Regeling praktijkleren en Groene plus

[Regeling vervallen per 01-01-2016.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2012

Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 13 december 2010, nr. 171481, houdende bepalingen ten aanzien van de aanvullende bijdrage voor praktijkleren, voor implementatie van vernieuwing op het vlak van kennisverspreiding, professionalisering van leerkrachten en internationalisering van groen onderwijs en versterking van primaire opleidingen in de land- en tuinbouw, en bepalingen ten aanzien van subsidies voor investeringen in nieuwe voorzieningen voor praktijkleren en voor de implementatie van onderwijsbeleid door instellingen en vertegenwoordigende organisaties (Regeling praktijkleren en Groene plus)

Paragraaf 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. Minister: Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

  • b. afdeling: afdeling Landbouw en natuurlijke omgeving als bedoeld in artikel 10c van de Wet op het voortgezet onderwijs, verbonden aan een school of scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs;

  • c. agrarisch opleidingscentrum: instelling als bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • d. hogeschool: instelling als bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, die onderwijs verzorgt op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, met uitzondering van Wageningen Universiteit;

  • e. instelling: school in de zin van artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, instelling in de zin van artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of instelling in de zin van artikel 1.1, onderdeel f, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • f. Aequor: het Kenniscentrum Beroepsonderwijs – Bedrijfsleven Aequor;

  • g. organisatie: een door de Minister erkende organisatie die de belangen behartigt van instellingen bedoeld onder b, c dan wel d en die voor deze instellingen als penvoerder kan optreden voor activiteiten in het kader van het onderwijsbeleid;

  • h. Groene kenniscoöperatie: de instellingen, bedoeld in onderdeel b, c, d en Wageningen Universiteit en Research centrum die samenwerken met het oog op de verspreiding van kennis en op innovatie door het groen onderwijs, en die daarover afspraken maken met de Minister;

  • i. praktijkleren: onderwijsleeractiviteiten en toetsen in het kader van examens binnen door de Minister bekostigde opleidingen, die plaatsvinden binnen daartoe specifiek ingerichte situaties buiten de instelling waar de praktijk van het beroep wordt gesimuleerd en waar gerichte instructie in, oefening van en beoordeling van praktijkvaardigheden plaatsvinden;

  • j. voorziening voor praktijkleren: situatie die specifiek buiten een instelling is ingericht voor praktijkleren;

  • k. implementatie van vernieuwing op het vlak van kennisverspreiding: de implementatie van vernieuwingen die voortkomen uit jaarlijkse afspraken tussen de Minister en de Groene kenniscoöperatie over de stimulering van kennisontsluiting, -verspreiding en -benutting binnen het beleidsterrein van de Minister;

  • l. professionalisering van leerkrachten: vernieuwingen die de professionalisering beogen van aan de instelling ten dienste van het door de Minister bekostigd beroepsonderwijs verbonden leerkrachten;

  • m. internationalisering groen onderwijs: vernieuwingen die de oriëntatie van beroepsopleidingen en de daaraan verbonden deelnemers en studenten op internationale ontwikkelingen en de internationale mobiliteit van deelnemers en studenten beogen, volgens jaarlijkse afspraken hierover tussen de Minister en de Groene kenniscoöperatie;

  • n. onderwijsbeleid: het beleid van de Minister gericht op behoud en versterking van de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs, voorzover de Minister daarover afspraken maakt met de Groene kenniscoöperatie dan wel één of meer organisaties;

  • o. primaire opleidingen: opleidingen voor beroepen en ondernemerschap in de landbouw, tuinbouw en veeteelt en voor beroepen die dienstverlenend zijn aan de uitoefening van de landbouw, tuinbouw en veeteelt, die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling;

  • p. Dienst Regelingen: Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

  • q. groene opleidingsschool: partnerschap tussen Stoas Hogeschool en instellingen en afdelingen die in gezamenlijkheid toekomstige leraren voor een groot gedeelte van hun tijd op de werkplek opleiden;

  • r. NVAO: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie, bedoeld in artikel 5a.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • s. schooljaar: tijdvak dat aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar en eindigt op 31 juli daaropvolgend.

Paragraaf 2. Aanvullende bijdragen voor praktijkleren en groene impuls

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister stelt jaarlijks aan het bevoegd gezag van de afdelingen, de agrarische opleidingscentra, de hogescholen, Wageningen Universiteit en de Universiteit Utrecht aanvullende bijdragen ter beschikking voor de bekostiging van praktijkleren.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister stelt jaarlijks aan het bevoegd gezag van de agrarische opleidingscentra en van de hogescholen aanvullende bijdragen ter beschikking voor de bekostiging van de implementatie van vernieuwing op het vlak van kennisverspreiding, voor de professionalisering van leerkrachten en voor de internationalisering van groen beroepsonderwijs.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvullende bijdragen, bedoeld in artikel 2, bedragen:

    • a. voor de afdelingen voor het jaar 2010 € 290.000,–, voor het jaar 2011 € 420.000,– en voor het jaar 2012 en verdere jaren € 600.000,–;

    • b. voor de agrarische opleidingscentra jaarlijks € 8.500.000,–;

    • c. voor de hogescholen voor het jaar 2010 € 2.180.000,–, voor het jaar 2011 € 2.340.000,– en voor het jaar 2012 en verdere jaren € 2.500.000,–;

    • d. voor Wageningen Universiteit voor het jaar 2010 € 200.000,–, voor het jaar 2011 € 280.000,– en voor het jaar 2012 en verdere jaren € 460.000,–;

    • e. voor de Universiteit Utrecht, voor wat betreft de faculteit diergeneeskunde, voor het jaar 2010 € 22.500,−, voor het jaar 2011 € 45.000,−, en voor het jaar 2012 en verdere jaren € 75.000,−.

  • 2 De bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden ieder jaar verhoogd met het voor dat kalenderjaar geldende hoge BTW-tarief.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvullende bijdragen, bedoeld in artikel 3, bedragen:

  • a. voor de agrarische opleidingscentra voor het jaar 2010 en volgende jaren voor de implementatie van vernieuwing op het vlak van kennisverspreiding € 2.500.000,–, voor professionalisering van leerkrachten € 600.000,– en voor internationalisering groen onderwijs € 450.000,–;

  • b. voor de hogescholen voor het jaar 2010 en volgende jaren voor de implementatie van vernieuwing op het vlak van kennisverspreiding € 2.500.000,–, voor professionalisering van leerkrachten € 600.000,– en voor internationalisering groen onderwijs € 450.000,–.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De scholen en scholengemeenschappen waaraan een afdeling is verbonden, ontvangen de aanvullende bijdrage, bedoeld in artikel 2, jaarlijks als aanvullende bekostiging van de personeels- en exploitatiekosten specifiek ten behoeve van deze afdeling. De aanvullende bijdrage is het aandeel in het bedrag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, berekend op basis van het aantal leerlingen in het derde en het vierde leerjaar van de afdeling op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de aanvullende bekostiging wordt verstrekt, waarbij de leerlingen worden meegeteld die ingeschreven waren in een aan de afdeling verbonden experimentele leergang VMBO-MBO2 als bedoeld in de Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang VMBO-MBO2 2008-2013, voor zover het bevoegd gezag van deze afdeling de aanvrager is in de zin van artikel 4, onderdeel a, van deze Tijdelijke regeling.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De agrarische opleidingscentra ontvangen de aanvullende bijdragen, bedoeld in artikel 2 en 3, jaarlijks als aanvullende rijksbijdrage. De aanvullende rijksbijdrage is het aandeel in het bedrag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, en artikel 5, onderdeel a, overeenkomend met het aandeel van ieder agrarisch opleidingscentrum in het landelijk beschikbaar budget, bedoeld in artikel 2.2.1 van het Uitvoeringsbesluit Wet educatie en beroepsonderwijs, berekend op basis van artikel 2.2.2 van dit besluit, waarbij leerlingen die op 1 oktober van het tweede kalenderjaar, voorafgaand aan het jaar waarvoor de aanvullende bekostiging wordt verstrekt, waren ingeschreven aan een aan het agrarisch opleidingscentrum verbonden experimentele leergang VMBO-MBO2 worden meegeteld als deelnemer van dit agrarisch opleidingscentrum, voor zover het bevoegd gezag van dit agrarisch opleidingscentrum de aanvrager is in de zin van artikel 4, onderdeel c, van deze Tijdelijke regeling.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De hogescholen ontvangen de aanvullende bijdragen, bedoeld in artikel 2 en 3, jaarlijks als onderwijsopslag, bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008. De onderwijsopslag is het aandeel in het bedrag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, en artikel 5, onderdeel b, overeenkomend met het aandeel van iedere hogeschool in de landelijk beschikbare rijksbijdrage, bedoeld in artikel 4.1, vierde lid, onderdeel b, van dit besluit.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Wageningen Universiteit ontvangt de aanvullende bijdrage, bedoeld in artikel 2, jaarlijks als onderwijsopslag als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, welke voor praktijkleren gelijk is aan het bedrag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel d.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Universiteit Utrecht ontvangt de aanvullende bijdrage, bedoeld in artikel 2, jaarlijks als onderwijsopslag als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, welke voor praktijkleren gelijk is aan het bedrag, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel e.

