Regeling personeel veiligheidsregio’s

Geraadpleegd op 17-04-2024.
Geldend van 25-04-2023 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 24 juni 2010, nr. 2010-0000147401, CZW/WVOB, houdende regels over functies voor het personeel van de veiligheidsregio’s (Regeling personeel veiligheidsregio’s)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 2 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s;

Besluit:

Artikel 1

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling personeel veiligheidsregio’s.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement a. Functie adviseur gevaarlijke stoffen

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Adviseur gevaarlijke stoffen

Beschrijving van de functie: De adviseur gevaarlijke stoffen (AGS):

  • 1. vervult twee rollen bij incidenten waarbij gevaarlijke stoffen vrij (kunnen) komen. Elke rol brengt verschillende verantwoordelijkheden met zich mee. De twee rollen van AGS luiden als volgt:

    • optreden als AGS in het veld

    • optreden als AGS voor het ROT

    In één incident kan de AGS een van beide rollen vervullen.

    Een AGS werkt als zelfstandig adviseur voor één of meer veiligheidsregio’s. Hij voert zijn werkzaamheden, afhankelijk van de rol, in verschillende omgevingen uit:

    • het incidentterrein

    • het CoPI

    • het ROT

    • het Actiecentrum Brandweer.

  • 2.

    • adviseert aan de hoogst leidinggevende ter plaatse.

    • is belast met de leiding en uitvoeringscoördinatie van meerdere verkenningseenheden in het brongebied.

    • werkt samen met de coördinator verkenningseenheden.

    • kan optreden als vraagregisseur bij grootschalige incidenten.

    • werkt samen met en adviseert aan multidisciplinaire partners zowel tijdens het incident als in de nazorgfase.

  • 3. adviseert op grond van feiten, analyse, herkenning van scenario’s en situatie-inschattingen over inzetmogelijkheden. De adviezen gaan over redding, bronbestrijding, mogelijke gevolgen voor het effectgebied, schoon en veilig werken, ontsmetting en afhandeling van het incident na stabilisatie en nazorg.

    Omdat de werkomstandigheden en werkomgeving nooit standaard zijn, is de AGS in staat om onder verschillende omstandigheden een advies uit te brengen:

    • een expertadvies onder tijdsdruk (bij onmiddellijke bedreiging van mensenlevens of bij dreigende escalatie)

    • een beredeneerd (vervolg) advies op grond van aanvullende feiten en analyse.

2.1. Kerntaken en werkgebieden

Kerntaak 1: optreden als AGS in het veld

De AGS analyseert en beoordeelt het incident tijdens de uitruk- en verkenningsfase op basis van de beschikbare gegevens en vertaalt deze informatie naar mogelijke scenario’s en scenario ontwikkelingen. De AGS stelt dit beeld gedurende het incident zo nodig bij. Op basis van de gekozen scenario’s formuleert de AGS een mono- en multidisciplinair advies. Hierbij houdt hij rekening met operationele mogelijkheden en sluit hij aan op de doelgroep en de belangen van de ontvanger(s).

Kerntaak 2: optreden als AGS voor het ROT

De AGS treedt op als adviseur van het ROT en kan optreden als vraagregisseur naar externe partners. De AGS werkt samen met de coördinator verkenningseenheden om een multidisciplinair advies op te stellen voor het effectgebied. De AGS kan een adviserende rol hebben tijdens de nazorgfase.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: optreden als AGS in het veld

Werkzaamheden

  • > Verzamelt actief feiten bij onder andere meldkamer, leidinggevenden, bedrijfsdeskundigen, externe partners, coördinator verkenningseenheden en in naslagwerken.

  • > Vertaalt beschikbare feiten naar mogelijke scenario’s en kiest het meest waarschijnlijke scenario. Maakt hierbij onder andere gebruik van berekeningen, vuistregels, ervaring, kennis en casuïstiek.

  • > Volgt de ontwikkeling en bestrijding van het incident, denkt vooruit in het incident, houdt rekening met scenario-ontwikkeling en het tijdspad.

  • > Onderkent dat er cruciale informatie ontbreekt en probeert deze zo mogelijk te achterhalen.

  • > Maakt een inschatting van de vereiste maatregelen voor het minimaliseren van de gevolgen voor slachtoffers en omgeving, het beperken van het gevaar voor hulpverleners en het bestrijden van het incident.

  • > Geeft beredeneerde (vervolg)adviezen*, zo nodig op basis van onvolledige informatie en onder tijdsdruk. Stemt de inhoud van het advies af op en vertaalt deze naar de ontvanger (de ‘hoogst leidinggevende van de brandweer ter plaatse’, (de leden van) het COPI of ROT).

  • > Bepaalt een eerste meetstrategie en laat indien nodig een of meer verkenningseenheden alarmeren.

  • > Laat metingen in het brongebied verrichten door verkenningseenheden en stuurt deze aan.

  • > Interpreteert voortdurend de meetgegevens en andere relevante feiten (bijvoorbeeld bedrijfsgegevens, visuele waarnemingen, aard en ontwikkeling van het incident, aard en omvang van het bedreigde gebied, meteogegevens, (domino-)-effecten) en stelt eerdere inschattingen zo nodig bij.

  • > Vraagt indien nodig een second opinion aan of geeft een second opinion aan een collega AGS.

  • > Is intermediair tussen lokaal commando en externe (bedrijfs)deskundigheid.

Keuzes en dilemma’s

  • > Advies vormen: snel en oppervlakkig of langzamer en completer.

  • > Afweging maken: resultaat versus het risico, inspanning, impact en beleving.

    Bijvoorbeeld:

    • Offensief of defensief optreden en met welke veiligheidsmaatregelen

    • Prioriteit leggen bij beperken van effecten op de omgeving of veiliger maken van de brandweerinzet.

    • Wel of niet omgeving alarmeren in eerste fase, op welke wijze en met welk handelingsperspectief.

    • Omgaan met risicobeleving burgers en hulpverleners; subjectief versus objectief.

  • > Afweging maken: wel of niet betreden van de hotzone voor de beeldvorming.

Kerntaak 2: optreden als AGS voor het ROT

Werkzaamheden

  • > Verzamelt actief feiten bij onder andere meldkamer, AGS in het veld, leidinggevenden, bedrijfsdeskundigen, externe partners, coördinator verkenningseenheden en in naslagwerken.

  • > Vertaalt beschikbare feiten naar mogelijke effecten voor de omgeving en brengt het effectgebied in beeld. Maakt hierbij onder andere gebruik van berekeningen, vuistregels, ervaring, kennis en casuïstiek.

  • > Volgt de ontwikkeling en bestrijding van het incident, denkt vooruit in het incident, houdt rekening met scenario-ontwikkeling en het tijdspad.

  • > Onderkent dat er cruciale informatie ontbreekt en probeert deze zo mogelijk te achterhalen.

  • > Maakt een inschatting van de vereiste maatregelen voor het minimaliseren van de gevolgen voor slachtoffers en omgeving, het beperken van het gevaar voor hulpverleners en het bestrijden van het incident.

  • > Schetst een beeld van het effectgebied en geeft beredeneerde (vervolg)adviezen*, zo nodig op basis van onvolledige informatie en onder tijdsdruk. Stemt de inhoud van het advies af op en vertaalt deze naar de ontvanger (de ‘hoogst leidinggevende van de brandweer ter plaatse’, (de leden van) het COPI of ROT).

  • > Interpreteert voortdurend de meetgegevens en andere relevante feiten (bijvoorbeeld bedrijfsgegevens, visuele waarnemingen, aard en ontwikkeling van het incident, aard en omvang van het bedreigde gebied, meteogegevens, (domino-)-effecten) en stelt eerdere inschattingen zo nodig bij.

  • > Vraagt indien nodig een second opinion aan bij een collega AGS of externe deskundige.

  • > Treedt op als back office voor de AGS in het veld.

  • > Ondersteunt bij of formuleert adviesvragen aan externe partij(en). Vertaalt adviezen naar eventuele maatregelen.

Keuzes en dilemma’s

  • > Advies vormen: snel en oppervlakkig of langzamer en completer.

  • > Afweging maken: resultaat versus het risico, inspanning, impact en beleving.

    Bijvoorbeeld:

    • Offensief of defensief optreden en met welke veiligheidsmaatregelen

    • Prioriteit leggen bij beperken van effecten op de omgeving of veiliger maken van de brandweerinzet.

    • Wel of niet omgeving alarmeren in eerste fase, op welke wijze en met welk handelingsperspectief.

    • Omgaan met risicobeleving burgers en hulpverleners; subjectief versus objectief.

*Vormt een advies over:

  • > de risico’s voor mens, dier, goederen en milieu in bron- en effectgebied, op korte termijn.

  • > de risico’s voor mens, dier, goederen en milieu in bron- en effectgebied, op lange termijn.

  • > te nemen maatregelen voor de veiligheid.

  • > inzetmethoden.

  • > stabilisatie van het incident.

  • > te nemen maatregelen om schade te beperken.

  • > gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

  • > waarschuwen/alarmeren van de nabije omgeving bij acuut gezondheidsgevaar en maatregelen voor de bevolking.

  • > de indeling van het bedreigde gebied in hot-warm-cold zone.

  • > te nemen maatregelen voor de milieubescherming.

  • > opvang en nazorg van slachtoffers, personeel, bevolking, materiaal en materieel.

  • > noodzaak tot en wijze van schoonmaken.

  • > plan van aanpak voor terugkeer naar de ‘normale ’situatie inclusief ‘ontalarmeren’ van de bevolking (ROT).

  • > andere, voor de bestrijding van het incident noodzakelijke, informatie.

4.1. Competenties

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt ter zake doende gegevens.

Niveau A: Achterhalen

  • > Identificeert de achterliggende oorzaken van complexe problemen.

  • > Schat de afbreukrisico’s in ten aanzien van de verschillende oplossingsrichtingen.

  • > Houdt rekening met diverse belangentegenstellingen zowel binnen als buiten de

  • > organisatie.

  • > Weet draagvlak te krijgen voor een oplossingsrichting.

  • > Bekijkt ingewikkelde vraagstukken vanuit diverse invalshoeken.

Competentie: mondeling communiceren

Maakt ideeën en meningen in begrijpelijke taal aan anderen mondeling duidelijk en weet aan te

sluiten bij het publiek.

Niveau A: inschatten, non-verbaal

  • > Past het niveau en de inhoud van communiceren aan de gesprekspartner(s) aan.

  • > Maakt gebruik van non-verbaal gedrag dat het verbale gedrag ondersteunt.

  • > Spreekt boeiend en aansprekend, is welsprekend.

  • > Stuurt op eenduidig communiceren van informatie.

  • > Past gesprekstechnieken toe om een gesprek optimaal te laten verlopen.

Competentie: inlevingsvermogen

Onderkent en verplaatst zich in de gevoelens en behoeften van anderen, en houdt rekening met de gevolgen van eigen handelen op andere mensen of onderdelen van de organisatie.

Niveau B: reageren

  • > Gaat bewust om met andere normen, waarden en gedragscodes van partijen binnen en buiten het eigen onderdeel; neemt eigen positie in op basis van rolverdeling en (machts)verhoudingen.

  • > Reageert op onuitgesproken behoeften van anderen.

  • > Handelt op basis van eigen inschatting van (non-)verbale signalen en (in)formele hiërarchie en krachtenvelden; speelt in op onverwachte invalshoeken.

  • > Houdt rekening met ontwikkelingen en gevoeligheden binnen en buiten het eigen werkveld.

Competentie: oordeelsvorming

Weegt gegevens en mogelijke handelwijzen in het licht van relevante criteria tegen elkaar af om tot realistische beoordelingen te komen.

Niveau A: besluiten

  • > Overziet de consequenties van handelwijzen en beoordeling.

  • > Vertrouwt op grond van eerdere ervaringen op zijn/haar oordeel.

  • > Licht een oordeel door middel van steekhoudende argumenten toe.

  • > Weegt (nieuwe) gegevens en mogelijke handelwijzen tegen elkaar af in het licht van relevante criteria en komt tot een realistische beoordeling.

Competentie: samenwerken

Voert in een team een opdracht uit. Draagt bij aan de harmonie van de groep en aan de optimale inzet van de leden ten behoeve van het groepsdoel, desnoods ten koste van eigen korte termijn belangen.

Niveau A: betrekken van derden

  • > Weet de eenheid van het samenwerkingsverband te behouden en waakt ervoor dat er geen subgroepjes ontstaan.

  • > Neemt actief verantwoordelijkheid voor het groepsproces.

  • > Betrekt relevante derde partijen.

  • > Activeert zowel groepsleden als derden tot het leveren van een bijdrage aan het te bereiken resultaat en houdt daarbij rekening met de kwaliteiten van de betrokkenen.

  • > Motiveert een groep tot maximale inzet voor het eindproduct.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement b. Functie bevelvoerder

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Bevelvoerder

Beschrijving van de functie: De bevelvoerder:

  • 1. geeft leiding aan manschappen om het incident brand, hulpverlening, gevaarlijke stoffen of waterongevallen te bestrijden. In voorkomende gevallen kan er sprake zijn van dienstverlening. Hij borgt alle veiligheidsaspecten tijdens het incident. De situatie ter plaatse is bepalend voor de uit te voeren taken. Bij de bestrijding van het incident beschikt hij over de standaardbepakking van de tankautospuit en/of ondersteunende voertuigen.

  • 2. werkt in de repressieve dienst van de overheidsbrandweer. Hij voert zijn werkzaamheden voor het grootste deel uit op de plaats van het incident, ongeacht het tijdstip van de dag. De bevelvoerder moet samen met zijn manschappen snel ter plaatse zijn.

  • 3. heeft bij het incident de leiding over de manschappen van de tankautospuit en van ondersteunende voertuigen die aan de tankautospuit zijn gekoppeld. De bevelvoerder is verantwoordelijk voor de bestrijding van het incident en de opschaling. Bij opschaling heeft hij de operationele leiding over de (blus)eenheden tot de aankomst van de Officier van Dienst (OvD).

  • 4. werkt bij de incidentbestrijding volgens uitrukprocedures en veiligheidsuitgangspunten en waarborgt voortdurend de veiligheid van zichzelf, zijn manschappen en derden. Verricht werkzaamheden die variëren en die in wisselende en van tevoren niet bekende situaties moeten worden toegepast. Hierbij kan het nodig zijn om van procedures af te wijken en creatief een oplossing hiervoor te zoeken waarbij de veiligheid niet in het geding komt en het beoogde resultaat toch wordt behaald. Tevens is de bevelvoerder verantwoordelijk voor het bijhouden van zijn vakinhoudelijke competenties.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. uitrukken naar het incident*

De bevelvoerder rukt samen met zijn manschap(pen) uit naar het incident in een brandweereenheid. Hij komt, voor zover mogelijk, voorbereid qua verkenningsplan en voorlopig inzetplan ter plaatse.

Kerntaak 2:. verkennen van het incident*

De bevelvoerder verkent of laat zijn manschappen methodisch en veilig het incident verkennen. Op basis van de bevindingen maakt hij zijn (voorlopig) inzetplan definitief.

Kerntaak 3:. bestrijden van het incident*

De bevelvoerder bestrijdt het incident op basis van zijn inzetplan. Hij geeft daarbij leiding aan de eenheden die onder zijn bevel staan.

Kerntaak 4:. herstellen na het incident*

De bevelvoerder coördineert de personele en materiële nazorg (inclusief de evaluatie van het proces en het functioneren). Hij zorgt voor de administratieve afhandeling van het incident.

  • * Het incident kan zijn: brand, hulpverlening, gevaarlijke stoffen of waterongevallen. In voorkomende gevallen kan er ook sprake zijn van dienstverlening.

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Accuraat

Stressbestendig

Samenwerken

Probleem oplossen

(taakgericht) Leiderschap

Analyseren

Daadkracht

Innoveren en creativiteit

Mondeling communiceren

Leren en reflecteren

   

uitrukken

1

1

1

   

1

1

 

1

     

verkennen

1

1

1

1

1

1

1

2

1

     

bestrijden

1

1

1

1

1

1

2

2

2

     

herstellen

1

1

1

 

1

1

   

2

1

   

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. uitrukken naar het incident*

De bevelvoerder rukt samen met zijn manschap(pen) uit naar het incident in een brandweereenheid. Hij komt, voor zover mogelijk, voorbereid qua verkenningsplan en voorlopig inzetplan ter plaatse.

Werkzaamheden:

  • Verzamelt actief informatie over het incident waar hij naar uitrukt.

  • Analyseert de verkregen informatie.

  • Maakt op basis van de beschikbare informatie een voorlopig verkennings- en inzetplan en plan+.

  • Informeert de manschappen over het incident en het voorlopig verkennings- en inzetplan.

  • Kiest zijn persoonlijke beschermingsmiddelen (afhankelijk van de situatie).

  • Bereidt zich mentaal voor.

Kerntaak 2:. verkennen van het incident*

De bevelvoerder verkent of laat zijn manschappen methodisch en veilig het incident verkennen. Op basis van de bevindingen maakt hij zijn (voorlopig) inzetplan (definitief).

Werkzaamheden:

  • Schouwt de situatie en stelt, indien nodig, het voorlopige verkenningsplan bij.

  • Verkent of laat zijn manschappen methodisch en veilig verkennen conform het verkenningsplan en maakt een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident.

  • Toetst de actuele en verwachte risico’s aan de eerdere inschatting en maakt zijn definitieve inzetplan.

  • Schaalt, indien nodig, op.

  • Stelt, indien nodig, zijn plan+ in werking.

  • Geeft een situatierapport aan de meldkamer.

Kerntaak 3:. bestrijden van het incident*

De bevelvoerder bestrijdt het incident op basis van zijn inzetplan. Hij geeft daarbij leiding aan de eenheden die onder zijn bevel staan.

Werkzaamheden:

  • Zet in op de eerste prioriteit en geeft doelcommando’s aan zijn eigen eenheid.

  • Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt, zo nodig, de inzet bij.

  • Stelt, indien nodig, zijn plan+ in werking.

  • Informeert ter plaatse komende eenheden over het incident en stemt af.

  • Coördineert de samenwerking met overige hulpverleningsdiensten.

  • Geeft de meldkamer periodiek en de OvD bij aankomst een situatierapportage.

Kerntaak 4:. herstellen na het incident*

De bevelvoerder coördineert de personele en materiële nazorg (inclusief de evaluatie van het proces en het functioneren). Hij zorgt voor de administratieve afhandeling van het incident.

Werkzaamheden:

  • Bouwt het incident af en draagt het over aan (hulpverlenings)diensten / beheerder /salvage.

  • Coördineert de personele en materiële nazorg.

  • Evalueert het incident met zijn eenheid.

  • Evalueert zijn eigen functioneren.

  • Neemt, na een traumatische ervaring, deel aan een nazorgtraject.

  • Handelt de administratie rondom het incident af.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement c. Functie brandweerduiker

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Brandweerduiker

Beschrijving van de functie: De brandweerduiker:

  • 1. verricht werkzaamheden op het gebied van de operationele specialistische ondersteuning bij waterongevallen. De brandweerduiker maakt deel uit van de duikploeg, die minimaal bestaat uit een duikploegleider, reddingsduiker, reserveduiker en assistent-duikploeg. De situatie ter plaatse is bepalend voor de uit te voeren taak. De brandweerduiker voert (zoek)opdrachten uit van de duikploegleider en meldt bevindingen aan de signaalhouder. De duikploeg werkt volgens procedures samen met de bemanning van een tankautospuit en andere brandweereenheden ter plaatse. Bij een oefening werkt de duikploeg zelfstandig onder leiding van de duikploegleider.

  • 2. verricht zijn werkzaamheden binnen de brandweerorganisatie van de veiligheidsregio. Hij voert zijn werkzaamheden voor het grootste deel uit op de plaats van het incident of de oefening, ongeacht het tijdstip van de dag. Onder water werkt hij doorgaans alleen. Hij hanteert de bepakking van de waterongevallenwagen.

  • 3. heeft een uitvoerende functie. Hij voert zijn werkzaamheden onder leiding van de duikploegleider uit. Hij draagt zorg voor zijn fysieke en mentale conditie. Hij is zelf of met de duikploeg verantwoordelijk voor het kiezen van werkzaamheden en bijbehorende middelen die passen bij de opdracht van de duikploegleider. Hij werkt volgens (veiligheids)procedures en werkafspraken.

  • 4. heeft variërende werkzaamheden die in wisselende en van tevoren niet bekende situaties moeten worden toegepast. Door het werken in niet bekende situaties is het denkbaar dat de brandweerduiker moet afwijken van bestaande procedures. Dit gebeurt altijd binnen de gestelde kaders m.b.t veiligheid en na toestemming van de duikploegleider.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: uitrukken naar het incident

De brandweerduiker rukt samen met de rest van de duikploeg uit naar het incident. Hij selecteert de persoonlijke beschermingsmiddelen, controleert deze, trekt deze aan en voert een buddycheck uit. Hij komt, voor zover mogelijk, voorbereid (persoonlijke bescherming, incidentafhankelijke middelen en een begrepen/bevestigde opdracht) aan bij het incident.

Kerntaak 2: verkennen van het incident

De brandweerduiker werkt samen met de rest van de duikploeg en zorgt eenmaal ter plaatse dat hij snel inzet gereed is. Risico’s en gevaarsituaties die de veiligheid van de brandweerweerduiker en slachtoffer(s) kunnen bedreigen meldt hij bij de duikploegleider.

Kerntaak 3: bestrijden van het incident

De brandweerduiker spoort als reddingsduiker mensen en dieren op in het water van maximaal 15 meter diepte en op het water en redt of bergt ze. In gevallen waarbij acuut gevaar bestaat voor het milieu of voor de scheepvaart spoort de brandweerduiker objecten op en bergt ze. De brandweerduiker kan als oppervlakteredder optreden.

Als reserveduiker staat de brandweerduiker gereed om directe hulp te verlenen aan een reddingsduiker die in een noodsituatie verkeert. Tevens ondersteunt de reserveduiker de reddingsduiker aan de oppervlakte bij het overdragen van het slachtoffer.

Kerntaak: herstellen na het incident

In samenspraak met de rest van de duikploeg maakt de brandweerduiker de waterongevallenwagen inzetgereed. Hij maakt de persoonlijke duikuitrusting inzetgereed. Hij registreert de noodzakelijke gegevens in zijn persoonlijk duiklogboek en laat dat aftekenen door de duikploegleider. Na afloop van de inzet neemt hij met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet en na een traumatische ervaring indien nodig aan een nazorgtraject.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: uitrukken naar het incident

Werkzaamheden:

  • > Selecteert de persoonlijke duikuitrusting en controleert deze.

