Tweede Afdeling. Onderzoek van de zaak op de terechtzitting
Het onderzoek van de zaak op de terechtzitting neemt een aanvang, nadat de voorzitter
de zaak door de deurwaarder heeft doen uitroepen.
De rechter die als rechter-commissaris enig onderzoek in de zaak heeft verricht of
enige beslissing heeft genomen, neemt aan het onderzoek op de terechtzitting geen
deel.
-
1 Tot bijwoning van een openbare terechtzitting worden, tenzij in bijzondere gevallen
ter beoordeling van de voorzitter, als toehoorder niet toegelaten minderjarige personen
die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt.
In zaken betreffende strafbare feiten waarop geen gevangenisstraf is gesteld, kan
de verdachte zich doen vertegenwoordigen door een advocaat, bepaaldelijk daartoe door
hem gemachtigd of, indien hem uitsluitend als overtreding strafbaar gestelde feiten
zijn ten laste gelegd, ook door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde,
tenzij het Hof vertegenwoordiging niet mocht toelaten; in het laatste geval schorst
het Hof het onderzoek voor een bepaalde tijd.
Tegen de verdachte die niet op de aan hem gedane dagvaarding op de terechtzitting
verschijnt of zich, in de gevallen bij wettelijke regeling voorzien, niet door een
gemachtigde laat vertegenwoordigen, wordt verstek verleend.
-
1 Indien de verdachte niet op de terechtzitting tegenwoordig is, kan het Hof zowel bij
de aanvang als gedurende de loop van het onderzoek bevelen dat, zo er gronden zijn
om aan te nemen, dat hij bij een herhaalde dagvaarding wederom niet zal verschijnen,
hij op een door het Hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting aanwezig zal zijn;
het Hof kan daartoe tevens zijn medebrenging gelasten.
-
2 Indien de verdachte op het bepaalde tijdstip niet op de terechtzitting is verschenen,
verleent het Hof, tenzij het de medebrenging tegen een nader tijdstip gelast, verstek,
indien dit nog niet had plaatsgehad; het onderzoek wordt daarna voortgezet.
-
3 Indien de verdachte op het bepaalde tijdstip op de terechtzitting is verschenen, wordt
het verstek dat tegen hem verleend mocht zijn, vervallen verklaard en het onderzoek
op de terechtzitting opnieuw aangevangen.
-
1 De terechtzitting is openbaar, tenzij het Hof ambtshalve, dan wel op de vordering
van de procureur-generaal of op het verzoek van de verdachte, in het belang van de
openbare orde of de zedelijkheid beveelt, dat de behandeling ter terechtzitting geheel
of ten dele met gesloten deuren zal plaatsvinden. Het bevel kan ook worden gegeven
op het verzoek van een getuige op grond dat het in het openbaar afleggen van zijn
verklaring voor hemzelf, voor een of meer van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte
lijn of in de zijlijn in de tweede of de derde graad of voor zijn echtgenote of vroegere
echtgenote, dan wel de persoon met wie hij duurzaam feitelijk samenwoont of heeft
samengewoond, een ernstige krenking van eer of goede naam ten gevolge zou hebben.
Behalve de rechters en de griffier neemt aan de tafel van het Hof niemand plaats.
-
2 Indien strafbare feiten waartussen verband bestaat of die door dezelfde persoon zijn
begaan op verschillende terechtzittingen zijn aangebracht, maar de behandeling op
dezelfde terechtzitting wordt hervat of aangevangen, beveelt het Hof eveneens de voeging,
indien dit in het belang van het onderzoek is.
-
3 Het Hof is voorts bevoegd, indien dit door het belang van het onderzoek wordt gevorderd,
met of zonder tijdsbepaling, de schorsing van het onderzoek te gelasten.
Bevindt de verdachte zich in voorlopige hechtenis, dan schorst het Hof het onderzoek
op de terechtzitting alleen voor bepaalde tijd. De termijn van de schorsing wordt
in de regel op niet meer dan twee maanden gesteld. Om klemmende, in het proces-verbaal
te vermelden redenen, kan het Hof een langere termijn stellen, doch in geen geval
van meer dan vier maanden.
