Aanwijzing (doen) besturen tijdens ontzegging e.d. (art. 9 WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2015.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-06-2011 t/m 31-05-2015

Aanwijzing (doen) besturen tijdens ontzegging e.d. (art. 9 WVW 1994)

Samenvatting

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Deze aanwijzing bevat regels voor het Openbaar Ministerie bij de opsporing en vervolging in de volgende situaties:

  • rijden tijdens een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (hieronder valt ook de juridische bestuurder);

  • rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs;

  • rijden nadat het rijbewijs van rechtswege ongeldig is geworden op grond van artikel 123b WVW 1994;

  • rijden terwijl de overgifte van het rijbewijs is gevorderd;

  • rijden met een ingevorderd of ingehouden rijbewijs;

  • rijden met een geschorst rijbewijs;

  • rijden nadat de inlevering van het rijbewijs is gevorderd danwel het rijbewijs is ingenomen op grond van de Wet Mulder;

  • Een tot deelname aan het alcoholslotprogrammaverplichte bestuurder van een personenauto rijdt zonder dat deze auto is voorzien van een alcoholslot;

  • Een tot deelname aan het alcoholslotprogramma verplichte bestuurder van een personenauto rijdt in een auto waarvan het kenteken aan hem is gekoppeld, terwijl de auto is voorzien van een niet-werkend alcoholslot;

  • Een tot deelname aan het alcoholslotprogramma verplichte bestuurder van een personenauto rijdt in een auto waarvan het kentekenniet aan hem is gekoppeld, doch die wel is voorzien van een alcoholslot;

  • Een tot deelname aan het alcoholslotprogramma verplichte bestuurder van een personenauto rijdt in een auto waarvan het kenteken aan hem is gekoppeld, en die is voorzien van een werkend alcoholslot, terwijl een ander dan de bestuurder heeft geblazen in het alcoholslot.

Deze aanwijzing is gewijzigd vanwege de inwerkingtreding van de Wet van 24 oktober 2008 (Stb. 2008, 433) tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten (puntenstelsel) en de Wet van 4 juni 2010 (Stb. 2010, 259) tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de aanpassing van de Vorderingsprocedure en de invoering van het alcoholslotprogramma (hierna ASP).

Het strafvorderingsgedeelte is geregeld in de Richtlijn voor strafvordering motorrijtuig (doen) besturen tijdens ontzegging e.d.

Rijden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid (OBM) (art. 9, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

De bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig op de weg kan bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking aan de veroordeelde of bestrafte zijn ontzegd. Dit artikellid heeft betrekking op een onvoorwaardelijke ontzegging en niet op een voorwaardelijke of geclausuleerde ontzegging, die op grond van het Wetboek van Strafrecht uitsluitend door de rechter kan worden opgelegd. Bij zo’n geclausuleerde ontzegging wordt de verdachte tijdens de terechtzitting door de rechter omtrent deze bijkomende straf geïnformeerd en die straf wordt hem op een later moment bij gerechtelijk schrijven betekend.

Bij strafbeschikking kan de OBM aan de bestrafte als hoofdstraf worden opgelegd. Tijdens de OM-zitting moet de verdachte voor het uitvaardigen van de strafbeschikking worden gehoord en moet hij zich bereid verklaren aan de rijontzegging te voldoen. Tijdens het horen kan met de verdachte worden afgesproken op welke dag de OBM zal ingaan.1

Overtreding van artikel 9, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) kan worden aangebracht bij de politierechter2.

De aanwijzing geeft aan welke feiten uit het dossier moeten blijken voor het bewijs van het delictsbestanddeel ‘weet of redelijkerwijs moet weten’.

Rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs (art. 9, tweede lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Het rijbewijs wordt ongeldig verklaard als uit een uitgebreid onderzoek door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen blijkt dat de houder niet langer beschikt over de rijvaardigheid of over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van mototrrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven. Ongeldigverklaring is ook mogelijk als de houder geen medewerking verleent aan een rijvaardigheids- of rijgeschiktheidsonderzoek, een alcoholslotprogramma of een educatieve maatregel (artikel 132, tweede lid, WVW 1994).

