Bijlage
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
1. Inleiding
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW) is een nieuw fonds van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken ten behoeve van de verbetering van de positie van vrouwen en
meisjes. Ondanks afspraken wereldwijd over de rechten, kansen en veiligheid van vrouwen
en meisjes, is de vooruitgang op dit terrein gering en is er op veel plaatsen nog
steeds sprake van sekseongelijkheid. Dit is zowel vanuit een menselijk als vanuit
een economisch- en stabiliteitsoogpunt ongewenst.
Studies geven aan dat er de laatste jaren minder geld beschikbaar is gekomen voor
organisaties die zich inzetten om de gelijke rechten en kansen van vrouwen en meisjes
te bevorderen. Dit soort organisaties en initiatieven zijn tegelijk van groot belang
om gendergelijkheid dichterbij te brengen. Zij vervullen een ’luis in de pels’ functie
en stellen ongelijkheid en onrechtvaardigheid, waar vrouwen dagelijks mee te maken
krijgen, aan de kaak. Het gaat immers om sociaal-culturele, economische en politieke
veranderingsprocessen die niet alleen via de inzet van de overheid aan de bevolking
kunnen worden overgebracht, maar die ook van binnenuit de maatschappij moeten komen.
Daarnaast is aangetoond dat investeringen in vrouwen een positief effect hebben op
economische groei, veiligheid en politieke stabiliteit: ‘smart economics’, ‘smart security’ en ‘smart politics’. Daar draagt FLOW aan bij.
In 2008 is de voorloper van FLOW opgericht, het MDG3 fonds. Dit fonds heeft € 70 miljoen
euro geïnvesteerd om gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes te bevorderen
(2008–2011). Deze financiële injectie was een belangrijke bijdrage om de kloof tussen
de maatschappelijke positie van mannen en vrouwen te verkleinen. In de eerste fase
ontving het fonds 454 voorstellen waarvan er 45 zijn gehonoreerd. Deze 45 projecten
hebben zichtbare resultaten behaald op het gebied van eigendoms- en erfrecht voor
vrouwen, bevordering van werkgelegenheid en betere kansen op de arbeidsmarkt, deelname
aan politiek en bestuur en de aanpak van geweld tegen vrouwen. Sinds de start heeft
het MDG3 fonds een belangrijke en katalyserende werking op het versterken van de positie
van vrouwen en voldoet daarmee aan een grote behoefte. Dat wordt internationaal erkend.
De belangstelling voor en de bekendheid van dit initiatief is alleen maar toegenomen.
De vraag naar financiering voor degelijke projecten ten behoeve van gendergelijkheid
blijft bestaan. Een nieuwe impuls blijkt noodzakelijk om een volgende stap te zetten
om zo de ongelijkheid, waar vrouwen en meisjes mee geconfronteerd worden, verder tegen
te gaan.
Continuering van dit beleid door middel van het installeren van FLOW met € 70 miljoen
gedurende de periode van 2012–2015 is een logische stap.
1.1. Beleidsintensiveringen en landenprofielen
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking van 18 maart 2011 bevat de beleidsvoornemens
van de regering voor Ontwikkelingssamenwerking. Op basis van een analyse van de snel veranderende omstandigheden in de wereld die
vanzelfsprekend ook gevolgen hebben voor ontwikkelingssamenwerking, worden in deze
beleidsbrief vier thematische speerpunten voor de bilaterale ontwikkelingssamenwerking
benoemd:
Binnen deze speerpunten is gender een belangrijk dwarsdoorsnijdend thema.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken in bovengenoemde Focusbrief
het aantal partnerlanden waar Nederland een ontwikkelingsrelatie mee onderhoudt, verminderd
van 33 naar 15, ingedeeld naar drie landenprofielen. Voor een overzicht van de landen die onder de specifieke profielen vallen, wordt
verwezen naar annex I: Landenlijsten.
Het buitenlands beleid van de minister van Buitenlandse Zaken richt zich op het bevorderen
van veiligheid, welvaart en mensenrechten. Dit sluit aan bij het streven van de Staatssecretaris
van Buitenlandse Zaken in het kader van Ontwikkelingssamenwerking naar een sterkere
economische ontwikkeling als sleutel voor economische groei. Tevens vormen vrouwenrechten
een belangrijk aandeel van mensenrechten wereldwijd.
2. Beleidsuitgangspunten van FLOW:
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Nederland vervult sinds de jaren ’80 internationaal een voortrekkersrol en heeft aanzien
op het terrein van emancipatie. In diverse internationale statistieken heeft Nederland
een toppositie op het terrein van emancipatie. Nederlandse internationale initiatieven
op het terrein van gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes kunnen rekenen
op een groot nationaal en internationaal draagvlak.
Er is internationale consensus dat er een nauwe relatie bestaat tussen de effectiviteit
van sociaal, economisch- en veiligheidsbeleid en de mate waarin vrouwen betrokken
zijn bij de beleidsontwikkeling en er bij de beleidsontwikkeling rekening wordt gehouden
met de effecten van het beleid op de positie van vrouwen en meisjes. Het streven naar
gendergelijkheid is ‘smart economics’, ‘smart politics’ en ‘smart security’. De samenleving
als geheel, ook op mondiale schaal wordt er veiliger, stabieler en welvarender door. Gendergelijkheid heeft een brede impact en dient ook het Nederlands belang. Het
is bovendien rechtvaardig wanneer vrouwen niet worden gediscrimineerd, maar hun rechten
worden gerespecteerd en zij gelijke kansen krijgen.
De Nederlandse regering wil zich internationaal blijven inzetten voor vrijheid, gelijke
rechten en kansen voor iedereen ongeacht seksuele geaardheid, geloofsovertuiging,
ras, geslacht, leeftijd, meningsuiting.
2.1. Doelstelling en beleidsthema’s van FLOW:
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De overkoepelende beleidsdoelstelling van FLOW is het leveren van een bijdrage aan
structurele armoedebestrijding door de verbetering van gendergelijkheid en empowerment
van vrouwen. Vrouwen en meisjes moeten wereldwijd gelijke rechten en kansen krijgen.
Voor subsidiëring van activiteiten die hieraan bijdragen heeft de Staatssecretaris
van Buitenlandse Zaken voor de periode 2012–2015 € 70 miljoen ter beschikking gesteld.
Om voor subsidieverlening in aanmerking te kunnen komen dienen de aanvragende organisaties
gevestigd te zijn in DAC landen of hun activiteiten in ontwikkelingslanden uit te
voeren.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie dienen de activiteiten betrekking
te hebben op de volgende specifieke doelstellingen:
-
1. Veiligheid, door beëindiging van geweld tegen vrouwen en actieve participatie van
vrouwen in processen van vrede, veiligheid en wederopbouw;
-
2. Economische zelfredzaamheid, via zeggenschap over voedselzekerheid, recht op arbeid
en eigendom maar ook toegang tot veilig drinkwater;
-
3. Participatie van vrouwen in politiek en bestuur.
Vrouwelijk leiderschap wordt gezien als een belangrijk instrument voor het succesvol
bereiken van deze drie doelstellingen.
Veiligheid:
De wereld en zelfs de eigen woning is voor velen geen veilige plaats. Eén op de drie
vrouwen heeft tijdens haar leven te maken met geweld. Geweld tegen vrouwen in de huiselijke
kring is een complex verschijnsel en vindt vaak langdurig en in stilte plaats met
verstrekkende gevolgen voor haar en haar kinderen. Dit is niet alleen een ernstige
schending van mensenrechten en een belemmering voor vrouwen om bij te dragen aan opbouw
van de samenleving maar tevens erg kostbaar.
