Regeling eenmalige uitkering planstudies en proefprojecten IKS

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 19-10-2010 t/m heden

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 oktober 2010, nr. BJZ2010025925, houdende regels met betrekking tot de verstrekking van een eenmalige specifieke uitkering voor het opstellen van planstudies en het uitvoeren van proefprojecten in het kader van het Innovatieprogramma Klimaatneutrale Steden (Regeling eenmalige uitkering planstudies en proefprojecten IKS)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • Innovatieprogramma Klimaatneutrale Steden: programma dat onderdeel uitmaakt van de Innovatieagenda en het werkprogramma Schoon en Zuinig (Kamerstukken II, 2007/08, 31 209, nr. 1);

  • Innovatieagenda: Innovatieagenda Energie (Kamerstukken II, 2007/08, 31 530, nr. 1);

  • kennis- en leertraject: traject gericht op het delen van kennis ten behoeve van het bereiken van een klimaatneutrale stad;

  • minister: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

  • samenwerkingspartners: andere bestuursorganen, bedrijven, instellingen of organisaties.

Artikel 2

  • 1 De minister kan in het kader van het Innovatieprogramma Klimaatneutrale Steden op aanvraag eenmalig een specifieke uitkering aan een gemeente verlenen ten behoeve van het opstellen van een planstudie.

  • 2 De minister kan in het kader van het Innovatieprogramma Klimaatneutrale Steden op aanvraag eenmalig een specifieke uitkering aan een gemeente verlenen ten behoeve van het uitvoeren van een proefproject.

Artikel 3

  • 1 Een uitkering als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt enkel verleend aan een gemeente die voor 16 december 2009 een aanvraag heeft ingediend die aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, voldoet.

  • 2 Een uitkering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt enkel verleend aan een gemeente die voor 15 september 2010 een aanvraag heeft ingediend, die aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5, voldoet.

Artikel 4

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, bevat in ieder geval:

    • a. een begroting van de kosten voor het opstellen van de planstudie;

    • b. een overzicht van de kosten voor het opstellen van de planstudie die de gemeente of samenwerkingspartners op zich nemen, en

    • c. een kopie van het raadsbesluit waaruit blijkt dat de aanvrager streeft naar een klimaatneutrale stad in 2050 of andere documenten waaruit dit streven blijkt, met in ieder geval een document waaruit de langetermijnvisie van de aanvrager blijkt.

  • 3 Uit een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, blijkt verder in ieder geval, dat de planstudie:

    • a. onderdeel uitmaakt van, of past binnen, een programma om een klimaatneutrale stad te bereiken;

    • b. betrekking heeft op minimaal twee thema’s uit de Innovatieagenda;

    • c. gericht is op de haalbaarheid van een proefproject, en

    • d. gericht is op de procesinnovaties:

      • 1°. ‘een combinatie en integratie van innovaties uit de thematische innovatieprogramma’s’;

      • 2°. ‘het ontwikkelen of implementeren van nieuwe organisatievormen’, of

      • 3°. ‘procesinnovaties die draagvlak bij inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties creëert’.

Artikel 5

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in artikel 3, tweede lid, kan enkel worden ingediend door een gemeente die voor 19 april 2010 een projectvoorstel heeft ingediend, dat:

    • a. positief is beoordeeld op grond van artikel 7, en,

    • b. na rangschikking op grond van artikel 8 tot één van de acht hoogst gerangschikte projectvoorstellen behoort.

  • 3 Een aanvraag als bedoeld in artikel 3, tweede lid, bevat in ieder geval:

    • a. de naam van de aanvrager;

    • b. de naam en het adres van de contactpersoon;

    • c. de datum van de aanvraag;

    • d. een beschrijving, de doelstelling en de verwachte resultaten van het proefproject;

    • e. de verwachte begin- en einddatum van het proefproject;

    • f. een uitgewerkte begroting van de proces- en begeleidingskosten van het proefproject;

    • g. de gewenste hoogte van de uitkering;

    • h. een kopie van het raadsbesluit waaruit blijkt dat de aanvrager streeft naar een klimaatneutrale stad in 2050 of andere documenten waaruit dit streven blijkt, met in ieder geval een document waaruit de langetermijnvisie van de aanvrager blijkt;

    • i. een motivering van het innovatieve karakter van het proefproject, en

    • j. overige relevante informatie.