Overtreding van artikel 9, tweede lid, WVW 1994 kan worden aangebracht bij de politierechter.

Rijden nadat het rijbewijs van rechtswege ongeldig is geworden op grond van artikel 123b WVW 1994 (artikel 9, tweede lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Een rijbewijs verliest op grond van artikel 123b WVW 1994 van rechtswege zijn geldigheid, indien de houder onherroepelijk wordt veroordeeld wegens het rijden onder invloed van alcohol met een alcoholgehalte van meer dan 570 µg/l dan wel 1,3‰, terwijl ten tijde van het begaan van het feit nog geen vijf jaren zijn verlopen sinds een eerdere onherroepelijke veroordeling wegens het rijden onder invloed van alcohol. Voor de toepassing van deze regeling wordt een onherroepelijke strafbeschikking met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld.

Binnen de reikwijdte van deze regeling vallen naast het rijden onder invloed van alcohol (artikel 8 WVW 1994) tevens de volgende alcoholgerelateerde verkeersdelicten:

Overtreding van artikel 9, tweede lid, WVW 1994 kan worden aangebracht bij de politierechter.

Rijden terwijl de overgifte van het rijbewijs is gevorderd of het rijbewijs is ingevorderd op grond van artikel 130, tweede lid, WVW 1994, dan wel terwijl het rijbewijs is geschorst op grond van artikel 131, tweede lid, onder a, WVW 1994 (artikel 9, vierde en vijfde lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Een vordering tot overgifte van het rijbewijs wordt gedaan,indien de bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen, dat hem direct de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontnomen.

Overtreding van artikel 9, vierde of vijfde lid, WVW 1994 kan worden aangebracht bij de politierechter.

Rijden nadat de inlevering van het rijbewijs is gevorderd of het rijbewijs is ingenomen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (artikel 9, achtste lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

De officier van justitie te Leeuwarden kan de inlevering van het rijbewijs vorderen en dit laten innemen, met als doel een wanbetaler ertoe te bewegen alsnog de aan hem opgelegde sanctie te betalen.

Overtreding van artikel 9, achtste lid, WVW 1994 is een overtreding, die bij de kantonrechter kan worden aangebracht.

Rijden zonder alcoholslot, met een niet-werkend alcoholslot, in een ander dan een aan de ASP-deelnemer gekoppelde personenauto of rijden terwijl een ander in het alcoholslot heeft geblazen

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

(artikel 9, negende lid, WVW 1994)

Een tot ASP verplichte bestuurder bestuurt een personenauto:

  • a. zonder alcoholslot,

  • b. terwijl het kenteken wel aan hem is gekoppeld, maar het alcoholslot niet werkt,

  • c. terwijl het kenteken niet aan hem is gekoppeld, maar wel een alcoholslot is ingebouwd,

  • d. terwijl een ander dan de bestuurder heeft geblazen in het alcoholslot.

Bij de handhaving op artikel 9, negende lid, WVW 1994 geldt als uitgangspunt dat de politie waarneemt en vaststelt of een werkend alcoholslot in het motorrijtuig aanwezig is.

Indien uit het getoonde rijbewijs dan wel uit het rijbewijzenregister blijkt, dat de bestuurder met een alcoholslot dient te rijden, vordert de politie van die bestuurder om de ademunit van het alcoholslot te laten zien. De politie stelt vast of het bestuurde motorrijtuig het motorrijtuig is waarin de bestuurder moet rijden.

Vervolgens kan de politie van de bestuurder vorderen om adem te blazen in het alcoholslot. Daaruit blijkt of het apparaat werkt.