Geweld tegen vrouwen tijdens oorlogen en gewapende conflicten krijgt de laatste jaren
steeds meer aandacht. Brandhaarden als Afghanistan, Irak en het Midden-Oosten zijn
dagelijks in het nieuws. Hedendaagse conflicten hebben regelmatig een intra-statelijk
karakter: ze vinden plaats in een civiele omgeving, meestal tussen niet-statelijke
actoren, en de strijdende partijen zijn gericht op het beïnvloeden van de burgerbevolking,
vaak door geweld of intimidatie. De laatste jaren is er een groeiende belangstelling
ontstaan voor de verschillende rollen die vrouwen en mannen innemen bij het vermijden,
beheersen en oplossen van conflicten en bij wederopbouw. Dit groeiende inzicht in
de verhoudingen tussen mannen en vrouwen wordt nog onvoldoende meegenomen in de aanpak
van conflict en wederopbouw. Het lijkt een cliché om te zeggen dat duurzame vrede
en wederopbouw niet mogelijk zijn wanneer vrouwen – de helft van de bevolking – in
de aanpak min of meer worden genegeerd. Vrouwen worden echter nog veel te vaak simpelweg
als slachtoffer van een gewapend conflict in beeld gebracht, terwijl hun specifieke
rollen, behoeften, rechten en hun mogelijkheden en capaciteiten in het vredesproces
en bij wederopbouw doorgaans over het hoofd worden gezien.
Economische zelfredzaamheid:
De positieve rol die vrouwen in de economie en politiek spelen en kunnen spelen wordt
internationaal steeds zichtbaarder en belangrijker gevonden. Instituties als de Wereldbank
geven aan dat investeren in (de participatie van) vrouwen en meisjes een toegevoegde
waarde heeft ten aanzien van economische ontwikkeling, armoedebestrijding en stabiliteit
van de betrokken landen. Wereldwijd spelen vrouwen een cruciale rol waar het gaat
om voedselzekerheid op het niveau van gezin en huishouden. In de kleinschalige landbouw
en veeteelt verrichten zij het leeuwendeel van het werk. In 2050 moet 70 procent meer
voedsel worden geproduceerd en verhandeld. De oorzaken van achterblijvende ontwikkelingen
zijn niet alleen landbouwkundig, maar vaak ook politiek of institutioneel. De economische
vaardigheden en kwalificaties van vrouwen kunnen een gezonde basis voor economische
groei leggen en bijdragen aan gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Initiatieven van
vrouwen om uit de armoede te komen worden echter ondermeer belemmerd door discriminatie
bij het aanvragen van krediet en tekort schietende wetgeving betreffende land- en
eigendomsrecht. Andere belemmeringen liggen in de sociaal culturele rolverdeling binnen
het gezin en de wijze waarop daar in het maatschappelijk veld mee wordt omgegaan.
Zo is het in veel landen vooral een taak van vrouwen en meisjes om drinkwater en brandstof
voor het huishouden te halen en hebben vrouwen meer (onbetaalde) zorgtaken dan mannen.
Hierdoor hebben zij minder economische kansen, bijvoorbeeld minder goede toegang tot
krediet verstrekking. Speciale aandacht voor gender is daarom belangrijk.
Participatie in politiek en bestuur:
Over het algemeen zijn vrouwen ondervertegenwoordigd in leiderschapsposities binnen
politieke partijen en besturen (overheid, private sector en maatschappelijk middenveld).
Het is noodzakelijk om hun deelname in het politieke domein te vergroten: meer diversiteit
in besluitvormende organen leidt tot betere, meer inclusieve besluiten en minder discriminatie.
Dit zal de gelijkheid tussen vrouwen en mannen stimuleren, beloofde beleidsdoelen
veiligstellen en toewerken naar een democratische, stabiele en duurzame ontwikkeling.
Hiertoe kan worden geïnvesteerd in de capaciteiten van vrouwen door bewustwording
van politieke rechten en het versterken van kennis en kunde om leiderschapsposities
te kunnen bekleden en om de vertegenwoordiging van vrouwen in bestuurlijke organen
op zowel lokaal als nationaal niveau te vergroten.
Bovendien is vrouwelijk leiderschap tevens een belangrijk instrument voor het bereiken
van economische zelfredzaamheid en garanderen van veiligheid.
2.2. Voor wie en waarvoor zijn de subsidies bestemd
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
FLOW subsidies zijn bedoeld voor programma’s van zelfstandige maatschappelijke organisaties,
zowel Nederlandse als internationale, met rechtspersoonlijkheid, zonder winstoogmerk,
die op resultaatgerichte wijze werken aan structurele armoedebestrijding in OS-landen,
door het bevorderen van gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes in ontwikkelingslanden.
In afwijking van het Standaardkader OS wordt in het kader van FLOW onder internationale
organisatie verstaan: een organisatie die activiteiten uitvoert in meerdere landen.
Het land van oprichting en vestiging zijn derhalve niet relevant. Beoogd wordt met
de subsidies aan dergelijke organisaties en hun programma’s een bijdrage te leveren
aan de bevordering van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen, als bouwsteen
voor structurele armoedebestrijding.
Deze organisaties kunnen subsidie aanvragen voor activiteiten die zijn gericht op
één of meerdere doelstellingen zoals gespecificeerd in 2.1.
Organisaties kunnen zelfstandig een subsidieaanvraag indienen of deel uitmaken van
een alliantie van penvoerder en mede-indieners. De penvoerder dient dan namens de
alliantie de aanvraag in voor het programma van de alliantie als geheel. De penvoerder
is, indien de aanvraag wordt gehonoreerd, verantwoordelijk voor de uitvoering van
het programma van de alliantie. In een alliantie kunnen alleen maatschappelijke organisaties
in bovenstaande zin deelnemen.
Niet in aanmerking voor subsidie komen:
Activiteiten en instellingen waarvoor, dan wel waaraan reeds rechtstreeks ten laste
van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidie of bijdrage is
of wordt verleend komen niet in aanmerking voor subsidie in het kader van FLOW.
Dit impliceert dat ook organisaties waaraan reeds een subsidie in het kader van MFS2
is verleend geen subsidie kunnen ontvangen in het kader van FLOW.
De uitsluiting van een subsidie in het kader van FLOW van activiteiten en organisaties
die reeds worden gefinancierd door het ministerie van Buitenlandse Zaken geldt uiteraard
niet indien het tijdvak van de lopende subsidie of bijdrage uiterlijk 31 december
2011 afloopt.
De uitsluiting van subsidie in het Standaardkader OS van activiteiten van een lokale
maatschappelijke organisatie waarvoor reeds middellijk ten laste van de begroting
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een bijdrage wordt ontvangen is in het kader
van FLOW niet van toepassing.
2.3. Betrokken organisaties
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
FLOW is een financieringsinstrument van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om organisaties
in ontwikkelingslanden te ondersteunen die activiteiten ondernemen om gendergelijkheid
en empowerment van vrouwen en meisjes te vergroten.
Nederlandse organisaties uit het maatschappelijk middenveld zijn nauw betrokken geweest
bij het MDG3 fonds en zullen ook in het kader van de opvolger van dit fonds, FLOW,
worden geïnformeerd en geconsulteerd. Door middel van een halfjaarlijkse beleidsafstemming
met het maatschappelijk middenveld zal worden getracht onderlinge activiteitenportefeuilles
te stroomlijnen en te zwaluwstaarten. Het doel hiervan is om informatie uit te wisselen
en de samenwerking op het gebied van gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes
te versterken.
Voor donoren die in de periode 2012-2015 een bijdrage aan FLOW willen leveren worden
mogelijkheden geschapen. Ierland heeft een bijdrage voor 2012 toegezegd. Met andere
donoren worden inhoudelijke afstemmingen besproken.