  • > Trekt de persoonlijke duikuitrusting aan.

  • > Voert snel en vaardig een buddycheck uit.

  • > Laat zich onderweg actief informeren over de verwachte aard van de inzet.

  • > Deelt zijn relevante kennis met de duikploeg.

  • > Bereidt zich mentaal voor.

Keuzes en dilemma’s

  • > De brandweerduiker kan zich moeilijk voorbereiden op een situatie die lange tijd onduidelijk kan blijven.

Kerntaak 2: verkennen van het incident

Werkzaamheden:

  • > Herkent risico’s en (indirecte) gevaarsituaties (o.a. stroming, weersomstandigheden) die de veiligheid van de brandweerweerduiker en slachtoffer(s) kunnen bedreigen en meldt deze bij de duikploegleider.

  • > Communiceert zijn bevindingen accuraat.

  • > Werkt samen met de rest van de duikploeg en overige brandweereenheden.

  • > Handelt volgens de van toepassing zijnde procedures en indien hij hiervan moet afwijken improviseert hij na toestemming van de duikploegleider.

Keuzes en dilemma’s

  • > De brandweerduiker weegt de verwachte resultaten van zijn opdracht af tegen de risico’s t.a.v. zijn eigen veiligheid en gezondheid.

Kerntaak 3: bestrijden van het incident

Werkzaamheden:

  • > Werkt in een door de duikploegleider aangegeven gebied op en in het water.

  • > Gebruikt de persoonlijke duikuitrusting op een veilige manier.

  • > Past verschillende zoekmethoden toe.

  • > Communiceert met de signaalhouder.

  • > Haalt slachtoffer(s) uit het water of een te water geraakt object.

  • > Bergt op een veilige wijze objecten om slachtoffer(s) te redden.

  • > Bergt op een veilige wijze objecten die een acuut gevaar opleveren voor het milieu of de scheepvaart.

  • > Redt als reserveduiker in een noodsituatie de reddingsduiker.

  • > Voert een oppervlakteredding uit.

Keuzes en dilemma’s

  • > De brandweerduiker handelt in stressvolle situaties (onder tijdsdruk, met beperkt tot geen zicht).

  • > De brandweerduiker weegt de verwachte resultaten van zijn opdracht af tegen de risico’s t.a.v. zijn eigen veiligheid en gezondheid.

Kerntaak 4: herstellen na het incident

Werkzaamheden:

  • > Reinigt, of ontsmet i.o.m. de duikploegleider, de persoonlijke duikuitrusting en maakt deze inzetgereed conform WOD-SOE.

  • > Reinigt, of ontsmet i.o.m. de duikploegleider, de gebruikte materialen van de waterongevallenwagen en maakt samen met de rest van de duikploeg de wagen inzetgereed conform WOD-SOE.

  • > Verzorgt eigen hygiëne en bevordert eigen herstel.

  • > Registreert de uitgevoerde duikarbeid in het persoonlijk duiklogboek en laat dit aftekenen door de duikploegleider.

  • > Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.

  • > Neemt, na een traumatische ervaring, met de betrokken hulpverleners indien nodig deel aan een nazorgtraject.

Keuzes en dilemma’s

De brandweerduiker moet kunnen omgaan met schokkende gebeurtenissen.

4.1. Competenties

Competentie: stressbestendigheid

Niveau C (voorbeeld zijn)

  • > Geeft bij tijdsdruk of tegenslag weloverwogen prioriteit aan aspecten van het eigen werk en blijft doeltreffend handelen.

  • > Is een voorbeeld voor anderen door rustig en adequaat optreden.

  • > Ziet het betrekkelijke in van tegenwerpingen en laat zich hierdoor niet meeslepen in emotionele meningsverschillen.

  • > Bewaart de kalmte wanneer de situatie uit de hand dreigt te lopen.

  • > Toont zich niet snel gespannen op het werk.

Competentie: flexibiliteit

Niveau D (meewerken)

  • > Is bereid zich extra in te zetten wanneer de situatie daar om vraagt.

  • > Helpt anderen bij hun werk indien gewenst.

  • > Staat open voor veranderingen en verbeteringen die anderen voorstellen.

  • > Werkt mee als de situatie dit vereist.

Competentie: resultaatgerichtheid

Niveau D (binnen kaders)

  • > Stelt prioriteiten en komt afspraken na.

  • > Werkt binnen kaders aan het tijdig en volgens afgesproken criteria behalen van afgesproken resultaten.

  • > Maakt af waar hij/zij aan begint.

  • > Levert resultaten binnen de afgesproken tijd.

Competentie: zelfstandigheid

Niveau D (uitvoeren)

  • > Verricht zonder hulp van anderen taken.

  • > Vormt zich een eigen beeld van de situatie.

  • > Vertrouwt op eigen kennis en ervaring.

  • > Handelt zelfstandig maar volgens bepaalde procedures.

Competentie: nauwkeurigheid

Niveau D (kwaliteit bewaken)

  • > Heeft oog voor kwaliteit maar ook kwantiteit van het werk.

  • > Controleert het eigen werk op tekortkomingen en herstelt gemaakte fouten.

  • > Verwerkt gegevens en/of verricht handelingen met een grote mate van precisie.

  • > Werkt zorgvuldig.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement d. Functie centralist meldkamer

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: centralist meldkamer

Beschrijving van de functie: De centralist meldkamer:

  • 1. is verantwoordelijk voor de intake, verwerking en uitgifte van meldingen van een incident ten behoeve van de crisisbeheersing en brandweerzorg. Hij ondersteunt adequaat de incidentbestrijding en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de multidisciplinaire opschaling. Voor een adequate intake, verwerking en uitgifte van een melding handelt de centralist meldkamer in basis volgens procedures, registreert de benodigde gegevens in het meldkamersysteem en communiceert effectief met de overige hulpverleningsdiensten en de melders. Aan de melders geeft de centralist meldkamer handelingsperspectieven. Een centralist meldkamer is werkzaam op een meldkamer binnen de Landelijke Meldkamer Samenwerking. Er wordt vanuit tien virtueel genetwerkte meldkamers gewerkt, die per locatie een of meer veiligheidsregio’s bedienen. De meldkamers bestaan uit de meldkamerfuncties veiligheidsregio/brandweer, politie, ambulancezorg en Koninklijke marechaussee. De meldkamers kunnen elkaars taken overnemen en zijn 24/7 de life line voor burgers in nood en hulpverleners.

  • 2. voert volledig een intake uit en verzorgt de uitgifte van en informatievoorziening naar de eenheden en functionarissen. In bijzondere omstandigheden kan hij de intake van de andere disciplines overnemen. De centralist meldkamer heeft een regierol in drie situaties:

    • a. hij heeft de regie op de incidentbestrijding totdat er contact is met een operationeel leidinggevende. Hierna is de centralist meldkamer ondersteunend aan de operationeel leidinggevende.

    • b. tijdens het aanrijden is de regie op opschaling gedeeld. Als de operationeel leidinggevende ter plaatse is, neemt deze de regie over.

    • c. hij heeft de regie op de restdekking bij incidenten totdat de operationeel leidinggevende dit overneemt. Vanaf dat moment heeft centralist meldkamer alleen nog een signalerende rol over de restdekking.

      De centralist meldkamer adviseert zelfstandig de brandweereenheden en – functionarissen, op basis van de gegevens uit de melding.

      Een centralist meldkamer is als centraal informatiepunt verantwoordelijk voor een adequate informatievoorziening tussen:

      • > melder(s)

      • > brandweereenheden en – functionarissen

      • > meldkamerfunctie politie, ambulance en KMAR

      • > calamiteitencoördinator

      • > ketenpartners en instanties

  • 3. werkt onder tijdsdruk in dynamische omstandigheden waarin hij handelingsvrijheid heeft en voortborduurt op procedures als deze niet (volledig) passen bij de situatie.

    De dynamische omstandigheden zijn o.a.:

    • > dat hij moet werken met beperkte en ongeordende informatie.

    • > dat hij gelijktijdig hulpverleningsdiensten aan moet sturen en de melder handelingsperspectieven moet geven.

    • > dat hij in een korte tijd veel zaken moet regelen, afstemmen, controleren en bijsturen en vooruitdenken.

    • > dat hij handelt conform standaardprocedures. De centralist meldkamer kan hiervan (gemotiveerd) afwijken indien hij dit noodzakelijk acht, omdat hij werkt met situaties waarin gegevens niet altijd volledig zijn, systemen uit kunnen vallen en materieel en capaciteit schaars kunnen zijn.

    • > dat hij in zijn proces gebruik maakt van diverse, al dan niet gekoppelde, ICT-systemen.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: intake incident

De centralist meldkamer neemt de melding aan, beoordeelt de melding en legt de melding vast. Dit doet hij conform de landelijk en regionaal geldende afspraken op classificatie en prioriteit. Indien noodzakelijk stelt hij de prioritering bij. Daarnaast geeft de centralist meldkamer de melder een handelingsperspectief.

Kerntaak 2: uitgifte incident

De centralist meldkamer beoordeelt de melding en het inzetvoorstel en alarmeert de eenheden en functionarissen. Hij coördineert de uitruk- en inzetfase. De centralist meldkamer haalt pro actief relevante informatie en deelt dit met de (aanrijdende) eenheden en functionarissen en indien nodig met de andere (hulp) diensten.

Kerntaak 3: afsluiten incident

Tijdens en na afloop van het incident legt de centralist meldkamer relevante informatie over (het verloop van) het incident vast in het meldkamersysteem. Hij reflecteert op zijn handelen en de samenwerking. De centralist meldkamer levert, indien nodig, een bijdrage aan de evaluatie van het incident.

Kerntaak 4: regie en ondersteuning

In de koude fase heeft de centralist meldkamer twee taken:

  • > hij monitort continu processen en ontwikkelingen binnen en buiten de meldkamer ten behoeve van de operationaliteit en paraatheid.

  • > hij bewaakt de functionaliteit van de meldkamersystemen. Hij acteert op bevindingen die voortkomen uit een of beide taken.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: intake incident

Werkzaamheden

  • > Neemt de melding aan conform procedures.

  • > Legt gegevens van de melding vast in meldkamersystemen.

  • > Prioriteert en classificeert de melding.

  • > Biedt de melder een handelingsperspectief.

Keuzes en dilemma’s

  • > Moment van alarmeren: wanneer schakelen van informatie verzamelen naar uitgifte

  • > Bij schaarste in tijd: wanneer hulp aan melder beëindigen en wanneer overgaan naar aansturen eenheden en functionarissen.

Kerntaak 2: uitgifte incident

Werkzaamheden

  • > Beoordeelt de melding en het inzetvoorstel en past dit zo nodig aan.

  • > Alarmeert volgens de landelijk en regionaal geldende procedures de juiste hulpverleningsdiensten of verwijst door naar de juiste instanties.

  • > Coördineert de uitruk- en inzetfase totdat de operationeel leidinggevende ter plaatse is en is hierna ondersteunend aan de operationeel leidinggevende.

  • > Haalt pro actief relevante informatie en deelt dit met de (aanrijdende) eenheden en functionarissen en indien nodig met de andere hulpverleningsdiensten en ketenpartners.

  • > Past de inzet aan als aanvullende informatie daar aanleiding toe geeft, conform mono- en multi(opschaling)procedures.

  • > Heeft de regie op opschaling en restdekking totdat een operationeel leidinggevende het overneemt.

  • > Legt tijdens het incident alle relevante gegevens vast in het meldkamersysteem, conform de geldende procedures.

Keuzes en dilemma’s

Bij incidenten die niet passen in procedures en processen kan hij zelfstandig (gemotiveerd) afwijken van standaardprocedures en adequate beslissingen nemen.

Kerntaak 3: afsluiten incident

Werkzaamheden

  • > Controleert na afloop van het incident of alle relevante informatie in het meldkamersysteem staat en vult ontbrekende informatie aan.

  • > Informeert alle betrokkenen, ketenpartners en overige instanties dat het incident is afgerond.

  • > Reflecteert op eigen handelen en de samenwerking.

  • > Levert, indien nodig, een bijdrage aan de evaluatie van het incident.

Keuzes en dilemma’s

  • > Geef je wel of niet feedback aan collega’s of betrokken functionarissen.

  • > Ga je na een traumatische melding door met je dienst of vraag je om vervangen te worden.

Kerntaak 4: regie en ondersteuning

Werkzaamheden

  • > Monitort ontwikkelingen en processen binnen en buiten de meldkamer.

  • > Beoordeelt het effect van ontwikkelingen op de operationaliteit en paraatheid.

  • > Heeft de regie op de verbindingen/gespreksgroepen.

  • > Bewaakt functionaliteit meldkamersystemen.

  • > Acteert op bevindingen.

Keuzes en dilemma’s

  • > Onduidelijkheid over de duur van de storing: neem ik gelijk maatregelen of wacht ik even af.

  • > Bij onzekerheid over een ontwikkeling of probleem: acteren of niet.

4.1. Competenties

Competentie: stressbestendigheid

Blijft onder tijdsdruk, hoge werkdruk en bemoeilijkende omstandigheden adequaat functioneren (bijvoorbeeld tegenslag, teleurstelling).

Niveau C: voorbeeld zijn

  • > Geeft bij tijdsdruk of tegenslag weloverwogen prioriteit aan aspecten van het eigen werk en blijft doeltreffend handelen.

  • > Is een voorbeeld voor anderen door rustig en adequaat optreden.

  • > Ziet het betrekkelijke in van tegenwerpingen en laat zich hierdoor niet meeslepen in emotionele meningsverschillen.

  • > Bewaart de kalmte wanneer de situatie uit de hand dreigt te lopen.

  • > Toont zich niet snel gespannen op het werk.

Competentie: plannen en organiseren

Stemt activiteiten van zichzelf (en anderen) op elkaar af en bepaalt hun volgorde zodat doeleinden efficiënt en effectief gerealiseerd worden.

Niveau B: afstemmen

  • > Stemt activiteiten (van zichzelf en anderen) op elkaar af.

  • > Deelt werkzaamheden efficiënt in en stemt activiteiten op elkaar af.

  • > Heeft inzicht in tijd, middelen en mensen die nodig zijn om een optimaal resultaat te behalen en weet deze te werven.

  • > Houdt overzicht over de werkzaamheden en toetst de voortgang.

  • > Legt relaties tussen werkzaamheden binnen de organisatie en stemt planning van eigen werkzaamheden hierop af en weegt belangen en risico’s af.

Competentie: klantgerichtheid

Weet wensen of behoeften van klanten of gebruikers te onderzoeken en hiernaar te handelen. Speelt in op de doelstellingen van doelgroepen en opdrachtgevers voor de langere termijn.

Niveau B: inleven

  • > Heeft inzicht in het referentiekader van de klant en handelt daarnaar.

  • > Achterhaalt de behoeften en wensen van de klant door vraagverheldering en analyse.

  • > Anticipeert op behoeften van de klant.

  • > Neem opmerkingen van de klant serieus en zoekt binnen de mogelijkheden actief naar oplossingen.

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt ter zake doende gegevens.

Niveau B: relaties leggen

  • > Legt dwarsverbanden. Betrekt ideeën uit verschillende disciplines bij het oplossen van een probleem.

  • > Ziet de relatie tussen feiten en de mogelijke oorzaken en gevolgen.

  • > Geeft aan welke informatie vereist is voor een goede beeldvorming en gebruikt effectieve methoden teneinde de relevante informatie te vergaren.

  • > Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen.

  • > Omschrijft realistische scenario's met relaties tussen oorzaak en gevolg.

Competentie: nauwkeurigheid

Verricht werkzaamheden met een grote mate van accuratesse.

Niveau B: langdurig en effectief

  • > Gaat effectief om met detailinformatie.

  • > Voert langdurig met grote precisie werkzaamheden uit (zonder dat dit aan kwaliteit inboet).

  • > Onthoudt gemakkelijk een veelheid aan details.

  • > Schat het effect van niet nakomen van regels, richtlijnen of procedures op juiste wijze in en spreekt anderen hierop aan.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement e. Functie chauffeur

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Chauffeur

Beschrijving van de functie: De chauffeur:

  • 1. zorgt ervoor dat het brandweervoertuig op de plaats van het incident aankomt. Hij bestuurt het voertuig op een verantwoorde wijze en past daarbij de geldende wet- en regelgeving en de Brancherichtlijn optische en geluidssignalen brandweer toe. De situatie ter plaatse is bepalend voor de uit te voeren taak. De chauffeur bestuurt een categorie licht (rijbewijs A-B) of zwaar (rijbewijs C-D) voertuig, al dan niet in combinatie met een aanhanger (rijbewijs E).

  • 2. werkt overwegend in de repressieve dienst van de overheidsbrandweer. Hij voert de werkzaamheden voor het grootste deel uit aanrijdend naar het incident, op de plaats van het incident en terugrijdend van het incident, ongeacht het tijdstip van de dag.

  • 3. zijn rol is uitvoerend van aard. Hij voert zijn functie bij het besturen van zware voertuigen veelal onder leiding van een bevelvoerder uit; bij lichte voertuigen voert hij zijn functie over het algemeen zelfstandig uit. Bij de incidentbestrijding werkt hij volgens (veiligheids)procedures en werkafspraken.

  • 4. zijn functie wordt in wisselende, van te voren niet bekende situaties uitgevoerd. Hierbij kan het in beperkte mate nodig zijn van procedures af te wijken en creatief een oplossing te zoeken binnen de gestelde kaders om het beoogde resultaat te behalen, zonder dat de veiligheid in het geding komt. Tevens is de chauffeur verantwoordelijk voor het bijhouden van zijn vakinhoudelijke competenties.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. uitrukken naar het incident*

De chauffeur zorgt ervoor dat hij met het voertuig veilig, verantwoord, voorspelbaar en zo nodig vlot op de plaats van het incident aankomt. Hij plaatst het voertuig daar op de (aangegeven) opstelplaats en creëert een veilige situatie rondom het voertuig.

Kerntaak 2:. herstellen na het incident*

De chauffeur ruimt, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, de materialen op. Hij zorgt er na terugkomst op de kazerne voor dat het voertuig weer uitruk gereed is. De chauffeur werkt mee aan nazorg, evaluatie en eventueel benodigde registratie.

  • * Het incident kan zijn: brand, technische hulpverlening, gevaarlijke stoffen of waterongevallen. In voorkomende gevallen kan er ook sprake zijn van dienstverlening.

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Accuraat

Stressbestendig

Samenwerken

Daadkracht

Mondeling communiceren

Leren en reflecteren

           

uitrukken

1

1

1

1

1

             

herstellen

1

 

1

1

1

1

           

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. uitrukken naar het incident*

De chauffeur zorgt ervoor dat hij met het voertuig veilig, verantwoord, voorspelbaar en zo nodig vlot op de plaats van het incident aankomt. Hij plaatst het voertuig daar op de (aangegeven) opstelplaats en creëert een veilige situatie rondom het voertuig.

Werkzaamheden:

  • Rijdt veilig, verantwoord, voorspelbaar en zo nodig vlot met het voertuig naar de bestemming, zowel met als zonder optische en geluidssignalen.

  • Bedient specifieke instrumentaria waaronder communicatiemiddelen en de optische en geluidssignalen.

  • Beheerst het voertuig en past rijtechnieken toe.

  • Past de rijtaak gerelateerde regelgeving toe bij het rijden met het voertuig.

  • Past richtlijnen voor incidentmanagement waar mogelijk toe.

  • Anticipeert op het verkeer en herkent en vermijdt risico’s.

  • Bereidt zich mentaal voor.

Kerntaak 2:. herstellen na het incident*

De chauffeur ruimt, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, de materialen op. Hij zorgt er na terugkomst op de kazerne voor dat het voertuig weer uitruk gereed is. De chauffeur werkt mee aan nazorg, evaluatie en eventueel benodigde registratie.

Werkzaamheden:

  • Ruimt samen met de brandweereenheid de incidentlocatie op.

  • Rijdt terug naar de uitruklocatie.

  • Maakt samen met de brandweereenheid het ingezette voertuig weer inzet gereed, zo nodig door het voertuig en de bepakking te reinigen en meldt eventuele schades en tekortkomingen.

  • Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.

  • Neemt, na een traumatische ervaring, deel aan een nazorgtraject.

  • Werkt mee aan eventueel benodigde registratie.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement f. Functie commandant van dienst

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Commandant van dienst (CvD)

Beschrijving van de functie

In dit document staan de kerntaken van de commandant van dienst (CvD) centraal. Voorafgaand aan de beschrijving van deze kerntaken wordt in deze inleiding aandacht besteed aan de positie van de commandant van dienst.

   
 

Positionering commandant van dienst

De commandant van dienst treedt op in de context van het multidisciplinair repressief optreden (vanaf GRIP 2) en kan daarin een van de twee onderstaande rollen vervullen:

1. Operationeel leider van het regionaal operationeel team, hierna ROT genoemd. Hij 1 heeft in deze rol de leiding over de bestrijding van het incident en de effecten van het incident op de omgeving. Daarnaast treedt hij in voorkomende gevallen op als intermediair tussen het ROT en het beleidsteam (BT) (vanaf GRIP 3).

2. Adviseur van de burgemeester in het BT namens de brandweer. De commandant van dienst vertaalt de informatie over het incident en de incidentbestrijding vanuit het tactisch niveau (ROT) naar het strategisch niveau van het BT.

   
 

De twee rollen brengen verschillende verantwoordelijkheden met zich mee en vereisen andere competenties.

   
 

In de beschrijving van de functie en bijbehorende kerntaken op de volgende pagina’s gaan we uit van de volgende rolverdeling:

   
 

Commandant van dienst:

– operationeel leider (OT)

– adviseur namens de brandweer in BT

   
 

HOVD:

– leider COPI

– hoofd sectie brandweer in OT

– compagniescommandant

   
 

OVD:

– leider dagelijkse incidentbestrijding

– pelotonscommandant

– brandweervertegenwoordiger in het COPI

1 Daar waar hij staat, kan ook zij gelezen worden.

2.1. Kerntaken

De kerntaken van de commandant van dienst liggen in het verlengde van de hiervoor geschetste rollen. Bij de beschrijving van de kerntaken is rekening gehouden met de beschrijving van de Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijding Procedure (GRIP).