-
1 Na de aanvang van het onderzoek vraagt de voorzitter de verdachte, of, zo er meer
verdachten zijn, ieder van hen in de volgorde waarin zij zijn gedagvaard, naar naam
en voornamen, leeftijd, geboorteplaats, beroep en woon- of verblijfplaats.
-
3 Daarna doet hij de verdachte, mededeling van diens recht om zich te onthouden van
antwoorden en, indien de verdachte geen raadsman heeft, van diens recht om zich door
een raadsman te doen bijstaan.
-
1 In de gevallen waarin van nietigheid van de dagvaarding, niet-ontvankelijkheid van
de procureur-generaal of onbevoegdheid van het Hof zonder onderzoek van de zaak zelf
kan blijken, is de verdachte bevoegd die verwering reeds dadelijk na de ondervraging
in artikel 315 vermeld, voor te dragen en toe te lichten.
-
6 Ook ambtshalve kan het Hof zonder onderzoek van de zaak de nietigheid van de dagvaarding,
de niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal of de onbevoegdheid van het Hof,
dan wel in het geding in hoger beroep de niet-ontvankelijkheid van het beroep, ingesteld
door het openbaar ministerie of de verdachte, uitspreken, na de procureur-generaal
en de verdachte te hebben gehoord.
Indien in het geding in eerste aanleg de officier van justitie, hetzij naar aanleiding
van een verwering als bedoeld in het eerste lid van artikel 316, hetzij naar aanleiding van het horen door de rechter, ingevolge het zesde lid van
dat artikel, van oordeel is dat de dagvaarding behoort te worden gewijzigd, zijn de
artikelen 355 en 356 van toepassing.
-
3 Onmiddellijk nadat de lijst is overgelegd en voorgelezen kan de verdachte, indien
de dagvaarding van een door hem opgegeven getuige door de procureur-generaal is verzuimd
of geweigerd, het Hof verzoeken alsnog de dagvaarding van die getuige te bevelen.
-
4 Het Hof beveelt dat de overeenkomstig artikel 289, tweede lid, opgegeven getuige, wiens dagvaarding is verzuimd of geweigerd, tegen een door het
Hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting zal worden gedagvaard, tenzij de dagvaarding
als nodeloos moet worden aangemerkt en het achterwege blijven van de dagvaarding redelijkerwijze
niet in strijd komt met het recht van de verdachte om de ondervraging van getuigen
à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen
à charge.
-
5 De getuige, wiens dagvaarding door het Hof is bevolen of wiens plaatsing op de lijst
door de procureur-generaal is verzuimd of geweigerd, wordt door de griffier op de
lijst gebracht. Hetzelfde geldt ten aanzien van de getuige die gedurende de loop van
het onderzoek op de terechtzitting is verschenen en niet bij het voorafgaande onderzoek
tegenwoordig is geweest.
-
6 Op de vordering van de procureur-generaal of op het verzoek van de verdachte worden
getuigen, die niet op de lijst voorkomen doch op de terechtzitting tegenwoordig zijn,
op bevel van de voorzitter alsnog door de griffier op de lijst gebracht, tenzij de
ondervraging van de getuige als nodeloos moet worden aangemerkt en het achterwege
blijven daarvan redelijkerwijze niet in strijd komt met het recht van de verdachte
om de ondervraging van getuige à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden
als het geval is met de getuigen à charge.
Wanneer de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt krachtens een bevel tot
gevangenneming of gevangenhouding waarvan de geldigheidsduur reeds eenmaal of ingevolge
artikel 98, vierde lid, tweemaal is verlengd, kan de officier van justitie, in het geding in eerste aanleg,
onmiddellijk nadat hij de zaak heeft voorgedragen, schorsing van het onderzoek op
de terechtzitting vorderen, mits hij het voornemen daartoe tijdig aan de verdachte
schriftelijk kenbaar heeft gemaakt. In dat geval kan het overleggen van de lijsten,
bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 318, worden aangehouden tot de hervatting van het onderzoek op de terechtzitting.
De voorzitter kan, met toestemming van de procureur-generaal en van de verdachte,
de getuige vergunnen zich vóór het afleggen van zijn verklaring tot een bepaald tijdstip
te verwijderen.
Indien een op de lijst voorkomende getuige niet is verschenen, beveelt het Hof, tenzij
overeenkomstig het bepaalde in artikel 318, zevende lid, van zijn verhoor wordt afgezien, dat hij tegen een door het Hof te bepalen tijdstip
ter terechtzitting zal worden gedagvaard en kan het daarbij tevens zijn medebrenging
gelasten.
-
1 De voorzitter vraagt de getuige naar naam en voornamen, leeftijd, beroep en woon-
en verblijfplaats; of hij bloed- of aanverwant is van de verdachte, en, zo ja, in
welke graad.
-
2 De voorzitter beëdigt daarna de getuige. Artikel 250, tweede lid, betreffende de vervanging van de beëdiging door een aanmaning, is van overeenkomstige
toepassing.
De rechter kan bevelen, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier
van justitie of op het verzoek van de verdachte, dat niet anders dan buiten ede worden
gehoord, zij, die wegens meineed tot welke straf ook of uit anderen hoofde tot gevangenisstraf
van drie jaren of langer zijn veroordeeld, of tegen wie ter zake van misdrijf, waartegen
een gevangenisstraf van vier jaren of meer is bedreigd, een vervolging is ingesteld.
-
2 De voorzitter en de andere rechters kunnen te allen tijde, doch bij voorkeur na de
ondervraging bedoeld in het eerste lid, vragen stellen. De voorzitter kan, indien
het belang van een goede procesorde dat nodig maakt, de ondervraging op de voet van
het eerste lid beëindigen en zelf de getuige ondervragen.
Gedurende de verdere loop van het onderzoek kunnen de getuige door de voorzitter,
de rechters, de procureur-generaal en de verdachte nog vragen worden gesteld. Artikel 325, derde lid, is van toepassing.
De getuige moet bij zijn verklaring zoveel mogelijk uitdrukkelijk opgeven zijn redenen
van wetenschap.
De voorzitter bepaalt welke vragen als ontoelaatbaar zijn aan te merken. Hij kan,
ambtshalve of op het verzet van de procureur-generaal of van de verdachte beletten
dat aan enige vraag, door de verdachte of diens raadsman of door de procureur-generaal
gesteld, door de getuige gevolg wordt gegeven. Op het antwoord, dat op zodanige vraag
mocht zijn gegeven, wordt geen acht geslagen.
-
1 Indien de getuige bij zijn verhoor zonder wettige grond weigert op de hem gestelde
vragen te antwoorden of wel de eed die van hem gevorderd wordt, af te leggen, beveelt
het Hof indien dit in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk is, dat hij
in gijzeling zal worden gesteld en op een bepaald tijdstip weer voor het Hof zal worden
gebracht.
-
2 Het bevel wordt niet gegeven dan nadat de getuige in zijn verdediging, door hem of
zijn advocaat voorgedragen, is gehoord. Het is voor niet langer dan dertig dagen geldig.Tegen
dit bevel is geen rechtsmiddel toegelaten.
-
3 Het Hof gelast het ontslag van de getuige uit de gijzeling, zodra hij aan zijn verplichtingen
heeft voldaan of het onderzoek op de terechtzitting gesloten is. Het is echter bevoegd
dat ontslag in elke stand van het onderzoek te bevelen, ook op verzoek van de getuige.
-
5 Tegen de beslissing, in het geding in eerste aanleg gegeven tot afwijzing van een
verzoek van de getuige om ontslag, staat aan deze binnen drie dagen na de betekening
hoger beroep open op het Hof. De getuige wordt gehoord, althans daartoe behoorlijk
opgeroepen.
Na het afleggen van zijn verklaring blijft de getuige in de rechtszaal, tenzij het
Hof, met toestemming van de procureur-generaal en van de verdachte, hem vergunt zich
te verwijderen, zo nodig met bevel om op een te bepalen tijd weer in de rechtszaal
aanwezig te zijn.
-
1 De voorzitter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de procureur-generaal
of op het verzoek van de verdachte, getuigen tegenover elkaar stellen.
-
2 Op gelijke wijze kan hij bevelen dat, na afgelegde getuigenis, een of meer getuigen
de rechtszaal zullen verlaten en dat een of meer van hun opnieuw zullen worden binnengelaten,
ten einde hetzij afzonderlijk, hetzij in elkaars bijzijn, nogmaals te worden verhoord.
-
1 Op gelijke wijze als bij artikel 331 bedoeld, kan de voorzitter bevelen dat een of meer verdachten de rechtszaal zullen
verlaten, opdat een getuige buiten hun tegenwoordigheid zal worden ondervraagd.
-
1 Indien een getuige verdacht wordt zich op de terechtzitting aan het misdrijf van meineed
te hebben schuldig gemaakt, kan het Hof ambtshalve, op de vordering van de procureur-generaal
of op het verzoek van de verdachte dienaangaande onderzoek bevelen, zonodig met schorsing
van het onderzoek op de terechtzitting.
-
2 In dat geval wordt door de griffier dadelijk een proces-verbaal opgemaakt en dit door
de voorzitter, de rechters, en hemzelf ondertekend. Het proces-verbaal bevat de afgelegde
verklaring van de getuige.
-
3 De verklaring van de getuige wordt hem voorgelezen; daarna wordt hem gevraagd, of
hij bij zijn verklaring blijft volharden, in welk geval deze door hem wordt ondertekend.
Bij gebreke van ondertekening vermeldt het proces-verbaal de weigering of de reden
van verhindering.
-
4 Het Hof kan daarop het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek bevelen, in te
stellen door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken. Het
kan in dat geval tevens, indien daartoe de voorwaarden en de gronden aanwezig zijn,
de gevangenneming bevelen.
Indien een getuige, tijdens het gerechtelijk vooronderzoek beëdigd of overeenkomstig
artikel 250, tweede lid, aangemaand, overleden is of, naar het oordeel van het Hof, niet op de terechtzitting
heeft kunnen verschijnen, of van wiens verhoor overeenkomstig het bepaalde in artikel 318, zevende lid, is afgezien, zal zijn vroegere verklaring, mits ter terechtzitting voorgelezen,
als aldaar afgelegd worden aangemerkt.
-
4 Van degene die, op de vordering van het openbaar ministerie, door het Hof van Justitie
als vaste gerechtelijke deskundige is beëdigd, wordt ter zake van het uitbrengen van
een verslag geen nadere eed gevorderd.
-
1 Processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken worden door de voorzitter,
wanneer deze of een van de rechters of wel de procureur-generaal dit verlangt, voorgelezen,
voor zover daarbij naar zijn oordeel redelijke grenzen niet worden overschreden.
-
3 In alle gevallen waarin de verdachte verzoekt dat een getuigenverklaring op de terechtzitting
zal worden voorgelezen, ten einde als aldaar afgelegd te worden aangemerkt, zal die
voorlezing moeten geschieden.
-
5 Ten bezware van de verdachte wordt, op straffe van nietigheid, op geen stukken acht
geslagen, dan voor zover zij zijn voorgelezen, of hun korte inhoud overeenkomstig
het vierde lid is meegedeeld.
-
6 Stukken, die op de terechtzitting in eerste aanleg zijn voorgelezen, mogen voor de
behandeling in hoger beroep als voorgelezen worden aangemerkt. Indien echter de verdachte
verzoekt, dat bepaalde stukken opnieuw zullen worden voorgelezen, wordt aan dat verzoek
gevolg gegeven, voor zover door die voorlezing naar het oordeel van het Hof redelijke
grenzen niet worden overschreden.
-
1 Wanneer de verdachte zich ertegen verzet,dat een getuige op de voet van het bepaalde
in het vierde lid van artikel 261 anoniem is verhoord, kan het Hof die getuige horen zonder dat diens identiteit wordt
onthuld. Het kan daartoe de nodige maatregelen nemen. Noch de procureur-generaal noch
de verdachte of diens raadsman zijn bij het horen aanwezig. De artikelen 38 tot en met 42 zijn van toepassing, doch alleen voor zover de inachtneming van die artikelen geen
gevaar oplevert voor onthulling van de identiteit van de getuige. Alvorens de getuige
te horen, stelt het Hof de procureur-generaal in de gelegenheid opmerkingen te maken.
-
2 Is het Hof van oordeel, dat ernstige bedreiging in de zin van artikel 261, eerste lid, niet kan worden aangenomen, dan beslist het, dat de getuige geen aanspraak maakt
op anonimiteit en dat hij alleen dan opnieuw kan worden verhoord, indien het vierde
lid van artikel 261 geen toepassing vindt. Een zodanig verhoor vindt niet plaats dan
met toestemming van de procureur-generaal. Het Hof kan ook beslissen dat het proces-verbaal,
houdende de verklaring die door de getuige ten overstaan van de rechter-commissaris
anoniem is afgelegd, niet tot het bewijs van het strafbare feit is toegelaten.
-
3 Indien naar het oordeel van het Hof ernstige bedreiging wel kan worden aangenomen,
wordt het verweer van de verdachte verworpen en blijft het proces-verbaal van verhoor
deel van de processtukken uitmaken. Indien een nader verhoor wenselijk wordt geoordeeld,
kan het Hof beslissen dat de getuige door de rechter-commissaris met toepassing van
het vierde lid van artikel 261 nader zal worden verhoord, eventueel met vermelding van de vragen die het Hof gesteld
wenst te zien.
-
1 Wanneer een getuige in verband met het bepaalde in het zevende lid van artikel 261 niet door de rechter-commissaris is verhoord, kan het Hof op de vordering van de
procureur-generaal een onderzoek instellen naar de gegrondheid van de bezwaren tegen
onthulling van de identiteit van die getuige. Het Hof kan daartoe de getuige overeenkomstig
het eerste lid van artikel 338 horen. Alvorens de getuige te horen, stelt het Hof de verdachte of diens raadsman
in de gelegenheid opmerkingen te maken.
-
2 Is het Hof van oordeel, dat ernstige bedreiging in de zin van artikel 261, eerste lid, niet kan worden aangenomen, dan beslist het, dat de getuige geen aanspraak maakt
op anonimiteit en dat hij alleen dan kan worden verhoord, indien het vierde lid van
artikel 261 geen toepassing vindt. Een zodanig verhoor vindt niet plaats dan met toestemming
van de procureur-generaal.
-
3 Indien naar het oordeel van het Hof ernstige bedreiging wel kan worden aangenomen,
beslist het dat de getuige door de rechter-commissaris met toepassing van het vierde
lid van artikel 261 kan worden verhoord, eventueel met vermelding van de vragen die het Hof gesteld wenst
te zien.
-
1 Wanneer de rechter in eerste aanleg het proces-verbaal, houdende de verklaring die
door een getuige op de voet van het bepaalde in het vierde lid van artikel 261 is afgelegd, niet tot het bewijs van het strafbare feit heeft toegelaten, vindt artikel 339 in hoger beroep overeenkomstige toepassing.
-
2 Is een niet eerder verhoorde getuige alsnog, na een daartoe strekkende beslissing
van de rechter in eerste aanleg, door de rechter-commissaris met toepassing van het
vierde lid van artikel 261 verhoord, dan vindt artikel 338 in hoger beroep overeenkomstige toepassing.
-
1 Nadat alle deskundigen en getuigen zijn verhoord, wordt de verdachte ondervraagd.
Hij wordt echter, indien dat door de voorzitter nodig wordt geoordeeld, eerder ondervraagd.
-
2 Is er meer dan een verdachte, dan geschiedt de ondervraging in de volgorde, door de
voorzitter te bepalen, na de procureur-generaal en de raadslieden te hebben gehoord.
-
6 De voorzitter bepaalt welke vragen als ontoelaatbaar zijn aan te merken. Hij kan,
ambtshalve of op het verzet van de raadsman of van de procureur-generaal, beletten
dat aan enige vraag, aan de verdachte gesteld, gevolg wordt gegeven. Op het antwoord,
dat op zodanige vraag mocht zijn gegeven, wordt geen acht geslagen.
Gedurende de verdere loop van het onderzoek kunnen de verdachte door de voorzitter,
de rechters, de procureur-generaal, de raadsman en de medeverdachte vragen worden
gesteld.