3. Beoordelingsprocedure
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
3.1. Beoordelingscriteria
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Organisaties die een subsidie aanvragen in het kader van FLOW moeten aan bepaalde
criteria voldoen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Er zijn drie soorten
criteria:
-
1. Drempelcriteria: criteria waaraan elke aanvraag zonder meer moet voldoen. Indien een
aanvraag niet voldoet aan één of meerdere drempelcriteria, wordt de aanvraag afgewezen.
-
2. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de aanvragende organisatie (organisatietoets,
O-toets).
-
3. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van het programmavoorstel (programmatoets,
P-toets).
Nadere uitwerking van deze criteria is opgenomen in hoofdstuk 4.
3.2. Beoordeling
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking.
De aanvragen zullen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig
de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd. Daarnaast zijn de beleidsregels
van toepassing zoals vastgesteld in het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking. Indien de beleidsregels voor FLOW afwijken van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking
hebben de beleidsregels voor FLOW voorrang.
De beoordeling van de aanvragen en de toekenning en verdeling van de beschikbare middelen
vindt plaats via een tender: van alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven van
deze beleidsregels, wordt de kwaliteit beoordeeld volgens dezelfde criteria. De aanvragen
die het beste voldoen aan de criteria komen als eerste voor subsidie in aanmerking.
De Staatssecretaris besluit tot subsidieverlening overeenkomstig deze rangorde.
Besluitvorming over de subsidieaanvragen door de Staatssecretaris vindt plaats uiterlijk
op 15 november 2011.
3.3. Toetsing en verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De beoordeling van de aanvragen voor FLOW zal getrapt plaatsvinden, resulterend in
een besluit over toekenning van de FLOW middelen over de ingediende aanvragen.
De 1e fase bestaat uit een controle op de drempelcriteria en de organisatietoets.
Voor de 2e fase worden alleen de voorstellen bekeken die voldoen aan de drempelcriteria
en waarvan de organisaties een voldoende score op de O-toets hebben behaald.
3.3.1. Toetsen in fase 1
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De drempelcriteria zijn criteria waaraan aanvragen voor FLOW subsidie zonder meer
moeten voldoen. Er worden geen punten toegekend; bij het niet voldoen aan één of meerdere
criteria volgt een afwijzing en wordt de aanvraag verder buiten behandeling gelaten.
De organisatietoets bevat criteria die een oordeel geven over de kwaliteit en doelmatigheid
(intern management, beheer en) van de aanvragende organisatie. Aanvragen van organisaties
van wie de kwaliteit en doelmatigheid als onvoldoende wordt beoordeeld, worden afgewezen
en niet verder beoordeeld.
3.3.2. Toets in fase 2
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
In fase 2 wordt de kwaliteit van het programmavoorstel beoordeeld. Indien de kwaliteit
van het programma als onvoldoende wordt beoordeeld, komt de aanvraag niet voor subsidie
in het kader van FLOW in aanmerking.
3.3.3. Verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van fase 2, dus
op basis van de uitkomsten van de kwalitatieve beoordeling, aan de hand van bovenvermelde
programmatoets, van de aanvragen welke de drempelcriteria en de organisatietoets zijn
doorgekomen.
Om voor een subsidie in het kader van FLOW in aanmerking te kunnen komen zal een toetsing
aan de criteria van dit beleidskader met een voldoende resultaat moeten zijn afgesloten.
Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle aanvragen die als voldoende
zijn beoordeeld volledig te honoreren, zal de verdeling van de middelen over deze
aanvragen vervolgens plaatsvinden aan de hand van een rangschikking van de aanvragen
naar aanleiding van de uitkomsten van de P-toets. Bij de uiteindelijke verdeling van
de middelen zal de mate waarin een aanvraag wordt gehonoreerd gerelateerd zijn aan
de mate waarin aan de criteria wordt voldaan.
3.4. Aanvraagprocedure
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Aanvragen voor een subsidie dienen, met gebruikmaking van het daartoe door de Staatssecretaris
vastgestelde en ter beschikking gestelde aanvraagstramienuiterlijk op vrijdag 29 juli 2011, 16.30 uur te zijn ontvangen op het Ministerie van
Buitenlandse Zaken, DHM/EM, Bezuidenhoutseweg 67 te Den Haag. Aanvragen dienen compleet
en zonder voorbehoud te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend, in tweevoud op
papier en op CD-rom. Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen.
De aanvraag dient te worden opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal.
Mochten er vragen ontstaan naar aanleiding van dit document of andere zaken dan kunt
u deze op twee momenten indienen waarna de vragen geanonimiseerd en beantwoord worden.
Volledige vragen en antwoorden worden dan verzonden en gepubliceerd.
De eerste deadline voor het indienen van vragen is op 15 juni 2011 om 16.30. De tweede
deadline voor het indienen van vragen is op 4 juli om 12.00. In beide gevallen volgt
een publicatie van de antwoorden een week later. Vragen kunnen ingediend worden per
e-mail op het adres: dmh-tender@minbuza.nl
3.5. Uitvoering en planning van de besluitvorming
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De beoordeling van de aanvragen vindt ambtelijk plaats door een beoordelingscommissie
bestaande uit minimaal twee medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
en eventueel een externe consultant. De beoordeling geschiedt aan de hand van de voor
subsidieverlening door de Staatssecretaris geldende wet- en regelgeving, het Standaardkader
OS en dit Subsidiebeleidskader. Uiterlijk 15 november 2011 neemt de Staatssecretaris
een besluit over de aanvragen.
4. Beoordeling van de aanvragen
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
4.1. De drempelcriteria
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Voor de drempelcriteria geldt dat indien een aanvraag niet aan één of meerdere criteria
voldoet, deze wordt afgewezen en niet verder in behandeling wordt genomen. Deze criteria
worden hieronder vermeld en indien nodig toegelicht.
Criterium D.1
De aanvrager is een organisatie zonder winstoogmerk en bezit rechtspersoonlijkheid. Dit blijkt uit bijgevoegde statuten van de organisatie.
Criterium D.2
De aanvrager werkt grensoverschrijdend en zet zich in voor structurele armoedevermindering
in DAC-landen, door samenwerking met maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk
in het algemeen en met als doel gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes
in ontwikkelingslanden te bevorderen.De doelstellingen van de organisatie zoals vermeld in de statuten, dienen dit van
de organisatie duidelijk te maken.
Criterium D.3
De aanvrager maakt aannemelijk dat vanaf 1 januari 2012 ten minste 25% van de jaarlijkse
inkomsten afkomstig is uit bronnen anders dan BZ-bijdragen. FLOW subsidies zullen
nooit meer bedragen dan 75% van de jaarlijkse inkomsten van de organisatie. De aanvrager onderbouwt de aannemelijkheid hiervan aan de hand van de inkomsten over
de periode 2008–2010.
Indien de aanvrager penvoerder is voor een alliantie geldt dit criterium voor de gehele
alliantie. Dat wil zeggen dat indien één van de deelnemende organisaties minder dan
25% van de jaarlijkse inkomsten uit andere dan BZ bijdragen verwerft, dit kan worden
gecompenseerd door een andere partij uit de alliantie. Gelden die direct of indirect
worden verkregen ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
(bijvoorbeeld een subsidie of bijdrage van een Nederlandse ambassade) tellen niet
mee bij het bepalen van de omvang van de eigen inkomsten.
Criterium D.4
Het bruto salaris van management en bestuur van de aanvragende organisatie staat
niet later dan met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt verleend in redelijke
verhouding tot de het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang
en complexiteit van de organisatie. De aanvrager specificeert de hoogte van de salarissen (inclusief toeslagen) van het
management en bestuur.
Criterium D.5
De aanvrager is in staat tot een adequaat financieel beheer. De aanvrager kan door
ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de activiteiten als waarvoor subsidie wordt
gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.
Criterium D.6
De subsidieaanvraag bedraagt minimaal €1 miljoen en maximaal €6 miljoen en heeft
een looptijd van 4 jaar. Bij een kortere looptijd is het minimale bedrag van de subsidieaanvraag
naar rato lager. De minimale looptijd van de activiteit bedraagt 24 maanden. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.7
Het programma betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.8
Het programma heeft substantiële activiteiten in minimaal twee DAC-landen. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.9
Het programma betreft geen commerciële dienstverlening, investeringen of commerciële
activiteiten. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.10
Het programma betreft activiteiten die toe te rekenen zijn aan de ODA-middelen volgens
de OESO/DAC-criteria
. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.11
De aanvrager is gevestigd in een land van de DAC land of voert de activiteiten waarvoor
subsidie wordt gevraagd uit in een DAC land
.
Criterium D.12
Het programma richt zich op ten minste één van de volgende drie categorieën van activiteiten:
-
1. Activiteiten gericht op veiligheid, door bestrijding van geweld tegen vrouwen en actieve
participatie van vrouwen in processen van vrede, veiligheid en wederopbouw;
-
2. Activiteiten gericht op economische zelfredzaamheid, via waarbij het gaat om zeggenschap
over voedselzekerheid, recht op arbeid maar ook toegang tot safe drinkwater;
-
3. Activiteiten gericht op participatie van vrouwen in politiek en bestuur
Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.13
Het programma betreft geen activiteiten op het gebied van:
-
• secundair onderwijs voor meisjes en verbeteren van de gezondheidssituatie van vrouwen;
-
• seksuele en reproductieve gezondheid en rechten;
-
• het construeren of verbeteren van hardware en infrastructurele werken.
Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
In afwijking van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking is geen criterium van
toepassing met betrekking tot het percentage van de bestedingen binnen het programma
waarvoor financiering wordt gevraagd dat dient plaats te vinden in partnerlanden.
4.2. De organisatietoets
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De organisatietoets is onderdeel van de beoordeling van de aanvrager in de eerste
fase. Doel van deze toets is dat de Staatssecretaris zich een oordeel kan vormen over
de kwaliteit en doelmatigheid van de aanvragende organisaties.
Beoordeling in het kader van de organisatietoets vindt plaats op grond van de mate
waarin de organisatie voldoet aan de volgende criteria:
-
•
Track record van de afgelopen drie jaar: De aanvrager is op grond van de door zijn inspanningen in de afgelopen drie jaren
behaalde resultaten in staat om geplande ‘ outcomes’ en ‘outputs’ te realiseren, om de bijdragen van derden die noodzakelijk waren voor de uitvoering
van de programma’s daadwerkelijk te verkrijgen, en om de duurzaamheid van de programma’s
te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep.
-
•
Planning, monitoring en evaluatie: De gehanteerde PM&E systematiek is toereikend voor het bewaken van de voortgang t.a.v.
outcomes, outputs en duurzaamheid op programma- en organisatieniveau. De organisatie
laat periodiek onafhankelijke evaluaties uitvoeren over (delen van) programma’s en
het functioneren van de eigen organisatie. De organisatie heeft een goed verankerd
systeem voor kwaliteitsbeheer t.a.v. de hoofdprocessen.
-
•
Financieel en administratief management: De organisatie heeft een adequaat beleid t.a.v. het financieel toezicht op organisaties
met wie zij een financieringsrelatie heeft, zij maakt gebruik van een adequate toets
om de kwaliteit van (partner)organisaties waarmee zij een financiële relatie heeft
te toetsen, zij heeft een financieel monitoringssysteem dat haar in staat stelt om
(dreigende) verliezen of overschotten vroegtijdig te signaleren en hier met adequate
maatregelen op te anticiperen, en een brede donorbasis.
