Voorschottenregeling BES

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Voorschottenregeling BES

Artikel 1

Aan personen, die ten laste van de Staat inkomsten genieten kunnen door het bevoegd gezag in de na te noemen gevallen voorschotten worden verleend:

  • a. op bezoldigingen (verlofs- en non-activiteitsbezoldigingen daaronder begrepen) en vaste uitkeringen voor de aankoop van vervoermiddelen, wanneer het in het belang van de uitoefening van de dienst van de betrokkene noodzakelijk wordt geacht, dat hij over een eigen vervoermiddel beschikt, hetwelk hij bereid is ten behoeve van de dienst te gebruiken tegen de geldende vergoedingen;

  • b. op declaraties wegens reis- en verblijfkosten;

  • c. op bezoldigingen (verlofs- en non-activiteitsbezoldigingen daaronder begrepen) ter voldoening van overtochtskosten van leden van het gezin van een ambtenaar, die door hem naar het Europese deel van Nederland of het buitenland worden gezonden vóór hij zelf daarheen vertrekt of omgekeerd, ook al heeft hij op dat ogenblik zelf nog geen recht op vrije overtocht;

  • d. op bezoldigingen (verlofs- en non-activiteitsbezoldigingen daaronder begrepen) en vaste uitkeringen, ter betaling van de noodzakelijke uitgaven voortvloeiende uit een overplaatsing of detachering;

  • e. op bezoldigingen (verlofs- en non-activiteitsbezoldigingen daaronder begrepen), wachtgelden en vaste uitkeringen ter voldoening van kosten van geneeskundige behandeling en/of verpleging en tandheelkundige behandeling van het overheidspersoneel, de gepensioneerden en degenen die in het genot zijn van een uitkering of onderstand bij wijze van pensioen, hun echtgenoten en minderjarige wettige/ gewettigde en stiefkinderen (deze laatsten voor zover zij ten laste van het personeelslid of gewezen personeelslid of weduwe van het gewezen personeelslid komen) blijkende uit overgelegde nota's of ramingen van kosten terzake van geneeskundige of tandheelkundige behandeling of verpleging;

  • f. op bezoldigingen (verlofs- en non-activiteitsbezoldigingen daaronder begrepen), wachtgelden en vaste uitkeringen in bijzondere gevallen ter beoordeling van het bevoegd gezag.

Artikel 2

  • 1 Het bedrag van het voorschot, bedoeld in artikel 1 onder a, b, d, e en f en de wijze van terugbetaling daarvan worden in ieder voorkomend geval door het bevoegd gezag vastgesteld.

  • 2 Het voorschot, bedoeld in artikel 1 onder c, bedraagt hetgeen voor de overtochtskosten nodig is volgens geldende tarieven of speciale overeenkomsten, doch niet meer dan het passagegeld rechtstreeks naar het Europese deel van Nederland of terug dat te voldoen zou zijn geweest aan een maatschappij, indien van overheidswege overtocht zou zijn verleend, behoudens in de gevallen, waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag, aanleiding bestaat een hoger bedrag als voorschot te verlenen. De terugbetaling van deze voorschotten geschiedt – behoudens het hierna bepaalde – door inhouding op de inkomsten van de schuldenaar in twintig gelijke achtereenvolgende maandelijkse termijnen, aanvangende over de derde maand na het vertrek der vooruitgezonden gezinsleden. Wanneer de persoon aan wie het voorschot is verleend zelf de reis naar het Europese deel van Nederland of het buitenland of omgekeerd onderneemt, wordt hetgeen dan nog van het voorschot verschuldigd is, verrekend met de aan hem uit te betalen gelden. Is het voorschot met die verrekening nog niet geheel afgelost, dan geschiedt de verdere terugbetaling van het niet afgeloste gedeelte door inhouding van 10 ten honderd op de bezoldiging (verlofs- en non-activiteitsbezoldiging daaronder begrepen) of het wachtgeld van de schuldenaar tot de schuld is voldaan.

Artikel 3

  • 1 Op de krachtens artikel 1 onder a en f verleende voorschotten is een rente van acht ten honderd 's jaars verschuldigd.

  • 2 Op de krachtens artikel 1 onder c verleende voorschotten is tot het tijdstip, dat het gezinshoofd de reis heeft aanvaard een rente van acht ten honderd 's jaars verschuldigd, tenzij het voorschot wordt verleend ter voldoening van overtochtskosten van leden van het gezin van de ambtenaar, die door hem worden vooruitgezonden op een tijdstip waarop hij zelf recht heeft op vrije overtocht, doch daarvan geen gebruik kan maken omdat hem is medegedeeld, dat het met de belangen van de dienst onverenigbaar is hem op bedoeld tijdstip buitenlands verlof te verlenen.

  • 3 Indien aan een ambtenaar een voorschot krachtens artikel 1 onder c is verleend en betrokkene wordt medegedeeld, dat het met de belangen van de dienst onverenigbaar is hem met ingang van de door hem verzochte datum buitenlands verlof te verlenen, is, met ingang van de eerste van de maand volgende op die waarin de ambtenaar met verlof wenste te vertrekken, op het verleende voorschot geen rente meer verschuldigd.

  • 4 Indien aan een ambtenaar een voorschot krachtens artikel 1 onder d is verleend en betrokkene niet binnen 3 maanden na de datum van ingang van de overplaatsing of van afloop van de detachering een verzoek tot toekenning van een vergoeding voor de verhuizing, onderscheidenlijk een verzoek tot vaststelling van het bedrag der detacheringstoelage heeft ingediend, is met ingang van de eerste dag van de maand na het verstrijken van bedoeld 3-maandelijks tijdvak op het verleende voorschot een rente van acht ten honderd 's jaars verschuldigd.

  • 5 Indien het aan de ambtenaar krachtens artikel 1 onder d verleende voorschot meer blijkt te bedragen dan de hem toegekende vergoeding voor de verhuizing of dan de hem toegekende detacheringstoelage is met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die, waarin de toekenning heeft plaats gehad op dat gedeelte van het voorschot een rente van acht ten honderd 's jaars verschuldigd.

  • 6 De wijze van betaling van de in de vorige leden bedoelde rente wordt door het bevoegd gezag bij de toekenning van het voorschot bepaald.

Artikel 5

Aan personen, die met een dienstopdracht in Europa verblijven kunnen door het bevoegd gezag renteloze voorschotten worden verleend op de hen toe te kennen vergoeding voor reis- en verblijfkosten, welke voorschotten geheel in de Staatskas, dienen te worden teruggestort bij de uitbetaling van het aan betrokkenen toekomende bedrag wegens reis- en, verblijfkosten.

Naar boven