Om deze werkwijze voor de politie mogelijk te maken, is aan artikel 160 WVW 1994 een nieuwe zesde lid toegevoegd, dat de bestuurder verplicht om op eerste vordering het alcoholslot, dan wel de daarvan deel uitmakende ademalcoholtester te tonen of adem te blazen in het in het motorrijtuig aanwezige alcoholslot.

Ook artikel 8, vierde lid, WVW 1994 is aangepast. Op grond van onderdeel b geldt 0,2 promille / 88 µg/l ook voor deelnemers aan het ASP. De bevoegdheid van de politie op grond van artikel 164, tweede lid, aanhef en onder b, WVW 1994 brengt mee dat de vordering tot overgifte / invordering van het rijbewijs in het geval van een deelnemer aan het ASP mogelijk is bij een AAG van meer dan 350 µg/l of een BAG van meer dan 0,8 promille.

Het misdrijf van artikel 9, negende lid, onder a, b, c en d, WVW 1994 kan worden aangebracht bij de politierechter.

Van deze feiten doet de politie een melding aan het CBR (zie bijlage 1, onderdeel B, onder III, bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2010).

Buiten heterdaad zou de constatering van overtreding van artikel 8 WVW 1994 bij de politie tot het vermoeden kunnen leiden dat betrokkene zijn voertuig alleen heeft kunnen starten en ook de hertest heeft kunnen doorstaan, nadat een ander in het alcoholslot heeft geblazen. Echter bestaat ook de kans dat de bestuurder zonder alcoholhoudende drank te hebben genuttigd is gestart en daarna tijdens de rit en vóór de staandehouding door de politie toch alcoholhoudende drank heeft gebruikt.

Dit enkele vermoeden is niet voldoende voor het misdrijf van artikel 9, negende lid, onder d, WVW 1994. Dit neemt niet weg dat uit de ademanalyseresultaten wel blijkt dat de bestuurder zelf onder invloed heeft bestuurd. In het geval van overschrijding van de wettelijke grens van 0,2 promille / 88 µg/l dient dan proces-verbaal voor artikel 8, vierde lid, onder b, WVW 1994 te worden opgemaakt.

Vanwege deelname aan het ASP dient door de politie altijd aan het CBR bericht te worden gestuurd van het feit dat een ASP-deelnemer de limiet van 0,2 promille heeft overtreden, om daarmee het CBR in de gelegenheid te stellen om het ASP te beëindigen en het rijbewijs van betrokkene ongeldig te verklaren.

Achtergrond

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Deze aanwijzing is gewijzigd vanwege de inwerkingtreding van de Wet van 24 oktober 2008 (Stb. 2008, 433) tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten (puntenstelsel) en de Wet van 4 juni 2010 (Stb. 2010, 259) tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de aanpassing van de Vorderingsprocedure en de invoering van het alcoholslotprogramma.

Het strafvorderingsgedeelte is geregeld in de Richtlijn voor strafvordering motorrijtuig (doen) besturen tijdens ontzegging e.d.

Opsporing

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

1. Misdrijven

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

1.1. Het rijden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid (artikel 9, eerste lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Artikel 9, eerste lid, WVW 1994 bevat het verbod op de weg een motorrijtuig te besturen, terwijl de bevoegdheid daartoe bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking is ontzegd. Die bepaling richt zich ook tot de juridische bestuurder. Dit misdrijf komt neer op het negeren van een rechterlijke uitspraak of een strafbeschikking.

Het negeren van rechterlijke uitspraken of strafbeschikkingen is schadelijk voor de rechtsorde en maatschappelijk ongewenst. Toch deelnemen aan het verkeer is in dat verband dan ook uiterst laakbaar.

Een ontzegging van de rijbevoegdheid betreft een aan de veroordeelde3individueel opgelegde verplichting om gedurende een bepaalde tijd geen motorrijtuigen (inclusief bromfietsen, landbouwtrekkers en gehandicaptenvoertuigen voorzien van een motor) te besturen.

De verdachte wordt tijdens de terechtzitting door de rechter omtrent deze bijkomende straf geïnformeerd en deze straf wordt hem op een later moment bij een gerechtelijk schrijven betekend.

Bij strafbeschikking kan de OBM aan de bestrafte als hoofdstraf worden opgelegd. Tijdens de OM-zitting moet de verdachte voor het uitvaardigen van de strafbeschikking worden gehoord over het feit en moet hij zich bereid verklaren aan de rijontzegging te voldoen. Zonder deze bereidverklaring kan bij strafbeschikking geen rijontzegging worden opgelegd. Tijdens het horen kan met de verdachte worden afgesproken op welke dag de OBM zal ingaan.4

Dit artikellid heeft betrekking op een onvoorwaardelijke ontzegging en niet op een voorwaardelijke of geclausuleerde ontzegging5, die op grond van het Wetboek van Strafrecht uitsluitend door de rechter kan worden opgelegd. Uit de bewijsmiddelen moet zonder meer blijken dat wordt voldaan aan het delictsbestanddeel ‘weet of redelijkerwijs moet weten’. Het is daarom van belang dat uit het strafdossier blijkt:

  • dat de rechter de bijkomende straf heeft opgelegd of de officier van justitie de strafbeschikking heeft uitgevaardigd,

  • wat de datum van de uitspraak of uitvaardiging van de strafbeschikking was,

  • dat de verdachte reed gedurende de tijd dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd,

  • dat de betrokkene de betekening van de (ingangsdatum van de) hem opgelegde ontzegging6in persoon heeft ontvangen,

  • wat de ingangsdatum van de OBM is.

1.2. Het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs (artikel 9, tweede lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Artikel 9, tweede lid, WVW 1994 bevat het verbod op de weg een motorrijtuig te besturen, terwijl het rijbewijs7voor een of meer categorieën van motorrijtuigen ongeldig is verklaard, dan wel terwijl het rijbewijs voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard. Deze bepaling richt zich eveneens tot de juridische bestuurder. Het rijbewijs wordt ongeldig verklaard als de houder niet langer beschikt over de rijvaardigheid of over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven.

Een rijbewijs kan op grond van artikel 134, tweede en vierde lid, WVW 1994 geheel of gedeeltelijk ongeldig worden verklaard na een uitgebreid voorafgaand onderzoek. Hierbij moet zijn vastgesteld, dat de houder hetzij niet de vereiste rijvaardigheid bezit, hetzij niet voldoet aan de vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke of geestelijke geschiktheid. De uitvoering van de maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid, zoals bedoeld in Hoofdstuk VI, paragraaf 9 van de WVW 1994, is in handen van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, Divisie Vorderingen.

Ongeldigverklaring van het rijbewijs is ook mogelijk als de houder geen medewerking verleent aan een rijvaardigheids- of rijgeschiktheidsonderzoek, een alcoholslotprogramma of een educatieve maatregel (artikel 132, tweede lid, WVW 1994).

Ook hier geldt dat zonder meer uit de bewijsmiddelen moet blijken dat is voldaan aan het delictsbestanddeel ‘weet of redelijkerwijs moet weten’. Het is daarom van belang dat een afschrift van de kennisgeving ongeldigverklaring in het parketdossier is opgenomen, alsmede informatie over de wijze waarop deze aan betrokkene is verzonden. Op het CBR rust de verplichting zorg te dragen voor een dergelijke kennisgeving.