Kerntaak 1:. Optreden als operationeel leider ROT

De commandant van dienst treedt op als operationeel leider (OL) en geeft in die rol leiding aan de multidisciplinaire samenwerking in het ROT. Hij is verantwoordelijk voor het multidisciplinair aanpakken van de gevolgen van het incident. Hij vertaalt de tactische informatie waar nodig naar strategische beslispunten en treedt in voorkomende gevallen namens het OT op als adviseur naar het bestuur/de burgemeester (BT). Vanaf GRIP 3 is de OL verantwoordelijk voor het samenstellen van realistische multidisciplinair samengestelde scenario’s, heldere adviezen en beslispunten voor het BT.

Kerntaak 2:. Adviseren van de burgemeester in het beleidsteam

Als lid van het beleidsteam (BT) adviseert de commandant van dienst de burgemeester vanuit multidisciplinair perspectief over strategisch, politiek of bestuurlijk te nemen beslissingen.

Op de volgende pagina’s worden de kerntaken nader uitgewerkt aan de hand van activiteiten en beoordelingscriteria.

Functie: CvD

 

Kerntaken

Organisatie

Omgeving

Analyseren

Plannen, organiseren en coördineren

Politiek Bestuurlijk inzicht

Communiceren

Daadkracht

Inleven

Leiderschap

Maatschappelijk georiënteerd

Samenwerken

Optreden als operationeel leider ROT

3

3

3

3

3

3

2

 

3

Adviseren van de burgemeester in het beleidsteam

3

 

3

3

3

3

 

2

2

Vakgebieden

Professie

Niveau

Basis (1)

Overdracht (2)

Expert (3)

Incidentbestrijding

   

x

Risico’s en veiligheid

   

x

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1:. Optreden als operationeel leider ROT

Werkzaamheden

  • Vervult de rol van technisch voorzitter in het ROT.

  • Geeft leiding aan de multidisciplinaire beeld-, oordeels- en besluitvorming.

  • Bewaakt de voortgang en afstemming van het totale proces van de crisisbestrijding.

  • Stuurt het proces van informatievergaring aan (vraagt het COPI om situatierapporten, levert schriftelijke situatierapporten aan bij het BT).

  • Is verantwoordelijk voor de totale incidentbestrijding bij een GRIP-2-incident.

  • Zorgt voor heldere advisering aan en legt overwogen beslispunten voor aan het BT vanaf GRIP 3 en hoger.

  • Anticipeert op de ontwikkeling van het incident (scenariodenken) en stemt met het BT te nemen beleidsbeslissingen af.

  • Informeert en adviseert gevraagd en ongevraagd het BT, dan wel de burgemeester.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Analyseren (3)

  • Plannen, organiseren en coördineren (3)

  • Politiek bestuurlijk inzicht (3)

  • Communiceren (3)

  • Daadkracht (3)

  • Inleven (3)

  • Leiderschap (2)

  • Samenwerken (3)

Kerntaak 2:. Adviseren van de burgemeester in het beleidsteam

Werkzaamheden

  • Vormt met de deelnemers aan het BT een gemeenschappelijk beeld van het incident en draagt bij aan oordeelsvorming en besluitvorming.

  • Adviseert de burgemeester vanuit multidisciplinair perspectief over strategisch, politiek of bestuurlijk te nemen beslissingen.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Analyseren (3)

  • Politiek bestuurlijk inzicht (3)

  • Communiceren (3)

  • Daadkracht (3)

  • Inleven (3)

  • Maatschappelijk georiënteerd (2)

  • Samenwerken (2)

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement g. Functie controleur brandpreventie

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Controleur brandpreventie

Beschrijving van de functie

De controleur brandpreventie voert werkzaamheden uit op het gebied van brandpreventie. Hij maakt deel uit van het cluster preventie en werkt onder supervisie van de specialist brandpreventie en/of de medewerker brandpreventie.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Controleren

De controleur brandpreventie controleert het brandveilig gebruik aan de hand van de gebruiksvoorwaarden uit het Gebruiksbesluit en handelt klachten af.

Kerntaak 2:. Rapporteren

De controleur brandpreventie rapporteert na locatiebezoek aan de leidinggevende en de gebruiker. Hij rapporteert klachten aan de leidinggevende.

Kerntaak 3:. Geven van voorlichting

De controleur brandpreventie geeft situatiespecifieke voorlichting over gebruiksvoorwaarden met betrekking tot de brandveiligheid.

Functie: controleur brandpreventie

Kerntaken

Organisatie

Omgeving

 

Oordelen

Analyseren

Mondeling communiceren

Flexibel

Onafhankelijk

Controleren

1

1

   

1

Rapporteren

   

1

 

1

Geven van voorlichting

   

1

1

 

Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de controleur brandpreventie vastgesteld.

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Controleren

Werkzaamheden

  • Controleert het brandveilig gebruik van bouwwerken en inrichtingen.

  • Handelt meldingen en vragen op het gebied van brandveilig gebruik af.

  • Voert zonodig hercontroles uit.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Oordelen (1)

  • Analyseren (1)

  • Onafhankelijk (1)

Beoordelingscriteria

  • Heeft kennis van de geldende regelgeving (Gebruiksbesluit).

  • Voert de controles uit volgens de van toepassing zijnde procedure.

  • Is in staat om zijn werkzaamheden efficiënt te plannen, effectief uit te voeren en tijdig capaciteitsproblemen te signaleren.

  • Gaat respectvol om met gebruikers van het te controleren object.

  • Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.

Kerntaak 2:. Rapporteren

Werkzaamheden

  • Maakt rapportages naar aanleiding van controles.

  • Maakt rapportages als reactie op meldingen en vragen.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Mondeling communiceren (1)

  • Onafhankelijk (1)

Beoordelingscriteria

  • Is in staat om tijdig een helder, compleet en inhoudelijk goed controlerapport op te stellen.

  • Kan ordelijk, verzorgd en systematisch werken.

  • Is in staat om efficiënt te plannen en effectief uit te voeren.

  • Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.

Kerntaak 3:. Geven van voorlichting

Werkzaamheden

  • Geeft voorlichting naar aanleiding van een controle op brandveilig gebruik (situatiespecifiek).

  • Assisteert bij het geven van voorlichting op het gebied van de eigen kerntaak.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Mondeling communiceren (1)

  • Flexibel (1)

Beoordelingscriteria

  • Is in staat om een korte mondelinge presentatie te verzorgen.

  • Is in staat om doel- en doelgroepgerichte informatie te geven.

  • Is communicatief vaardig.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement h. Functie docent

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Docent

Beschrijving van de functie: De docent:

  • 1. verzorgt lessen of lescycli binnen leergangen voor brandweerfuncties tot en met functieniveau MBO. Dat is zijn hoofdwerkomgeving. Hij treedt op als onafhankelijk en objectief beoordelaar. Daarnaast kan hij worden ingezet voor leeractiviteiten binnen vakbekwaam blijven. Pedagogisch-didactisch kan de docent les overstijgend en integraal werken aan de ontwikkeling en het leren van deelnemers en van groepen deelnemers. In vakhoudelijke zin beschikt de docent over kennis en ervaring op het niveau van een leergang of cluster van leergangen. Daarnaast beschikt hij over de aanvullende bevoegdheid om zijn lessen te verzorgen wanneer daar sprake van is (bijvoorbeeld WRM-gecertificeerd voor de opleiding chauffeur).

  • 2. is werkzaam in een regionale werkomgeving (een veiligheidsregio) dan wel in een bovenregionale werkomgeving (een opleidingsinstituut).

  • 3. rapporteert aan degene(n) die verantwoordelijk is (zijn) voor de vakbekwaamheid van het personeel dat werkzaam is bij een veiligheidsregio dan wel bij een opleidingsinstituut. Hij kan een of meerdere instructeurs inzetten voor het uitvoeren van afgebakende lessen of lesonderdelen binnen een leergang. Hiermee kent de docent een coördinerende en begeleidende rol bij een leergang; hij selecteert, instrueert, begeleidt, observeert en evalueert instructeurs bij hun taakuitoefening. Daarnaast kent de docent een adviserende rol; op basis van evaluaties en ervaringen van zichzelf en instructeurs van een leergang adviseert hij de organisatie over mogelijke verbeteringen binnen de leergang. Hij borgt in samenwerking met de trajectbegeleiders en leerwerkplekbegeleiders de aansluiting van het leren bij het opleidingsinstituut en het leren in de praktijk (op de leerwerkplek).

  • 4. moet binnen verschillende culturen/disciplines en op verschillende niveaus kunnen samenwerken.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. didactisch handelen

Voorbereiden, verzorgen en evalueren van activerend onderwijs afgestemd op het naar in werksituaties vereiste gedrag.

Kerntaak 2:. coachen en begeleiden van deelnemers en instructeurs

Coachen en begeleiden van deelnemers in relatie tot studievoortgang, leerproces en leerproblematiek. Coachen en begeleiden van instructeurs bij hun taakuitoefening.

Kerntaak 3:. begeleiden van toetsmomenten

Verzorgen van formatieve toetsen en uitvoeren van toetsmomenten als objectief beoordelaar.

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Analyseren

Innoveren en creativiteit

Oordelen

Resultaatgericht

Flexibel

(taakgericht)

Leiderschap

Inleven

Mondeling communiceren

Leren en reflecteren

     

didactisch handelen

2

2

 

2

2

2

2

2

2

     

coachen en begeleiden van deelnemers en instructeurs

           

2

2

2

     

begeleiden van toetsmomenten

2

 

2

       

2

       

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. didactisch handelen

Voorbereiden, verzorgen en evalueren van activerend onderwijs afgestemd op het naar in werksituaties vereiste gedrag.

Werkzaamheden:

  • Systematisch voorbereiden van het onderwijs volgens de basisprincipes van de didactiek en het vertalen van de vakinhoud naar lesplannen.

  • Verzorgen van activerend onderwijs door het toepassen van onderwijskundige concepten, didactische modellen en (digitale) leermiddelen en -materialen.

  • Creëren van een optimaal leerklimaat waarin geloof in eigen kunnen en positieve relaties binnen de deelnemersgroep kenmerkend zijn.

  • Verzamelen en analyseren van informatie op verschillende evaluatieniveaus om desgewenst het onderwijs (inhoud, opzet en vorm) bij te stellen.

Kerntaak 2:. coachen en begeleiden van deelnemers en instructeurs

Coachen en begeleiden van deelnemers in relatie tot studievoortgang, leerproces en leerproblematiek. Coachen en begeleiden van instructeurs bij hun taakuitoefening.

Werkzaamheden:

  • Sturen en begeleiden van groepsprocessen tijdens de leergang.

  • Coachen van individuele deelnemers in hun leerproces en eventuele leerproblematiek.

  • Coachen en begeleiden van instructeurs bij hun taakuitoefening.

Kerntaak 3:. begeleiden van toetsmomenten

Verzorgen van formatieve toetsen en uitvoeren van toetsmomenten als objectief beoordelaar.

Werkzaamheden:

  • Ontwikkelen, afnemen en beoordelen van formatieve toetsmomenten.

  • Optreden als beoordelaar waarbij aan de hand van beoordelingscriteria een objectieve en onafhankelijke beoordeling voorzien van een schriftelijke en een mondeling beargumenteerde feedback wordt gegeven.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement i. Functie duikploegleider

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: duikploegleider

Beschrijving van de functie: De duikploegleider:

  • 1. heeft taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden tijdens de specialistische ondersteuning bij waterongevallen en het oefenen hiervan. Hij geeft leiding aan een duikploeg, die verder minimaal bestaat uit een reddingsduiker, reserveduiker en een assistent-duikploeg. De (oefen)situatie ter plaatse is bepalend voor de uit te voeren taak. De duikploegleider maakt voor spoedeisende situaties een mentaal inzetplan en voor oefeningen en niet-spoedeisende situaties een schriftelijk werkplan. Hij brieft de duikploeg.

    De aard van het waterongeval, bepaalt of de duikploegleider zich concentreert op het duiktechnische gedeelte of zich bezig houdt met de coördinatie van de duikwerkzaamheden. Hij stemt zijn werkzaamheden af met de bevelvoerder van een tankautospuit en andere brandweereenheden ter plaatse. Bij een oefening werkt de duikploegleider zelfstandig.

  • 2. verricht zijn werkzaamheden binnen de brandweerorganisatie van de veiligheidsregio. Hij voert zijn werkzaamheden voor het grootste deel uit op de plaats van het incident of de oefening, ongeacht het tijdstip van de dag. Hij hanteert de bepakking van de waterongevallenwagen.

  • 3. heeft zowel een leidinggevende als uitvoerende functie. Hij functioneert bij een incident als partieel leidinggevende onder de operationele leiding van de bevelvoerder. De duikploegleider bepaalt of een duikinzet uitgevoerd wordt. Hij is verantwoordelijk voor het monitoren van de veiligheid tijdens de bestrijding van waterongevallen en het oefenen hiervoor. Hij werkt volgens (veiligheids)procedures en werkafspraken. De duikploegleider werkt samen met de bevelvoerder van de tankautospuit en andere brandweereenheden.

  • 4. heeft variërende werkzaamheden die in wisselende en van tevoren niet bekende situaties moeten worden toegepast. De duikploegleider moet onder tijdsdruk een mentaal inzetplan kunnen maken. De duikploegleider moet kunnen schakelen van het ene naar het andere scenario. Bij omschakelen van een spoedeisende naar een niet-spoedeisende situatie moet hij een (nieuw) schriftelijk werkplan maken en monitoren. Hij is verantwoordelijk voor het aansturen van duikmedische begeleiding. Hij is verantwoordelijk voor de veiligheid en stimuleert het veiligheidsbewustzijn van de duikploeg.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: uitrukken naar het incident

De duikploegleider rukt samen met de rest van de duikploeg uit naar het incident. Hij maakt een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident en selecteert het van toepassing zijnde scenario. Hij schaalt indien nodig met extra duikploegen op en adviseert de bevelvoerder of officier van dienst ten aanzien van de overige ondersteunende eenheden. De duikploegleider ziet toe op de fysieke en mentale conditie van de duikploeg.

Kerntaak 2: verkennen van het incident

De duikploegleider analyseert en beoordeelt de risico’s en gevaarsituaties die de veiligheid van de brandweerduiker en slachtoffer(s) kunnen bedreigen. Hij bereidt de duikarbeid voor. Hij maakt voor spoedeisende situaties een mentaal inzetplan en voor niet-spoedeisende situaties een schriftelijk werkplan en brieft de duikploeg. De duikploegleider bepaalt de grootte en vorm van het zoekgebied en de toe te passen zoekmethode(n). Hij zorgt ervoor dat alle veiligheidsmaatregelen op de duiklocatie genomen worden.

Kerntaak 3: bestrijden van het incident

De duikploegleider geeft leiding aan de technische uitvoering van de duikarbeid door een duikploeg. Als signaalhouder communiceert hij met de reddingsduiker te water met behulp van een seinlijn en communicatieapparatuur. Wanneer hij niet zelf signaalhouder is, communiceert hij met de signaalhouder. Hij bewaakt de duikdiepte, het luchtverbruik en de duiktijd van de duiker(s) (het duikschema). De duikploegleider schakelt indien nodig tussen scenario’s en maakt daarbij voor spoedeisende situaties een (nieuw) mentaal inzetplan en voor niet-spoedeisende situaties een (nieuw) schriftelijk werkplan. In een noodsituatie geeft hij leiding aan de uitvoering van de noodprocedure. De duikploegleider draagt het slachtoffer over aan de bevelvoerder van de tankautospuit. Hij organiseert de eerste medische hulp aan een duiker in nood. Hij stuurt het duikmedisch handelen aan. In gevallen waarbij acuut gevaar bestaat voor het milieu of voor de scheepvaart geeft de duikploegleider leiding aan het opsporen en bergen van objecten.

De duikploegleider geeft leiding aan een oppervlakteredding als deze wordt uitgevoerd door de duikploeg.

Kerntaak 4: herstellen na incident

De duikploegleider is verantwoordelijk voor de nazorg aan de duikploeg, duikuitrusting en waterongevallenwagen. Tijdens inzetten neemt hij het optreden van de duikploeg waar en geeft op een gepast moment feedback. Na afloop van de inzet voert hij een evaluatiegesprek met de ploegleden over de inzet. Als het een schokkende gebeurtenis betreft organiseert hij personele nazorg. Hij registreert de noodzakelijke gegevens van een inzet in zijn duiklogboek en laat dit aftekenen. Hij controleert en tekent het door de duiker(s) zelf ingevulde duiklogboek af.

Kerntaak 5: leidinggeven aan oefenen

De duikploegleider leidt oefeningen van de duikploeg. Hij maakt voor oefeningen een schriftelijk werkplan en brieft de duikploeg. Tijdens oefeningen neemt hij het optreden van de duikploeg waar en geeft op een gepast moment feedback.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: uitrukken naar het incident

Werkzaamheden:

  • > Verzamelt informatie en vormt zich een beeld van het incident.

  • > Maakt een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident.

  • > Selecteert het van toepassing zijnde scenario.

  • > Adviseert de bevelvoerder of officier van dienst ten aanzien van de opschaling.

  • > Bereidt zich mentaal voor.

Keuzes en dilemma’s

  • > De duikploegleider moet zich voorbereiden op zeer uiteenlopende incidenten.

  • > De duikploegleider moet gevaren voor de fysieke en mentale conditie, zoals angst, binnen de duikploeg herkennen en erop anticiperen.

Kerntaak 2: verkennen van het incident

Werkzaamheden:

  • > Maakt ter plaatse contact met de bevelvoerder en verzamelt informatie om het beeld van het incident compleet te maken.

  • > Herkent en beoordeelt de risico’s en (indirecte) gevaarsituaties die die de veiligheid van de brandweerweerduiker en slachtoffer(s) kunnen bedreigen.

  • > Gebruikt bereikbaarheids- en waterkaarten.

  • > Maakt op basis van de verzamelde informatie, het scenario en de beschikbare inzetprocedures een last-minute risicoanalyse en integreert dit bij niet-spoedeisende situaties in een schriftelijk werkplan en bij spoedeisende situaties in een mentaal inzetplan.

  • > Verzorgt een heldere briefing naar de duikploeg.

  • > Voert de laatste controle uit en ziet erop toe dat alle benodigde veiligheidsmaatregelen op de kant genomen zijn.

  • > Werkt samen met collega-duikploegleden, de bemanning van de tankautospuit en andere brandweereenheden ter plaatse.

Keuzes en dilemma’s

  • > De duikploegleider weegt de verwachte resultaten van de opdracht(en) af tegen de risico’s t.a.v. de eigen veiligheid en gezondheid van de brandweerduiker(s).

  • > De duikploegleider besluit ondanks interne en externe druk een duik niet starten of af te breken indien de risico’s t.a.v. de eigen veiligheid en gezondheid van de brandweerduikers te groot zijn.

Kerntaak 3: bestrijden van het incident

Werkzaamheden

  • > Geeft leiding aan de uitvoering van het duiken van een duikploeg.

  • > Monitort de kwaliteit, voortgang en het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen, schakelt zo nodig en stelt in spoedeisende situaties het mentaal inzetplan en niet-spoedeisende situaties het schriftelijk werkplan bij.

  • > Bewaakt de veiligheid van de duiker(s) door (in)directe gevaren te herkennen en daarop te anticiperen.

  • > Communiceert met de duikers te water met behulp van een seinlijn en communicatieapparatuur of via de signaalhouder.

  • > Ziet toe op de uitvoering van de zoekmethode, inzet- en noodprocedure en breekt de inzet, indien nodig, af.

  • > Zorgt dat het slachtoffer op een verantwoorde wijze op de kant wordt gebracht en aan bevelvoerder en de ambulance overgedragen wordt.

  • > Zorgt dat duiker in nood op een verantwoorde wijze op de kant wordt gebracht en de behandeling wordt opgestart.

  • > Zorgt dat de duiker in nood overgedragen wordt aan de ambulance.

  • > Bewaakt duikschema inclusief het gevolgde decompressieverloop, luchtverbruik en de duiktijd van de duiker bewaakt de duikdiepte, het luchtverbruik en de duiktijd van de duiker(s) (het duikschema).

  • > Adviseert de bevelvoerder of OvD over op- of afschaling.

  • > Werkt samen met de bemanning van de tankautospuit, andere brandweereenheden en ketenpartners ter plaatse.

Keuzes en dilemma’s

  • > De duikploegleider concentreert zich in stressvolle situaties (onder tijdsdruk) op de inzet van de duikers.

  • > De duikploegleider weegt de benodigde snelheid van handelen af tegen de zorgvuldigheid en veiligheid van de duikploeg.

  • > De duikploegleider moet op een schakelmoment van een spoedeisende naar een niet-spoedeisende inzet, de inzet in het geheel heroverwegen en zich niet laten beïnvloeden door externe of interne druk.

Kerntaak 4: herstellen na het incident

Werkzaamheden:

  • > Organiseert de nazorg aan de ingezette duikploeg, materiaal en materieel.

  • > Geeft opdracht tot het reinigen en indien van toepassing ontsmetten en aanvullen van persoonlijke duikuitrustingsstukken, ingezet materiaal en bepakkingsmiddelen conform WOD-SOE.

  • > Begeleidt het evaluatiegesprek met de ploegleden over de inzet en geeft en ontvangt feedback.

  • > Neemt na een traumatische ervaring onder begeleiding van de bevelvoerder, OvD of een collega van het bedrijfsopvangteam deel aan een nazorggesprek met de betrokken hulpverleners.

  • > Registreert de noodzakelijke (evaluatie)gegevens in het eigen duiklogboek en laat dit aftekenen.

  • > Controleert het logboek van de duikers op volledigheid en/of onlogische gegevens en tekent dit af.

  • > Maakt indien nodig een (bijna) ongevallenrapportage.

  • > Zorgt dat inzetten met een meldingsplicht binnen 48 uur gemeld wordt bij de Inspectie SZW.

Keuzes en dilemma’s

  • > De duikploegleider moet kunnen omgaan met traumatische omstandigheden.

  • > De duikploegleider moet de noodzaak van nazorg voor de duikploeg inschatten.

Kerntaak 5: leidinggeven aan oefeningen

Werkzaamheden:

  • > Zorgt dat oefeningen met een meldingsplicht minimaal 5 werkdagen van tevoren aangemeld worden bij de Inspectie SZW.

  • > Bereidt de duikoefening voor.

  • > Maakt een schriftelijk werkplan.

  • > Verzorgt een heldere briefing naar de duikploeg.

