Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Besluit van 31 maart 2011, houdende regels betreffende de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en de daartoe te verrichten aanpassingen (Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 30 juni 2010, DWJZ-3009435, gedaan mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 8, tweede lid, van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte;

De Raad van State gehoord (advies van 8 oktober 2010, nummer W.13. 10. 0269/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 25 maart 2011, DWJZ-3050799, uitgebracht mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • b. wet: Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte;

  • c. beheerder: een natuurlijke of rechtspersoon, die verantwoordelijk is voor de inrichting en het gebruik van een halte of station dat dient voor het betreden, gebruiken of verlaten van het openbaar vervoer, daaronder begrepen in een gebouw te onderscheiden ruimten;

  • d. concessiegebied: een gebied waar openbaar vervoer wordt verricht als bedoeld in artikel 25 van de Wet personenvervoer 2000;

  • e. exploitant van reisinformatie: degene die verzoekt om reisinformatie ten behoeve van het voeden en actualiseren van een reisinformatiesysteem als bedoeld in artikel 10 van het Besluit personenvervoer 2000;

  • f. concessieverlener: een overheid als bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid, van de Wet personenvervoer 2000;

  • g. halte: een gebouw of bouwwerk dat dient voor het betreden, gebruiken en verlaten van openbaar vervoer, in het bijzonder voor bus of tram;

  • h. hulpmiddel: een persoonlijk middel dat in het bijzonder is bestemd voor het zichzelf voortbewegen of door een ander doen voortbewegen van personen met een functiebeperking en de afmetingen van een rolstoel als bedoeld in richtlijn 2001/85/EG niet overschrijdt;

  • i. station: een gebouw of bouwwerk dat dient voor het betreden, gebruiken en verlaten van openbaar vervoer, in het bijzonder voor metro of trein;

  • j. perron: onderdeel van een halte of station dat als platform dient voor het betreden en verlaten van een trein, metro, bus of tram;

  • k. richtlijn 2001/85/EG: Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en tot wijziging van richtlijn 70/156/EEG van de Raad en van richtlijn 97/27/EG (PbEG 2002, L 42/1);

  • l. voertuig: een bus, tram, metro of trein of een langs een geleidesysteem voortbewogen voertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet personenvervoer 2000, met uitzondering van een auto;

  • m. vervoerder: degene die openbaar vervoer verricht als bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de wet.

Artikel 2

  • 1 De aanpassingen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet zijn gericht op het toegankelijk maken van de in artikel 7 van de wet genoemde voorzieningen van openbaar vervoer tot het niveau van onbelemmerd gebruik van openbaar vervoer dat minimaal nodig is voor personen met een functiebeperking die zich in de samenleving, al dan niet met een hulpmiddel of persoonlijke begeleiding, zelfstandig kunnen bewegen en kenbaar maken.

  • 2 Onder aanpassingen, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan het geheel van maatregelen of voorzieningen met betrekking tot het betreden, gebruiken of verlaten van het openbaar vervoer en daartoe behorende haltes en stations, alsmede het organiseren van het gebruik van dat vervoer, ten behoeve van personen met een functiebeperking.

Hoofdstuk 2. Voertuigen

Artikel 4

  • 1 Een toegankelijk voertuig beschikt ten minste over:

    • a. een in- en uitgang die zodanig op de halte of het perron aansluit dat een onbelemmerde toegang mogelijk is tussen de halte of het perron en het voertuig, met inachtneming van een veiligheidsmarge;

    • b. de mogelijkheid de buitendeuren langer open te laten indien een persoon met een functiebeperking het voertuig betreedt of verlaat;

    • c. bedieningsfaciliteiten voor de reiziger die toegerust zijn op een praktisch en veilig gebruik voor personen met een functiebeperking in zittende en staande houding;

    • d. voldoende bereikbare opstelplaatsen voor hulpmiddelen en zitplaatsen voor personen met een functiebeperking per voertuig of voertuigdeel;

    • e. doorgangsruimte met toereikende afmetingen voor het met een hulpmiddel betreden, verlaten en manoeuvreren in een voertuig of voertuigdeel;

    • f. zittingen, leuningen en handgrepen die toegerust zijn op een veilig gebruik van het voertuig door personen met een functiebeperking in een voertuig of voertuigdeel.

  • 2 Indien een trein beschikt over voorzieningen voor sanitair, is ten minste één voorziening toegerust op een praktisch en veilig gebruik door personen met een functiebeperking en traceerbaar door middel van grafische bewegwijzering en rolstoelpaden.