1.3. Het rijden nadat het rijbewijs van rechtswege ongeldig is geworden op grond van artikel 123b WVW 1994 (artikel 9, tweede lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Artikel 9, tweede lid, WVW 1994 bevat tevens het verbod op de weg een motorrijtuig te besturen, nadat het rijbewijs van rechtswege ongeldig is geworden op grond van artikel 123b WVW 1994. Dit is het geval, indien aan vier cumulatieve voorwaarden is voldaan:

  • De betrokkene is onherroepelijk veroordeeld voor een feit dat onder de reikwijdte van de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten (puntenstelsel) valt, met dien verstande dat bij het rijden onder invloed van alcohol (al dan niet in combinatie met het culpoos veroorzaken van een ernstig verkeersongeval) een alcoholgehalte is geconstateerd van meer dan 570 µg/l dan wel 1,3 promille;

  • Ten tijde van het begaan van het feit zijn nog geen vijf jaren verlopen sinds de betrokkene eerder onherroepelijk is veroordeeld / bestraft voor een feit dat onder de reikwijdte van de recidiveregeling valt;

  • De betrokkene heeft het feit begaan als bestuurder van een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs vereist is;

  • Op het moment dat de rechterlijke uitspraak onherroepelijk wordt, is de betrokkene houder van een Nederlands of buitenlands rijbewijs. In het geval van een buitenlands rijbewijs dient de betrokkene op dat moment tevens in Nederland woonachtig te zijn.

Uit de bewijsmiddelen moet zonder meer blijken dat wordt voldaan aan het delictsbestanddeel ‘weet of redelijkerwijs moet weten’. Het is daarom van belang dat een afschrift van de mededeling ongeldigheid rijbewijs in het parketdossier is opgenomen. Deze mededeling wordt verzonden door het OM, indien een rijbewijs van rechtswege ongeldig is geworden op grond van artikel 123b WVW 1994.

1.4. Uitzonderingen op artikel 9, tweede lid, WVW 1994

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

In het derde lid van artikel 9 WVW 1994 is een voorziening getroffen die het degene wiens rijbewijs ongeldig is verklaard mogelijk maakt om ter verkrijging van een nieuw rijbewijs opnieuw rijexamen te doen en ter voorbereiding op dat examen een aantal rijlessen te nemen. Deze voorziening geldt ook voor degene wiens rijbewijs van rechtswege ongeldig is geworden op grond van artikel 123b WVW 1994.

1.5. Het rijden terwijl de overgifte van het rijbewijs is gevorderd of het rijbewijs is ingevorderd op grond van artikel 130, tweede lid, WVW 1994, dan wel terwijl het rijbewijs is geschorst op grond van artikel 131, tweede lid, onder a, WVW 1994 (artikel 9, vierde en vijfde lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Ingevolge artikel 9, vierde lid, WVW 1994 is het de bestuurder (inclusief de juridische bestuurder) verboden op de weg een motorrijtuig te besturen of te doen besturen van de categorie of categorieën, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, terwijl dat rijbewijs is ingevorderd of de overgifte is gevorderd op grond van een vermoeden in de zin van artikel 130, eerste lid, WVW 1994 (rijvaardigheid en geschiktheid). Een vordering tot overgifte van het rijbewijs in de zin van artikel 130, tweede lid, WVW 1994 wordt gedaan, indien de bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen, dat hem direct de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. De gevallen waarin dit mogelijk is, zijn omschreven in artikel 130, derde lid, WVW 1994 jo. artikel 5 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2010 (RMRG 2010).

Het vijfde lid bepaalt dat de bestuurder op de weg geen motorrijtuig mag besturen of doen besturen van de categorie of categorieën, waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, indien de geldigheid van het aan de houder afgegeven rijbewijs voor die categorie of categorieën is geschorst op grond van artikel 131, tweede lid, onder a, WVW 1994. De gevallen waarin dit mogelijk is, zijn omschreven in artikel 6 RMRG 2010.

Ook bij het vijfde lid van artikel 9 WVW 1994 geldt dat de bij betrokkene aanwezige wetenschap moet worden aangetoond op grond van in het dossier aanwezige stukken, waaruit blijkt dat de schorsing de verdachte bekend is. Op het CBR rust de verplichting zorg te dragen voor een dergelijke kennisgeving. Op grond van artikel 176, derde lid jo. 178, eerste lid, WVW 1994 zijn deze bepalingen als misdrijven gekwalificeerd.