  • > Geeft leiding aan de uitvoering van de oefening door de duikploeg.

  • > Neemt het optreden van de duikploeg waar en geeft op een gepast moment feedback.

Keuzes en dilemma’s

  • > De duikploegleider moet schakelen tussen twee rollen; duikploegleider en oefenleider en/of deze gelijktijdig uitvoeren.

  • > De duikploegleider moet een afweging maken tussen de beschikbaarheid van personeel en middelen en het realiseren van gestelde oefendoelen.

4.1. Competenties

Competentie: leidinggeven

Niveau C (bijsturen)

  • Geeft regelmatig feedback ten aanzien van de uitvoering.

  • Stuurt medewerkers bij wanneer de situatie daar om vraagt.

  • Motiveert medewerkers om taken tot een goed einde te brengen.

  • Biedt houvast bij de uitvoer van taken, door bijvoorbeeld passende handvaten aan te reiken.

  • Geeft prioriteiten duidelijk aan.

Competentie: analytisch vermogen

Niveau C (overzicht houden)

  • Doorziet de kern van problemen.

  • Onderscheidt hoofd en bijzaken in een probleem.

  • Geeft aan welke informatie ontbreekt om tot een goede analyse te komen.

  • Trekt gegronde conclusies uit beschikbare informatie.

Competentie: besluitvaardigheid

Niveau D (besluiten)

  • Neemt besluiten binnen eigen werkterrein en motiveert deze.

  • Neemt beslissingen op basis van eerdere ervaringen en relevante informatie waarbij de gevolgen van de beslissingen bekend zijn.

  • Neemt beslissingen op basis van heldere feiten.

  • Overziet de gevolgen van beslissingen voor het eigen werk.

Competentie: stressbestendigheid

Niveau C (voorbeeld zijn)

  • Geeft bij tijdsdruk of tegenslag weloverwogen prioriteit aan aspecten van het eigen werk en blijft doeltreffend handelen.

  • Is een voorbeeld voor anderen door rustig en adequaat optreden.

  • Ziet het betrekkelijke in van tegenwerpingen en laat zich hierdoor niet meeslepen in emotionele meningsverschillen.

  • Bewaart de kalmte wanneer de situatie uit de hand dreigt te lopen.

  • Toont zich niet snel gespannen op het werk.

Competentie: verantwoordelijkheid

Niveau D (nakomen)

  • Komt afspraken na.

  • Is aanspreekbaar op gemaakte afspraken.

  • Voelt en toont zich medeverantwoordelijk voor (de gevolgen van) de activiteiten die worden uitgevoerd door het organisatieonderdeel.

  • Neemt verantwoordelijkheid indien taken veranderen.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement j. Functie gaspakdrager

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: gaspakdrager

Beschrijving van de functie: De gaspakdrager:

  • 1. werkt samen met de leden van een specialistische IBGS eenheid bij de bestrijding van een incident onder leiding van een inzetleider en ontsmettingsleider. Hij heeft binnen de brandweereenheid een specifieke taak. De gaspakdrager hanteert de middelen die nodig zijn tijdens de inzet.

  • 2. heeft een uitvoerende rol van aard. De gaspakdrager verricht werkzaamheden op het gebied van incidentbestrijding gevaarlijke stoffen. Dit gebeurt volgens vaste procedures. Hij maakt deel uit van een specialistische eenheid voor de bestrijding van incidenten met gevaarlijke stoffen. Een gaspakdrager voert opdrachten uit van de inzetleider en ontsmettingsleider en meldt bevindingen altijd aan de inzetleider. Indien omstandigheden dit vragen, handelt hij – onder verantwoordelijkheid van de inzetleider en/of ontsmettingsleider – op eigen initiatief.

  • 3. De werkzaamheden variëren en moeten in wisselende en van tevoren niet bekende situaties worden toegepast. Hierbij kan het in beperkte mate nodig zijn van procedures af te wijken en creatief een oplossing te zoeken binnen de gestelde kaders, zonder dat de veiligheid in het geding komt en het beoogde resultaat wordt behaald.

    Tevens is de gaspakdrager verantwoordelijk voor het bijhouden van zijn vakinhoudelijke competenties.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: uitruk naar en verkenning van het incident

De gaspakdrager maakt op juiste en doeltreffende wijze gebruik van de door de inzetleider (op advies van OvD/AGS) geselecteerde beschermingsmiddelen en controleert deze. Hij voert, op veilige wijze en volgens geldende procedures, een verkenning uit met een collega gaspakdrager. De gaspakdrager voert metingen, monstername en waarnemingen uit in het brongebied van het incident en draagt de resultaten over aan de inzetleider.

Kerntaak 2: bestrijden van het incident

De gaspakdrager voert stabiliserende, bronbestrijdings- en effectbeperkende werkzaamheden uit in diverse situaties die het optreden in gaspak noodzakelijk kunnen maken. In voorkomende gevallen bergt en/of redt hij slachtoffers. Bij een calamiteit redt hij zijn collega gaspakdrager.

Kerntaak 3: herstellen na het incident

De gaspakdrager werkt voor het ontsmetten samen met de basis ontsmettingseenheid (BOE). Hij draagt zorg voor een zorgvuldige behandeling en draagt bij aan de registratie van de door hem gebruikte middelen. Na afloop van de inzet neemt hij met de ploegleden deel aan de evaluatie van de inzet en na een traumatische ervaring aan een nazorggesprek.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: uitruk naar en verkenning van het incident

Werkzaamheden

  • > Controleert de aangewezen persoonlijke beschermingsmiddelen op compleetheid en fysieke beschadigingen en trekt deze aan volgens de geldende procedure

  • > Controleert en gebruikt de aangewezen meetapparatuur volgens de geldende procedures.

  • > Voert, volgens de geldende procedures, een verkenning uit met een collega gaspakdrager.

  • > Voert metingen, monstername en waarnemingen uit om de aard en omvang van het incident in te schatten.

  • > Schat de mogelijkheden voor een (nood)stabilisatie en bestrijding in.

  • > Draagt de resultaten van de verkenning over aan de inzetleider.

Keuzes en dilemma’s

  • > De eigen krachten doseren in verband met de fysieke belasting van de inzet en het te bereiken doel.

  • > Met beperkte bewegingsvrijheid en zintuigelijke waarneming de taak uitoefenen.

  • > Het afwegen van de (eigen) veiligheid ten opzichte van het verwachte resultaat van de inzet.

  • > Het afwegen van de benodigde snelheid van handelen versus de zorgvuldigheid en veiligheid.

  • > Het kunnen omgaan met een veranderende situatie en handelend optreden.

  • > Het overbrengen van de relevante informatie en/of waarnemingen aan de inzetleider.

Kerntaak 2: bestrijden van het incident

Werkzaamheden

  • > Voert (nood)stabiliserende, bronbestrijdings- en effectbeperkende werkzaamheden uit.

  • > Hanteert de benodigde gereedschappen en eenvoudige afdichtings- opvang- en absorptiemiddelen.

  • > Bergt en/of redt slachtoffers in diverse situaties.

  • > Redt zijn collega gaspakdrager bij een calamiteit;

    • Verwijdert het gaspak van de collega gaspakdrager

    • Voert eerste levensreddende handelingen uit

    • Vervoert de collega naar de basis ontsmettingseenheid (BOE).

  • > Treedt op als stand-by gaspakdrager.

Keuzes en dilemma’s

  • > De eigen krachten doseren in verband met de fysieke belasting van de inzet en het te bereiken doel.

  • > Met beperkte bewegingsvrijheid en zintuigelijke waarnemingen de taak uitoefenen.

  • > Het in overleg met de inzetleider afwegen van de (eigen) veiligheid ten opzichte van het verwachte resultaat van de inzet.

  • > Een afweging maken tussen het snel verwijderen van het gaspak bij de collega in nood of het niet verwijderen van het gaspak maar snel vervoeren van de collega naar de BOE.

  • > Het overbrengen van de relevante informatie en/of waarnemingen aan de inzetleider.

Kerntaak 3: herstellen na het incident

Werkzaamheden

  • > Werkt voor het ontsmetten samen met de basis ontsmettingseenheid (BOE) en houdt daarbij oog voor de collega gaspakdrager.

  • > Draagt zorg voor een zorgvuldige behandeling van de door hem gebruikte persoonlijke beschermingsmiddelen en overige middelen.

  • > Geeft de voor registratie relevante informatie door aan de inzetleider.

  • > Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.

  • > Neemt, na een traumatische ervaring, met de ploegleden deel aan een nazorggesprek.

Keuzes en dilemma’s

  • > Omgaan met traumatische omstandigheden.

  • > Kritisch kijken naar het eigen handelen in vaak chaotische omstandigheden.

4.1. Competenties

Competentie: stressbestendigheid

Niveau C (voorbeeld zijn)

  • Geeft bij tijdsdruk of tegenslag weloverwogen prioriteit aan aspecten van het eigen werk en blijft doeltreffend handelen.

  • Is een voorbeeld voor anderen door rustig en adequaat optreden.

  • Ziet het betrekkelijke in van tegenwerpingen en laat zich hierdoor niet meeslepen in emotionele meningsverschillen.

  • Bewaart de kalmte wanneer de situatie uit de hand dreigt te lopen.

  • Toont zich niet snel gespannen op het werk.

Competentie: samenwerken

Niveau C (terugkoppelen)

  • Geeft anderen ruimte om voor hun mening uit te komen en luistert goed.

  • Streeft gezamenlijke doelen na.

  • Koppelt op tijd terug.

  • Biedt gevraagd en ongevraagd hulp indien nodig.

  • Wisselt proactief argumenten, ideeën en informatie uit met anderen.

Competentie: zelfstandigheid

Niveau D (uitvoeren)

  • Verricht zonder hulp van anderen taken.

  • Vormt zich een eigen beeld van de situatie.

  • Vertrouwt op eigen kennis en ervaring.

  • Handelt zelfstandig maar volgens bepaalde procedures.

Competentie: nauwkeurigheid

Niveau D (kwaliteit bewaken)

  • Heeft oog voor kwaliteit maar ook kwantiteit van het werk.

  • Controleert het eigen werk op tekortkomingen en herstelt gemaakte fouten.

  • Verwerkt gegevens en/of verricht handelingen met een grote mate van precisie.

  • Werkt zorgvuldig.

Competentie: creativiteit

Niveau D (volgen)

  • Bedenkt binnen vaststaande voorschriften een eigen werkwijze.

  • Is vindingrijk qua oplossingen.

  • Bekijkt een vraagstuk van verschillende kanten.

  • Zoekt naar verbeteringen in het eigen werk als de situatie daar om vraagt.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement k. Functie hoofdofficier van dienst

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Hoofdofficier van dienst (HOvD)

Beschrijving van de functie: De hoofdofficier van dienst:

  • 1. kan twee rollen vervullen. Elke rol brengt verschillende verantwoordelijkheden met zich mee en vereist andere competenties. De twee rollen van de HOvD zijn als Taakcommandant Brandweer leiding geven aan brandweereenheden (pelotons) bij de bestrijding ter plaatse van het incident en als Algemeen Commandant Brandweerzorg het hebben, via het actiecentrum Brandweerzorg, van de leiding over de totale brandweerinzet die de bron- en effectbestrijding uitvoert en verantwoordelijk zijn voor het treffen van maatregelen in het effectgebied. Vanaf GRIP 2 neemt de Algemeen Commandant namens de brandweer deel aan het Regionaal Operationeel Team (ROT).

  • 2. werkt in de repressieve dienst van de overheidsbrandweer. Hij voert zijn werkzaamheden, afhankelijk van de rol, in verschillende omgevingen uit. In de rol van Taakcommandant Brandweer geeft de HOvD leiding aan grootschalige monodisciplinaire incidentbestrijding. Als Algemeen Commandant Brandweerzorg geeft de HOvD leiding aan het actiecentrum Brandweerzorg en neemt hij deel aan het ROT.

  • 3. is als Taakcommandant Brandweer de brandweerleiding ter plaatse. Hij kan in de maximaal opgeschaalde situatie de beschikking hebben over diverse Pelotonscommandanten die de eenheden aansturen, een Officier Verbindingen en Informatievoorziening, een Officier Logistiek en aanvullende ondersteuners en specialisten. Als Algemeen Commandant Brandweerzorg is hij de hoogst operationeel leidinggevende van de brandweer bij een incident, geeft hij leiding aan het actiecentrum Brandweerzorg en stuurt hij, afhankelijk van de aard en grootte van het incident, één of meerdere proceshoofden en adviseurs aan.

  • 4. geeft als Taakcommandant Brandweer leiding aan incidenten waarbij meerdere pelotons worden ingezet. Als Algemeen Commandant Brandweerzorg is hij verantwoordelijk voor de totale brandweerinzet en speelt hij in zijn planvorming en planvoorstellen in op de maatschappelijke impact en de politiek-bestuurlijke consequenties en brengt deze in het ROT overleg in (vanaf GRIP 2). De incidenten liggen op het gebied van grootschalige incidentbestrijding en rampenbestrijding. De persoon die aan het kwalificatieprofiel voldoet is direct inzetbaar als HOvD.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. Taakcommandant Brandweer*

De HOvD geeft als Taakcommandant Brandweer leiding aan brandweereenheden (pelotons) bij de bestrijding van het incident ter plaatse. Bij reguliere incidenten, geeft de Taakcommandant (afhankelijk van de situatie) sturing dan wel advies aan de Officier van Dienst (OvD) Brandweer ter plaatse. Bij grootschalige incidenten is de Taakcommandant (als Hoofd van de taakorganisatie Bron- en Emissiebestrijding, Grootschalige Redding of Grootschalige Ontsmetting) verantwoordelijk voor de bestrijding van het incident (in zijn inzetvak). Tevens kan de Taakcommandant plaatsnemen in het Commando Plaats Incident (CoPI).

Kerntaak 2:. Algemeen Commandant Brandweerzorg*

De HOvD geeft als Algemeen Commandant Brandweerzorg leiding aan de totale brandweerinzet die de bron- en effectbestrijding uitvoert. Hij doet dit door leiding te geven aan het actiecentrum Brandweerzorg waarvan de samenstelling op basis van de incidenttypering kan variëren. Hij neemt vanaf GRIP 2 namens de brandweer deel aan het ROT en draagt bij aan het treffen van multidisciplinaire maatregelen in het effectgebied.

  • * Welke rollen de HOvD in de praktijk uitvoert is een aangelegenheid van de organisatie waarin de HOvD werkzaam is en is afhankelijk van de ervaring van de functionaris (mono-multi, beginnend-ervaren).

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Accuraat

Stressbestendig

Samenwerken

Analyseren

Plannen, organiseren en coördineren

Politiek-bestuurlijk inzicht

Mondeling communiceren

Daadkracht

Inleven

Maatschappelijk georiënteerd

   

Taakcommandant Brandweer

3

3

3

3

3

1

2

3

2

2

   

Algemeen Commandant Brandweerzorg

3

3

3

3

3

2

2

3

2

2

   

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

Leiderschapsprofiel

Het brandweerveld heeft voor alle leiders op operationeel, tactisch en strategisch niveau zes rollen gedefinieerd. Aan de functie HOvD wordt het volgende leiderschapsprofiel toegekend: Tactisch leidinggevende. In supplement hh wordt dit profiel nader uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. Taakcommandant Brandweer

De HOvD geeft als Taakcommandant Brandweer leiding aan brandweereenheden (pelotons) bij de bestrijding van het incident ter plaatse. Bij reguliere incidenten, geeft de Taakcommandant (afhankelijk van de situatie) sturing dan wel advies aan de Officier van Dienst (OvD) Brandweer ter plaatse. Bij grootschalige incidenten is de Taakcommandant (als Hoofd van de taakorganisatie Bron- en Emissiebestrijding, Grootschalige Redding of Grootschalige Ontsmetting) verantwoordelijk voor de bestrijding van het incident (in zijn inzetvak). Tevens kan de Taakcommandant plaatsnemen in het CoPI.

Werkzaamheden:

  • Geeft bij reguliere incidenten (afhankelijk van de situatie) sturing dan wel advies aan de OvD Brandweer ter plaatse van het incident.

  • Maakt een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het inzetvak en vormt daardoor een correct totaalbeeld van de situatie.

  • Vertaalt de opdracht tijdig naar een inzetplan waarin de ontwikkeling en mogelijke veranderingen van het incident zijn meegenomen.

  • Maakt een inzetplan voor het inzetvak, vertaalt dit naar inzetdoelen en/of inzetvakken van brandweerpelotons.

  • Stuurt de pelotonscommandanten in het inzetvak aan door middel van duidelijke en uitvoerbare bevelen.

  • Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zo nodig bij.

  • Vraagt indien nodig om bijstand.

  • Levert een bijdrage aan het multidisciplinaire informatiemanagement.

  • Stemt af met de naastgelegen inzetvakken, rekening houdend met schaarste in beschikbare menskracht en middelen.

  • Bewaakt de samenwerking met de overige disciplines in zijn vak.

  • Kan als functionaris namens de Brandweer plaatsnemen in het CoPI.

  • Evalueert het optreden met het doel hiervan te leren.

  • Draagt zorg voor het acuut waarschuwen van de bevolking.

  • Organiseert nazorg aan het personeel.

  • Neemt maatregelen om de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten, de bevolking en derden optimaal te waarborgen.

Kerntaak 2:. Algemeen Commandant Brandweerzorg

De HOvD geeft als Algemeen Commandant Brandweerzorg leiding aan de totale brandweerinzet die de bron- en effectbestrijding uitvoert. Hij doet dit door leiding te geven aan het actiecentrum Brandweerzorg waarvan de samenstelling op basis van de incidenttypering kan variëren. Hij neemt vanaf GRIP 2 namens de brandweer deel aan het ROT en draagt bij aan het treffen van multidisciplinaire maatregelen in het effectgebied.

Werkzaamheden:

  • Vormt samen met de Algemeen Commandanten van andere disciplines en diensten, de Informatiemanager, de Communicatieadviseur en de Operationeel Leider het ROT en stemt hierin de multidisciplinaire maatregelen in het effectgebied af.

  • Verstrekt gestructureerd, eenduidig en kernachtig informatie en vormt met de deelnemers aan het ROT een gemeenschappelijk beeld van het incident.

  • Geeft in het ROT een advies omtrent de scheiding van bron- en effectgebied na afstemming met de Taakcommandant Brandweer in het CoPI.

  • Treft monodisciplinaire maatregelen (geeft efficiënt en effectief leiding aan de totale brandweerinzet in het bron- en effectgebied).

  • Draagt zorg voor de organisatie en uitvoering van en geeft leiding aan het actiecentrum Brandweerzorg.

  • Levert een bijdrage aan het multidisciplinaire advies aan het Beleidsteam.

  • Informeert en adviseert de brandweeradviseur in het Beleidsteam.

  • Zorgt (eventueel via het Hoofd Informatie (HIN) Brandweer) voor een actueel en geverifieerd monodisciplinair beeld ten behoeve van het multidisciplinaire informatiemanagement.

  • Draagt in afstemming met de Communicatieadviseur ROT, indien nodig, zorg voor het waarschuwen/informeren van de bevolking.

  • Neemt maatregelen om de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten, de bevolking en derden optimaal te waarborgen.

  • Stemt de maatregelen op het gebied van brandweerzorg af met andere overheden en externe partners.

  • Draagt zorg voor de overdracht naar de reguliere organisatie van de incidentgemeente na afschaling.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement l. Functie instructeur

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Instructeur

Beschrijving van de functie: De instructeur:

  • 1. verzorgt afgebakende lessen of lesonderdelen binnen leergangen voor brandweerfuncties tot en met functieniveau MBO. Dat is zijn hoofdwerkomgeving. Hij treedt op als onafhankelijk en objectief beoordelaar. Daarnaast kan hij worden ingezet voor leeractiviteiten binnen vakbekwaam blijven. Pedagogisch-didactisch kan de instructeur het leren van complexe kennis en vaardigheden door deelnemers en groepen begeleiden binnen een afgebakende context. In vakinhoudelijke zin beschikt de instructeur over kennis en ervaring op het niveau van een thema zoals brandbestrijding, incidentbestrijding gevaarlijke stoffen of een specialistische functie zoals chauffeur. Daarnaast beschikt hij over aanvullende bevoegdheid om zijn lessen te verzorgen wanneer daar sprake van is (bijvoorbeeld WRM-gecertificeerd voor de opleiding chauffeur).

  • 2. is werkzaam in een regionale werkomgeving (een veiligheidsregio) dan wel in een bovenregionale werkomgeving (een opleidingsinstituut).

  • 3. voert onder verantwoordelijkheid van een docent afgebakende lessen of lesonderdelen uit, aansluitend op zijn eigen vakinhoudelijke expertise. Een instructeur borgt in samenwerking met zijn collega-instructeurs en onder verantwoordelijkheid van de docent, de kwaliteit van (onderdelen van) een leergang. Hij kent in deze een signalerende rol waarin hij evaluatieresultaten en eigen ervaringen die vragen om aanpassingen binnen (onderdelen van) de leergang en/of begeleidingsactiviteiten, aan de docent rapporteert.

  • 4. moet binnen verschillende culturen/disciplines en op verschillende niveaus kunnen samenwerken.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. didactisch handelen*

Voorbereiden, verzorgen en evalueren van activerend onderwijs afgestemd op het naar in werksituaties vereiste gedrag.

Kerntaak 2:. begeleiden van deelnemers in hun leerproces*

Begeleiden van deelnemers bij de uitvoering van leeractiviteiten.

Kerntaak 3:. begeleiden van toetsmomenten*

Verzorgen van formatieve toetsen en uitvoeren van toetsmomenten als objectief beoordelaar.

  • * Welke taken de instructeur in de praktijk uitvoert is afhankelijk van de organisatie en/of afdeling waarin hij werkzaam is en de ervaring van de functionaris (mono-multi, beginnend-ervaren).

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Innoveren en creativiteit

Oordelen

Resultaatgericht

Flexibel

(taakgericht) Leiderschap

Inleven

Mondeling communiceren

Leren en reflecteren

       

didactisch handelen

1

1

1

1

1

1

1

1

       

begeleiden van deelnemers in hun leerproces

         

1

1

1

       

begeleiden van toetsmomenten

 

1

       

1

         

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. didactisch handelen

Voorbereiden, verzorgen en evalueren van activerend onderwijs afgestemd op het naar in werksituaties vereiste gedrag.