  • 4 Uit een aanvraag als bedoeld in artikel 3, tweede lid, blijkt verder in ieder geval:

    • a. wie de samenwerkingspartners zijn;

    • b. wat de geldelijke bijdrage van de gemeente en van de afzonderlijke samenwerkingspartners is aan de uitvoering van het proefproject;

    • c. dat, indien een uitkering wordt verleend, in ieder geval 5 procent van de uitkering benut wordt voor interne en externe kennisoverdracht en dat hierover afstemming met Agentschap NL zal plaatsvinden, en

    • d. hoe over de resultaten van het proefproject wordt gecommuniceerd.

Artikel 6

  • 1 Een projectvoorstel als bedoeld in artikel 5, tweede lid, bestaat ten hoogste uit twee pagina’s van A4-formaat met een lettergrootte negen of tien en volgt het modelformulier dat op www.agentschapnl.nl/klimaatneutralesteden staat.

  • 2 Een projectvoorstel als bedoeld in artikel 5, tweede lid, bevat in ieder geval:

    • a. de naam van de aanvrager;

    • b. de naam en het adres van de contactpersoon;

    • c. de titel van het proefproject;

    • d. een korte omschrijving van de inhoud, het doel en resultaat van het proefproject;

    • e. de gewenste hoogte van de uitkering;

    • f. de verwachte begin- en einddatum van het project;

    • g. een motivering waarom het project past in de plannen van de aanvrager om een klimaatneutrale stad te zijn, en

    • h. een globale begroting van de proces- en begeleidingskosten van het proefproject.

  • 3 Uit een projectvoorstel als bedoeld in artikel 5, tweede lid, blijkt verder in ieder geval:

    • a. wie de samenwerkingspartners zijn;

    • b. wat de geldelijke bijdrage van de gemeente en de afzonderlijke samenwerkingspartners is aan het proefproject;

    • c. hoe elders in Nederland gebruik kan worden gemaakt van de met het project opgedane kennis en ervaring;

    • d. voor zover wordt samengewerkt met een deelgemeente, hoe binnen het grondgebied van de gemeente gebruik kan worden gemaakt van de met het project opgedane kennis en ervaring, en

    • e. dat het proefproject gericht is op:

      • 1°. ‘innovatie op het gebied van organisatie- en samenwerkingsvormen’;

      • 2°. ‘het creëren van draagvlak bij burgers en lokale partijen’, en

      • 3°. ‘het combineren van ideeën en thema’s uit de Innovatieagenda’.

Artikel 7

De minister beoordeelt een projectvoorstel als bedoeld in artikel 5, tweede lid, positief, indien:

  • a. het projectvoorstel aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, voldoet;

  • b. het proefproject betrekking heeft op twee thema’s uit de Innovatieagenda, en

  • c. de aanvrager bereid is actief bij te dragen aan het vormgeven van de programmering en aan de uitvoering van het kennis- en leertraject.

Artikel 8

  • 1 De minister rangschikt de projectvoorstellen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, die op grond van artikel 7 positief zijn beoordeeld, waarbij een projectvoorstel hoger in de rangschikking wordt geplaatst naarmate naar het oordeel van de minister het projectvoorstel een grotere bijdrage levert aan de doelstelling van de uitkering.

  • 2 Bij de rangschikking houdt de minister rekening met:

    • a. de mate van innovatie op het gebied van organisatie- en samenwerkingsvormen;

    • b. de mate van innovatie op het gebied van het creëren van draagvlak bij burgers en lokale partijen;

    • c. de mate van innovatie waarmee ideeën en concepten uit meerdere innovatieprogramma’s worden gecombineerd;

    • d. de mate van samenwerking met andere partijen;

    • e. de mate waarin het proefproject naar verwachting bijdraagt aan het resultaat dat de aanvrager wil bereiken;

    • f. de mate waarin het proefproject naar verwachting herhaald kan worden of bruikbaar is voor andere gemeenten;

    • g. de haalbaarheid van het proefproject;

    • h. de spreiding van de proefprojecten over Nederland, en

    • i. de diversiteit van de thema’s van de Innovatieagenda waarop

    het project betrekking heeft.

  • 3 De minister kan externen inzetten die tot taak hebben projectvoorstellen overeenkomstig het eerste en tweede lid te beoordelen en over de rangschikking een niet bindend advies uit te brengen aan de minister.

Artikel 9

  • 1 Het totale bedrag van de te verlenen uitkeringen op grond van artikel 2, eerste lid, bedraagt €1.000.000,-.

  • 2 De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 3 Het totale bedrag van de op grond van artikel 2, tweede lid, te verlenen uitkeringen bedraagt € 5.000.000,–.