Paragraaf 3. Aanvullende bijdragen voor de primaire opleidingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister stelt jaarlijks aan het bevoegd gezag van de agrarische opleidingscentra en aan de hogescholen aanvullende bijdragen ter beschikking voor de exploitatie van primaire opleidingen en voor praktijkleren in het kader van deze opleidingen.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvullende bijdragen, bedoeld in artikel 11, bedragen

    • a. voor de agrarische opleidingscentra jaarlijks € 4.000.000,–;

    • b. voor de hogescholen voor het jaar 2010 € 450.000,–, voor het jaar 2011 € 590.000,– en voor het jaar 2012 en verdere jaren € 1.000.000,–.

  • 2 De bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden ieder jaar verhoogd met de helft van het voor dat kalenderjaar geldende hoge BTW-tarief.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De agrarische opleidingscentra ontvangen de aanvullende bijdrage, bedoeld in artikel 11, jaarlijks als aanvullende rijksbijdrage. De aanvullende rijksbijdrage is het aandeel in het bedrag, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, overeenkomend met het aandeel van ieder agrarisch opleidingscentrum in het landelijk beschikbaar budget, bedoeld in artikel 2.2.1 van het Uitvoeringsbesluit Wet educatie en beroepsonderwijs, berekend op basis van artikel 2.2.2 van dit besluit, met dien verstande dat dit aandeel uitsluitend wordt bepaald op basis van de maatstaf ingeschreven deelnemers, bedoeld in artikel 2.2.3 van dit besluit, waarbij alleen deelnemers aan de opleidingen, genoemd in de bijlage bij deze regeling, worden meegeteld.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De hogescholen ontvangen de aanvullende bijdrage, bedoeld in artikel 11, jaarlijks als onderwijsopslag. De onderwijsopslag is het aandeel in het bedrag, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, overeenkomend met het aandeel van iedere hogeschool in de landelijk beschikbare rijksbijdrage, bedoeld in artikel 4.1, vierde lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008, met dien verstande dat dit aandeel uitsluitend wordt bepaald op basis van het aantal bekostigde inschrijvingen, als bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, onderdeel a, van dit besluit, waarbij alleen studenten aan de opleidingen, genoemd in de bijlage bij deze regeling, worden meegeteld.

Paragraaf 4. Verplichtingen voor de ontvanger van aanvullende bijdragen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De school of scholengemeenschap waaraan een afdeling is verbonden, het agrarisch opleidingscentrum, de hogeschool, Wageningen Universiteit en de Universiteit Utrecht die de aanvullende bijdragen, bedoeld in artikel 2, 3 en 11, ontvangt, besteedt die bijdragen uitsluitend ten behoeve van het doel, genoemd in die artikelen.

  • 2 Het agrarisch opleidingscentrum of de hogeschool die de middelen, bedoeld in artikel 3, ontvangt, besteedt die bijdragen binnen het doel, genoemd in artikel 3, overeenkomstig de afspraken tussen de Minister en de Groene kenniscoöperatie en in voorkomende gevallen de organisaties.

  • 3 De Minister kan jaarlijks per 1 januari prioriteiten en aanvullende voorwaarden bekend maken voor de besteding van de aanvullende bijdragen, bedoeld in de artikelen 2, 3 en 11.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De school of scholengemeenschap waaraan een afdeling is verbonden, het agrarisch opleidingscentrum, de hogeschool, Wageningen Universiteit en de Universiteit Utrecht verantwoorden de bestemming en besteding van de aanvullende bijdragen, gespecificeerd naar het doel, bedoeld in de artikelen 2, 3 en 11, in en bij de jaarrekening. De Minister kan nadere aanwijzingen geven voor deze verantwoording.

  • 2 Indien een deel van de ontvangen aanvullende bijdrage in enig jaar niet is besteed aan het doel, bedoeld in de artikelen 2, 3 dan wel artikel 11, mag dit deel binnen dat doel worden besteed in navolgende jaren.

  • 3 Voor de verantwoording van de bestemming en besteding van de aanvullende bijdragen, bedoeld in artikel 3, kan de Minister een model voorschrijven.

Paragraaf 5. Subsidie voor investeringen in voorzieningen voor praktijkleren

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan een agrarisch opleidingscentrum, een hogeschool of aan Wageningen Universiteit voor het, in samenwerking met tenminste één bedrijf, tot stand brengen van een voorziening voor praktijkleren of voor een aanmerkelijke vernieuwing of uitbreiding van een bestaande voorziening, al dan niet door samenvoeging van twee of meer bestaande voorzieningen.

  • 2 Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor een investering in een voorziening die aanvullend is ten opzichte van reeds bestaande voorzieningen of van één of meer andere aangevraagde investeringen of een aanmerkelijke vernieuwing of uitbreiding betekent van de bestaande voorzieningen en die zonder eenmalige subsidie voor deze investering niet via het bedrijfseconomisch verkeer tussen onderwijsinstellingen en bedrijfsleven kostendekkend kan worden aangeboden. Deze voorziening dient te voorzien in een aantoonbare behoefte van het bedrijfsleven en aan te sluiten op het onderwijsbeleid en het overig beleid van de Minister als bedoeld in het derde lid.

  • 3 De Minister maakt jaarlijks per 1 januari prioriteiten bekend voor de aansluiting op zijn beleid.

  • 4 Een voorziening die met inzet van subsidie uit deze regeling tot stand komt, aanmerkelijk wordt vernieuwd of uitgebreid, biedt diensten voor praktijkleren aan tegen marktconforme tarieven aan alle afdelingen, agrarische opleidingscentra, hogescholen en Wageningen Universiteit.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Het subsidieplafond bedraagtin 2012 en de daaropvolgende jaren € 4.440.000,–.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Aanvragen tot subsidieverlening kunnen jaarlijks tot 1 mei van elk jaar worden ingediend.

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt ingediend bij Dienst Regelingen.

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend door:

    • a. het bevoegd gezag van een agrarisch opleidingscentrum, een hogeschool of Wageningen Universiteit, of

    • b. meer dan één agrarisch opleidingscentrum of hogeschool, of door een combinatie van een agrarisch opleidingscentrum, een hogeschool en, onderscheidenlijk of, Wageningen Universiteit. In dit geval treedt één instelling op als aanvrager. Deze is penvoerder en subsidieontvanger.

  • 3 De aanvraag wordt gedaan in samenwerking met tenminste één bedrijf. Onder bedrijf kan mede worden verstaan een praktijkbedrijf voor landbouwkundig onderzoek.

  • 4 Bij de aanvraag wordt gevoegd:

    • a. een investeringsplan volgens een daartoe door de Dienst Regelingen vastgesteld formulier;

    • b. een samenwerkingsovereenkomst die is ondertekend door de aanvrager, door het bedrijf of de bedrijven bedoeld in het derde lid en, in de gevallen bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, door de instellingen die met de aanvrager samenwerken. Uit de samenwerkingsovereenkomst blijken ten minste de wederzijdse verplichtingen van de ondertekenaars bij het tot stand brengen, aanmerkelijk vernieuwen of uitbreiden en bij de exploitatie van de voorziening, de beoogde organisatie van de voorziening en de rol van de ondertekenaars in deze organisatie. De samenwerkingsovereenkomst omvat tenminste de informatie overeenkomstig een daartoe door Dienst Regelingen vastgesteld model;

    • c. de verklaring door de aanvrager, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b, dat de aanvraag is afgestemd binnen de Groene kenniscoöperatie op basis van de Meerjarenvisie praktijkleervoorzieningen van de Groene kenniscoöperatie, en de uitkomsten van deze afstemming;

    • d. de zienswijze van de Groene kenniscoöperatie omtrent de aansluiting van de aanvraag op de Meerjarenvisie praktijkleervoorzieningen die door de Groene kenniscoöperatie is vastgesteld en op het overzicht van bestaande voorzieningen voor praktijkleren dat door de Groene kenniscoöperatie wordt onderhouden en over de onderwijskundige kwaliteit van de aanvraag in het licht van kwaliteitscriteria van de Groene kenniscoöperatie:

    • e. een begroting voor het tot stand brengen van de voorziening of voor het aanmerkelijk vernieuwen of uitbreiden van een bestaande voorziening, waaruit de kosten voor het tot stand brengen of aanmerkelijk vernieuwen of uitbreiden van de voorziening, het aangevraagde subsidiebedrag en het aandeel van iedere ondertekenaar van de samenwerkingsovereenkomst in de financiering van de investering blijken. Het aandeel van het bedrijf of van de bedrijven in de begroting kan geheel of ten dele bestaan uit de kapitalisatie van inzet van bedrijfsmiddelen of inzet van arbeid. De begroting wordt opgesteld overeenkomstig een door Dienst Regelingen vastgesteld model;

    • f. een begroting voor de exploitatie van de voorziening voor een periode van vijf jaar na de in de aanvraag voorziene start van de exploitatie, waaruit het aandeel van de ondertekenaars van de samenwerkingsovereenkomst in de baten en lasten van de exploitatie blijkt. De begroting wordt opgesteld overeenkomstig een door Dienst Regelingen vastgesteld model;

    • g. een verklaring dat de voorziening beschikbaar zal zijn voor de afdelingen en voor agrarische opleidingscentra, hogescholen en Wageningen Universiteit, voor zover deze de samenwerkingsovereenkomst niet hebben ondertekend en het gaat om opleidingen waarvoor de aangevraagde voorziening is bedoeld, en gegevens waaruit blijkt dat het gebruik van de voorziening door deze instellingen ook feitelijk mogelijk zal zijn.

  • 5 In de begroting zijn geen kosten opgenomen die uit andere hoofde zijn of worden gefinancierd van overheidswege en is geen debetrente opgenomen.

  • 6 In de begroting voor het tot stand brengen, aanmerkelijk vernieuwen of uitbreiden van de voorziening, bedoeld in het vierde lid, onderdeel e, is naast het gevraagde subsidiebedrag een aandeel in de financiering van iedere ondertekenaar van de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het tweede en derde lid, opgenomen. Dit aandeel kan voor iedere ondertekenaar verschillend zijn.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Het investeringsplan, bedoeld in artikel 20, vierde lid, onderdeel a, omvat tenminste de volgende informatie:

  • a. een beknopte beschrijving van de beoogde voorziening voor praktijkleren, waaronder in ieder geval de locatie, de gebouwelijke en de materiële uitvoering en de wijze waarop praktijkleren in deze voorziening zal worden uitgevoerd;

  • b. gegevens waaruit blijkt in hoeverre de aanvraag aansluit op de prioriteiten van de Minister, bedoeld in artikel 17, derde lid;

  • c. indien de aanvraag een nieuwe voorziening betreft, gegevens waaruit blijkt dat de voorziening aanvullend is op bestaande voorzieningen voor praktijkleren, gebaseerd op een analyse van het aanbod en de regionale spreiding van bestaande voorzieningen voor praktijkleren die overeenkomen met de aangevraagde voorziening en van het gebruik van die voorzieningen;

  • d. indien de aanvraag een vernieuwing of uitbreiding van een bestaande voorziening betreft, gegevens waaruit blijkt dat de voorziening na vernieuwing of uitbreiding aanvullend is op andere bestaande voorzieningen voor praktijkleren, gebaseerd op een analyse van het aanbod en de regionale spreiding van bestaande voorzieningen voor praktijkleren die overeenkomen met de aangevraagde voorziening en van het gebruik van die voorzieningen;

  • e. gegevens waaruit blijkt dat de voorziening aansluit op de behoefte van het bedrijfsleven aan de praktijkvaardigheden die in de beoogde voorziening zullen worden geïnstrueerd, geoefend of beoordeeld, in relatie tot ontwikkelingen en vernieuwingen in de bedrijven waar de bedoelde praktijkvaardigheden worden uitgeoefend, in vergelijking met het mogelijk gebruik van bestaande voorzieningen;

  • f. de opleiding of opleidingen waarvoor de voorziening is bedoeld en gegevens waaruit de vraag naar de voorziening blijkt, gebaseerd op een analyse van de aantallen potentiële gebruikers binnen deze opleiding of opleidingen en het volume van het praktijkleren van deze gebruikers, in vergelijking met het mogelijk gebruik van bestaande voorzieningen;

  • g. de verbeteringen in de kwaliteit en effectiviteit van het praktijkleren ten opzichte van de bestaande voorzieningen voor praktijkleren die door de aangevraagde voorziening, vernieuwing of uitbreiding van een bestaande voorziening, worden gerealiseerd;

  • h. een analyse van de verhouding tussen kosten en baten van investering en exploitatie van de aangevraagde voorziening, in vergelijking met de kosten en baten van het gebruik van overeenkomstige bestaande voorzieningen;

  • i. in voorkomende gevallen toont de aanvrager aan dat de aangevraagde voorziening aansluit op een programma of project waarvoor op basis van de Regeling kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs subsidie is ontvangen; waar van toepassing geeft hij de meerwaarde van de aangevraagde voorziening voor dit programma of project aan.

Artikel 21a

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien hij het aangevraagde subsidiebedrag niet redelijk acht in verhouding tot het gezamenlijke aandeel van de ondertekenaars van de samenwerkingsovereenkomst en de voorziene baten uit de exploitatie van de voorziening, blijkend uit de begroting van de exploitatie, bedoeld in artikel 20, vierde lid, onderdeel f. De Minister weegt daarbij af of de aanvragers zich in voldoende mate hebben ingespannen om de aangevraagde voorziening te financieren op basis van de voorziene baten.

Artikel 21b

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt aanvragen tot subsidieverlening waarop niet afwijzend is beslist en die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend door middel van een score op;

    • a. elk onderdeel van het investeringsplan;

    • b. het aandeel van het bedrijfsleven in de organisatie en in de financiering van de investering en exploitatie van de voorziening, blijkend uit de samenwerkingsovereenkomst en de begrotingen, bedoeld in artikel 20, onderdelen b, e en f waarbij een aanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate het aandeel van het bedrijfsleven in de organisatie hoger is;

    • c. de bijdrage van de aanvraag aan de doelen en prioriteiten uit artikel 17, tweede en derde lid, waarbij een aanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate de bijdrage hoger is;

    • d. de mate waarin een aanvraag aansluit op de Meerjarenvisie praktijkleervoorziening en voldoet aan de kwaliteitscriteria zoals blijkend uit de zienswijze bedoeld in artikel 20, vierde lid, onderdeel d, waarbij een aanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate de aansluiting en het voldoen aan de kwaliteitscriteria hoger is.