Werkzaamheden:

  • Systematisch voorbereiden van het onderwijs aan de hand van een aanwezig lesplan.

  • Verzorgen van activerend onderwijs door het toepassen van onderwijskundige concepten, didactische modellen en (digitale) leermiddelen en -materialen met het lesplan als leidraad.

  • Creëren van een optimaal leerklimaat waarin geloof in eigen kunnen en positieve relaties binnen de deelnemersgroep kenmerkend zijn.

  • Evalueren van de leeractiviteiten met de deelnemers en rapporteren van de bevindingen aan de verantwoordelijke docent.

Kerntaak 2:. begeleiden van deelnemers in hun leerproces

Begeleiden van deelnemers bij de uitvoering van leeractiviteiten.

Werkzaamheden:

  • Sturen en begeleiden van groepsprocessen tijdens de leergang.

  • Geven van feedback aan de deelnemer(s) tijdens de uitvoering van leeractiviteiten.

  • Signaleren en rapporteren van leer- en/of motivatieproblemen aan de verantwoordelijke docent.

Kerntaak 3:. begeleiden van toetsmomenten

Verzorgen van formatieve toetsen en uitvoeren van toetsmomenten als objectief beoordelaar.

Werkzaamheden:

  • Afnemen en beoordelen van formatieve toetsmomenten.

  • Signaleren en rapporteren van geconstateerde hiaten in kennis en/of kunde aan de verantwoordelijke docent/leidinggevende.

  • Optreden als beoordelaar waarbij aan de hand van beoordelingscriteria een objectieve en onafhankelijke beoordeling voorzien van schriftelijke en mondelinge beargumenteerde feedback wordt gegeven.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement m. Functie manager veiligheid

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Manager veiligheid

Beschrijving van de functie

Met de benaming manager veiligheid doelen we op een leidinggevende die op strategisch niveau werkt. Deze niveauaanduiding betekent dat het accent in zijn 1 werkzaamheden ligt in de ontwikkeling van beleid op de middellange termijn; hij overziet een meerjarencyclus van 4 jaar.

   
 

De manager veiligheid heeft zitting in het managementteam (MT). Door verschillen in korpsgrootte en de mate waarin regionalisering is doorgevoerd kan de setting van het MT verschillen. Het beeld bij de manager veiligheid is dat hij steeds meer zitting zal hebben in het MT van een veiligheidsregio en steeds minder in het MT van een korps of een gemeente.

   
 

Hij rapporteert en legt verantwoording af, direct of indirect, aan de leiding van de regionale brandweerorganisatie.

1 Overal in dit document waar de manager veiligheid in de mannelijke vorm wordt aangeduid, kan nadrukkelijk ook vrouwelijke vorm gelezen worden. Slechts omwille van de leesbaarheid is voor een enkelvoudige (mannelijke) aanduiding gekozen.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Initiëren van strategisch beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en bijdragen aan het strategisch beleid van de organisatie als geheel

De manager veiligheid is lid van het MT. Daarin heeft hij een tweeledige rol. Enerzijds draagt hij bij aan de totstandkoming van strategisch beleid voor de organisatie. Anderzijds heeft hij z’n eigen werkgebied waarvoor hij een meerjarenplan en meerjarenbegroting ontwikkelt als onderdeel van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting van de organisatie. De manager veiligheid draagt daarbij zorg voor het beheren en beheersen van het beleid binnen zijn eigen organisatieonderdeel/werkgebied.

Kerntaak 2:. Prioriteren en implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

De manager veiligheid geeft binnen zijn eigen organisatieonderdeel/werkgebied richting aan de implementatie van het vastgestelde beleid binnen de regionale brandweerorganisatie. Hij treedt hierin sturen en bepalend op. Specifiek geeft hij hierin sturing aan de uitwerking van programma’s.

Kerntaak 3:. Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en de inzet van middelen en situationeel leidinggeven aan zijn organisatieonderdeel/werkgebied

De manager veiligheid is verantwoordelijk voor de personele zorg en de inzet van middelen van het organisatieonderdeel/werkgebied. Dit betreft de uitvoering van de HRM-taken en de inzet van middelen waarvoor de kaders wettelijk of door de eigen organisatie zijn vastgesteld.

Kerntaak 4:. Randvoorwaarden creëren voor en acteren in relevante netwerken

Voor de manager veiligheid is het opbouwen en onderhouden van een netwerk cruciaal. Langs deze weg kan hij tijdig anticiperen op ontwikkelingen en is hij in beeld in zowel de mono- als multidisciplinaire omgeving.

Functie: manager veiligheid

Kerntaken

Kern

Organisatie

Omgeving

 

Leren/reflecteren

Ondernemen

Visie

Coachen

Leiderschap

Resultaatgericht

Plannen, organiseren en coördineren

Analyseren

Kosten bewust

Netwerken

Samenwerken

Maatschappelijk georiënteerd

Politiek-bestuurlijk inzicht

Communiceren

Initiëren van strategisch beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en bijdragen aan het strategisch beleid van de organisatie als geheel

3

3

2

       

3

   

3

 

3

3

Prioriteren en implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

3

 

3

3

         

3

   

Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en de inzet van middelen en situationeel leidinggeven aan zijn organisatieonderdeel/werkgebied

2

3

       

2

       

3

Randvoorwaarden creëren voor en acteren in relevante netwerken

2

           

3

 

2

2

 

Vakgebieden

Professie

Niveau

Basis

Overdracht

Expert

Risico’s en Veiligheid

 

*

 

Operationele voorbereiding

 

*

 

Incidentbestrijding

 

*

 

Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing

 

*

 

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt

Kennisgebieden

Professie

Niveau

Basis

Overdracht

Expert

Informatiemanagement

   

*

Financieel management

   

*

Bestuurskunde (beleidstheorie/publieke organisatie)

   

*

Projectmatig werken

 

*

 

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Initiëren van strategisch beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en bijdragen aan het strategisch beleid van de organisatie als geheel

Werkzaamheden

  • Signaleren, interpreteren en prioriteren van relevante ontwikkelingen:

    • buiten de brandweer (maatschappelijk, politiek, wetgeving en ketenpartners)

    • binnen de brandweer (personeel en middelen)

    • binnen het eigen organisatieonderdeel (vaktechnisch).

  • Ontwikkelen van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en zorg dragen voor samenhang in de veiligheidsketen.

  • Afstemmen van eigen beleidsvoorstellen met:

    • MT-leden

    • andere organisatieonderdelen/werkgebieden en

    • relevante externe partijen.

  • Beheren en beheersen van het effect van het (strategisch) beleid.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (2)

  • Analyseren (3)

  • Samenwerken (3)

  • Politiek bestuurlijk inzicht (3)

  • Communiceren (3)

Beoordelingscriteria

  • Kan de relevantie van gesignaleerde ontwikkelingen overtuigend onderbouwen.

  • Anticipeert op mogelijke problemen en meevallers bij het behalen van de resultaten om waar mogelijk achterblijven van doelen te voorkomen.

  • Managementrapportage voldoet aan de interne voorschriften (format, aspecten en omvang)

  • Besluiten tot bijsturing zijn verantwoord onderbouwd.

  • De leiding van de regionale brandweerorganisatie is tevreden over de wijze van rapporteren.

  • Is extern actief en proactief in (brandweer)netwerken.

  • Weet te handelen en te acteren in een netwerk- en procesmatige omgeving.

Kerntaak 2:. Prioriteren en implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

Werkzaamheden

  • Prioriteren van het (strategische) beleid van het eigen organisatieonderdeel/werkgebied in overeenstemming met het algemeen beleid.

  • Vertalen van het meerjarenplan van het eigen organisatieonderdeel/werkgebied naar een concreet jaarplan met deelplannen en programmering, in samenspraak met direct betrokkenen.

  • Begeleiden, motiveren, reflecteren en coachen van de betrokkenen bij het uitwerken van het beoogde beleid en deelplannen.

  • Periodiek laten rapporteren door managers en overige betrokkenen over de voortgang in de implementatie van het vastgestelde beleid.

  • Opstellen van een periodieke managementrapportage, over de behaalde resultaten ten opzichte van de gestelde doelen en benutting van resources. In deze rapportage worden nadrukkelijk ook de afwijkingen in de implementatie van het beleid benoemd en het effect daarvan op lange termijn.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (3)

  • Leiderschap (3)

  • Resultaatgericht (3)

  • Maatschappelijk georiënteerd (3)

Beoordelingscriteria

  • Deelplannen hebben een rechtstreekse relatie met het algemeen beleid; hun bijdrage aan het algemeen beleid is geëxpliciteerd.

  • De opdrachten (of taakstellingen) aan de tactisch manager zijn SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden) geformuleerd.

  • Motiveert betrokkenen om de opdrachten uit te voeren.

Kerntaak 3:. Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en de inzet van middelen en situationeel leidinggeven aan zijn organisatieonderdeel/werkgebied

Werkzaamheden

  • Leidinggeven aan het overleg van zijn organisatieonderdeel.

  • Situationeel leidinggeven aan managers en overige betrokkenen bij hun taak als leidinggevende.

  • Zorg dragen voor een goede verdeling van de werkeenheden: de juiste competentieontwikkelingen en uitdagingen beleggen bij de juiste medewerkers.

  • Het voeren van gesprekken met medewerkers in het kader van het vastgestelde HRM-beleid (zoals functionerings-, POP- en beoordelingsgesprekken)

  • Beslissen binnen gestelde kaders van de organisatie over werving en selectie, benoeming, ontwikkeling, promotie en ontslag.

  • Het creëren van randvoorwaarden voor de inzet van middelen (o.a. financiën, ict, huistvesting) voor het optimaal functioneren van de organisatie.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (2)

  • Coachen (3)

  • Kosten bewust (2)

Beoordelingscriteria

  • Zorgt ervoor dat de managers en overige betrokkenen een duidelijk beeld hebben van de verwachtingen van de manager veiligheid ten aanzien van hun functioneren.

  • Draagt zorg voor individuele uitdaging en steun in ontwikkeling aan de managers en overige betrokkenen.

  • Er is sprake van aantoonbare ontwikkeling van managers en overige betrokkenen passend bij de organisatiedoelen.

  • De gesprekken uit de P-cyclus voldoen aan lokaal/regionaal gestelde eisen.

Kerntaak 4:. Randvoorwaarden creëren voor en acteren in relevante netwerken

Werkzaamheden

  • Identificeren van relevante belangen en actoren binnen en buiten de brandweer.

  • Het oprichten van, deelnemen aan en onderhouden van relevante netwerken.

  • Vertalen van belangen en activiteiten van het netwerk naar belangen en activiteiten van de organisatie en vice versa.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (2)

  • Netwerken (3)

  • Maatschappelijk georiënteerd (2)

  • Politiek bestuurlijk inzicht (2)

Beoordelingscriteria

  • Onderhoudt contacten die leiden tot verdieping of verscherping van input voor voorstellen voor brandweer.

  • Verkrijgt medestanders voor voorstellen.

  • Heeft een goed imago bij externe partijen op zowel het mono- als multidisciplinair terrein.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement n. Functie manschap

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Manschap

Beschrijving van de functie: De manschap:

  • 1. bestrijdt met een brandweereenheid, onder leiding van een bevelvoerder, het incident. Hij heeft binnen de brandweereenheid een specifieke taak, waarvan de inhoud kan verschillen per soort incident: brand, hulpverlening, gevaarlijke stoffen en waterongevallen. In voorkomende gevallen kan er sprake zijn van dienstverlening. De situatie ter plaatse is bepalend voor de uit te voeren taak. Bij zijn werkzaamheden hanteert de manschap de standaardbepakking van de tankautospuit.

  • 2. werkt in de repressieve dienst van de overheidsbrandweer. Hij voert zijn werkzaamheden voor het grootste deel uit op de plaats van het incident, ongeacht het tijdstip van de dag.

  • 3. voert zijn werkzaamheden onder leiding van een bevelvoerder uit. Hij is zelf of met zijn eenheid verantwoordelijk voor het kiezen van werkzaamheden en bijbehorende middelen die passen bij de opdracht van de bevelvoerder. Bij de incidentbestrijding werkt hij volgens (veiligheids)procedures en werkafspraken.

  • 4. verricht werkzaamheden die variëren en in wisselende en van tevoren niet bekende situaties moeten worden toegepast. Hierbij kan het in beperkte mate nodig zijn van procedures af te wijken en creatief een oplossing te zoeken binnen de gestelde kaders, zonder dat de veiligheid in het geding komt en het beoogde resultaat wordt behaald. Tevens is de manschap verantwoordelijk voor het bijhouden van zijn vakinhoudelijke competenties.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. uitrukken naar het incident*

De manschap rukt uit samen met collega manschap(pen), bevelvoerder en chauffeur in een brandweereenheid1. Hij komt, voor zover mogelijk, voorbereid (persoonlijke bescherming, incidentafhankelijke middelen en een begrepen/bevestigde opdracht) aan bij het incident.

Kerntaak 2:. verkennen van het incident*

De manschap verkent, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, methodisch en veilig het incident. Hij neemt, zo nodig, middelen mee ter ondersteuning. Hij meldt de bevindingen aan de bevelvoerder.

Kerntaak 3:. bestrijden van het incident*

De manschap richt, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, een veilige werkomgeving in. Hij voert de opdracht van de bevelvoerder uit en kiest hierbij zelf de middelen en de werkwijze om dit te realiseren.

Kerntaak 4:. herstellen na het incident*

De manschap ruimt, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, de materialen op. Hij zorgt, teruggekomen op de kazerne, ervoor dat de brandweereenheid weer uitruk gereed is. De manschap werkt mee aan nazorg, evaluatie en eventueel benodigde registratie.

* het incident kan zijn: brand, hulpverlening, gevaarlijke stoffen of waterongevallen. In voorkomende gevallen kan er ook sprake zijn van dienstverlening.

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Accuraat

Stressbestendig

Samenwerken

Probleem oplossen

Innoveren / creativiteit

Arbeidsveiligheid

Daadkracht

Flexibel

Mondeling communiceren

Leren en reflecteren

uitrukken

1

1

1

   

1

1

 

1

 

verkennen

1

1

1

1

1

1

1

 

1

 

bestrijden

1

1

1

1

1

1

1

1

1

 

herstellen

1

1

1

   

1

   

1

1

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. uitrukken naar het incident*

De manschap rukt uit samen met collega manschap(pen), bevelvoerder en chauffeur in een brandweereenheid. Hij komt, voor zover mogelijk, voorbereid (persoonlijke bescherming, incidentafhankelijke middelen en een begrepen/bevestigde opdracht) aan bij het incident.

Werkzaamheden:

  • Kiest zijn persoonlijke beschermingsmiddelen (afhankelijk van de situatie).

  • Kiest middelen voor de verkenning (afhankelijk van de situatie).

  • Zoekt informatie op en deelt deze.

  • Deelt zijn specifieke kennis met de bevelvoerder.

  • Bereidt zich mentaal voor.

Kerntaak 2:. verkennen van het incident*

De manschap verkent, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, methodisch en veilig het incident. Hij neemt, zo nodig, middelen mee ter ondersteuning. Hij meldt de bevindingen aan de bevelvoerder.

Werkzaamheden:

  • Verkent het incident op:

    • risico’s die veiligheid brandweereenheid en slachtoffer(s) kunnen bedreigen.

    • slachtoffers en wat hun toestand is.

    • soort incident, specifieke bijzonderheden en stadium.

    • Uitbreidingsmogelijkheden.

  • Verricht metingen.

  • Geeft bevindingen door aan bevelvoerder en/of eenheid.

  • Voert handelingen uit die geen uitstel dulden.

Kerntaak 3:. bestrijden van het incident*

De manschap richt, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, een veilige werkomgeving in. Hij voert de opdracht van de bevelvoerder uit en kiest hierbij zelf de middelen en de werkwijze om dit te realiseren.

Werkzaamheden:

  • Richt een veilige werkomgeving in:

    • Zet incidentlocatie af.

    • Voert zo nodig metingen uit.

    • Richt het werkgebied in en maakt het benodigde materiaal inzet gereed.

  • Redt slachtoffer(s):

    • Past levensreddende handelingen toe.

    • Stelt het slachtoffer gerust.

    • Brengt het slachtoffer in veiligheid.

    • Redt dieren.

  • Bestrijdt het incident:

    brand:

    • Voert de door de bevelvoerder gekozen tactiek uit.

    • Maakt waterwinning gereed.

    • Past verschillende aflegsystemen toe.

    • Past verschillende (na)blustechnieken toe.

    hulpverlening:

    • Stabiliseert het object/voertuig.

    • Past bevrijdingstechnieken toe met hulpverleningsmateriaal.

    • Bestrijdt de gevolgen van stormschade en/of wateroverlast.

    gevaarlijke stoffen:

    • Neemt beperkende maatregelen m.b.t. het gevaar of de verspreiding van de gevaarlijke stof.

    • Voert ontsmettingsprocedure uit.

    waterongevallen:

    • Traceert het object/slachtoffer a.d.h.v. sporen en m.b.v. omstanders.

    • Ondersteunt het duikteam met hand- en spandiensten.

  • Werkt samen met overige brandweereenheden en andere hulpverleningsdiensten.

  • Voert schade beperkende maatregelen uit.

Kerntaak 4:. herstellen na het incident*

De manschap ruimt, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, de materialen op. Hij zorgt, teruggekomen op de kazerne, ervoor dat de brandweereenheid weer uitruk gereed is. De manschap werkt mee aan nazorg, evaluatie en eventueel benodigde registratie.

Werkzaamheden:

  • Ruimt de incidentlocatie op:

    • Ruimt de gebruikte materialen, middelen, uitrusting op en ontsmet/reinigt zo nodig.

    • Laat de incidentlocatie opgeruimd en zo veilig mogelijk achter.

  • Maakt samen met de brandweereenheid het ingezette voertuig weer inzet gereed.

  • Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.

  • Neemt, na een traumatische ervaring, deel aan een nazorgtraject.

  • Werkt mee aan eventueel benodigde registratie.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement o

[Red: Vervallen.]

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement p. Functie medewerker brandpreventie/medewerker brandveiligheid

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Medewerker brandpreventie/Medewerker brandveiligheid

Beschrijving van de functie: De medewerker brandpreventie/medewerker brandveiligheid (MB)

  • 1. werkt op uitvoerend niveau. De werkzaamheden worden procesmatig uitgevoerd, waarbij de focus ligt op reguliere vraagstukken. Hij heeft overzicht over het vakgebied Brandveiligheid en legt de verbinding met andere vakgebieden. In zijn functie kan het zwaartepunt liggen op één of enkele taken zoals (proactief) adviseren, toezicht houden, stimuleren van brandveilig leven. De MB voert zelfstandig werkzaamheden uit conform vastgelegde werkafspraken voor één of meer actoren in het domein van brandveiligheid.

  • 2. werkt in een veiligheidsregio binnen een team dat zich bezighoudt met het signaleren, analyseren en beoordelen van brandveiligheidsrisico’s en het adviseren ten aanzien van maatregelen om deze risico’s te beperken. Hij acteert op diverse plekken binnen de brandweerorganisatie en in de breedte van het publieke en het private domein.

  • 3. stemt af met de partners waarmee hij vanuit zijn taken te maken krijgt. Dit kunnen zijn het eigen team en andere afdelingen, gebouweigenaren en -gebruikers, bevoegd gezag, andere hulpdiensten, et cetera. Hij werkt nauw samen met de specialist brandveiligheid (SB) en fungeert als zijn ’antenne’ in de praktijk. De MB werkt nauw samen met de specialist brandveiligheid (SB) en fungeert als zijn ’antenne’ in de praktijk. Daarnaast werkt hij nauw samen met de medewerker omgevingsveiligheid (MO) en stemt af wanneer raakvlakken bestaan tussen elkaars werkzaamheden.

  • 4. signaleert belangen van betrokken partijen en informeert het eigen team hierover.

De wijze van aanpak en uitvoering van het werk wordt voor een groot deel aan de MB zelf overgelaten. Hij krijgt voornamelijk te maken met niet-complexe vraagstukken op het gebied van brandveiligheid. Hierbij gaat het met name om werkzaamheden die binnen het reguliere werkproces vallen.

2.1. Kerntaken en werkgebieden

Kerntaak 1. : levert input voor beleid op gebied van brandveiligheid

De MB signaleert risico’s en trends in de praktijk op het gebied van brandveiligheid.

Daarnaast levert hij input voor de totstandkoming van landelijk, regionaal en/of gemeentelijk integraal veiligheidsbeleid. Hierbij is hij proactief ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen. Hij neemt zelfstandig het initiatief om input te leveren voor beleidsvoorstellen. Daarnaast kan de MB een rol spelen bij de implementatie en de uitvoering van dit beleid.

Kerntaak 2. : verzamelt en geeft informatie over brandveiligheid

De MB stimuleert het bewustzijn van brandveiligheid door contacten te onderhouden met alle partners in het verzorgingsgebied die van belang zijn voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Hij verzamelt en beheert risico-informatie en zorgt voor terugkoppeling van relevante risico’s aan interne en externe partijen. Ook geeft hij voorlichting over brandveiligheid aan diverse doelgroepen. Verder werkt hij mee aan voorlichtingscampagnes.

Kerntaak 3. : signaleert, analyseert en beoordeelt standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s en -maatregelen

De MB signaleert, analyseert en beoordeelt risico-informatie over de brandveiligheid binnen gestelde kaders, om uiteindelijk advies te kunnen uitbrengen over maatregelen om deze risico’s te beheersen (kerntaak 4). Hij signaleert daarbij ook complexe vraagstukken en schakelt dan de SB in.

Kerntaak 4. : adviseert over standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s en -maatregelen

De MB brengt onderbouwd advies uit over standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s en -maatregelen in de planfase en houdt toezicht op de naleving van brandveiligheid en adviseert over handhaving in de uitvoerings- en gebruiksfase aan:

  • het bevoegd gezag

  • de interne organisatie

  • externe partijen.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1. : levert input voor beleid op gebied van brandveiligheid

Werkzaamheden

  • Neemt initiatief om input te leveren voor de totstandkoming van brandveiligheidsbeleid.

  • Signaleert relevante ontwikkelingen in het eigen vakgebied.

  • Draagt bij aan de implementatie en de uitvoering van brandveiligheidsbeleid.

Keuzes en dilemma’s

  • Regelgericht versus risicogericht.

  • Breedte versus diepgang (generalist versus specialist).

  • Omgaan met onzekerheid door het ontbreken van duidelijke richtlijnen.

Kerntaak 2. : verzamelt en geeft informatie over brandveiligheid

Werkzaamheden

  • Benadert proactief relevante partners en onderhoudt deze contacten om informatie te verzamelen over specifieke objecten en gebieden.

  • Draagt zorg voor het (laten) verwerken van risico-informatie in informatiesystemen over gebied- en objectspecifieke voorzieningen en maatregelen.

  • Borgt de risico-informatiecyclus in de veiligheidsketen, bijvoorbeeld door het uitwisselen van informatie met operationele voorbereiding (planvorming, vakbekwaamheid) en incidentbestrijding.

  • Geeft proactief informatie, bijvoorbeeld in de vorm van rondleiding en instructie, aan de interne organisatie over risico’s, voorzieningen en maatregelen ten aanzien van brandveiligheid.

  • Geeft proactief informatie aan externe partners over risico’s, voorzieningen en maatregelen ten aanzien van brandveiligheid. Hij stemt hierbij informatie en aanpak af op de doelgroep.

  • Maakt een plan van aanpak voor eenvoudige (voorlichtings-)activiteiten.

  • Werkt mee aan voorlichtingscampagnes.

  • Stemt af en wisselt uit met specialisten uit het vakgebied, zowel lokaal, regionaal als landelijk.

Keuzes en dilemma’s

  • Mono-disciplinaire focus versus signaalfunctie voor multi-partners.

  • Signaleren en bijsturen versus ingrijpen.

  • Beknopt houden versus uitweiden over de inhoud bij het informeren van de afdeling Incidentbestrijding en externe partijen (je boodschap helder overbrengen, zonder alle feiten te benoemen).

Kerntaak 3. : signaleert, analyseert en beoordeelt standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s en -maatregelen

Werkzaamheden

  • Signaleert, analyseert en beoordeelt risico-informatie over de brandveiligheid van het eigen verzorgingsgebied.

  • Brengt relevante risico’s op hoofdlijnen in kaart.

  • Hanteert relevante scenario’s en adviseert over maatregelen volgens het kenmerkenschema (gebouw, installatie, mens, brand, omgeving, interventie).

  • Beoordeelt in welke situatie inschakeling van een SB noodzakelijk is.

  • Beoordeelt of maatregelen voldoende effectief zijn.

Keuzes en dilemma’s

  • Zelf beoordelen versus anderen inschakelen.

  • Blijven doorgaan met signaleren zonder dat er een vervolg aan wordt gegeven.

  • Omgaan met onduidelijkheid van aard en ernst van de brandrisico’s.

  • Gevoel hebben voor het belang van brandveiligheid versus overige belangen van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties.

Kerntaak 4. : adviseert over standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s en -maatregelen

Werkzaamheden

  • Adviseert over bouwen, milieu, gebruik en evenementen aan het bevoegd gezag, interne en externe partijen.

  • Adviseert in het kader van brandveiligheidsbewustzijn (bijvoorbeeld ten aanzien van brandveilig leven).

  • Houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving ten aanzien van brandveiligheid (eventueel met gelijkwaardigheden) en adviseert over de handhaving daarvan in de uitvoeringsfase en de gebruiksfase.

  • Beoordeelt de brandveiligheidsmaatregelen, die door bedrijven of andere organisaties worden genomen.

  • Neemt deel aan overleggen met internen en externen en participeert in integrale programma’s voor toezicht.

Keuzes en dilemma’s

  • Omgaan met de verwachting van klanten dat de MB zich flexibel opstelt versus de verantwoordelijkheid van de MB voor de brandveiligheid.

  • Zelf beoordelen versus een SB inschakelen.

  • Risicogericht versus regelgericht.

  • Afwegen van de noodzaak en proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen versus de impact ervan (bijvoorbeeld financiële en maatschappelijke haalbaarheid).

  • Ontbreken van wettelijke verankering van de mogelijke maatregelen (niet alles is af te dwingen).

4.1. Competenties

Voor elke functie zijn er specifieke competenties benoemd. In de competentiematrix hieronder worden deze benoemd voor de functie MB, in relatie tot de kerntaken. In de bijlage Competentiewoordenboek brandweerfuncties op (v)mbo-niveau is beschreven welke betekenis de niveaus uit de competentiematrix hebben.

Competenties

Kerntaken Medewerker brandveiligheid

Accuraat

Analyseren

Communiceren

Leren en reflecteren

Oordelen

Samenwerken

Resultaatgericht

Onafhankelijk

Flexibel

1. Levert input voor beleid op gebied van brandveiligheid

1

1

1

2

2

1

1

1

1

2. Geeft informatie over brandveiligheid

1

1

2

2

2

2

1

1

1

3. Signaleert, analyseert en beoordeelt standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s

2

1

1

2

2

1

1

2

2

4. Adviseert over standaard, niet-complexe brandveiligheidsrisico’s

2

1

1

2

2

2

1

2

2

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement q. Functie medewerker operationele voorbereiding

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Medewerker operationele voorbereiding

Beschrijving van de functie

De medewerker operationele voorbereiding werkt op een afdeling die zich bezighoudt met preparatie en voert daar (mono- en multidisciplinaire) werkzaamheden uit die nodig zijn om de repressieve dienst en de multidisciplinaire voorzieningen zo effectief en efficiënt mogelijk te laten functioneren. Afhankelijk van de invulling van de functie binnen het korps voert de medewerker operationele voorbereiding werkzaamheden op een of meer van de volgende gebieden uit:

• planvorming;

• materieelbeheer (onderhoud, vervanging en verbetering);

• opleiden en oefenen.

2.1. Kerntaken

Planvorming

Kerntaak 1:. Verlenen van logistieke ondersteuning

De medewerker operationele voorbereiding draagt er zorg voor dat de benodigde middelen op het juiste moment op de juiste plaats zijn zodat de repressieve taak goed uitgevoerd kan worden.

Kerntaak 2:. Leveren van informatie voor de operationele dienst

De medewerker operationele voorbereiding draagt zorg voor de controle van bluswatervoorzieningen (o.a. brandkranen), zoekt en verstrekt informatie aan de repressieve dienst over actuele wijzigingen in de infrastructuur in het verzorgingsgebied (bijvoorbeeld in de vorm van bereikbaarheid- en aanvalskaarten) en zoekt en verstrekt informatie aan de repressieve dienst over objecten, zoals de bereikbaarheid van veiligheidsvoorzieningen in objecten.

Materieelbeheer

Kerntaak 3:. Uitvoeren van taken op het gebied van materieel beheer

De medewerker operationele voorbereiding zorgt voor onderhoud van materieel en materiaal. Hij2adviseert zijn leidinggevende over nieuw aan te schaffen materieel en materiaal en geeft input voor beleid op het gebied van materieelbeheer. Hij verzorgt instructie over het gebruik van materieel en materiaal.

Functie: Medewerker operationele voorbereiding

Kerntaken

Organisatie

Omgeving

 

Innoveren/creativiteit

Problemen oplossen

Plannen, organiseren en coördineren

Flexibel

Daadkracht

Mondeling communiceren

Verlenen van logistieke

           

ondersteuning

   

1

1

1

 

Leveren van informatie voor de operationele dienst

1

 

1

   

1

Uitvoeren van taken op het gebied van onderhoud en aanschaf

1

1

 

1

 

1

Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de medewerker operationele voorbereiding vastgesteld.

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Verlenen van logistieke ondersteuning

Werkzaamheden

  • Stelt een logistiek verzorgingsplan op voor langdurig en grootschalig brandweeroptreden.

  • Draagt er zorg voor dat de benodigde middelen op het juiste moment op de juiste plaats zijn zodat de repressieve taak goed uitgevoerd kan worden.

  • Zorgt dat de voorraden ten behoeve van de repressieve dienst op orde zijn.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Flexibel (1)

  • Daadkracht (1)

Beoordelingscriteria

  • Kan planmatig en projectmatig werken.

  • Is in staat om flexibel te handelen en in te spelen op onmiddellijke behoeften.

  • Is in staat om er voor te zorgen dat de voorraden van de repressieve dienst op orde zijn.

  • Heeft kennis van de activiteiten van de brandweer die van belang zijn voor de logistieke ondersteuning van de repressieve dienst.

  • Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.

  • Kent het netwerk van interne en externe partners.

  • Heeft kennis van de brandweerorganisatie en de multidisciplinaire partners.

Kerntaak 2:. Leveren van informatie voor de operationele dienst

Werkzaamheden

  • Draagt zorg voor de controle van bluswatervoorzieningen (o.a. brandkranen).

  • Zoekt en verstrekt informatie aan de repressieve dienst over actuele wijzigingen in de infrastructuur in het verzorgingsgebied (bijvoorbeeld in de vorm van bereikbaarheid- en aanvalskaarten).

  • Zoekt en verstrekt informatie aan de repressieve dienst over objecten, zoals de bereikbaarheid van veiligheidsvoorzieningen in objecten.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Innoveren/creativiteit (1)

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Mondeling communiceren (1)

Beoordelingscriteria

  • Is in staat om de informatie te verzamelen die nodig is om de repressieve taak uit te voeren.

  • Kan op accurate wijze deze informatie verspreiden.

  • Is in staat om in samenwerking met de repressieve dienst plannen, procedures en instructies te ontwikkelen, te implementeren en te evalueren.

  • Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.

  • Beschikt over overtuigingskracht.

  • Kan planmatig werken.

  • Is in staat om flexibel te handelen.

  • Heeft kennis van de activiteiten van de brandweer die van belang zijn voor de repressieve dienst.

  • Heeft kennis van relevante ontwikkelingen in het verzorgingsgebied.

  • Is bekend met het netwerk van interne en externe partners.

  • Heeft kennis van de brandweerorganisatie en de multidisciplinaire partners.

Kerntaak 3:. Uitvoeren van taken op het gebied van materieel beheer

Werkzaamheden

  • Draagt zorg voor onderhoud van materieel en materiaal.

  • Adviseert aan zijn leidinggevende over nieuw aan te schaffen materieel en materiaal.

  • Adviseert aan zijn leidinggevende over het beleid op het gebied van materieel beheer.

  • Draagt zorg voor gebruiksinstructie ten aanzien van materieel en materiaal.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Innoveren/creativiteit (1)

  • Problemen oplossen (1)

  • Flexibel (1)

  • Mondeling communiceren (1)

Beoordelingscriteria

  • Beschikt over relevante technische kennis en kan deze zonodig toepassen.

  • Is in staat om te bepalen aan welke eisen nieuw aan te schaffen materieel of materiaal moet voldoen.

  • Is op de hoogte van relevante ontwikkelingen en eisen op het gebied van arbeidsveiligheid.

  • Is op de hoogte van de relevante ontwikkelingen binnen het vakgebied t.a.v. materieel, materiaal en onderhoud.

  • Kan op een accurate wijze de gebruikersinformatie overdragen.

  • Is communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk.

  • Kan planmatig en projectmatig werken.

  • Is in staat om flexibel te handelen.

  • Heeft kennis van de organisatie en activiteiten van de brandweer.

  • Heeft kennis van relevante ontwikkelingen in het verzorgingsgebied.

  • Is bekend met het netwerk van interne en externe partners.

  • In staat om te gaan met tegenstrijdige belangen.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement r. Functie medewerker opleiden en oefenen

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Medewerker opleiden en oefenen

Beschrijving van de functie

De medewerker opleiden en oefenen is werkzaam op een afdeling die zich bezig houdt met voorbereiding. Hij draagt bij aan het opstellen, beheren en uitvoeren van het regionaal en/of gemeentelijk opleidings- en oefenbeleidsplan, zowel multi- als monodisciplinair. De medewerker opleiden en oefenen voert werkzaamheden uit op volgende gebieden:

• Het mede ontwikkelen van opleidings- en oefenbeleid en -trajecten (incl. bijscholing).

• Het organiseren van (grootschalige) opleidings- en oefentrajecten.

• De kwaliteitsbewaking van opleidings- en oefentrajecten.

   
 

Afhankelijk van de invulling van de functie binnen het korps, het district of de regio verricht de medewerker opleiden en oefenen werkzaamheden op een of meer van deze gebieden. Dat betekent dat niet alle werkzaamheden bij de kerntaken uit dit kwalificatieprofiel van toepassing hoeven te zijn.

   
 

De functie maakt deel uit van het cluster opleiden en oefenen (samen met de specialist opleiden en oefenen, de oefencoördinator, de docent en de instructeur). De medewerker opleiden en oefenen rapporteert aan de specialist opleiden en oefenen of aan het hoofd opleiden en oefenen.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Draagt bij aan het ontwikkelen van beleid op het gebied van opleiden en oefenen

De medewerker opleiden en oefenen levert een inhoudelijke bijdrage aan het opstellen van het (meerjaren)beleid op het gebied van opleiden en oefenen en het regionaal of gemeentelijk jaarplan voor opleiden en oefenen. Hij draagt voor zijn eigen bijdrage zorg voor de afstemming van het meerjarenbeleid met opleidings- en oefenplannen van andere diensten en de behoefte van de werkomgeving (de eigen organisatie en die van de partners).

Kerntaak 2:. Coördineert de uitvoering van beleid

De medewerker opleiden en oefenen vertaalt het vastgestelde beleid in (regionale) opleidings- en oefentrajecten en draagt in overleg met het regionaal opleidingsinstituut en het regionaal oefenbureau zorg voor de uitvoering ervan.

Kerntaak 3:. Kwaliteitsbewaking

De medewerker opleiden en oefenen bewaakt de kwaliteit van de uitvoering van de opleidings- en oefentrajecten. Hij verzamelt evaluatiegegevens en vertaalt deze naar voorstellen voor mogelijke aanpassingen van beleid. De medewerker opleiden en oefenen is verantwoordelijk voor de registratie van relevante opleidings- en oefengegevens dan wel de organisatie daarvan.

Functie: medewerker opleiden en oefenen

Kerntaken

Organisatie

Omgeving

 

Leren en reflecteren

Plannen, organiseren en coördineren

Resultaatgericht

Flexibel

Daadkracht

Mondeling communiceren

Samenwerken

Bijdragen aan beleidsontwikkeling

1

1

     

1

1

Coördineert de uitvoering van beleid

1

2

1

1

1

1

2

Kwaliteitsbewaking

1

1

   

1

 

1

Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de medewerker opleiden en oefenen vastgesteld.

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Draagt bij aan het ontwikkelen van beleid op het gebied van opleiden en oefenen

Werkzaamheden

De medewerker opleiden en oefenen:

  • Levert een inhoudelijke bijdrage aan het opstellen van regionaal en/of gemeentelijk beleid voor opleiden en oefenen en maakt daarbij gebruik van regionale en landelijke richtlijnen.

  • Stelt op basis van evaluaties verbetervoorstellen op en draagt bij aan de vertaling naar en implementatie van nieuw beleid aangaande de inhoud en organisatie van toekomstige opleidings- en oefenactiviteiten.

  • Stemt samen met betrokkenen het (concept) meerjarig opleidings- en oefenbeleid af op vergelijkbare opleidings- en oefenplannen van andere diensten en op de behoefte van de werkomgeving (de eigen organisatie en die van de partners).

  • Inventariseert de bestaande en toekomstige vraag van de eigen organisatie en die van de partners op het gebied van opleiden en oefenen.

  • Zorgt voor een structuur om het opleidings- en oefenbeleid te implementeren.

  • Adviseert de specialist opleiden en oefenen.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren en reflecteren (1)

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Mondeling communiceren (1)

  • Samenwerken (1)

Beoordelingscriteria

  • Heeft kennis en kunde van de personen, functies, netwerken, overlegstructuren en processen in de eigen organisatie en die van de partners.

  • Is in staat om beleidsinformatie aan te leveren die onderbouwd, relevant en duidelijk is.

  • Is in staat om verbetervoorstellen te vertalen naar de praktijk.

  • Heeft kennis van regionale en landelijke richtlijnen op het gebied van opleiden en oefenen.

  • Is in staat om de behoefte aan opleiden en oefenen te inventariseren.

  • Is een volwaardig (inhoudelijk) gesprekspartner voor alle betrokkenen o.a. doordat hij zich kan inleven in de belangen van deze betrokkenen.

Kerntaak 2:. Coördineert de uitvoering van beleid

Werkzaamheden

De medewerker opleiden en oefenen:

  • Stelt samen met andere betrokkenen het opleidings- en oefenjaarplan op.

  • Ontwikkelt en organiseert samen met andere betrokkenen opleidings- en oefentrajecten.

  • Vervult een rol bij de uitvoering van opleidings- en oefentrajecten in zowel mono- als multidisciplinaire contexten.

  • Coördineert de inzet van de functionarissen die betrokken zijn bij opleidings- en oefentrajecten.

  • Communiceert het opleidings- en oefentraject naar alle direct bij opleiden en/of oefenen betrokken functionarissen.

  • Regelt opleidings- en oefenfaciliteiten.

  • Stelt zonodig een begroting op voor een kleinschalige opleiding of oefening.

  • Draagt zorg voor de registratie van opleidingen en/of oefeningen of de organisatie daarvan.

  • Organiseert (tussentijdse) toetsen, examens en beoordelingsmomenten.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren en reflecteren (1)

  • Plannen, organiseren en coördineren (2)

  • Resultaatgericht (1)

  • Flexibel (1)

  • Daadkracht (1)

  • Mondelinge communicatie (1)

  • Samenwerken (2)

Beoordelingscriteria

  • Kan een jaarplan opstellen volgens regionale richtlijnen.

  • Kan in mono- en multidisciplinair verband (een bij-)scholing en/of oefening organiseren.

  • Heeft kennis van de personen, functies, netwerken, overlegstructuren en processen in het werkgebied (de eigen organisatie en die van de partners).

  • Is in staat om een begroting voor kleinschalige opleidingen of oefeningen op te stellen.

  • Is in staat om opleidingen en oefeningen te registreren en deze registraties te raadplegen.

  • Heeft kennis van de relevante reglementen en richtlijnen voor opleiden, examineren en oefenen.

Kerntaak 3:. Kwaliteitsbewaking

Werkzaamheden

  • Monitort de kwaliteit van de uitvoering van een mono- of multidisciplinaire opleiding of oefening.

  • Ontwikkelt en organiseert samen met andere betrokkenen het evaluatietraject voor een mono- of multidisciplinaire opleiding of oefening.

  • Verzamelt en verwerkt relevante (evaluatie)gegevens en maakt daarbij gebruik van de beschikbare middelen.

  • Rapporteert de resultaten van de evaluatie.

  • Vertaalt evaluatiegegevens naar verbetervoorstellen voor het beleid en/of de uitvoering.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren en reflecteren (1)

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Daadkracht (1)

  • Samenwerken (1)

Beoordelingscriteria

  • Kan, zowel in een mono- als multidisciplinaire context, de kwaliteit van een (bij)scholing- en/of oefentraject bewaken.

  • Is in staat een mondelinge of schriftelijke evaluatie (mede) te ontwikkelen en uit te voeren.

  • Kan het belang van evalueren omschrijven.

  • Is in staat om (evaluatie)gegevens te verzamelen en te verwerken.

  • Is in staat om de uitkomsten van een evaluatie te analyseren en te verwerken in een rapportage.

  • Is in staat om de evaluatiegegevens te vertalen naar concrete verbetervoorstellen voor beleid en/of uitvoering.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement s. Functie meetplanleider

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 sub s Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Meetplanleider (MPL)

Beschrijving van de functie

Evenals de Adviseur Gevaarlijke Stoffen (AGS) is de MPL een specialist op het gebied van gevaarlijke stoffen. De MPL wordt ingezet in het effectgebied als dit volgens de ‘inzetprocedure gevaarlijke stoffen’ of andere relevante procedures gewenst is. Meestal wordt de MPL ingezet vanaf GRIP2 of wanneer de leidinggevende om zijn inzet verzoekt.

   
 

De MPL zorgt voor het aansturen en coördineren van de meetploegen die in het effectgebied metingen moeten verrichten. Hij ¹ interpreteert en analyseert de aan hem doorgegeven waarnemings- en meetresultaten. Aan de hand van gegevens uit het incident is de MPL in staat om een inschatting te maken van de grootte van het effectgebied en de daarbij horende risico’s voor de bevolking in dat effectgebied. Op grond van zijn bevindingen adviseert hij het hoofd stafsectie brandweer en de AGS over de te nemen noodzakelijke maatregelen.

   
 

De MPL werkt nauw samen met de AGS voor wat betreft informatie-uitwisseling. Als hulpmiddelen maakt de MPL gebruik van naslagwerken, mallen, plotgegevens en OGS-software. De MPL treedt op als backoffice ten behoeve van de AGS. Bij meer complexe incidenten zal een (tweede) AGS optreden als adviseur van het OT en/of als intermediair tussen lokaal commando, externe deskundigheid en bestuur voor informatie gerelateerd aan gevaarlijke stoffen.

¹ Overal waar in deze bijlage ‘hij’ wordt geduid kan ook ‘zij’ worden gelezen.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Analyseren en beoordelen van effecten van incidenten

Op basis van de gegevens die de MPL van de AGS en de meetploegen krijgt, analyseert en beoordeelt de MPL de mogelijke gevolgen van een incident voor de omgeving. Analytisch vermogen is hierbij van belang.

Kerntaak 2:. Vormen advies

Op basis van de beschikbare gegevens vormt de MPL adviezen over de maatregelen in het effectgebied. Hierbij houdt hij rekening met mogelijke ontwikkelingen van het incident, de operationele mogelijkheden en houdt hij rekening met de multidisciplinaire belangen van betrokkenen. Dit doet hij in nauwe samenwerking met de GAGS.

Kerntaak 3:. Optreden als MPL (overdragen advies en samenwerken met betrokken partijen) bij incidenten met gevaarlijke stoffen

Onder turbulente omstandigheden verifieert de MPL de inschatting van het effectgebied door het leiden van de meetplanorganisatie. De MPL brengt een gefundeerd en toepasbaar advies uit op basis van kerntaak 1 en 2. Flexibiliteit, werken onder tijdsdruk, omgaan met keuzes en dilemma’s, rekening houden met betrokken partijen en afstemming met de AGS spelen een belangrijke rol. Communicatie en informatie zijn hierbij van groot belang.