Hoofdstuk 3. Haltes en stations

Artikel 5

  • 1 Een halte of station voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de aansluiting tussen het perron en een voertuig maakt een onbelemmerde toegang mogelijk tot het voertuig, met inachtneming van een veiligheidsmarge,

    • b. het perron heeft een tactiele of andere richtinggevende routegeleiding en een onbelemmerde doorgang voor personen met een hulpmiddel of een visuele functiebeperking naar een voertuig.

  • 2 De in- of uitgang en het perron van een halte of station en, indien aanwezig in een halte of station voor metro of trein, voorzieningen voor de verkoop en het geldig maken van vervoerbewijzen, reis- en stationsinformatie, serviceverlening, verblijf en sanitair, zijn in ieder geval onbelemmerd bereikbaar voor personen met een hulpmiddel en personen met een visuele beperking door aanwezigheid van tenminste een tactiele of andere richtinggevende routegeleiding.

  • 3 Haltes en stations zijn vanaf de openbare weg onbelemmerd bereikbaar voor personen met een hulpmiddel.

  • 4 Beheerders kunnen met betrekking tot haltes of stations voor bus en tram om redenen van ruimtelijke of bouwkundige belemmeringen afwijken van het eerste en tweede lid tot ten hoogste de door die belemmeringen bepaalde breedte of hoogte.

Artikel 6

  • 1 Indien een halte of station beschikt over voorzieningen voor de verkoop of het geldig maken van vervoerbewijzen, reisinformatie, halte- of stationsinformatie of serviceverlening zijn deze voorzieningen wat betreft opstelling, geluidsweergave, beeldweergave en bedieningsgemak in ieder geval bruikbaar voor personen met een hulpmiddel en personen met een visuele of auditieve beperking.

  • 2 Indien een halte of station beschikt over balies, deuren, zittingen, leuningen en handgrepen zijn deze toegerust op een comfortabel en veilig gebruik voor personen met een functiebeperking.

  • 3 Indien een halte of station beschikt over bewegwijzering naar de in artikel 5, tweede lid, bedoelde voorzieningen en het aansluitende openbaar vervoer en taxivervoer, is deze op grafische en tactiele wijze beschikbaar.

  • 4 Een halte of station voor trein beschikt over personele assistentieverlening voor personen met een motorische functiebeperking bij het in- en uitstappen in een voertuig, indien niet wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 7

  • 1 Een treinstation of een onderdeel daarvan voldoet aan artikelen 5, 6 en 9 van dit besluit door het voldoen aan de in de beschikking van Europese Commissie van 21 december 2007 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit «personen met beperkte mobiliteit» voor het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem en het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (PbEU L 64) daaromtrent verplicht gestelde specificaties.

  • 2 Een trein of een onderdeel daarvan voldoet aan artikelen 4 en 10 van dit besluit door het voldoen aan de in de beschikking van Europese Commissie van 21 december 2007 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit «personen met beperkte mobiliteit» voor het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem en het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (PbEU L 64) daaromtrent verplicht gestelde specificaties.

Hoofdstuk 4. Reisinformatie

Artikel 8

  • 1 Reisinformatie als bedoeld in artikel 7, onderdeel b, van de wet is voorafgaand aan de reis ten minste via internet in beeld en geluid en desgevraagd op schrift en per telefoon beschikbaar en bruikbaar voor personen met een functiebeperking.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op informatie over de toegankelijkheid van openbaar vervoer voorzieningen als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 7, 9 en 10.

Artikel 9

Op haltes of stations voor metro of trein is reisinformatie over ten minste vertrektijd, opstaplocatie en eindbestemming, voor zover die afwijken van de geldende dienstregelingen voor trein, metro of tram, tijdig en in beeld en geluid beschikbaar voor personen met een functiebeperking.

Artikel 10

In voertuigen is reisinformatie over de aankomst bij tussengelegen haltes of stations van het voertuig tijdig en in beeld en geluid beschikbaar voor personen met een functiebeperking.

Hoofdstuk 5. Algemene bepalingen

Artikel 11

Van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 10 of 16 kan door vervoerders en beheerders tijdelijk worden afgeweken bij onvoorziene omstandigheden of omstandigheden waarin een ander maatschappelijk belang prevaleert ten opzichte van het belang van toegankelijk openbaar vervoer, en de beschikbare toegankelijkheid van dat vervoer als gevolg van die omstandigheden redelijkerwijs niet in stand kan blijven.

Artikel 12

  • 1 De vervoerder houdt in de wijze waarop hij openbaar vervoer aanbiedt en verricht rekening met het gebruik daarvan door personen met een functiebeperking.

  • 2 De vervoerder of beheerder verleent aan een persoon met een functiebeperking naar gelang de behoefte en voor zover de werkzaamheden het toelaten tijdelijke bijstand bij het gebruik van openbaar vervoer.

Hoofdstuk 6. De vervoervoorwaarden

Artikel 13

  • 1 De vervoervoorwaarden van een vervoerder zijn zodanig opgesteld dat daaruit duidelijk en onderscheidenlijk van overige gegevens blijkt welke voorzieningen voor personen, onderscheiden naar hun functiebeperking, beschikbaar zijn inzake het betreden, gebruiken en verlaten van het openbaar vervoer en daartoe behorende haltes en stations, alsmede het voorbereiden op het gebruik van dat vervoer.

  • 2 De vervoervoorwaarden bevatten in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. de mogelijkheden voor personen met een functiebeperking om gebruik te maken van het openbaar vervoer;

    • b. de wijze waarop informatie kan worden verkregen over de mogelijkheden als bedoeld in onderdeel a, naar datum, tijdstip en traject van reizen;

    • c. de wijze waarop klachten voor personen met een functiebeperking worden afgehandeld.

  • 3 De vervoervoorwaarden zijn via internet en op verzoek in braille of geluidsweergave waarneembaar voor personen met een visuele beperking.

Hoofdstuk 7. Bestuurlijke afstemming

Artikel 14

De volgende rechtspersonen verstrekken desgevraagd aan Onze Minister en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu gegevens betreffende de mate waarin is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 10, 12, eerste lid, 13 of 16:

  • a. de concessieverleners;

  • b. de vervoerders;

  • c. de beheerders;

  • d. de exploitanten van reisinformatie.

Artikel 15

  • 1 Concessieverleners, vervoerders, beheerders en exploitanten van reisinformatie zorgen voor de coördinatie en afstemming van de in de artikelen 4 tot en met 7, 9 en 10 bedoelde aanpassingen op zodanige wijze dat desbetreffende voertuigen, haltes, stations en reisinformatie zoveel mogelijk op aansluitende lijnen en geharmoniseerd toegankelijk zijn.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde rechtspersonen of hun representatieve organisaties voeren ten minste jaarlijks overleg over de in dat lid bedoelde coördinatie en afstemming.

Hoofdstuk 8. Invoering

Artikel 16

  • 1 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu regels stellen over:

    • a. de mate of de aard van aanpassingen van voertuigen, haltes, stations, reisinformatie, bijstand en vervoervoorwaarden, bedoeld in de artikelen 4 tot en met 13, en het aandeel aangepaste voertuigen, haltes, stations of reisinformatievoorzieningen;

    • b. hetgeen moet worden verstaan onder nieuwe, vernieuwde of verbeterde voertuigen, stations, haltes of reisinformatie, bedoeld in artikel 17, eerste lid;

    • c. de uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie of van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een Volkenrechtelijke organisatie;

    • d. overige aanpassingen die noodzakelijk zijn om voorzieningen in het openbaar vervoer toegankelijk te maken voor personen met een functiebeperking en de informatieverstrekking over de toegankelijkheid van die voorzieningen afkomstig van rechtspersonen, bedoeld in artikel 14.

  • 2 De in het eerste lid, onder a, c en d bedoelde regels kunnen per voertuig of voertuigcategorie, traject, halte, station of concessiegebied verschillend zijn.

Artikel 17

  • 1 Nieuwe, vernieuwde en verbeterde voertuigen, haltes, stations en reisinformatie zijn toegankelijk overeenkomstig de daarop betrekking hebbende artikelen 4 tot en met 10.

  • 2 Onverminderd het eerste lid en artikel 16, zijn voertuigen, haltes, stations en reisinformatiesystemen die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit in gebruik zijn, ingevolge de daarop betrekking hebbende artikelen 4 tot en met 10, aangepast:

    • a. met ingang van 1 juli 2011, voor zover het betreft bussen en metro’s;

    • b. met ingang van 1 januari 2020, voor zover het betreft trams;

    • c. met ingang van 1 januari 2030, voor zover het betreft treinen;

    • d. met ingang van 1 januari 2016, voor zover het betreft haltes of stations voor bus;

    • e. met ingang van 1 januari 2015, voor zover het betreft haltes of stations voor metro;

    • f. met ingang van 1 januari 2020, voor zover het betreft haltes of stations voor tram;

    • g. met ingang van 1 januari 2020, voor zover het betreft haltes of stations voor trein;

    • h. met ingang van 1 januari 2015, voor zover het betreft reisinformatie.

  • 3 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu nadere regels stellen waarbij is bepaald dat de in het tweede lid bedoelde aanpassingen voor een deel op eerdere data dan in dat lid genoemd zijn ingevoerd, waarbij de data per voertuig of voertuigcategorie, traject, halte, station, reisinformatiesysteem of concessiegebied verschillend kunnen zijn.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 18

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 31 maart 2011

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de negentiende mei 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Naar boven