  • 2 Volgens de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 3 Indien het totaal van de aanvragen, die naar het oordeel van de Minister passen in het doel van de subsidie en voldoen aan de voorwaarden van artikelen 17 en 20, in enig jaar het subsidieplafond, bedoeld in artikel 18, overschrijdt, wijst de Minister op basis van de rangschikking, bedoeld in het tweede lid, één of meer aanvragen af.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister beslist uiterlijk op 1 augustus van elk jaar op een aanvraag.

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen:

  • a. de kosten van het personeel van de instelling of van de instellingen in de samenwerkingsovereenkomst die voor het realiseren van de voorziening zijn ingezet;

  • b. de kosten die aantoonbaar noodzakelijk zijn en daadwerkelijk zijn betaald voor het realiseren van de voorziening, de vernieuwing of de uitbreiding en die gemaakt zijn voor het bouwen of het inhuren van bedrijven voor ontwerp, bouwbegeleiding en controle van uitgevoerde werken;

  • c. andere materiële kosten die aantoonbaar noodzakelijk zijn en daadwerkelijk door de instelling of instellingen in de samenwerkingsovereenkomst zijn betaald voor het tot stand brengen van de voorziening voor praktijkleren.

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Het verleende subsidiebedrag mag door de subsidieontvanger worden besteed gedurende een periode van één of meerdere jaren. Deze periode wordt in de beschikking bepaald op basis van het jaar of de jaren waarvoor in de begroting uitgaven zijn voorzien.

  • 2 De Minister verstrekt bij goedkeuring van de aanvraag een eerste voorschot op de subsidie van 20% van het te verstrekken subsidiebedrag. Volgende voorschotten worden verstrekt op basis van een aanvraag, vergezeld van een korte voortgangsrapportage en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte. Aanvragen kunnen worden gedaan gedurende de periode, bedoeld in het eerste lid. Indien aan het einde van deze periode de voorziening overeenkomstig de aanvraag nog niet is voltooid, kan de aanvrager een gemotiveerd en onderbouwd verzoek tot verlenging van de periode en verdere voorschotverstrekking indienen.

  • 3 Het totaal aan voorschotten is ten hoogste 80% van het te verstrekken subsidiebedrag.

Artikel 26

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger brengt de voorziening voor praktijkleren tot stand overeenkomstig de begroting, bedoeld in artikel 20, vierde lid, onderdeel e, en het investeringsplan, bedoeld in artikel 21. De Minister kan goedkeuring verlenen aan een tussentijdse, gemotiveerde en onderbouwde wijziging van het investeringsplan, tenzij de wijziging verhoging van het bedrag van de subsidie of het bedrag waarop de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening ten hoogste kan worden vastgesteld, tot gevolg heeft.

  • 2 De subsidieontvanger, genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel b, dient binnen vier maanden na afronding van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, of, indien de activiteiten niet zijn uitgevoerd of niet zijn afgerond, binnen vier maanden na afloop van de periode, bedoeld in artikel 25, eerste en tweede lid, een aanvraag voor de vaststelling van de subsidie in bij Dienst Regelingen met een financieel verslag, vergezeld van een rapportage omtrent de bestemming en besteding van de subsidie.

  • 3 De rapportage, bedoeld in het tweede lid, omvat tenminste:

    • a. de bestemming en besteding van het subsidiebedrag in relatie tot de cofinanciering;

    • b. de mate van realisatie van de voorziening waarvoor de subsidie is aangevraagd;

    • c. de mate van realisatie van de beoogde samenwerking tussen de ondertekenaars van de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 20, vierde lid;

    • d. een evaluatie van de mate waarin de realisatie heeft bijgedragen aan het doel van de investering;

    • e. de verwachtingen ten aanzien van de exploitatie van de voorziening.

  • 4 Bij goedkeuring van de rapportage wordt de subsidie vastgesteld op de werkelijk gemaakte en betaalde kosten tot ten hoogste het verleende subsidiebedrag.

  • 5 De subsidieontvanger is, gezamenlijk met de ondertekenaars van de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 20, vierde lid, verplicht de voorziening die met inzet van subsidie uit deze regeling tot stand is gekomen of is vernieuwd of uitgebreid ten minste vijf jaar volgend op de start van de exploitatie in stand te houden. Indien de exploitatie voor het einde van deze periode wordt beëindigd doet de subsidieontvanger hiervan onmiddellijk mededeling aan de Minister.

  • 6 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente die wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de kennisgeving van de terugvorderingsverplichting aan de subsidieontvanger en de terugbetaling door de subsidieontvanger.

Paragraaf 6. Subsidies voor de implementatie van onderwijsbeleid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan een afdeling, een agrarisch opleidingscentrum, een hogeschool of aan Wageningen Universiteit voor activiteiten in verband met de implementatie van zijn onderwijsbeleid.

  • 2 De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan een organisatie, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, voor activiteiten in verband met de implementatie van zijn onderwijsbeleid.

  • 3 De Minister verstrekt aan Aequor op aanvraag een subsidie voor een innovatief project. Het subsidieplafond bedraagt jaarlijks 2% van de rijksbijdrage die de Minister voor het voorafgaand kalenderjaar aan Aequor heeft verstrekt op grond van Hoofdstuk 4, paragraaf 4, van het Uitvoeringsbesluit Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Jaarlijks per 1 januari maakt de Minister, met in achtneming van de afspraken hierover met de Groene kenniscoöperatie en de organisaties, de activiteiten en het doel van deze activiteiten bekend waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, alsmede per activiteit of groep van activiteiten het subsidieplafond en eventuele nadere voorwaarden voor de aanvrager.

  • 2 De Minister kan in het besluit, bedoeld in het eerste lid, activiteiten opnemen waarvoor reeds eerder bij beschikking subsidie is verleend. Deze activiteiten worden verder beschouwd als een activiteit in de zin van artikel 27. De artikelen 29 tot en met 33 zijn niet van toepassing op deze activiteiten.

  • 3 De subsidiabele kosten zijn:

    • a. de kosten van het in te zetten personeel van de aanvrager en, indien de aanvraag in samenwerking wordt gedaan, van de instellingen die een samenwerking zijn aangegaan met de aanvrager. Indien de aanvrager een organisatie is, zijn alleen de kosten van personeel dat specifiek ten dienste van de uitvoering van de aangevraagde activiteit wordt ingezet subsidiabel;

    • b. de kosten voor de inhuur van ondersteuningsinstellingen, bedrijven en onderzoeksinstellingen die noodzakelijk zijn voor het doel en de aard van de aangevraagde activiteit;

    • c. de kosten van de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de regeling, tot een maximum van € 2.500,–, en

    • d. materiële kosten die noodzakelijk zijn gezien het doel en de aard van de aangevraagde activiteit.

  • 4 In het besluit, bedoeld in het eerste lid, maakt de Minister bekend binnen welk thema of thema’s Aequor een aanvraag kan doen voor de bestemming van de subsidie bedoeld in artikel 27, derde lid.

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Aanvragen tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 27, derde lid, kunnen tot 1 april van elk jaar worden ingediend. De Minister kan om dwingende redenen toestaan dat een aanvraag na 1 april wordt gedaan.

Artikel 30

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt ingediend bij Dienst Regelingen volgens een door die dienst vast te stellen formulier.

  • 2 De aanvraag omvat tenminste de volgende onderdelen:

    • a. het soort activiteit, zoals bedoeld in artikel 28, waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • b. het doel van deze activiteit, zoals bedoeld in artikel 28;

    • c. de aansluiting op de afspraken hierover met de Groene kenniscoöperatie en, onderscheidenlijk of, één of meer organisaties;

    • d. een plan voor de uitvoering van de beoogde activiteit, waaronder begrepen een tijdpad;

    • e. indien de uitvoering geschiedt door meer dan één partij: de beoogde samenwerking bij de uitvoering van de activiteit en de rol van iedere partij in deze samenwerking;

    • f. de beoogde uitkomsten van de activiteit;

    • g. bij iedere van deze uitkomsten één of meer indicatoren die zullen worden gemeten om te bepalen of de uitkomst is bereikt;

    • h. een begroting van de uitvoering, waaruit de subsidiabele kosten, het gevraagde subsidiebedrag en de eigen bijdrage van de aanvrager, en in voorkomende gevallen de eigen bijdragen van de partijen in de samenwerking, blijken.