  • 4 De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het derde lid, over de aanvragen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, in de volgorde van de hoogte in de rangschikking van de bij de aanvragen behorende projectvoorstellen als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 10

  • 1 Een uitkering op grond van artikel 2, eerste lid, bedraagt tenminste € 50.000 en ten hoogste € 150.000 per aanvraag.

  • 3 Zolang een uitkering nog niet is vastgesteld kan de minister de beschikking tot verlening van de uitkering intrekken of ten nadele van de gemeente waaraan de uitkering is verleend wijzigen, indien:

    • a. de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    • b. de gemeente waaraan de uitkering is verleend niet heeft voldaan aan de aan de uitkering gebonden verplichtingen, of

    • c. de verlening van de uitkering onjuist was en de gemeente waaraan de uitkering is verleend dit wist of behoorde te weten.

  • 4 Intrekking of wijziging van een verlening van een uitkering werkt terug tot en met het tijdstip waarop de uitkering is verleend, tenzij bij intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 11

Een uitkering als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, wordt verleend ten behoeve van de noodzakelijke, rechtstreeks aan het opstellen van de planstudie onderscheidenlijk het uitvoeren van het proefproject toe te rekenen kosten, bestaande uit:

  • a. de loonkosten van medewerkers die bij het opstellen van de planstudie of het uitvoeren van het proefproject betrokken zijn, berekend op basis van het brutoloon van de betrokken medewerkers, verhoogd met de wettelijke of op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige betrekking, gedeeld door 1600, of

  • b. de aan derden verschuldigde kosten voor door hen verleende diensten met betrekking tot het proces en de begeleiding.

Artikel 12

  • 1 De gemeente waaraan een uitkering is verleend op grond van artikel 2, eerste lid, betaalt 50% van de kosten, bedoeld in artikel 11, uit eigen middelen of met behulp van middelen van samenwerkingspartners.

  • 2 De gemeente waaraan een uitkering is verleend op grond van artikel 2, tweede lid, betaalt een substantieel deel van de kosten, bedoeld in artikel 11, uit eigen middelen of met behulp van middelen van samenwerkingspartners.

  • 3 Voor zover het opstellen van de planstudie of het uitvoeren van het proefproject al dan niet gedeeltelijk wordt betaald met een andere uitkering van het Rijk, wordt een uitkering als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, zodanig vastgesteld dat het totaal van de uitkeringen niet hoger is dan de totale uitkering die op grond van deze regeling kan worden verstrekt.

Artikel 13

De gemeente waaraan een uitkering is verleend op grond van artikel 2:

  • a. besteedt het verleende bedrag uitsluitend aan kosten als bedoeld in artikel 11;

  • b. neemt actief deel aan het kennis- en leertraject, en

  • c. neemt bij het opstellen van de planstudie of de uitvoer van het proefproject alle toepasselijke wet- en regelgeving in acht, waaronder in ieder geval wordt verstaan de toepasselijke Europese regels inzake aanbesteding, mededinging en staatssteun.

Artikel 15

  • 1 Indien in de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, is opgenomen dat het opstellen van de planstudie of het uitvoeren van een proefproject is afgerond, geldt deze mededeling als een aanvraag tot vaststelling van de uitkering.

  • 2 Nadat de minister de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft ontvangen, neemt de minister een beslissing op de aanvraag tot vaststelling van de uitkering.

  • 3 Het bedrag van de uitkering wordt overeenkomstig de vaststelling, binnen 6 weken na vaststelling, betaald onder verrekening van uitgekeerde voorschotten.

Artikel 16

De minister stelt een uitkering overeenkomstig de verlening vast, tenzij:

  • a. de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b. de gemeente waaraan de uitkering is verleend niet heeft voldaan aan de aan de uitkering gebonden verplichtingen, of

  • c. de verlening van de uitkering onjuist was en de gemeente waaraan de uitkering is verleend dit wist of behoorde te weten.

Artikel 17

In afwijking van artikel 15, kan de minister een uitkering geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien de beschikking tot verlening van de uitkering of tot vaststelling van de uitkering wordt ingetrokken of ten nadele van de gemeente waaraan de uitkering is verleend wordt gewijzigd.

Artikel 19

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 10 november 2009.

Artikel 20

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling eenmalige uitkering planstudies en proefprojecten IKS.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 11 oktober 2010

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.C. Huizinga-Heringa

Naar boven