Bij het verhoor van de verdachte wordt zoveel mogelijk onderzocht, of zijn verklaring
op eigen wetenschap steunt.
Noch de voorzitter, noch een van de rechters geeft op de terechtzitting blijk van
enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte.
Indien de verdachte de stilte of de orde op de terechtzitting verstoort en vruchteloos
door de voorzitter is gewaarschuwd, kan deze zijn verwijdering uit de rechtszaal bevelen
en, zo nodig, bepalen, dat hij gedurende het geheel of een gedeelte van de zitting
elders zal worden opgehouden. De behandeling van de zaak wordt voortgezet en de uitspraak
geschiedt als ware de verdachte tegenwoordig. In dat geval blijft de raadsman van
de verdachte met de verdediging belast.
-
1 De voorzitter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de procureur-generaal
of op het verzoek van de verdachte, bepalen dat vragen betreffende de persoonlijke
of de levensomstandigheden van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden
gesteld en behandeld, dat de procureur-generaal of de raadsman buiten tegenwoordigheid
van de verdachte betreffende diens geestvermogens het woord zal voeren.
Na de ondervraging van de verdachte kunnen, op de voet van artikel 326, aan de getuigen opnieuw vragen worden gesteld of stukken worden voorgelezen.
-
1 De tolk wordt, alvorens met zijn werkzaamheden aan te vangen, beëdigd.Artikel 250, tweede lid, betreffende vervanging van de beëdiging door een aanmaning is, van overeenkomstige
toepassing.
In de gevallen, waarin de bijstand van een tolk wordt gevorderd, wordt ten bezware
van de verdachte geen acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting is gesproken of
voorgelezen zonder voor hem vertolkt te zijn.
Het Hof heeft gelijke bevoegdheid als in artikel 197 aan het openbaar ministerie is toegekend. Het oefent die uit hetzij ambtshalve, hetzij
op de vordering van de procureur-generaal, of op het verzoek van de verdachte.
-
1 Nadat, behoudens het bepaalde bij artikel 347, de ondervraging van de verdachte heeft plaatsgehad, kan de procureur-generaal het
woord voeren en legt hij zijn vordering, na voorlezing, aan het Hof over. De vordering
omschrijft de straf of de maatregel, indien oplegging daarvan wordt geëist, en vermeldt
in dat geval tevens, welk bepaald strafbaar feit zou zijn begaan. De procureur-generaal
maakt, voor zover zulks aan de verdachte niet reeds eerder was gebleken, kenbaar of
hij voornemens is een vordering als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht BES aanhangig te maken, alsmede of daartoe een strafrechtelijk financieel onderzoek,
als bedoeld in artikel 177a, is ingesteld. Van deze mededeling van de procureur-generaal wordt in het proces-verbaal
van de terechtzitting aantekening gedaan.
-
6 Ook daarna is artikel 347 van toepassing en kan ook de verdachte nader worden ondervraagd. In dat geval kunnen
de procureur-generaal en de verdachte nogmaals, op de hiervoor vermelde voet, het
woord voeren.
Indien uit het onderzoek omstandigheden zijn bekend geworden die, niet in de dagvaarding
vermeld, volgens wettelijke regeling tot verzwaring van straf grond opleveren, is
de procureur-generaal bevoegd deze alsnog mondeling ten laste te leggen.
-
1 Indien in het geding in eerste aanleg en buiten het geval van artikel 354 de officier van justitie oordeelt dat de telastelegging behoort te worden gewijzigd,
legt hij de inhoud van de door hem noodzakelijk geachte wijzigingen schriftelijk aan
de rechter over, voordat hij voor de eerste maal overeenkomstig artikel 353 het woord voert, met de vordering dat die wijzigingen zullen worden toegelaten.
-
3 Indien de rechter de vordering toewijst, doet hij ter terechtzitting de inhoud van
de aangebrachte wijzigingen in het proces-verbaal opnemen. In geen geval worden wijzigingen
toegelaten, als gevolg waarvan de telastelegging niet langer hetzelfde feit, in de
zin van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht BES, zou inhouden.