Artikel 31

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister beslist uiterlijk op 1 juni van elk jaar op de aanvragen op grond van de voorwaarden, bedoeld in artikel 28 en artikel 30, tweede lid, en van de kwaliteit van de aanvraag. De Minister kan om dwingende redenen afwijken van deze datum.

  • 2 Indien een aanvraag voor een activiteit of groep van activiteiten het subsidieplafond, bedoeld in artikel 28, eerste lid, overschrijdt kan de Minister besluiten deze aanvraag niet te honoreren dan wel het subsidiebedrag van de aanvraag te verlagen.

  • 3 Indien voor een activiteit of groep van activiteiten meerdere aanvragen zijn ingediend en het aangevraagd subsidiebedrag van deze aanvragen het subsidieplafond, bedoeld in artikel 28, eerste lid, overschrijdt rangschikt de Minister de aanvragen die naar zijn oordeel voldoen aan de voorwaarden in artikel 28 en artikel 30, waarbij een aanvraag hoger wordt gerangschikt naar mate deze het doel van de betreffende activiteit of groep van activiteiten beter realiseert en de kwaliteit van de aanvraag naar het oordeel van de Minister beter is. De Minister wijst op basis van deze rangschikking één of meer aanvragen af, dan wel verlaagt het aangevraagd subsidiebedrag van één of meer aanvragen, zodanig dat de resterende aanvragen binnen het subsidieplafond kunnen worden goedgekeurd.

  • 4 De Minister beslist uiterlijk op 1 juni van elk jaar op aanvragen als bedoeld in artikel 27, derde lid.

Artikel 32

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Het verleende subsidiebedrag mag door de subsidieontvanger worden besteed gedurende een periode van één of meerdere jaren. Deze periode wordt in de beschikking bepaald op basis van het jaar of de jaren waarvoor in de begroting, bedoeld in artikel 30, tweede lid onder h, uitgaven zijn voorzien.

  • 3 De Minister verstrekt bij goedkeuring van de aanvraag een eerste voorschot op de subsidie van tenminste 20% en ten hoogste 80% van het te verstrekken subsidiebedrag. Indien het voorschot minder is dan 80% worden volgende voorschotten verstrekt op basis van een aanvraag, vergezeld van een korte voortgangsrapportage en een overzicht van de liquiditeitsbehoefte. Aanvragen kunnen worden gedaan gedurende de periode, bedoeld in het tweede lid. Indien aan het eind van deze periode de activiteit nog niet overeenkomstig de aanvraag is voltooid, kan de aanvrager een gemotiveerd en onderbouwd verzoek tot verlenging van de periode en verdere voorschotverstrekking indienen.

  • 4 Het totaal aan voorschotten is ten hoogste 80% van het te verstrekken subsidiebedrag.

Artikel 33

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De ontvanger van de subsidie dient binnen vier maanden na afronding van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, of, indien de activiteiten niet zijn uitgevoerd of niet zijn afgerond, binnen vier maanden na afloop van de periode, bedoeld in artikel 32, tweede lid, bij Dienst Regelingen de aanvraag in voor de vaststelling van de subsidie met een financieel verslag, vergezeld van een activiteitenverslag.

  • 2 Indien de ontvanger een instelling is neemt hij de bestemming en besteding van de subsidie tevens op in de jaarrekening, gespecificeerd naar het doel waarvoor deze is verstrekt.

  • 3 het activiteitenverslag, bedoeld in het eerste lid, omvat tenminste:

    • a. de bestemming en besteding van het subsidiebedrag in relatie tot de cofinanciering;

    • b. de mate waarin het doel, bedoeld in artikel 30, tweede lid, onderdeel b, is gehaald;

    • c. de mate van realisatie van de uitkomsten, bedoeld in artikel 30, tweede lid, onderdeel f, op basis van de indicatoren, bedoeld in artikel 30, tweede lid, onderdeel g;

    • d. een evaluatie van de mate waarin de realisatie heeft bijgedragen aan het bereiken van de afspraken, bedoeld in artikel 30, tweede lid, onderdeel c.

  • 4 Indien het verleende subsidiebedrag hoger is dan € 125.000,– gaat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vergezeld van een accountantsverklaring.

  • 5 Bij goedkeuring van de rapportage wordt de subsidie vastgesteld op de werkelijk gemaakte en betaalde kosten tot ten hoogste het verleende subsidiebedrag.

  • 6 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente die wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de kennisgeving van de terugvorderingsverplichting aan de subsidieontvanger en de terugbetaling door de subsidieontvanger.

Paragraaf 7. Doorlopende subsidies voor implementatie van onderwijsbeleid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 34

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister stelt jaarlijks aan de Stichting Groene Kennis Coöperatie ten hoogste € 1.500.000,– ter beschikking voor de kosten van het aan de stichting verbonden bureau en voor de uitvoering van haar werkzaamheden, en ten hoogste € 2.500.000,– voor de exploitatie en verdere ontwikkeling van Groen Kennisnet.

  • 2 De beschikbaarstelling geschiedt na goedkeuring van de Minister van het werkplan van de Stichting, waarin het werkplan van Groen Kennisnet afzonderlijk is opgenomen. Het werkplan wordt jaarlijks voor 1 september ingediend. De Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van het werkplan over de beschikbaarstelling. Hij kan hieraan voorwaarden verbinden betreffende de uitvoering van het werkplan.

  • 3 De Stichting verantwoordt jaarlijks voor 1 juli de besteding en bestemming van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, vergezeld van de jaarstukken van de Stichting.

Artikel 35

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister stelt jaarlijks aan de stichting Informatievoorziening groen onderwijs € 116.000,– ter beschikking als bijdrage in de exploitatie van het vakblad Groen onderwijs.

Artikel 35a

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister stelt jaarlijks ingaande het jaar 2012 aan de stichting Ontwikkelcentrum ten hoogste € 2.300.000,– ter beschikking voor de ontwikkeling en vernieuwing van leermiddelen en voor de verspreiding van leermiddelen ten dienste van het door de Minister bekostigd voortgezet middelbaar beroepsonderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs en het educatiebeleid van de Minister.

  • 2 De beschikbaarstelling geschiedt na goedkeuring van de Minister van het werkplan van de stichting voor het komend jaar en de begroting daarbij. De stichting neemt bij de opstelling van dit werkplan de jaarlijkse afspraak tussen de Minister en de Groene kenniscoöperatie in acht. Het werkplan wordt niet ingediend dan na afstemming met tenminste de Groene kenniscoöperatie en met de organisaties. De resultaten van deze afstemming zijn in het werkplan vermeld.

  • 3 Het werkplan wordt jaarlijks voor 1 september ingediend en omvat tenminste de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, onderscheiden naar de basisfunctie en de innovatiefunctie van het Ontwikkelcentrum, de doelen van deze activiteiten, het verwachte resultaat en de doorwerking hiervan op de kwaliteit van het door de Minister bekostigd voortgezet middelbaar beroepsonderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs, het educatiebeleid van de Minister en de resultaten van de afstemming met tenminste de Groene kenniscoöperatie en met de organisaties. In het werkplan worden activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en activiteiten die de stichting in het verlengde van haar opdracht, zoals bedoeld in het eerste lid, maar voor eigen rekening verwacht te verrichten, duidelijk onderscheiden. De begroting betreft voor ten hoogste 25% de basisfunctie en tenminste 75% voor de innovatiefunctie.

  • 4 De Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van het werkplan over de subsidieverlening.

  • 5 De Minister kan bij de subsidieverlening voorwaarden verbinden betreffende de uitvoering van het werkplan.