Functie: meetplanleider

Kerntaken

Organisatie

Omgeving

 

Analyseren

Plannen, organiseren en coördineren

Accuraat

Oordelen

Daadkracht

Inleven

Communiceren

Samenwerken

Analyseren en beoordelen van effecten van incidenten

2

 

3

3

3

3

2

3

Vormen van advies

2

         

2

 

Optreden als MPL bij incidenten met gevaarlijke stoffen

 

2

3

     

2

3

Vakgebieden

Professie

Niveau

Basis

Overdracht

Expert

Risico’s en Veiligheid

 

*

 

Incidentbestrijding

 

*

 

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Analyseren en beoordelen van effecten van incidenten

Werkzaamheden

Op basis van de gegevens die de MPL van de AGS en de meetploegen krijgt, analyseert en beoordeelt de MPL de mogelijke gevolgen van een incident voor de omgeving. Analytisch vermogen is hierbij van belang.

Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:

  • Verzamelt informatie bij verschillende bronnen:

    • over incident: bij meldkamer/alarmcentrale en AGS

    • actief raadplegen (externe) informatiebronnen

    • volgen incidentontwikkeling (incl. bestrijding).

  • Stelt, aan de hand van de gegevens over het incident, een meet- en of verkenningsstrategie op.

  • Maakt een analyse van de:

    • grootte van het effectgebied

    • de indeling in hot-warm-cold zone

    • mogelijke risico’s voor de bevolking in het effectgebied op basis van interventiewaarden in samenwerking met de GAGS

    • de noodzaak om meetploegen in te zetten

    • acute noodzaak voor alarmering van de bevolking op basis van eerste informatie.

  • Interpreteert meet- en verkennings gegevens en trekt hieruit conclusies over:

    • de verspreiding van gevaarlijke stoffen

    • het al dan niet bijstellen van de indeling in hot-warm-cold zone

    • de noodzaak van het treffen van maatregelen voor de bevolking in de hot-warm-cold zone.

  • Denkt vooruit in het incident, houdt rekening met scenario-ontwikkeling en het tijdspad.

Vraagt indien nodig een second opinion aan.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren MPL

  • Analyseren (2)

  • Accuraat (3)

  • Oordelen (3)

  • Daadkracht (3)

  • Inleven (3)

  • Communiceren (2)

  • Samenwerken (3)

Beoordelingscriteria

  • Eigen tempo aansluiten op tempo incident, vooruit denken in incident, proactief.

  • Kwaliteit/relevantie van de wijze van analyse.

  • Kunnen analyseren van meetresultaten

  • Kunnen en durven bijstellen van de meetstrategie en het advies.

  • Analytisch vermogen op afstand.

Kerntaak 2:. Vormen advies

Werkzaamheden

Op basis van de beschikbare gegevens vormt de MPL adviezen over de maatregelen in het effectgebied. Hierbij houdt hij rekening met mogelijke ontwikkelingen van het incident, de operationele mogelijkheden en houdt hij rekening met de multidisciplinaire belangen van betrokkenen. Dit doet hij in nauwe samenwerking met de AGS.

Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:

  • Vormt een advies over:

    • de mogelijke concentratiecontouren voor de verschillende interventiewaarden en de vertaling daarvan in de hot-warm-cold zone

    • te nemen maatregelen ten bate van de bescherming van hulpverleners (multidisciplinair) en de bevolking gerelateerd aan de hot-warm-cold zone

    • te nemen maatregelen ter beperking van schade in het effectgebied

    • gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen in het effectgebied

    • waarschuwen/alarmeren van de omgeving bij acuut gezondheidsgevaar (bij concentraties > LBW/AGW)

    • andere, voor de bestrijding van het incident noodzakelijke, informatie.

  • Vertaalt zijn bevindingen naar een gemotiveerd advies in de vorm van een plot met voorgestelde maatregelen voor het hoofd stafsectie brandweer en de (tweede) AGS.

    Stelt, bijvoorbeeld op basis van ontwikkelingen of second opion, het advies bij.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren MPL

  • Analyseren (2)

  • Communiceren (2)

Beoordelingscriteria

  • Structureren, prioriteiten stellen.

  • Adviezen zijn inhoudelijk correct en overzichtelijk.

  • Adviezen zijn geloofwaardig (op maat/proportionaliteit), kort en krachtig en passend bij het tijdspad van het incident.

Kerntaak 3:. Optreden als MPL (overdragen advies en samenwerken met betrokken partijen) bij incidenten met gevaarlijke stoffen

Werkzaamheden

Onder turbulente omstandigheden verifieert de MPL de inschatting van het effectgebied door het leiden van de meetplanorganisatie. De MPL brengt een gefundeerd en toepasbaar advies uit op basis van kerntaak 1 en 2. Flexibiliteit, werken onder tijdsdruk, omgaan met keuzes en dilemma’s, rekening houden met betrokken partijen en afstemming met de AGS spelen een belangrijke rol. Communicatie en informatie zijn hierbij van groot belang.

Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:

  • Bij acute noodzaak voor alarmering van de bevolking op basis van eerste informatie:

    • informeert de verantwoordelijk functionaris voor het activeren van de procedure voor het waarschuwen van de bevolking

    • bepaalt en controleert de geactiveerde sirenes

    • controleert of bijbehorende procedures, zoals voorlichting en opschaling, uitgevoerd worden.

  • Geeft uitvoering aan de meetstrategie en stemt deze af met de AGS; stelt deze zonodig bij op basis van meetresultaten.

  • Stuurt meetploegen aan:

    • bepaalt locatie meetpunten

    • bepaalt de meetmethode

    • bepaalt het noodzakelijke beschermingsniveau van de meetploegen

    • geeft duidelijke opdrachten aan de meetploegen.

  • Werkt samen met:

    • AGS (in brongebied of adviseur OT, second opinion)

    • centralist (informatie en aansturen meetploegen)

    • hoofd stafsectie brandweer

    • andere hulpdiensten.

  • Volgt het incident- en bestrijdingsverloop ten behoeve van kerntaak 1.

Informeert en draagt advies voortvloeiend uit kerntaak 2 over aan hoofd stafsectie brandweer en AGS.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren MPL

  • Plannen, organiseren en coördineren (2)

  • Accuraat (3)

  • Communiceren (2)

  • Samenwerken (3)

Beoordelingscriteria

  • Eigen tempo aansluiten op tempo incident, vooruit denken in incident, proactief.

  • Effectief blijven functioneren onder turbulente omstandigheden en grote druk.

  • Op een daadkrachtige en veilige wijze aansturing geven aan meetploegen.

  • Werkwijze en advies motiveren (met vakinhoudelijke argumenten) en uitleggen, uitvoerbaarheid bespreken, communiceren en informeren.

  • Gevraagd en ongevraagd adviseren.

  • Daadkrachtig en zelfverzekerd maar flexibel.

  • Rekening houden met betrokken partijen, met oog voor de verschillende belangen (ook multidisciplinair).

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement t. Functie oefencoördinator

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Oefencoördinator

Beschrijving van de functie

De oefencoördinator:

1. maakt deel uit van het vakgebied opleiden en oefenen en werkt samen met de Specialist opleiden en oefenen, de medewerker opleiden en oefenen, de instructeur en de oefenleider;

2. opereert hoofdzakelijk monodisciplinair;

3. implementeert het oefenbeleid door het te vertalen in een oefenprogramma;

4. is verantwoordelijk voor de uitvoering van het oefenprogramma;

5. evalueert de oefeningen en bewaakt de oefenkwaliteit.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Bijdragen aan beleidsvorming op het gebied van oefenen

De oefencoördinator levert een bijdrage aan de beleidsvorming op het gebied van oefenen. Hij 3maakt daarbij gebruik van zijn kennis op het gebied van de oefenbehoefte, de leerpunten uit incidenten en de evaluatie van oefenactiviteiten.

Kerntaak 2:. Vertalen van oefenbeleid naar jaarlijkse oefendoelen en thema’s

De oefencoördinator ontwikkelt oefenprogramma’s binnen de daarvoor geldende randvoorwaarden. Hij werkt daarvoor samen met de Specialist opleiden en oefenen.

Kerntaak 3:. Coördineren en uitvoeren van het oefenprogramma

De oefencoördinator zorgt ervoor dat het oefenprogramma daadwerkelijk uitgevoerd wordt.

Kerntaak 4:. Evalueren en kwaliteitszorg

De oefencoördinator evalueert en registreert de oefenresultaten en levert hiermee een bijdrage aan kwaliteitszorg.

Functie: oefencoördinator

Kerntaken

Organisatie

Omgeving

 

Innoveren en creativiteit

Plannen, organiseren en coördineren

Resultaat gericht

Analyseren

Probleem oplossen

Oordelen

Daadkracht

Mondeling communiceren

Flexibiliteit

Bijdragen aan beleidsvorming op het gebied van oefenen

 

1

 

1

   

1

1

 

Vertalen van oefenbeleid naar jaarlijkse oefendoelen en thema’s

1

1

1

1

   

1

1

 

Coördineren en uitvoeren van het oefenprogramma

1

1

1

1

1

 

1

1

1

Evalueren en kwaliteitszorg

1

 

1

1

 

1

1

1

 

Er zijn geen vakmatige en kenniscompetenties voor de oefencoördinator vastgesteld.

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Bijdragen aan beleidsvorming op het gebied van oefenen

Werkzaamheden

  • Draagt bij aan beleid door in overleg met de korpsleiding en/of de specialist opleiden en oefenen:

    • de oefenbehoefte vast te stellen;

    • de leerpunten van (lokale) incidenten en evaluatiegegevens van voorgaande oefeningen te vertalen naar beleid betreffende de inhoud en organisatie van toekomstige oefenactiviteiten;

    • op basis van input van de specialist opleiden en oefenen het meerjarig oefenbeleid af te stemmen met regionale en landelijke richtlijnen en met de behoefte van de werkomgeving;

    • oefenplannen van het eigen korps te vergelijken met soortgelijke oefenplannen van andere diensten.

  • Neemt deel aan overlegstructuren binnen het eigen vakgebied.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Analyseren (1)

  • Daadkracht (1)

  • Mondeling Communiceren (1)

Beoordelingscriteria

  • Is in staat om met overtuiging en onderbouwd zijn bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van beleid.

  • Moet een beperkte probleemanalyse kunnen maken.

  • Stelt zich op als volwaardig gesprekspartner doordat hij zich kan inleven in belangen van anderen en dit objectief weet te vertalen in adviezen (op zijn niveau) ten aanzien van het beleid.

  • Weet de juiste probleemeigenaar (functionaris) voor acties uit de evaluaties aan te spreken.

Kerntaak 2:. Vertalen van oefenbeleid naar jaarlijkse oefendoelen en thema’s

Werkzaamheden

  • Ontwikkelt i.s.m. de specialist opleiden en oefenen oefenprogramma’s voor de reguliere taak (basisbrandweerzorg en specialismen) en grootschalig optreden (afhankelijk van de grootte van het korps).

  • Structureert en implementeert het oefenbeleid.

  • Hanteert de oefensystematiek zoals gepresenteerd in de (actuele) Leidraad Oefenen.

  • Stemt de oefenfrequentie af op in het beleid vastgelegde behoefte.

  • Stemt het oefenprogramma af op de randvoorwaarden: budget, beschikbaarheid personeel, planning en faciliteiten.

  • Signaleert uitvoeringsproblemen bij het vertalen van beleid en komt met oplossingen.

  • Verwerkt leerpunten ten aanzien van de randvoorwaarden in het nieuwe programma.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Innoveren en creativiteit (1)

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Resultaatgericht (1)

  • Analyseren (1)

  • Daadkracht (1)

  • Mondeling communiceren (1)

Beoordelingscriteria

  • Kan de oefensystematiek uitleggen.

  • Kan de oefensystematiek toepassen.

  • Plant het oefenprogramma op basis van de randvoorwaarden.

  • Is in staat een aantrekkelijk programma neer te zetten wat geaccepteerd wordt in de doelgroep en waarbij de vooraf bepaalde oefendoelen gehaald worden.

  • Draagt het oefenprogramma uit en creëert daarmee draagvlak en acceptatie.

Kerntaak 3:. Coördineren en uitvoeren van het oefenprogramma

Werkzaamheden

  • Vertaalt het oefenprogramma naar een planning.

  • Communiceert het oefenprogramma binnen de eigen organisatie en richting overige betrokkenen.

  • Stemt in geval van gezamenlijke oefeningen af met betrokken partijen.

  • Coördineert de planning van de inzet van vakinhoudelijk deskundigen, oefenleiders, ensceneerders, veiligheidsfunctionarissen, waarnemers, beoordelaars en overige betrokkenen tijdens de voorbereiding en in de uitvoering.

  • Beslist over aanpassingen in de uitvoering van het oefenprogramma (in overleg met de specialist opleiden en oefenen).

  • Regelt oefenfaciliteiten.

  • Bewaakt het budget voor de uitvoering van het oefenprogramma.

  • Begroot de kosten van een oefening.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Innoveren en creativiteit (1)

  • Plannen, organiseren en coördineren (1)

  • Resultaatgericht (1)

  • Analyseren

  • Probleemoplossen (1)

  • Daadkracht (1)

  • Mondeling Communiceren (1)

  • Flexibel (1)

Beoordelingscriteria

  • Zorgt dat tijdig alle juiste middelen en personen beschikbaar zijn om de oefening uit te kunnen voeren.

  • Communiceert op de juiste wijze met de verschillende betrokkenen elk op hun eigen niveau (inlevingsvermogen).

  • Speelt snel en flexibel in op wijzigingen in randvoorwaarden zoals: planning en de beschikbaarheid middelen, personen en faciliteiten.

  • Blijft bij het behalen van zijn oefendoelen binnen het budget en maakt daarbij op creatieve wijze keuzes.

  • Kan een oefening realistisch begroten.

  • Maakt vooraf een juiste inschatting van de veiligheidsaspecten bij een oefening.

Kerntaak 4:. Evalueren en kwaliteitszorg

Werkzaamheden

  • Houdt de registratie van oefeningen bij.

  • Evalueert tussentijds de voortgang en het rendement van de uitvoering van het oefenprogramma.

  • Verzorgt de eindevaluatie van de oefencyclus.

  • Bericht over de resultaten aan de betrokkenen, de leidinggevende en de specialist opleiden en oefenen.

  • Gebruikt de evaluatiegegevens voor eventuele bijstelling van het oefenprogramma.

  • Levert input met betrekking tot normstelling voor het oefenbeleidsplan.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Innoveren en creativiteit (1)

  • Resultaatgericht (1)

  • Analyseren (1)

  • Oordelen (1)

  • Daadkracht (1)

  • Mondeling Communiceren (1)

Beoordelingscriteria

  • Houdt accuraat de registratie bij in de hem daarvoor beschikbaar staande systemen of middelen.

  • Kan het belang van registreren motiveren.

  • Weet op juiste wijze de evaluatiegegevens te vertalen naar verbeterpunten voor het oefenprogramma en kan deze toelichten.

  • Kan uitleg geven over de wijze van registreren en evalueren in het kader van kwaliteitszorg.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement u. Functie officier van dienst

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: officier van dienst (OvD)

Beschrijving van de functie: De officier van dienst:

  • 1. vervult vier rollen. Elke rol brengt verschillende verantwoordelijkheden met zich mee en vereist andere competenties. De vier rollen van de OvD zijn leiding geven aan de brandweereenheden bij repressief optreden, initiëren en coördineren van motorkapoverleg bij multidisciplinair repressief optreden, lid van het Commando Plaats Incident (CoPI) namens de Brandweer en medewerker in het actiecentrum Brandweerzorg. In één incident kan een OvD meerdere rollen vervullen.

  • 2. werkt in de repressieve dienst van de Brandweer. Hij voert zijn werkzaamheden, afhankelijk van de rol, in verschillende omgevingen zoals het incidentterrein, het CoPI en het actiecentrum Brandweer, uit.

  • 3. zijn functie bevindt zich functioneel tussen de bevelvoerder en de Taakcommandant Brandweer of de Algemeen Commandant Brandweerzorg. De OvD geeft bij repressief optreden leiding aan de bevelvoerders. Bij grootschalig repressief optreden is de OvD pelotonscommandant, en staat hij onder bevel van de Taakcommandant Brandweer. De OvD is gelijkwaardig lid van het motorkapoverleg. In het CoPI staat de OvD onder leiding van de Leider CoPI als het gaat om de multidisciplinaire samenwerking. De OvD staat als het gaat om het monodisciplinaire optreden onder leiding van de Algemeen Commandant Brandweerzorg. Dit geldt voor zowel de rol als lid van het CoPI als voor de rol van medewerker in het actiecentrum Brandweerzorg.

  • 4. kan te maken krijgen met zowel kleine als grootschalige incidenten die zowel kleine als grote politiek-maatschappelijke impact kunnen hebben. De OvD moet een analyse maken van het incident, de verwachte ontwikkeling van het incident en het daarbij meest passende brandweeroptreden. Daarbij moet in acht worden genomen dat het incident over het algemeen dynamisch is en kan plaatsvinden in een slecht overzichtelijke omgeving. De OvD heeft daarbij te maken met verschillende verwachtingen vanuit de omgeving (mono versus multi) en maatschappelijke belangen. Tijdens het optreden moet de OvD functioneren onder tijdsdruk en kan hij te maken hebben met mentale belasting.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. leidinggeven aan brandweereenheden bij de bestrijding van het incident

De OvD maakt een analyse van het incident en de te verwachten incidentontwikkeling. Op basis hiervan besluit de OvD tot een passende brandweerinzet en geeft leiding aan de uitvoerende brandweerprocessen in het veld. Bij grootschalig repressief optreden is de OvD pelotonscommandant en staat dan onder leiding van de Taakcommandant Brandweer.

Kerntaak 2:. initiëren en coördineren van multidisciplinaire samenwerking

Bij multidisciplinair repressief optreden kan de OvD het multidisciplinaire overleg in het motorkapoverleg opstarten en coördineren en schaalt zo nodig op naar GRIP 1 of 2.

Kerntaak 3:. deelnemen aan het CoPI

Bij multidisciplinair optreden vertegenwoordigt de OvD de brandweer in het CoPI in de rol van Taakcommandant Brandweer (deze rol wordt in opgeschaalde situaties door de Hoofd Officier van Dienst (HOvD) ingevuld). Draagt bij aan het totaalbeeld door multidisciplinair relevante aspecten uit de monodisciplinaire inzet in te brengen. Stemt af met de multipartners en draagt bij aan het teamresultaat. Vertaalt de multidisciplinaire besluiten uit het CoPI naar monodisciplinaire acties.

Kerntaak 4:. deelnemen aan het actiecentrum Brandweerzorg

Bij grootschalig monodisciplinair optreden of bij multidisciplinair repressief optreden adviseert, ondersteunt en informeert de OvD de Algemeen Commandant Brandweerzorg in het actiecentrum Brandweerzorg. Levert een bijdrage aan de operationele brandweerprocessen.

Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

 

Accuraat

Stressbestendig

Samenwerken

Analyseren

Plannen, organiseren en coördineren

Maatschappelijk georiënteerd

Mondeling communiceren

Daadkracht

Inleven

Leren en reflecteren

   

leidinggeven aan brandweereenheden bij de bestrijding van het incident

2

3

2

2

2

2

2

3

2

2

   

initiëren en coördineren van multidisciplinaire samenwerking

2

2

2

2

2

2

2

3

2

2

   

deelnemen aan het CoPI

3

2

3

2

2

2

2

3

2

2

   

deelnemen aan het actiecentrum Brandweerzorg

2

1

2

2

2

2

3

3

2

2

   

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

Leiderschapsprofiel

Het brandweerveld heeft voor alle leiders op operationeel, tactisch en strategisch niveau zes rollen gedefinieerd. Aan de functie OvD wordt het volgende leiderschapsprofiel toegekend: Operationeel leidinggevende. In supplement hh wordt dit profiel nader uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. leidinggeven aan brandweereenheden bij de bestrijding van het incident

De OvD maakt een analyse van het incident en de te verwachten incidentontwikkeling. Op basis hiervan besluit de OvD tot een passende brandweerinzet en geeft leiding aan de uitvoerende brandweerprocessen in het veld. Bij grootschalig repressief optreden is de OvD pelotonscommandant en staat dan onder leiding van de Taakcommandant Brandweer.

Werkzaamheden:

  • Vormt op basis van de initiële informatie meerdere scenario’s.

  • Maakt door middel van een verkenning een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van het incident en vormt daardoor een totaalbeeld van de huidige en verwachte situatie.

  • Toetst voortdurend de scenario’s aan de werkelijke situatie en anticipeert hierop.

  • Kiest ter plaatse voor het best passende sturingsmodel (in het kader van situationele commandovoering) en geeft op basis hiervan leiding aan de uitvoerende brandweerprocessen in het veld. Past hierbij de principes van situationele commandovoering toe.

  • Maakt op basis van de verwachte situatie een inzetplan waarin ontwikkelingen in het incident worden meegenomen en vertaalt dit naar inzetdoelen en/of inzetvakken van brandweereenheden. Past hierbij de principes uit de brandweerdoctrine toe.

  • Schaalt indien nodig op, zowel monodisciplinair (inclusief eenheden, specialismen en leidinggevenden) als multidisciplinair.

  • Toetst het beeld en het gekozen sturingsmodel (in het kader van situationele commandovoering) aan de praktijk en stelt zo nodig bij.

  • Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zo nodig bij.

  • Neemt maatregelen om de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten en de bevolking optimaal te waarborgen.

  • Draagt zorg voor de registratie van belangrijke gegevens (bijvoorbeeld blootstelling gevaarlijke stoffen).

  • Draagt zorg voor logistiek.

  • Schaalt af en zorgt voor een passende overdracht.

  • Informeert de betrokken omgeving van het incident en analyseert daarbij in hoeverre dit direct of na afloop dient te geschieden.

  • Bij grootschalige incidenten is de OvD als pelotonscommandant verantwoordelijk voor de bestrijding van zijn deel van het incident. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:

  • Maakt door middel van een verkenning een inschatting van de huidige en verwachte aard, omvang en dynamiek van zijn deel van het incident.

  • Vraagt indien nodig om bijstand.

  • Maakt een inzetplan voor zijn deel van het incident, vertaalt dit naar inzetdoelen en/of inzetvakken van brandweereenheden en voert het bevel. Past hierbij de principes uit de brandweerdoctrine toe.

  • Rapporteert over de voortgang aan de Taakcommandant Brandweer.

  • Controleert en stemt af met de pelotonscommandant van het naastgelegen deel en van de ingezette specialistische pelotons.