-
1 Indien de telastelegging overeenkomstig artikel 355 is gewijzigd, wordt aan de verdachte door de griffier een gewaarmerkt afschrift van
de wijziging op de terechtzitting zelf ter hand gesteld. Is de verdachte niet ter
terechtzitting aanwezig, dan wordt hem de wijziging zo spoedig mogelijk betekend.
-
1 Indien in de telastelegging voor de opgave van het feit is volstaan met een omschrijving
als bedoeld in artikel 285, derde lid, wordt die opgave alsnog in overeenstemming gebracht met de in het eerste en tweede
lid van dat artikel gestelde eisen.
-
1 Indien aan het Hof de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting
nog niet verhoorde getuigen of deskundigen, of van de overlegging van bescheiden of
stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, beveelt het
zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, tegen een door het Hof te
bepalen tijdstip de dagvaarding van die getuigen of deskundigen of de overlegging
van die bescheiden of die stukken van overtuiging.
-
1 Indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, stelt het Hof
met schorsing van de zaak onder aanduiding van het onderwerp van het onderzoek en,
zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van
de rechter-commissaris.
-
2 Het onderzoek geldt als een gerechtelijk vooronderzoek en wordt overeenkomstig de
bepalingen van de artikelen 226 tot en met 271 gevoerd. Alsdan kan de rechter-commissaris de bevoegdheden die hem tijdens het gerechtelijk
vooronderzoek en overigens tijdens het voorbereidend onderzoek na tussenkomst van
de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte zijn toegekend, ambtshalve
uitoefenen.
-
1 Indien het noodzakelijk is dat een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte
tegen wie voorlopige hechtenis is bevolen, wordt ingesteld en dit niet voldoende op
een andere wijze kan plaatsvinden, beveelt het Hof bij een met redenen omklede beslissing
dat de verdachte ter waarneming zal worden overgebracht naar een in het bevel aan
te duiden psychiatrisch ziekenhuis tot verpleging of genezing bestemd.
-
1 Indien het Hof het houden van een schouw of het horen van getuigen of verdachten elders
dan in de rechtszaal noodzakelijk acht, kan zij te dien einde, met schorsing van de
zaak, bevelen dat de terechtzitting tijdelijk zal worden verplaatst.
-
2 Het Hof is bevoegd daartoe met de personen door haar aangewezen elke plaats te betreden.
Van het binnentreden in een woning zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner
wordt binnen tweemaal vierentwintig uren proces-verbaal opgemaakt. Artikel 163, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
3 Het Hof is bevoegd, naar aanleiding van de gesteldheid van de plaats waar de tijdelijke
terechtzitting zal worden gehouden, de nodige voorschriften te geven voor de wijze
van behandeling van de zaak op die terechtzitting.
-
1 In alle gevallen, waarin het onderzoek wordt onderbroken of voor een bepaalde tijd
geschorst, wordt door de voorzitter aan de aanwezige verdachte en aan de aanwezige
getuigen, deskundigen en tolken mondeling het tijdstip aangezegd, waarop zij op de
terechtzitting aanwezig zullen moeten zijn, tenzij het Hof, de procureur-generaal
en de verdachte gehoord, bepaalt dat hun tegenwoordigheid bij de nadere behandeling
niet is vereist. De aanzegging geldt als dagvaarding. Bij niet-verschijning van getuigen,
deskundigen of tolken op het aangewezen tijdstip is artikel 321 van toepassing.
-
2 De verdachte, getuigen, deskundigen en tolken, die bij de in het eerste lid bedoelde
aanzegging niet op de terechtzitting aanwezig zijn, worden, in geval van schorsing,
voor de nadere behandeling opnieuw opgeroepen of gedagvaard, tenzij het Hof, de procureur-generaal
en de verdachte gehoord, bepaalt dat hun tegenwoordigheid bij de nadere behandeling
niet is vereist.
-
1 In alle gevallen waarin het onderzoek voor een onbepaalde tijd is geschorst, wordt,
zodra de oorzaak van de schorsing is vervallen, de verdachte opgeroepen en worden
de getuigen, deskundigen en tolken opnieuw ter terechtzitting voor de nadere behandeling
bepaald, gedagvaard, tenzij het Hof, de procureur-generaal en de verdachte gehoord,
bepaalt dat hun tegenwoordigheid bij de nadere behandeling niet is vereist.