  • 6 De Minister verstrekt bij goedkeuring van het werkplan de subsidie in twee voorschotten. Het eerste voorschot wordt verstrekt bij goedkeuring van de aanvraag. Het tweede voorschot wordt verstrekt na ontvangst en goedkeuring van een korte voortgangsrapportage. Het totaal aan voorschotten is ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 7 De stichting Ontwikkelcentrum dient voor 1 juli een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie, verstrekt voor het voorafgaand jaar.

  • 8 De aanvraag tot vaststelling van een subsidie gaat vergezeld van een financieel verslag betreffende bestemming en besteding van de subsidie, een accountantsverklaring, de jaarstukken van de stichting en een rapportage. Deze rapportage omvat tenminste:

    • a. Een verslag van de uitvoering van de activiteiten uit het werkplan, in relatie tot activiteiten die de stichting op basis van cofinanciering heeft verricht;

    • b. de mate van realisatie van de doelen van deze activiteiten, en

    • c. een evaluatie van de mate waarin deze realisatie heeft bijgedragen aan de doelen van de stichting.

  • 9 In de beschikking tot vaststelling wordt de subsidie vastgesteld op de werkelijk gemaakte en betaalde kosten tot ten hoogste het verleende subsidiebedrag.

  • 10 Een positief resultaat op de gesubsidieerde activiteiten en op producten en diensten die in het kader van een gesubsidieerde activiteit zijn ontwikkeld kan door de Minister worden bestemd voor financiering van activiteiten in het kader van toekomstige werkplannen.

Paragraaf 8. Internationale cursussen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 36

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor het verzorgen van cursussen voor deelnemers en studenten uit ontwikkelingslanden, waaronder in ieder geval cursisten met een beurs in het kader van het Netherlands Fellowships Programme.

  • 2 De subsidie kan telkens voor een periode van twee jaar worden aangevraagd door

    • a. Wageningen Universiteit tot een bedrag van € 840.000,– per kalenderjaar;

    • b. hogeschool Van Hall-Larenstein tot een bedrag van € 400.000,– per kalenderjaar;

    • c. de Aeres groep tot een bedrag van € 960.000,– voor het jaar 2011 en € 2.300.000,– voor het jaar 2012 en verdere jaren.

  • 3 De aanvraag tot subsidieverlening kan voor het eerst worden ingediend voor het jaar 2011 en 2012 in de periode van 1 januari tot en met 1 mei 2011. De aanvraag gaat vergezeld van een plan voor de inzet van de middelen gedurende twee jaar.

  • 4 De Subsidiebeschikking internationaal onderwijs van 10 december 2009 blijft voor hogeschool Van Hall-Larenstein van kracht voor de jaren 2011 en 2012. Lid 3 en lid 5 zijn voor deze hogeschool niet van toepassing voor de jaren 2011 en 2012.

  • 5 De ontvanger van de subsidie dient binnen vier maanden na afloop van de periode van twee jaar een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie, vergezeld van een financieel verslag en een activiteitenverslag.

Paragraaf 8a. Tegemoetkoming kosten Groene opleidingsschool

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 36a

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag voor het schooljaar 2011–2012 tot en met schooljaar 2014–2015 een subsidie verlenen voor de groene opleidingsschool.

  • 2 De groene opleidingschool heeft tot doel studenten op te leiden tot toekomstige leraren voor het groen onderwijs, gegeven aan instellingen en afdelingen. Deze studenten volgen minimaal 40% van het curriculum in de praktijk van het beroep als leraar op een instelling of afdeling.

  • 3 De subsidie vormt een tegemoetkoming in de kosten die gemoeid zijn met de inrichting van een opleidingsinfrastructuur binnen de instelling of afdeling en met de feitelijke begeleiding op de werkplek van de studenten.

Artikel 36b

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Het subsidieplafond voor de subsidies, bedoeld in artikel 36a, bedraagt € 1.360.000,– voor de schooljaren 2011–2012 tot en met 2014–2015.

Artikel 36c

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Stoas Hogeschool treedt op als penvoerder en subsidieaanvrager voor de groene opleidingsschool.

Artikel 36d

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieaanvraag wordt uiterlijk 15 oktober 2011 ingediend bij de NVAO met het formulier ‘Samenstelling aanvraagdossier toetsing groene opleidingsschool’, en met een samenwerkingsovereenkomst die is ondertekend door Stoas Hogeschool, de instellingen en de Vereniging Buitengewoon Groen namens de afdelingen die deelnemen in de opleidingsschool.

  • 2 De NVAO brengt aan de Minister advies uit over de kwaliteit van de groene opleidingsschool door middel van een beoordeling van het gerealiseerd niveau en van de samenwerkingsovereenkomst.

  • 3 De NVAO brengt haar advies uit op basis van een door haar vast te stellen toetsingskader.

  • 4 De Minister beslist binnen 3 maanden na het uitkomen van het advies van het NVAO over de subsidieverlening mede op basis van dit advies.

Artikel 36e

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie wordt in voorschotten voor respectievelijk de schooljaren 2011–2012, 2012–2013, 2013–2014 en 2014–2015 verstrekt.

  • 2 De hoogte van het voorschot is gebaseerd op het aantal studenten dat op 1 oktober van het voorgaande jaar voldoet aan de vereisten in artikel 36a, tweede lid, als volgt:

    • i. 40–79: € 120.000,–;

    • ii. 80–139: € 200.000,–;

    • iii. 140–179: € 280.000,–;

    • iv. 180–219: € 320.000,–;

    • v. > 219: € 340.000,–.

  • 3 Stoas Hogeschool meldt schriftelijk, vergezeld van een accountantsverklaring, voor de schooljaren 2012–2013 tot en met 2014–2015 uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het schooljaar, bedoeld in het eerste lid, het aantal studenten dat voldoet aan de vereisten in artikel 36a, tweede lid, op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.

  • 4 Het voorschot voor het schooljaar 2011–2012 wordt bepaald op basis van de prognose, gevoegd bij de subsidieaanvraag bedoeld in artikel 36d, van het aantal studenten, dat voldoet aan de vereisten in artikel 36a, tweede lid, op 1 oktober 2011.

  • 5 De Minister geeft uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het desbetreffend schooljaar de hoogte van het voorschot aan.

  • 6 Het voorschot per schooljaar wordt in twee gedeelten aan de subsidieontvanger betaald: in november een gedeelte van 5/12, in februari een gedeelte van 7/12 van het voorschot.

  • 7 Het voorschot voor het schooljaar 2011–2012 wordt in één keer verstrekt in het eerste kwartaal van 2012.

Artikel 36f

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening worden geweigerd of beëindigd indien:

  • a. de groene opleidingsschool niet of niet langer minimaal aan de vereiste basiskwaliteit voldoet na advies van de NVAO;

  • b. het aantal studenten dat in het kader van de groene opleidingsschool wordt opgeleid in enig schooljaar lager is dan 40 studenten per schooljaar.

Artikel 36g

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Stoas Hogeschool, de instellingen en afdelingen besteden de subsidie voor de groene opleidingsschool uitsluitend ten behoeve van het doel genoemd in artikel 36a.

  • 2 Indien een deel van de ontvangen subsidie in enig schooljaar niet is besteed aan het doel, bedoeld in artikel 36a, dan mogen deze middelen binnen dit doel worden besteed tot en met het schooljaar 2014–2015.

  • 3 Stoas Hogeschool verantwoordt de bestemming en de besteding van de subsidie voor de groene opleidingsschool in en bij de jaarrekening. Zij geeft daarbij aan welk deel van de subsidie zij als penvoerder heeft doorgegeven aan instellingen en afdelingen, en welke de besteding hiervan is. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie en de rechtmatigheid van de gegevens, waaronder de aantallen studenten.