1.6. Het rijden nadat ingevolge artikel 164 WVW 1994 de overgifte van het rijbewijs is gevorderd, het rijbewijs is ingevorderd of is ingehouden (artikel 9, zevende lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Het zevende lid van artikel 9 WVW 1994 heeft betrekking op het op de weg besturen van een motorrijtuig, nadat ingevolge artikel 164 WVW 1994 de overgifte van het rijbewijs van de bestuurder is gevorderd, dan wel het rijbewijs is ingevorderd en niet is teruggegeven.8Deze bepaling richt zich ook tot de juridische bestuurder. De verdachte heeft de mogelijkheid om op grond van artikel 164, achtste lid, WVW 1994 een klaagschrift in te dienen tegen een vordering tot overgifte/invordering respectievelijk een inhouding. Zolang in de zaak nog geen vervolging is ingesteld, wordt het klaagschrift ingediend ter griffie van de rechtbank in het arrondissement waar het feit is begaan, en anders ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de vervolging plaatsvindt, dan wel het laatst plaatsvond. Behandeling van het klaagschrift vindt plaats in raadkamer met overeenkomstige toepassing van artikel 552a, derde en vijfde lid, Wetboek van Strafvordering.

1.7. Het rijden zonder alcoholslot, met een niet-werkend alcoholslot, in een ander dan een aan de ASP-deelnemer gekoppelde personenauto of rijden terwijl een ander in het alcoholslot heeft geblazen (artikel 9, negende lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Aan artikel 9 WVW 1994 is een nieuw lid 9 toegevoegd dat een tot ASP verplichte bestuurder verbiedt om een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, te besturen:

Overtreding van artikel 9, lid 9 WVW 1994 is een misdrijf.

Een bestuurder van een motorrijtuig, waarvoor de rijbewijscategorie B geldt, die handelt in strijd met de aan het alcoholslot verbonden voorwaarden en aldus handelt in strijd met de specifieke code9op het rijbewijs, begaat weliswaar ook de overtreding van artikel 107, eerste lid, WVW 1994, maar hij wordt in verband met het gestelde in artikel 55, eerste lid, Sr10alleen vervolgd voor het misdrijf van artikel 9, negende lid, WVW 1994.

Dit ligt anders, indien wordt gereden met een motorrijtuig of combinatie van een motorrijtuig met aanhangwagen waarvoor de rijbewijscategorie B niet geldt. In een dergelijk geval kan de bestuurder zowel worden vervolgd voor artikel 9 WVW 1994 als voor artikel 107, eerste lid, WVW 1994, omdat de deelnemer aan het ASP uitsluitend gebruik mag maken van motorrijtuigen van rijbewijscategorie B (zonder E) of categorie AM.

2. Overtredingen

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

2.1. Het rijden nadat de inlevering van het rijbewijs is gevorderd of het rijbewijs is ingenomen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (artikel 9, achtste lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Dit artikellid is geschreven voor die gevallen waarin niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: WAHV) heeft plaatsgevonden. De officier van justitie te Leeuwarden kan op grond van artikel 28a en 30 WAHV de inlevering van het rijbewijs vorderen en dit laten innemen, met als doel de wanbetaler ertoe te bewegen alsnog de hem opgelegde sanctie te betalen (zie de Aanwijzing administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften).

Is het stadium van toepassing van het dwangmiddel inneming rijbewijs bereikt, dan mag er vanuit worden gegaan dat betrokkene geen verdere of geen enkele medewerking zal verlenen aan het betalen van het aan hem opgelegde sanctiebedrag.