-
2 De verdachte, getuigen, deskundigen en tolken die, ofschoon opgeroepen of gedagvaard,
niet op de terechtzitting zijn verschenen, worden opnieuw opgeroepen of gedagvaard,
tenzij het Hof, de procureur-generaal en de verdachte gehoord, bepaalt dat hun tegenwoordigheid
bij de nadere behandeling niet is vereist.
-
1 In alle gevallen, waarin, na schorsing, het onderzoek op een nadere terechtzitting
wordt hervat, kunnen nieuw bij te brengen, nog niet verhoorde getuigen en deskundigen
overeenkomstig de artikelen 287, eerste lid, en 289 worden gedagvaard.
-
1 Onverminderd het bepaalde bij artikel 366, wordt in alle gevallen waarin schorsing van het onderzoek plaatsheeft, de zaak op
de nadere terechtzitting hervat in de stand waarin zij zich op het tijdstip van de
schorsing bevond. Het Hof is bevoegd te bevelen dat het onderzoek op de terechtzitting
opnieuw wordt aangevangen.
-
2 In het geval dat het onderzoek opnieuw wordt aangevangen, wordt de verklaring van
een getuige die bij het voorgaand onderzoek is verhoord, mits op de nadere terechtzitting
voorgelezen, als aldaar afgelegd aangemerkt:
-
a. indien die getuige overleden is of naar het oordeel van het Hof niet op de nadere
terechtzitting heeft kunnen verschijnen,
-
b. indien die getuige op de nadere terechtzitting is verschenen, doch weigert getuigenis
te geven, of
-
c. indien met toestemming van de procureur-generaal en de verdachte van zijn verhoor
wordt afgezien.
-
1 Indien bij de hervatting van het onderzoek de verdachte tegen wie voor de schorsing
verstek is verleend, op de terechtzitting voor de nadere behandeling bepaald, verschijnt,
of zich in de gevallen, bij wettelijke regeling, toegelaten, door een gemachtigde
laat vertegenwoordigen, wordt het verleend verstek vervallen verklaard.
-
1 Indien buiten het geval van artikel 308 of van artikel 366 de verdachte tegen wie verstek is verleend, gedurende het onderzoek op de terechtzitting
verschijnt of zich in de gevallen, bij wettelijke regeling toegelaten, door een gemachtigde
laat vertegenwoordigen, kan het Hof het verstek vervallen verklaren. In dat geval
wordt het onderzoek opnieuw aangevangen, hetzij dadelijk, hetzij op een nader te bepalen
terechtzitting.
-
2 Het behelst tevens de zakelijke inhoud van de verklaringen van de getuigen, deskundigen
en verdachten. Indien de procureur-generaal vordert of de verdachte verzoekt dat enige
verklaring woordelijk zal worden opgenomen, wordt daaraan, voor zover de verklaring
redelijke grenzen niet overschrijdt, op last van het Hof zoveel mogelijk voldaan en
daarvan voorlezing gedaan Acht de procureur-generaal of de verdachte de verklaring
niet voldoende weergegeven, dan beslist het Hof.
Het proces-verbaal wordt door de voorzitter of door een van de rechters, die over
de zaak heeft geoordeeld, en de griffier vastgesteld en zo spoedig mogelijk na elke
sluiting van de terechtzitting en in ieder geval binnen de in het eerste lid van artikel 410 vermelde termijn ondertekend. Voor zover de griffier tot een en ander buiten staat
is, geschiedt dit zonder zijn medewerking en wordt van zijn verhindering aan het slot
van het proces-verbaal melding gemaakt.
Tot het nemen van elke rechterlijke beslissing op grond van de bepalingen van deze
titel kan door de procureur-generaal een vordering en door de verdachte een verzoek
tot het Hof worden gedaan, tenzij uit enige bepaling het tegendeel volgt.
Alvorens te beslissen op enig verzoek of verzet van de verdachte, hoort het Hof de
procureur-generaal. Alvorens te beslissen op enige vordering of op enig verzet van
de procureur- generaal, hoort het Hof de verdachte, indien deze tegenwoordig is, of
diens raadsman.