  • 4 Bij de jaarrekening voegt Stoas Hogeschool een activiteitenverslag van de Groene opleidingsschool, waarin ook de activiteiten van de instellingen en afdelingen, waar in het afgelopen schooljaar studenten zijn opgeleid, zijn opgenomen. Dit activiteitenverslag omvat tenminste:

    • i. een overzicht van de werkzaamheden waarvoor de verstrekte subsidie is ingezet en de daarmee bereikte resultaten, waarin de werkzaamheden en resultaten van Stoas Hogeschool en van de instellingen en afdelingen onderscheiden zichtbaar zijn;

    • ii. een verantwoording van het aantal studenten dat in het verstreken schooljaar is opgeleid en een prognose van het aantal studenten dat in het lopende schooljaar zal worden opgeleid;

    • iii. voor zover van toepassing, een analyse van de verschillen tussen de voorgenomen en gerealiseerde activiteiten en de beoogde en feitelijk gerealiseerde resultaten.

Artikel 36h

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Uiterlijk op 1 juli 2016 dient Stoas Hogeschool bij de jaarrekening een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie, vergezeld van een accountantsverklaring, als bedoeld in artikel 36g, derde lid.

  • 2 Deze aanvraag gaat vergezeld van een eindverslag van de Groene opleidingsschool, waarin de bereikte resultaten in relatie tot de beoogde resultaten worden verantwoord.

Paragraaf 9. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 37

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 In het in het eerste lid bedoelde geval kan de Minister tevens besluiten één of meer van de in artikel 17 dan wel artikel 27 bedoelde subsidies niet te verlenen.

  • 3 De Minister kan op basis van prioriteiten in zijn beleid nadere criteria toepassen bij, en nadere verplichtingen verbinden aan zijn beslissing op aanvragen voor subsidie die op basis van deze regeling worden ingediend.

Artikel 38

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Uiterlijk op 1 juni 2013 evalueert de Minister de werking van deze regeling.

Paragraaf 10. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 40

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 41

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling praktijkleren en Groene plus.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 13 december 2010

De

Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen

Bijlage , behorende bij artikel 1, onderdeel o, van de Regeling praktijkleren en Groene plus.

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De primaire opleidingen voor wat betreft het middelbaar beroepsonderwijs 2012

crebo

Omschrijving

niveau

10722

Medewerker gemechaniseerd loonbedrijf

2

11016

Vakbekwaam medewerker plantenteelt

3

11017

Vakbekwaam medewerker BD bedrijf

3

11018

Vakbekwaam medewerker gemechaniseerd loonwerk

3

11022

Vakbekwaam medewerker veehouderij

3

11026

Bedrijfsleider/manager plantenteelt

4

11027

Bedrijfsleider/manager BD bedrijf

4

11028

Bedrijfsleider/manager gemechaniseerd loonwerk

4

11031

Bedrijfsleider/manager veehouderij

4

11048

Medewerker veehouderij

2

11014

Dierenartsassistent paraveterinair

4

11040

Assistent medewerker plantenteelt

1

11044

Medewerker plantenteelt

2

11046

Medewerker gemechaniseerd loonwerk

2

11048

Medewerker veehouderij

2

11059

Expert vruchtbaarheid en voortplanting

4

11066

Medewerker BD bedrijf

2

11068

Bedrijfsleider/manager BD bedrijf

4

11070

Vakbekwaam medewerker BD bedrijf

3

12001

Assistent medewerker voedsel en groen (plantenteelt)

1

70000

Medewerker gemechaniseerd loonbedrijf 2

2

70001

Medewerker gemechaniseerd loonbedrijf 3

3

70008

Medewerker open teelt

3

70009

Medewerker bedekte teelt

3

70014

Assistent bedrijfsleider plantenteeltbedrijf

4

70015

Dierenhouder

4

97330

Medewerker dierverzorging

2

97040

Dierenartsassistent paraveterinair

4

97024

Assistent medewerker voedsel en leefomgeving (Plantenteelt)

1

97031

Middenkaderfunctionaris plant (Bedrijfsleider biologisch-dynamisch bedrijf)

4

97032

Middenkaderfunctionaris plant (Bedrijfsleider gemechaniseerd loonbedrijf)

4

97033

Middenkaderfunctionaris plant (Bedrijfsleider bedekte teelt)

4

97034

Middenkaderfunctionaris plant (Bedrijfsleider open teelt)

4

97051

Dierenhouder (Graasdieren)

4

97052

Dierenhouder (Hokdieren)

4

97054

Dierenhouder (Melkveehouder)

4

97073

Gespecialiseerd dierverzorger (Rundveepedicure)

3

97100

Vakfunctionaris bedekte teelt 2 (Medewerker bedekte teelt)

2

97110

Vakfunctionaris bedekte teelt 3 (Vakbekwaam medewerker bedekte teelt)

3

97120

Vakfunctionaris BD bedrijf 2 (Medewerker BD bedrijf)

2

97130

Vakfunctionaris BD bedrijf 3 (Vakbekwaam medewerker BD bedrijf)

3

97140

Vakfunctionaris natuur en techniek 2 (Medewerker gemechaniseerd loonbedrijf)

2

97150

Vakfunctionaris natuur en techniek 3 (Vakbekwaam medewerker gemechaniseerd loonbedrijf)

3

97190

Vakfunctionaris open teelt 2 (Medewerker open teelt)

2

97200

Vakfunctionaris open teelt 3 (Vakbekwaam medewerker open teelt)

3

97270

Vakfunctionaris zorg en leefomgeving (Werkbegeleider agrarisch zorgbedrijf)

4

97361

Dierverzorger 3 (Graasdieren)

3

97362

Dierverzorger 3 (Hokdieren)

3

97363

Dierverzorger 3 (Melkvee)

3

97474

Assistent medewerker voedsel en leefomgeving (Plantenteelt)

1

97570

Rundveepedicure

3

97551

Vakfunctionaris zorg en leefomgeving 3 (Werkbegeleider zorgbedrijf dierhouderij)

3

97552

Vakfunctionaris zorg en leefomgeving 3 (Werkbegeleider zorgbedrijf plantenteelt)

3

97561

Vakfunctionaris zorg en leefomgeving 4 (Ondernemer zorgbedrijf dierhouderij)

4

97562

Vakfunctionaris zorg en leefomgeving 4 (Ondernemer zorgbedrijf plantenteelt)

4

97474

Natuur, voeding en groen (Assistent plantenteelt)

1

97330

Dierverzorging 2 (Medewerker dierverzorging)

2

97120

Biologisch-dynamisch bedrijf (medewerker biologisch-dynamisch bedrijf)

2

97130

Biologisch-dynamisch bedrijf (vakbekwaam medewerker biologisch-dynamisch bedrijf)

3

97031

Biologisch-dynamisch bedrijf (manager biologisch-dynamisch bedrijf)

4

97190

Buitenteelt (medewerker buitenteelt)

2

97200

Buitenteelt (vakbekwaam medewerker buitenteelt)

3

97100

Binnenteelt (medewerker binnenteelt)

2

97110

Binnenteelt (vakbekwaam medewerker binnenteelt)

3

97140

Groen, grond, infra (medewerker gemechaniseerd loonbedrijf)

2

97150

Groen, grond, infra (vakbekwaam medewerker gemechaniseerd loonbedrijf)

3

97032

Groen, grond, infra (manager gemechaniseerd loonbedrijf)

4

97363

Dierverzorging (dierverzorger melkvee)

3

97362

Dierverzorging (dierverzorger hokdieren)

3

97361

Dierverzorging (dierverzorger graasdieren)

3

97054

Dierenhouderij (melkveehouder)

4

97052

Dierenhouderij (dierenhouder hokdieren)

4

97051

Dierenhouderij (dierenhouder graasdieren)

4

97551

Zorg, natuur en gezondheid (werkbegeleider zorgbedrijf dier)

3

97552

Zorg, natuur en gezondheid (werkbegeleider zorgbedrijf plant)

3

97561

Zorg, natuur en gezondheid (ondernemer zorgbedrijf dier)

4

97562

Zorg, natuur en gezondheid (ondernemer zorgbedrijf plant)

4

97033

Teelt en ondernemerschap (manager binnenteelt)

4

97034

Teelt en ondernemerschap (manager buitenteelt)

4

97034

Teelt en ondernemerschap (manager buitenteelt)

