Vervangingsfonds of het Participatiefonds ter beschikking zijn gesteld; of

  • b. dragen het Vervangingsfonds en het Participatiefonds de in onderdeel a bedoelde middelen over aan een andere, door Onze Minister op grond van de in de aanhef genoemde artikelen, aan te wijzen rechtspersoon.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 8. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Vervangingsfonds en Participatiefonds.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 mei 2011

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de eenentwintigste juni 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Naar boven