Vervolging door dagvaarding

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

1. Vervolgingsbeleid bij artikel 9, eerste, tweede, vierde, vijfde, zevende lid en negende lid, WVW 1994

[Regeling vervallen per 01-06-2015]

Overtredingen van artikel 9, eerste, tweede, vierde, vijfde, zevende en negende lid, WVW 1994 kunnen bij de politierechter worden aangebracht. Bij cumulatie van misdrijven en overtredingen kan op de gebruikelijke wijze voor gevoegde afdoening bij de rechtbank, sector straf, worden gekozen.

Overtreding van artikel 9, achtste lid, WVW is op grond van artikel 177, eerste lid, aanhef en onder a, jo. artikel 178, tweede lid, WVW 1994 gekwalificeerd als overtreding waarvoor de rechtbank, sector kanton, bevoegd is.

Het komt voor dat aan een verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd, zonder dat deze bestuurder in het bezit is van een geldig aan hem afgegeven rijbewijs. Als deze verdachte vervolgens wordt aangetroffen als bestuurder van een motorrijtuig, voor het besturen waarvan een geldig rijbewijs is vereist, is, uitgaande van voldoende wetenschap bij de betrokkene, sprake van een meerdaadse samenloop van artikel 9, eerste lid, WVW 1994 en artikel 107, eerste lid, WVW 1994. In die situatie dient de zaak bij de rechtbank, sector straf, te worden aangebracht ter zake van het misdrijf van artikel 9, eerste lid, WVW 1994, alsmede overtreding van artikel 107, eerste lid, WVW 1994 in de vorm van een cumulatieve tenlastelegging.

In het geval van een ongeldigverklaring van het rijbewijs zal moeten blijken dat er sprake is van voldoende wetenschap hierover bij de verdachte. Indien twijfel bestaat over de haalbaarheid van een bewezenverklaring, kan de verdachte (subsidiair) worden vervolgd voor de overtreding van artikel 107, tweede lid, aanhef en onder b, WVW 1994.

  1. Instemming tijdens de OM-hoorzitting met de duur van de OBM betekent niet dat de strafbeschikking direct onherroepelijk wordt. De mogelijkheid van verzet staat open, tenzij de verdachte, bijgestaan door diens raadsman, schriftelijk afstand van verzet heeft gedaan. ^ [1]
  2. De mogelijkheid bestaat dat dit feit, evenals de andere misdrijven ex artikel 9 WVW 1994, onder de Wet OM-afdoening gaat vallen. ^ [2]
  3. Daar waar in deze aanwijzing het woord ‘veroordeelde’ is gebruikt, wordt daaronder tevens verstaan degene jegens wie een strafbeschikking is uitgevaardigd – de bestrafte. ^ [3]
  4. Instemming tijdens de OM-hoorzitting met de duur van de OBM betekent niet dat de strafbeschikking direct onherroepelijk wordt. De mogelijkheid van verzet staat open, tenzij de verdachte, bijgestaan door diens raadsman, schriftelijk afstand van verzet heeft gedaan. ^ [4]
  5. Bijvoorbeeld de zogenoemde weekend-OBM en de OBM met beperkingen – bijvoorbeeld geldend uitsluitend buiten werktijd. ^ [5]
  6. Dit is dus niet de mededeling uitspraak, want daarin kan de betrokkene niet lezen of en zo ja wanneer de ontzegging ingaat. ^ [6]
  7. Op grond van artikel 9, tiende lid, WVW 1994 wordt voor de toepassing van o.a. het tweede lid onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland. ^ [7]
  8. Hier wordt verwezen naar de Aanwijzing inzake de invordering van rijbewijzen. ^ [8]
  9. Op het rijbewijs van de bestuurder die een ASP opgelegd krijgt, wordt in veld 12 een rijbevoegdheid beperkende code, nl. 103 opgenomen. Deze code geldt alleen voor Nederland en voor categorie B motorrijtuigen. ^ [9]
  10. Artikel 55, eerste lid, Wetboek van Strafrecht: Valt een feit in meer dan één strafbepaling, dan wordt slechts één van die bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld. ^ [10]
Naar boven