Indien de kwaliteit van de organisatie onvoldoende is, wordt de aanvraag afgewezen
en niet verder beoordeeld.
4.3. De programmatoets
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Bij het programmavoorstel wordt de kwaliteit van het programma beoordeeld. Dit gebeurt
aan de hand van de volgende criteria:
-
•
Beleidsrelevantie: de mate waarin het programma beleidsmatig relevant is. Dit wordt beoordeeld aan de
hand van de volgende factoren:
-
1.
Ontwikkelingsrelevantie: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan structurele armoedebestrijding in DAC-landen.
-
2.
Relevantie voor het doel van deze tender: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het vergroten van gelijke rechten en
kansen voor vrouwen en meisjes in ontwikkelingslanden met name op de gebieden van
veiligheid (bestrijding van geweld tegen vrouwen en actieve participatie van vrouwen
in processen van vrede, veiligheid en wederopbouw), economische zelfredzaamheid (waarbij
het gaat om zeggenschap over voedselzekerheid, recht op arbeid maar ook toegang tot
veilig drinkwater) en participatie van vrouwen in politiek en bestuur. Inzet van vrouwelijk
leiderschap geldt als een belangrijk instrument voor het succesvol bereiken van deze
doelstellingen.
-
3. De mate waarin de activiteiten aansluiten bij de speerpunten zoals neergelegd in de
focusbrief OS.
-
4. De landen waarin de activiteiten worden uitgevoerd.
-
5.
Complementariteit: de mate waarin de activiteiten zijn afgestemd op het ontwikkelingsbeleid van Nederland
en andere donoren in de landen waarin de activiteiten worden uitgevoerd.
-
6.
Samenhang: de mate waarin de activiteiten in de landen van uitvoering met elkaar samenhangen
en, indien er sprake is van activiteiten uit verschillende van de categorieën, genoemd
in criterium D.12, de mate waarin deze activiteiten met elkaar samenhangen.
-
•
Innovatief karakter: de mate waarin het voorstel vernieuwend is, in thematische zin, door verbeteringen
in de gehanteerde interventiestrategie (verhoging van de effectiviteit van de programma’s)
en door efficiencywinst in de uitvoering van de programma’s.
-
•
Contextanalyses: de mate waarin het voorstel, in het bijzonder de probleemstelling en doelstelling,
is afgestemd op de uitkomsten van een analyse van de context.
-
•
Positie van de partners in het programma: de mate waarin het programma bijdraagt aan de institutionele capaciteitsopbouw van
de partners in de landen van uitvoering en de mate waarin deze dan wel de doelgroep
effectieve invloed hebben op de sturing van het programma.
-
•
Uitwerking van Outcomes, Outputs, Activiteiten en Middelen: de mate waarin het programma is uitgewerkt in outcomes, outputs, voorgenomen activiteiten
en middelen en zijn voorzien van een helder verband tussen de te bereiken outputs
en de daarvoor benodigde middelen.
-
•
Uitwerking van beoogde outcomes, outputs en middelen in SMART-systematiek: de mate waarin de outcomes en outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel,
Realistisch en Tijdgebonden zijn uitgewerkt.
-
•
Risico’s, monitoring en bijsturing: de mate waarin sprake is van adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate
risicoanalyse en een adequaat systeem voor monitoring en bijsturing, en de mate waarin
de middelen zijn gewaarborgd die complementair aan de gevraagde subsidie nodig zijn
voor de uitvoering van het programma.
-
•
Duurzaamheid: de mate waarin het programma een blijvend effect voor de uiteindelijke doelgroep
heeft en bijdraagt aan de institutionele duurzaamheid van de partners en de eigen
organisatie van de aanvrager.