4

97660

Teelt 2/3 Medewerker teelt

2

97670

Teelt 2/3 Vakbekwaam medewerker teelt

3

97680

Teelt 4

4

97681

Teelt 4 Manager teelt

4

97682

Teelt 4 Specialist teelt en techniek

4

97683

Teelt 4 Teamleider teelt en arbeid

3

97590

Paraveterinaire ondersteuning (Dierenartsassistent paraveterinair)

4

97640

Biologisch-dynamisch bedrijf (Manager biologisch-dynamisch bedrijf)

4

97650

Groen, grond, infra (Manager gemechaniseerd bedrijf)

4

97700

Productiedieren 3

3

97701

Productiedieren 3 Dierverzorger graasdieren

3

97702

Productiedieren 3 Dierverzorger hokdieren

3

97703

Productiedieren 3 Dierverzorger melkvee

3

97710

Productiedieren 4

4

97711

Productiedieren 4 Dierenhouder graasdieren

4

97712

Productiedieren 4 Dierenhouder hokdieren

4

97713

Productiedieren 4 Dierenhouder melkvee

4

De primaire opleidingen zijn voor wat betreft het hoger beroepsonderwijs de opleidingen die geheel of in overwegende mate opleiden voor de volgende beroepen:

Primaire opleidingen hoger beroepsonderwijs (CROHO-nrs.) 2012

Opleiding

bachelor degree

Associate degree

Tuinbouw en akkerbouw

34868

80012

Dier- en veehouderij

34869

80006

Melkveehouderij

80044

Tropische landbouw

34203

Tevens worden als studenten in primaire opleidingen geteld de bij STOAS Hogeschool ingeschreven studenten op CROHO-nrs. 34899 (bachelor) en 80015 (associate degree) Educatie en kennismanagement groene sector, voor zover deze studenten worden opgeleid voor het lerarenberoep binnen een primaire opleiding. STOAS hogeschool verschaft jaarlijks een opgave van het aantal van deze studenten, gespecificeerd naar de studierichtingen

  • 1. Akkerbouw, tuinbouw, plantenteelt

  • 2. Veehouderij

  • 3. Agrarische techniek

  • 4. Internationaal (veehouderij en agrarische techniek)

De opgave betreft het aantal studenten in deze studierichtingen op 1 oktober van het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de onderwijsopslag, bedoeld in artikel 14 van deze regeling, wordt verstrekt. De opgave gaat vergezeld van een verklaring van getrouwheid van een accountant.

De opgave, met gegevens van het tweede jaar voorafgaand aan dat jaar, dient uiterlijk op 1 juli van ieder jaar te zijn ontvangen door DUO. De verklaring van getrouwheid van de accountant kan dan bij de jaarlijkse accountantsopgave worden meegenomen

Bijlage [Red: 2] . , behorende bij artikel 36d, eerste lid, van de Regeling prakrijkleren en Groene plus

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Formulier samenstelling aanvraagdossier toetsing Groene Opleidingsschool

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Gevraagde informatie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Bij de aanvraag voor de toetsing van de groene opleidingsschool horen onderstaande gegevens en genoemde stukken.

Het is van belang dat alle deelnemende partners, ter goedkeuring, hun handtekening op deze aanvraag zetten.

Bij elk onderdeel wordt de belangrijkste informatie kernachtig beschreven.

Bijlagen bevatten alleen ondersteunende informatie en dienen beperkt en beknopt te zijn.

1. Algemene gegevens

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

1.1. Administratieve gegevens penvoerende instantie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Naam instelling:

Postadres, postcode, plaats:

Bezoekadres, postcode, plaats:

BRIN-nummer:

Status inspectie:

Gegevens contactpersoon (naam, telefoon, e-mail):

Bankrekeningnummer, tenaamstelling en plaats:

Handtekening:

1.2. Administratieve gegevens van alle partners, weergegeven per partner:

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Naam instelling:

Postadres, postcode, plaats:

Gegevens contactpersoon (naam, telefoon, e-mail):

BRIN-nummer:

Status inspectie/accreditatie:

Handtekening:

1.3. Volume en kenmerken van het aantal studenten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De groene opleidingsschool levert die gegevens waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria die door het ministerie van EL&I aan volume en kenmerken van het aantal studenten zijn gesteld in de onderstaande overzichten.

In te vullen voor het geheel van de deelnemende scholen in de Groene Opleidingsschool

 

2011–2012

2012–2013

2013–2014

2014–2015

Prognose van het aantal studenten van de door Stoas Hogeschool verzorgde lerarenopleiding waarvan minimaal 40% van het curriculum op de werkplek wordt verzorgd.

       

2. Gegevens ten behoeve van de beoordeling van het gerealiseerd niveau

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2.1 Overzicht van de producten waarop de lerarenopleiding haar oordeel bepaalt over de eindkwalificaties van de student. Dit kan gaan over scripties, portfolio’s, andere vormen van toetsing. In ieder geval gaat het om een geheel van (eind)producten per student. Per product worden de te beoordelen competenties opgegeven.

  • 2.2 Namenlijst van de afgestudeerden of indien dit er nog niet minstens 10 zijn, aangevuld met de studenten die het verst staan in hun opleiding. Er moet een lijst zijn van minstens 20 namen waaruit de NVAO er 10 kan selecteren. Het gaat om studenten die minstens een voldoende gehaald hebben voor de eindkwalificaties of tussentijdse deelkwalificaties.

Van iedere afgestudeerde of student worden de volgende gegevens in tabelvorm verstrekt: naam en per schooljaar het aantal ECTS dat werd afgelegd binnen de opleidingsschool.

3. Gegevens ten behoeve van de beoordeling van de samenwerkingsovereenkomst van de opleidingsschool: de zelfevaluatie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De zelfevaluatie omvat een beschrijving (sterkte-zwakte analyse) aan de hand van de criteria zoals aangegeven in het beoordelingskader.

  • 3.1 Programma

  • 3.2 Inzet van personeel

  • 3.3 Voorzieningen

  • 3.4 Interne kwaliteitszorg

4. Bijlagen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Verplichte bijlagen:

  • Samenwerkingsovereenkomst waarvan deel kunnen uitmaken:

    • a) een opleidingsplan, waarin onder andere: visie rond opleiden in de school, kwaliteitszorg en -borging, onderwijskundige structuur, financiële middelen;

    • b) afspraken over rollen, taken en verantwoordelijkheden van elk van de partners bij de uitvoering van het opleidingsplan en bij de beoordeling van de resultaten van diegenen die worden opgeleid;

    • c) afspraken over de borging van de kwaliteit van het personeel dat betrokken is bij de groene opleidingsschool;

    • d) afspraken over de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de betrokken studenten indien een of meer van de partners de primaire taak onvoldoende blijkt te hebben geborgd;

    • e) financiële afspraken.

  • Per deelnemende partner: een overzicht met namen van de personeelsleden die betrokken zijn bij de groene opleidingsschool, met vermelding van de functies in de groene opleidingsschool en het percentage van de aanstelling.

Mogelijke bijlagen:

  • Reeds toegekende ‘keurmerk(en)’ en de procedure en criteria die erbij gehanteerd worden;

  • Relevante beleids- en verantwoordingsdocumenten van de partners waaruit hun engagement en ambities blijken met betrekking tot de groene opleidingsschool.

Uiterste indieningdatum

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De uiterste indieningdatum voor aanvragen ‘toetsing Groene Opleidingsschool’ is 15 oktober 2011.

Aantal exemplaren en adresgegevens

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De opleidingsschool dient de aanvraag schriftelijk in 10-voud in op volgend adres:

NVAO – Postbus 85498 – 2508 CD Den Haag

Een digitale versie (in format Word of Adobe-pdf) dient te worden gemaild aan a.vanneygen@nvao.net

De groene opleidingsschool stuurt ook een exemplaar van het aanvraagdossier naar het ministerie van EL&I/directie DAI.

Bij vragen kunt u contact opnemen met mevrouw Ann van Neygen (tel. 070-3122322 of a.vanneygen@nvao.net)

Naar boven