Besluit rechtspositie leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs CRvB en CBb

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2016 en zichtdatum 16-05-2024.
Geldend van 13-01-2015 t/m 30-12-2016

Besluit van 16 november 2010, houdende regels met betrekking tot de overeenkomstige toepassing van het krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bij algemene maatregel van bestuur bepaalde ten aanzien van de leden met rechtspraak belast en de gerechtsauditeurs van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Besluit rechtspositie leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs CRvB en CBb)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 6 september 2010, nr. 5667020/10/6;

Gelet op de artikelen 4, derde lid, en 5 van de Beroepswet en 5, derde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 28 oktober 2010, nr. W03.10.0437/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 10 november 2010, nr. 5674359/10/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Op de leden met rechtspraak belast van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven is het krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bij algemene maatregel van bestuur bepaalde, voor zover betrekking hebbend op rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, met uitzondering van de artikelen 2g, derde lid, 2i, derde lid, 6f en 29a, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a. het bestuur van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit;

  • b. zij met betrekking tot hun salaris, ambtskostuum en titulatuur worden gelijkgesteld met degenen die hetzelfde ambt vervullen bij een gerechtshof;

  • c. de eed of belofte wordt afgelegd ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven en niet wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie;

  • d. het formulier volgens welke de eed of belofte wordt afgelegd na het afleggen hiervan wordt ondertekend door het lid met rechtspraak belast alsmede het lid met rechtspraak belast dat zitting heeft in de enkelvoudige kamer, bedoeld in onderdeel c, dan wel voorzitter is van de meervoudige kamer, bedoeld in onderdeel c;

  • e. het bestuur van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven een register bijhoudt waarin de besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde leden met rechtspraak belast en de formulieren betreffende de door die leden met rechtspraak belast afgelegde eed of belofte worden bewaard;

  • f. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 2e, tweede en derde lid, en 3 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren van wie het een benoeming in een bij een gerechtshof of rechtbank te vervullen ambt betreft;

  • g. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 4, 6d, tweede lid, 8, 33d, 33g, 33l, vierde lid, 33n, zesde lid, 33o, vierde lid, 37a, derde lid, en 38b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden gelijkgesteld met bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijke ambtenaren;

  • h. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 9, 14, vijfde lid, 14a, tweede lid, 16 en 27b, derde lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden gelijkgesteld met bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijke ambtenaren dan wel gewezen rechterlijke ambtenaren die laatstelijk bij een gerechtshof of rechtbank werkzaam zijn geweest; en

  • i. voor de overeenkomstige toepassing van artikel 37b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren onder functionele autoriteit het bestuur van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, uitgezonderd het niet-rechterlijk lid, wordt verstaan.

Artikel 2

Op de senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs bij de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven is het krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bij algemene maatregel van bestuur bepaalde, voor zover betrekking hebbend op senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs, met uitzondering van de artikelen 2g, derde lid, 2i, derde lid, 34b, eerste lid, onderdeel i, 36c, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, en 36m, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a. het bestuur van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit;

  • b. de eed of belofte wordt afgelegd ten overstaan van een enkelvoudige of meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven en niet wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad;

  • c. het formulier volgens welke de eed of belofte wordt afgelegd na het afleggen hiervan wordt ondertekend door de senior-gerechtsauditeur en gerechtsauditeur alsmede het lid met rechtspraak belast dat zitting heeft in de enkelvoudige kamer, bedoeld in onderdeel b, dan wel voorzitter is van de meervoudige kamer, bedoeld in onderdeel b;

  • d. het bestuur van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven een register bijhoudt waarin de besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs en de formulieren betreffende de door die senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs afgelegde eed of belofte worden bewaard;

  • e. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 2e, tweede en derde lid, en 3 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren van wie het een benoeming in een bij een gerechtshof of rechtbank te vervullen ambt betreft;

  • f. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 4, 6d, tweede lid, 8, 33d, 33g, 33l, vierde lid, 33n, zesde lid, 33o, vierde lid, 34c, tweede lid, 34h, vierde lid, 36a, derde lid, 37a, derde lid, en 38b van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden gelijkgesteld met bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijke ambtenaren; en

  • g. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 9, 14, vijfde lid, 14a, tweede lid, 16 en 27b, derde lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden gelijkgesteld met bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijke ambtenaren dan wel gewezen rechterlijke ambtenaren die laatstelijk bij een gerechtshof of rechtbank werkzaam zijn geweest.

Artikel 3

Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden regels gesteld met betrekking tot de overeenkomstige toepassing van het krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bij ministeriële regeling bepaalde ten aanzien van de in de artikelen 1 en 2 bedoelde leden met rechtspraak belast en senior-gerechtsauditeurs en gerechtsauditeurs.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2010.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rechtspositie leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs CRvB en CBb.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 16 november 2010

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Uitgegeven de vijfentwintigste november 2010

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten