Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek BES, tweede gedeelte

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek BES, tweede gedeelte

Titel 2. Overgangsbepalingen ter zake van de invoering van de Landsverordening houdende aanpassing van het bestaande Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen en een aantal andere landsverordeningen in verband met de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek

Artikel 2

In deze titel wordt onder «de wet» verstaan de Landsverordening houdende aanpassing van het bestaande Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen en een aantal andere landsverordeningen in verband met de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek.

Artikel 3

  • 1 Terzake van een dwangbevel of bevelschrift, uitgevaardigd vóór het tijdstip van het in werking treden der wet, blijft het voordien geldende recht van toepassing. Indien de wet voor tenuitvoerlegging van zulk een maatregel toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorschrijft, geldt dit, met inachtneming van de bepalingen van Titel 3, mede voor tenuitvoerlegging van de uitgevaardigde maatregel na dat tijdstip.

  • 2 Gedingen die aanhangig zijn gemaakt vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet, worden geheel afgedaan met toepassing van de voorschriften van procesrechtelijke aard die vóór dat tijdstip gelden, voor zover niet uit de volgende artikelen anders voortvloeit.

Artikel 4

Artikel 5

Op een wisselbrief en een cheque, die op het tijdstip van het in werking treden der wet reeds zijn vermist, wordt artikel 241, onderscheidenlijk artikel 287, van het Wetboek van Koophandel, zoals die artikelen bij de wet zijn vastgesteld, een jaar nadien van toepassing.

Artikel 6

Artikel 330 van het Wetboek van Koophandel, zoals dat vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet gold, blijft van toepassing, indien op dat tijdstip het aldaar bedoelde voorwerp reeds ten bate of schade van de koper of nieuwe verkrijger is gekomen.

Artikel 7

Artikel 44a, derde lid, van de Landsverordening op het Notarisambt vindt alleen toepassing op verklaringen van erfrecht die na het in werking treden van de wet zijn opgemaakt.

Artikel 8

  • 1 De bepalingen van de Onteigeningsverordening, zoals die luidden vóór het tijdstip van het in werking treden der wet, blijven van toepassing op rechtsvorderingen tot onteigening die vóór dat tijdstip zijn aangevangen.

  • 2 De onteigenende partij is niettemin bevoegd van haar rechtsvordering afstand te doen, zolang nog in hoger beroep geen vonnis is gewezen, en een nieuwe rechtsvordering overeenkomstig de wet in te stellen. In dat geval moet zij alle kosten, door de wederpartij tot op het doen van de afstand gemaakt, daaronder begrepen een door de rechter te bepalen bedrag voor salaris en noodzakelijke voorschotten van de gemachtigde van de wederpartij, betalen.

  • 3 Zij kan tot die betaling worden genoodzaakt op het enkele bevelschrift van de rechter in eerste aanleg, gesteld aan de voet van de door de wederpartij opgemaakte staat van kosten.

  • 4 Dit bevelschrift is uitvoerbaar bij voorraad.

Artikel 9

De artikelen 72 tot en met 74 van de Landsverordening bedoeld in artikel 1, zijn van overeenkomstige toepassing ter regeling van het overgangsrecht ter gelegenheid van de invoering van artikel 118a van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht.

Titel 3. Overgangsbepalingen ter zake van de invoering van de Landsverordening, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Artikel 10

In deze titel wordt onder «de wet» verstaan de Landsverordening, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 11

Gedingen die aanhangig zijn gemaakt vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet, worden geheel afgedaan met toepassing van de voorschriften van procesrechtelijke aard die vóór dat tijdstip golden, voor zover niet uit de volgende artikelen anders voortvloeit. Het in de vorige volzin bepaalde geldt ook voor de afdoening van een eis, in het geding bij wege van reconventie gedaan, ook indien dat na het in werking treden van de wet is geschied.

Artikel 11a

  • 1 Ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen een rechterlijke beslissing die na het tijdstip van het in werking treden van de wet is tot stand gekomen en de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend, is de wet van toepassing.

  • 2 Het rechtsmiddel request-civiel kan vanaf het tijdstip van het in werking treden van de wet niet meer worden aangewend. In plaats daarvan kan slechts herroeping worden gevorderd overeenkomstig titel 9 en titel 10, afdeling 6 van Boek 1 van de wet.

Artikel 12

Indien in de loop van een geding als bedoeld in artikel 11 een bepaling van het nieuwe Burgerlijk Wetboek van toepassing wordt, zijn de daarbij behorende voorschriften der wet mede van toepassing, voor zover een goede procesorde dat vereist. Indien daaromtrent een geschil tussen partijen bestaat, beslist de rechter zo spoedig mogelijk.

Artikel 13

Titel 1, afdeling 1, van Boek 1 van de wet is van toepassing op alle exploiten, beslagen en tenuitvoerleggingshandelingen, die nadien plaats vinden.

Artikel 14

  • 1 Artikel 55 van de wet is van toepassing, indien het vonnis wordt uitgesproken nadat de wet in werking is getreden.

  • 2 De artikelen 56 en 57 van de wet zijn van toepassing, indien in het geding waarin wordt beslist op het, tegen het vonnis aangewende, rechtsmiddel, op het tijdstip van het in werking treden der wet nog een incidentele vordering van de in die artikelen bedoelde aard kan worden ingesteld.

Artikel 15

Titel 2, de afdelingen 4 tot en met 8B, van Boek 1 van de wet vinden in gedingen toepassing van het tijdstip van het in werking treden der wet af. Het tevoren geldende recht blijft evenwel van toepassing in alsdan lopende gedingen voor zover daarin voordien een beslissende of aanvullende eed is opgedragen, een getuigenverhoor of deskundigen-onderzoek is bevolen tenzij daaraan nog geen uitvoering is gegeven, dan wel een valsheid- of echtheidonderzoek is bevolen.

Artikel 15a

De artikelen 281a, 281b en 429q, zesde lid, van de wet vinden in gedingen toepassing van het tijdstip van het in werking treden van de wet af.

Artikel 16

  • 1 Een vóór het tijdstip van het in werking treden der wet gelegd beslag wordt, voor zover uit de volgende leden en uit de andere bepalingen van deze titel niet anders voortvloeit, naar het voordien geldende recht afgewikkeld.

  • 2 In het geval van het vorige lid worden van het in werking treden der wet af tweede en volgende beslagen op hetzelfde goed met toepassing van het nadien geldende recht gelegd en is geen oppositie tegen afgifte van kooppenningen meer mogelijk. De afwikkeling van deze beslagen geschiedt met toepassing van ditzelfde recht, behoudens voor zover de afwikkeling van de eerder gelegde beslagen toepassing van het voordien geldende recht eist.

  • 3 Indien op het tijdstip van het in werking treden van de wet de bevoegdheid bestond om krachtens een door de rechter gegeven bevelschrift of verlof conservatoir beslag te leggen, kan die bevoegdheid na dit tijdstip met inachtneming van het nieuwe recht worden uitgeoefend. De eis in de hoofdzaak geldt als tijdig ingesteld, indien zulks is geschied binnen acht dagen na het beslag of, indien het bevelschrift of verlof daartoe een langere termijn inhoudt, binnen die termijn. Voor de toepassing van artikel 702 van de wet wordt het bevelschrift of verlof met een verlof als in dat artikel bedoeld gelijk gesteld.

  • 4 Een executoriale verkoop door een beslaglegger die op het tijdstip van het in werking treden van de wet nog niet was aangekondigd, wordt volgens de bepalingen van het nadien geldende recht afgewikkeld. Voor de toepassing van die bepalingen wordt een schuldeiser die voordien oppositie tegen afgifte van kooppenningen heeft gedaan, gelijk gesteld met een beslaglegger.

  • 5 Een rangregeling wordt afgewikkeld naar het recht waaronder de benoeming plaats vond van de rechter-commissaris, te wiens overstaan de verdeling zal plaatsvinden.

  • 6 Artikel 505, derde lid, van de wet is van toepassing op beslagen die na dat tijdstip in de openbare registers worden ingeschreven.

Artikel 17

  • 1 Indien vóór het in werking treden der wet beslag onder een derde was gelegd en op het tijdstip van dit in werking treden nog geen oproeping tot het doen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 353 en 604 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat tevoren gold, was uitgebracht, geschiedt vanaf de aanvang van de termijn bedoeld in artikel 604, zoals dit toen luidde, de verdere afwikkeling van het beslag met toepassing van het nadien geldende recht. Zo niet binnen die termijn of, indien die termijn vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet was aangevangen, binnen een maand na dat tijdstip, aan de derde een exploit is betekend, waarbij is voldaan aan de eisen van artikel 475 van de wet, zullen de betalingen, door de derde gedaan, van waarde zijn.

  • 2 Indien een vonnis als bedoeld in de artikelen 614 tot en met 617 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals dat voor het in werking treden der wet gold, nadien wordt uitgesproken, geschiedt de in die artikelen bedoelde uitbetaling en afgifte met overeenkomstige toepassing van de artikelen 477, eerste en vijfde lid, en 478, eerste tot en met derde lid, van de wet en vindt ook de verdere afwikkeling naar het nadien geldende recht plaats.

Artikel 18

Artikel 513a van de wet is van toepassing op alle beslagen die na het in werking treden der wet rusten op goederen waarop dat artikel betrekking heeft.

Artikel 19

  • 1 De bepalingen van de wet betreffende executie door een pand- of hypotheekhouder zijn van toepassing, voor zover krachtens de artikelen 62 en 68 van de Landsverordening, regelende het overgangsrecht ter gelegenheid van de invoering van de Boeken 1, 3 en volgende van het Burgerlijk Wetboek de bepalingen van dat wetboek betreffende een zodanige executie van toepassing zijn.

  • 2 In geval na openbare verkoop overeenkomstig artikel 1203, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tevoren gold, de artikelen 270 tot en met 273 van Boek 3 niet van toepassing zijn en een rangregeling wordt verlangd, geschiedt deze met toepassing van het vóór het in werking treden van de wet geldende recht.

Artikel 20

Een executie tot afgifte van een roerende zaak of ontruiming van een onroerende zaak geschiedt naar het recht waaronder de executie is aangevangen.

Artikel 21

De artikelen 425 tot en met 431 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals deze vóór het in werking treden der wet golden, blijven nadien van toepassing op dan nog bestaande grondrenten, met dien verstande dat artikel 425 wordt geacht te verwijzen naar de bepalingen van de wet betreffende inbeslagneming en verkoop van onroerende zaken.

Artikel 22

De wet is ten aanzien van dwangsommen slechts van toepassing, indien zij worden verschuldigd op grond van een na haar in werking treden uitgesproken veroordeling.

Artikel 23

Voor de toepassing van het overgangsrecht worden hoofdzaak en schadestaatprocedure, onderscheidenlijk de procedures bedoeld in de artikelen 492 en 496 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals die tevoren golden, als afzonderlijke gedingen beschouwd.

Artikel 24

Een voor het in werking treden der wet aangevangen verzegeling wordt naar het voordien geldende recht afgewikkeld en beëindigd.

Artikel 25

De artikelen 856 tot en met 861 van de wet zijn niet van toepassing op een gerechtelijke bewaring die voor het in werking treden der wet is tot stand gekomen of door de rechter is bevolen.

Artikel 26

  • 1 Boek 3, titel 14 van de wet is van het tijdstip van zijn in werking treden af van toepassing op alsdan lopende arbitrages, voor zover daarvan niet bij de volgende leden wordt afgeweken.

  • 2 Op zaken welke vóór het in het eerste lid bedoelde tijdstip bij de rechter aanhangig zijn gemaakt door het indienen van een inleidend verzoekschrift, blijft het tevoren geldende recht van toepassing.

  • 3 Op zaken waarin vóór het in het eerste lid bedoelde tijdstip hoger beroep op de rechter is voorbehouden, blijven de artikelen 524 en 525 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals dat totdien gold, van toepassing, met dien verstande dat na afloop van vijf jaren na dat tijdstip het voorbehoud van hoger beroep vervalt.

Titel 4. Overgangsbepalingen ter zake van de invoering van de Landsverordening houdende aanpassing van het Faillissementsbesluit 1931 en enige andere eenvormige landsverordeningen in verband met de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek

Artikel 27

In deze titel wordt onder «de wet» verstaan de Landsverordening houdende aanpassing van het Faillissementsbesluit 1931 en enige andere eenvormige landsverordeningen in verband met de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek.

Artikel 28

  • 1 Op een faillissement dat vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet is uitgesproken en op een surséance van betaling die vóór dat tijdstip voorlopig is verleend, is de wet niet van toepassing.

  • 2 Indien in de loop van een faillissement of surséance van betaling als bedoeld in het vorige lid, een bepaling van het Burgerlijk Wetboek van toepassing wordt, zijn mede van toepassing de voorschriften die in verband met die bepalingen bij de wet in het Faillissementsbesluit 1931 zijn opgenomen.

Artikel 29

  • 1 De artikelen 32 en 220, vierde lid, van het Faillissementsbesluit 1931 worden met ingang van het tijdstip van het in werking treden der wet van toepassing op bestaande rechtsvorderingen.

  • 2 Artikel 174, eerste lid, van het Faillissementsbesluit 1931 is van toepassing op een uitdelingslijst die na het in werking treden der wet verbindend wordt.

  • 3 Artikel 180, eerste en tweede lid, van het Faillissementsbesluit 1931 geldt voor de daar geregelde gevolgen van een levering, welke na het in werking treden der wet plaats vindt. Wordt een tot de boedel behorend schip na het in werking treden der wet verkocht, dan is artikel 180, derde lid, van het Faillissementsbesluit 1931 van toepassing.

Titel 5. Overgangsbepalingen in verband met de invoering van de Landsverordening openbare registers

Artikel 31

Een met toepassing van het tevoren geldende recht uitgesproken veroordeling die verplicht tot een handeling waarop de wet vanaf het tijdstip van haar in werking treden toepasselijk is, wordt met toepassing van de wet uitgevoerd, voor zover zij op dat tijdstip nog niet ten uitvoer is gelegd. Een veroordeling tot overschrijving in de openbare registers wordt daartoe gelijkgesteld met een veroordeling tot inschrijving.

Artikel 32

  • 1 De tot aan het in artikel 31 bedoelde tijdstip op grond van het tevoren geldende recht gehouden openbare registers van in- en overschrijving van feiten die betrekking hebben op onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen, maken, met uitzondering van de dagregisters, van dat tijdstip af deel uit van de in artikel 8, eerste lid, onder a, van de wet bedoelde openbare registers.

  • 2 De tot aan het in artikel 31 bedoelde tijdstip op grond van het tevoren geldende recht gehouden registers welke betrekking hebben op teboekgestelde zeeschepen en de rechten waaraan deze zijn onderworpen, maken, met uitzondering van het dagregister, van dat tijdstip af deel uit van de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van de wet.

  • 3 De tot aan het in artikel 31 bedoelde tijdstip op grond van het tevoren geldende recht gehouden registers welke betrekking hebben op teboekgestelde luchtvaartuigen en de rechten waaraan deze zijn onderworpen, maken, met uitzondering van het dagregister, van dat tijdstip af deel uit van de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c, van de wet.

  • 4 Ten aanzien van stukken die vóór het in artikel 31 bedoelde tijdstip zijn in- of overgeschreven, geldt nadien als tijdstip van inschrijving hetgeen op de desbetreffende, in de openbare registers opgenomen, afschriften van die stukken door de bewaarder is vermeld.

Artikel 33

  • 1 Overschrijvingen in de openbare registers voor registergoederen die op het in artikel 31 bedoelde tijdstip worden gehouden, worden voor de toepassing van de wet met inschrijvingen gelijkgesteld.

  • 2 Stukken die vóór dat tijdstip op grond van het tevoren geldende recht hebben geleid tot het stellen van aantekeningen in de in het eerste lid bedoelde openbare registers, maar daarin niet zijn in- of overgeschreven, blijven, voor zover zij bij het kantoor van de bewaarder berusten, aldaar bewaard en zijn openbaar.

Artikel 34

Een in een ingeschreven stuk gekozen woonplaats hier te lande, welk stuk vóór het in artikel 31 bedoelde tijdstip is ingeschreven, wordt gelijkgesteld met een gekozen woonplaats, bedoeld in artikel 47 van de wet, tenzij uit de wet of het ingeschreven stuk anders blijkt.

Naar boven