Kerntaak 2:. initiëren en coördineren van multidisciplinaire samenwerking

Bij multidisciplinair repressief optreden kan de OvD het multidisciplinaire overleg in het motorkapoverleg opstarten en coördineren en schaalt zo nodig op naar GRIP 1 of 2.

Werkzaamheden:

  • Roept, op basis van zijn analyse van de huidige en verwachte incidentontwikkeling, indien nodig de hoogste leidinggevende ter plaatse van elke discipline bijeen en vormt een motorkapoverleg.

  • Draagt zorg voor een goed werkend coördinatieoverleg: efficiënt en effectief. Past hierbij de principes van team resource management toe.

  • Vormt met de deelnemers aan het motorkapoverleg een gemeenschappelijk beeld van het incident.

  • Maakt met de deelnemers aan het motorkapoverleg een plan van aanpak en verdeelt de werkzaamheden op basis van de processen in de rampenbestrijding, waarbij ieders deskundigheid en belang is meegenomen op basis van prioriteiten.

  • Betrekt ook andere niet-operationele diensten en maakt afspraken over hun bijdrage/ondersteuning aan de incidentbestrijding.

  • Bewaakt de voortgang van de uitvoering van de gemaakte afspraken.

  • Anticipeert op de ontwikkeling van het incident en coördineert de opschaling (GRIP) en start het CoPI op.

  • Neemt maatregelen om de veiligheid van de betrokken hulpverleningsdiensten en de bevolking optimaal te waarborgen.

Kerntaak 3:. deelnemen aan het CoPI*

Bij multidisciplinair optreden vertegenwoordigt de OvD de brandweer in het CoPI in de rol van Taakcommandant Brandweer (deze rol wordt in opgeschaalde situaties door de Hoofd Officier van Dienst (HOvD) ingevuld). Draagt bij aan het totaalbeeld door multidisciplinair relevante aspecten uit de monodisciplinaire inzet in te brengen. Stemt af met de multipartners en draagt bij aan het teamresultaat. Vertaalt de multidisciplinaire besluiten uit het CoPI naar monodisciplinaire acties.

Werkzaamheden:

  • Draagt bij aan het totaalbeeld door multidisciplinair relevante aspecten uit de monodisciplinaire brandweerinzet in te brengen in het CoPI.

  • Vormt met de deelnemers van het CoPI een gemeenschappelijk beeld van het incident en draagt bij aan de analyse van het incident. Past hierbij de principes van situationele commandovoering toe.

  • Komt met de deelnemers van het CoPI tot afstemming over de multi-koppelvlakken in het incident en maakt afspraken over uitvoering hiervan.

  • Stemt af met de multipartners en draagt bij aan het teamresultaat. Past hierbij de principes van team resource management toe.

  • Adviseert gevraagd en ongevraagd het CoPI.

  • Draagt bij aan de formulering van adviezen voor het ROT en levert een bijdrage aan de multidisciplinaire behoeftestelling van het CoPI aan het ROT.

  • Analyseert de betekenis van de besproken scenario-ontwikkelingen in relatie tot de brandweerinzet.

  • Vertaalt de multidisciplinaire besluiten uit het CoPI naar monodisciplinaire acties.

    • * Bij grootschalige incidenten worden de bovenstaande werkzaamheden uitgevoerd door de Taakcommandant Brandweer in het CoPI.

Kerntaak 4:. deelnemen aan het actiecentrum Brandweerzorg

Bij grootschalig monodisciplinair optreden of bij multidisciplinair repressief optreden adviseert, ondersteunt en informeert de OvD de Algemeen Commandant Brandweerzorg in het actiecentrum Brandweerzorg. Levert een bijdrage aan de operationele brandweerprocessen.

Werkzaamheden:

  • Draagt bij aan het multidisciplinair totaalbeeld van het incident door zijn aandeel te leveren aan het monodisciplinair beeld.

  • Ondersteunt de Algemeen Commandant Brandweerzorg en de hoofden van de taakorganisaties door deeltaken uit te voeren.

  • Maakt voorstellen voor het invullen van de restdekking.

  • Maakt voorstellen voor het aanvragen van interregionale bijstand.

  • Maakt voorstellen voor de efficiënte inzet van regionale eenheden bij grootschalig monodisciplinair optreden.

  • Levert een bijdrage aan de analyse en beoordeling van de actuele situatie.

  • Levert een actieve bijdrage aan de ontwikkeling van mogelijke scenario’s.

  • Zorgt dat opdrachten binnen de taakorganisatie worden uitgevoerd.

  • Rapporteert de voortgang van de bestrijdingswerkzaamheden aan het hoofd van de taakorganisatie dan wel de Algemeen Commandant Brandweerzorg.

  • Maakt voorstellen voor aflossing van ingezette eenheden.

  • Zorgt voor logistieke ondersteuning van de brandweerzorg gerelateerde inzet.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement v. Functie operationeel manager

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: operationeel manager (OM)

Beschrijving van de functie: De operationeel manager:

  • 1. vervult binnen de brandweer een beheersmatige (niet repressieve) functie. De OM is de eerste integrale leidinggevende in een korps, dit betekent dat hij zowel een budget- als personeelsverantwoordelijk rol heeft. De OM is veelal werkzaam als bureauhoofd, teamleider of coördinator. De OM geeft leiding aan mensen met diverse rechtspositionele aanstellingen. Hij kan bijvoorbeeld werkzaam zijn in een beroeps of vrijwillig korps, in een vast (vak)team of projectteam.

  • 2. stuurt een team aan. Het accent in die aansturing ligt op de uitvoering van het werk.

    De OM rapporteert aan de Tactisch Manager, die de kaders formuleert voor het functioneren van de OM en zijn team. Het vervullen van een repressieve functie/rol is niet vereist om de functie van OM naar behoren te kunnen vervullen. Het beschikken over vakinhoudelijke kennis en ervaring met het repressieve werkveld respectievelijk het vakgebied waarbinnen hij zijn taak uitvoert, is voorwaardelijk voor succesvol functioneren.

  • 3. is de schakel in de communicatie in het korps. Hij geeft leiding aan zijn team en draagt beleid uit vanuit het hogere management. Omgekeerd moet hij het hogere management van informatie voorzien met input uit zijn team. Hij moet in staat zijn om te schakelen tussen deze diverse belangen, die van de individuele medewerker, het team en het management/ de organisatie. Niet alles wat hij voorstelt wordt door de organisatie overgenomen. Het is belangrijk om gemotiveerd te blijven ondanks mogelijke tegenslagen.

    De uitdaging in de uitvoering van het werk ligt in de begrenzing door de beschikbare randvoorwaarden, zoals tijd en geld.

    Hij moet resultaten niet alleen vanachter zijn bureau willen bereiken. Bij het realiseren de gestelde doelen moet hij in verbinding blijven staan met de collega’s die deel uitmaken van de werkuitvoering door zichtbaar te zijn op de werkvloer.

    In zijn werk heeft hij te maken met diverse netwerken en externe contacten, het verdelen van zijn tijd en aandacht en het afstemmen van de boodschap zijn hierbij essentieel.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: leidinggeven aan medewerkers

De operationeel manager geeft leiding aan een team van medewerkers. Hij is de verbinding tussen de individuele medewerkers en vormt de schakel tussen medewerkers en organisatie. Hij draagt bij aan de ontwikkeling van medewerkers en team en het creëren van een collegiaal werkklimaat.

Kerntaak 2: monitoren, bijsturen en rapporteren van de werkuitvoering

De operationeel manager stuurt de werkuitvoering van de medewerkers van zijn team aan. Hij vertaalt de visie en het beleid van de organisatie naar gewenste resultaten en werkprocessen voor zijn team. Hiervoor is onder andere kennis van bedrijfsvoering op het gebied van organisatie, HR, ICT, financiën, inkoop en wet- en regelgeving nodig. Hij bewaakt het proces tijdens de werkuitvoering en stuurt bij als dat noodzakelijk is.

Kerntaak 3: signaleren van knelpunten en adviseren over beleid en/of procedures en plannen

De operationeel manager levert input voor het opstellen van nieuw of het aanpassen van bestaand beleid. Hij vertaalt beleid naar procedures en plannen voor de werkuitvoering van zijn team en past deze zo nodig aan. Hij signaleert knelpunten en relevante ontwikkelingen bij de uitvoering van beleid, procedures en/of plannen en vertaalt deze naar een advies.

Kerntaak 4: onderhouden van netwerken en relevante interne en externe contacten

De operationeel manager is werkzaam in een branche die zich kenmerkt door een grote diversiteit aan actoren. Denk hier bij aan interne collega’s, (keten)partners en burgers. Hij onderhoudt contacten met al deze actoren op de voor hem relevante niveaus en heeft daarnaast kennis van het bestuurlijk krachtenveld. In de organisatie is hij de schakel tussen de tactische en de meer praktische werklaag. Hij zit met beide groepen aan tafel en stemt zijn communicatie af op zijn gesprekspartners.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: leidinggeven aan medewerkers

Werkzaamheden: leidinggeven aan individuele medewerkers

  • > Coacht individuele medewerkers in hun ontwikkeling:

    • voert gesprekken met medewerkers om regelmatig feedback te geven.

    • helpt medewerkers bij het zelf oplossen van vraagstukken in het werk.

  • > Heeft een actueel beeld (denk hierbij aan intake gesprek, voortgangsgesprekken, informele gesprekken, evaluatie van afgeronde werkzaamheden) van kwaliteiten, deskundigheid en ontwikkeling van medewerkers en stuurt hen hiermee aan bij het uitvoeren van hun werk.

  • > Is mede verantwoordelijk voor de personele zorg voor eigen medewerkers. Dit doet hij door het voeren van gesprekken uit de p-cyclus (tweegesprekken, beoordelingsgesprekken, exitgesprekken).

Werkzaamheden: leidinggeven aan een team of groep

  • > Heeft een actueel beeld van het teamfunctioneren (sterke punten, verbeterpunten). Bespreekt dit met het team en betrekt teamleden bij werkverdeling en besluitvorming.

  • > Heeft zicht op het sociale klimaat en de cultuur in het team en zet zich in om deze in positieve zin te beïnvloeden. Voert teamontwikkelactiviteiten uit, gericht op verbeteren van samenwerking en collegiale ondersteuning.

  • > Treedt op als intermediair bij conflicten of tegengestelde belangen in het team. Heeft oog voor weerstand.

  • > Treedt op als intermediair tussen team en de naasthogere leidinggevende (tactisch niveau):

    • verwoordt en verdedigt belangen van het team naar hogere niveaus.

    • vertaalt beleid van brandweerleiding naar het eigen team.

Keuzes en dilemma’s

  • > Schakelen tussen verschillende belangen: het team en het management/de organisatie.

  • > Schakelen tussen de verschillende belangen: het individu en het team.

Kerntaak 2: monitoren, bijsturen en rapporteren van de werkuitvoering

Werkzaamheden

  • > Vertalen van organisatiedoelstellingen naar doelstellingen, procedures en planning voor het team.

  • > Bewaakt de voortgang van het werk en verzamelt periodiek de benodigde data over de bedrijfsvoering (organisatie, HR, ICT, financiën, inkoop en wet- en regelgeving)

  • > Analyseert de verzamelde informatie op afwijkingen van de gestelde doelstellingen.

  • > Stuurt waar nodig bij op afwijkingen in de uitvoering, en past zo nodig de planning hierop aan.

  • > Stelt periodieke rapportages op over de behaalde resultaten ten opzichte van de gestelde doelen en benutting van middelen.

  • > Verwerkt evaluatieresultaten in volgende plannen en doelen.

  • > Is in staat om betrokkenen mee te nemen door over de aspecten van de werkuitvoering en kan zowel mondeling als schriftelijk communiceren.

Keuzes en dilemma’s

  • > Begrenzing van de uitvoering door beschikbare randvoorwaarden. (tijd, financiën, capaciteit, wet- en regelgeving, etc.)

  • > Op welk moment schaal je op naar de hoger leidinggevende/opdrachtgever.

  • > Afwegen van de juiste wijze van communiceren. Zichtbaarheid op de werkvloer versus concrete werkresultaten (rapportages, etc.).

Kerntaak 3: signaleren van knelpunten en adviseren over beleid en/of procedures en plannen

Werkzaamheden

  • > Signaleert knelpunten bij de uitvoering van beleid, procedures en/of plannen.

  • > Vertaalt de gesignaleerde knelpunten naar een advies over aanpassingen in het beleid.

  • > Past op basis van de gesignaleerde knelpunten procedures en/of plannen aan.

  • > Vertaalt beleid naar werkprocessen voor het team.

  • > Signaleert relevante ontwikkelingen, doet voorstellen aan het management om hierop in te spelen.

  • > Levert vanuit het eigen vakgebied een bijdrage aan beleidsinitiatieven voor andere afdelingen of vakgebieden.

Keuzes en dilemma’s

  • > Weten wie je nodig hebt/mee moet nemen om verder te komen.

  • > Afwegen van belangen van verschillende partijen bij het formuleren van een advies of beleidsvoorstel.

  • > Omgaan met teleurstellingen. Wanneer voorgestelde plannen of adviezen niet worden overgenomen.

Kerntaak 4: onderhouden van netwerken en relevante interne en externe contacten

Werkzaamheden

  • > Onderhoudt contacten met relevante (keten)partners.

  • > Functioneert in relevante platforms en netwerken.

  • > Heeft zicht op de belangen en positie van de betrokken partijen en stemt de communicatie hier op af.

  • > Vertegenwoordigt zijn team en behartigt de teambelangen, zowel binnen als buiten de eigen organisatie.

  • > Heeft bij de uitvoering van zijn taken zicht op het bestuurlijk krachtenveld en handelt hier naar.

  • > Is een gelijkwaardig gesprekspartner op zowel tactisch als operationeel niveau en stemt daarbij zijn communicatie af op de doelgroep.

Keuzes en dilemma’s

  • > Prioriteiten stellen. Het verdelen van tijd en aandacht over netwerken en externe contacten.

  • > Afwegen van de gespreksinhoud, passend bij de gesprekspartner.

4.1. Competenties

Competentie: zelfreflectie

Niveau B (leren)

  • > Vraagt bij het ontvangen van feedback door naar suggesties ter verbetering.

  • > Zet feedback om in verandering.

  • > Neemt initiatieven om eigen functioneren te verbeteren, op basis van eerder gekregen feedback.

  • > Leert van fouten uit het verleden.

  • > Draagt uit dat het belangrijk is te werken aan de eigen ontwikkeling.

Competentie: analytisch vermogen

Niveau B (relaties leggen)

  • > Legt dwarsverbanden. Betrekt ideeën uit verschillende disciplines bij het oplossen van een probleem.

  • > Ziet de relatie tussen feiten en de mogelijke oorzaken en gevolgen.

  • > Geeft aan welke informatie vereist is voor een goede beeldvorming en gebruikt effectieve methoden teneinde de relevante informatie te vergaren.

  • > Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen.

  • > Omschrijft realistische scenario's met relaties tussen oorzaak en gevolg.

Competentie: samenwerken

Niveau B (zorgdragen voor cohesie)

  • > Maakt, door regelmatig overleg, een gemeenschappelijk plan van aanpak.

  • > Laat anderen inzien dat het te halen resultaat een gezamenlijke verantwoording is.

  • > Neemt initiatief tot samenwerking met anderen.

  • > Heeft oog voor sfeer binnen de groep en is effectief in het optimaliseren van ontspannen samenwerking.

  • > Zet eigen belangen opzij ten behoeve van het gemeenschappelijk doel.

  • > Houdt rekening met de verschillende rollen en posities binnen de groep.

Competentie: coachen

Niveau C (motiveren)

  • > Attendeert medewerkers op ontwikkelingsmogelijkheden binnen de organisatie.

  • > Formuleert passende en uitdagende opdrachten voor medewerkers.

  • > Evalueert de persoonlijke ontwikkeling van medewerkers regelmatig.

  • > Beloont voortgang in de ontwikkeling van medewerkers.

Competentie: resultaatgerichtheid

Niveau B (formuleert resultaten)

  • > Formuleert concrete doelen en resultaten voor zichzelf en anderen.

  • > Bewaakt in de samenwerking met anderen dat alle activiteiten en beslissingen bijdragen aan het totaalresultaat.

  • > Stimuleert anderen tot ingrijpen waar nodig en neemt zelf actie als het bereiken van het resultaat in gevaar komt.

  • > Beschikt over daadkracht en slagvaardigheid.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement w. Functie ploegchef

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: ploegchef

Beschrijving van de functie: De ploegchef:

  • 1. geeft beheersmatig leiding aan een ploeg van medewerkers uit de operationele dienst. Hij coördineert de werkzaamheden binnen deze groep en draagt zorg voor de afstemming ervan. Tevens is hij verantwoordelijk voor de paraatheid en de initiële en blijvende vakbekwaamheid van zijn ploeg en de registratie daarvan. De repressieve kant van de functie is beschreven in het kwalificatiedossier Bevelvoerder.

  • 2. vervult zijn taken voor een of meerdere brandweerposten. Hierbij gaat het om de beheersmatige werkzaamheden en het leidinggeven in een niet-repressieve omgeving. De ploegchef kan zijn taken delegeren aan de dienstdoende leidinggevende (meestal de bevelvoerder).

  • 3. geeft leiding aan zijn ploeg en legt verantwoording af aan zijn direct leidinggevende. De leidinggevende van de ploegchef is meestal een operationeel manager. Het hoofd brandweerzorg bepaalt binnen welke kaders de ploegchef zijn verantwoordelijkheden invult. De positie van de ploegchef in de organisatie bevindt zich tussen het management en de uitvoerende laag. In een repressieve situatie maakt de ploegchef zelf deel uit van de uitvoerende laag, dit kan de functie complex maken.

  • 4. en zijn positie maakt dat hij in staat moet zijn om te wisselen van rol. Aan de ene kant gaat hij samen met zijn ploeg letterlijk door het vuur en aan de andere kant geeft hij aan diezelfde ploeg beheersmatig leiding. Dit betekent dat hij in staat moet zijn om te wisselen in stijl van leidinggeven. In de rol van ploegchef spreekt hij collega’s aan op hun houding, gedrag en gemaakte afspraken. Hij draagt het beleid van de organisatie uit naar de werkvloer en weet het beleid uit te voeren en de effecten uit te leggen. Ook wanneer het beleid door de ploeg en/of de ploegchef zelf wordt ervaren als niet in hun/zijn belang. Omgekeerd geldt dat de ploegchef de ambassadeur is van de werkvloer en aan het hogere management aan moet kunnen geven wat er leeft binnen de ploeg en waar men belang aan hecht. De ploegchef is in staat om te signaleren, verantwoordelijkheid te nemen en om zelf informatie op te halen. Hij weet dit te vertalen naar concrete acties.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: leidinggeven aan individuele medewerkers

De ploegchef is verantwoordelijk voor het functioneren en het vakmanschap van de individuele medewerkers waaraan hij leiding geeft. Hij heeft oog voor het welbevinden van deze medewerkers. De ploegchef is verantwoordelijk voor de uitvoering van het personeelsbeleid, hij draagt zorg voor gegevens ten behoeve van de personeelsadministratie, zoals de urenverantwoording en ziekmelding. De ploegchef coacht en begeleidt zijn medewerkers.

Kerntaak 2: leidinggeven aan een ploeg

De ploegchef is verantwoordelijk voor de kwaliteit, continuïteit, efficiency en vakbekwaamheid van de ploeg medewerkers waaraan hij leiding geeft èn waar hij zelf onderdeel van uitmaakt. De ploegchef coacht en begeleidt zijn ploeg, heeft oog voor de cohesie in zijn ploeg en kan omgaan met onderlinge conflicten. Hij stuurt aan op effectief groepsgedrag. Hij is zich bewust van zijn voorbeeldfunctie en vertoont in de uitvoering van zijn functie voorbeeldgedrag. De ploegchef reflecteert op zijn eigen handelen en op het functioneren van de ploeg.

Kerntaak 3: uitvoeren van beheersmatige taken

De ploegchef draagt zorg voor de paraatheid van de operationele dienst. Dit betekent dat hij zorgt voor de dienstroosters, de planning van werkzaamheden en activiteiten op het gebied van vakbekwaamheid, onderhoud, materieel en materiaal. Hij draagt zorg voor het aanleveren van verschillende managementgegevens. Hij doet dit zowel proactief als reactief. Hij signaleert niet alleen problemen, gevaarlijke situaties of trends, maar pakt ze indien nodig ook op en lost ze op of komt met verbetervoorstellen. Hierbij wordt een hoge mate van zelfstandigheid verwacht.

3.1. Uitwerking kerntaken

Uitwerking kerntaak 1: leidinggeven aan individuele medewerkers

Werkzaamheden:

  • > Heeft zicht op de taken en deskundigheid van de individuele medewerker.

  • > Heeft zicht op de uitvoering van de werkzaamheden van de individuele medewerker.

  • > Voert gesprekken met de individuele medewerker gericht op het functioneren van de medewerker. Indien nodig wordt een derde persoon hierbij betrokken (bijvoorbeeld bedrijfsarts, medewerker HR).

  • > Maakt concrete resultaat- en ontwikkelafspraken met de individuele medewerker.

  • > Verzorgt indien nodig de verslaglegging van gesprekken.

  • > Stimuleert, motiveert en coacht de individuele medewerker.

  • > Spreekt de individuele medewerker aan op houding en gedrag indien daar aanleiding toe is.

Keuzes en dilemma’s

  • > Oordeelsvorming op basis van minimale informatie (niet altijd zicht op het functioneren van een individuele medewerker).

  • > Individuele belangen van de medewerker versus belangen van de ploeg.

  • > Aanspreken van collega’s in de beheersmatige situatie, terwijl je in de repressieve situatie onderdeel uitmaakt van de ploeg.

Uitwerking kerntaak 2: leidinggeven aan een ploeg

Werkzaamheden:

  • > Draagt zorg voor de vakbekwaamheid en de inzetbaarheid van de ploeg en houdt dit op niveau.

  • > Heeft zicht op het sociale klimaat en de cultuur in de ploeg. Dit doet hij bijvoorbeeld door aandacht te besteden aan de rolverdeling in de ploeg en door op te treden bij conflicten of tegengestelde belangen.

  • > Zorgt voor een optimale taakverdeling van zijn medewerkers op taken, functies en deskundigheid.

  • > Controleert de uitvoering van de werkzaamheden en stuurt bij waar nodig.

  • > Zit het ploegoverleg voor.

  • > Presenteert relevante ontwikkelingen en beleid aan de ploeg.

  • > Stimuleert, motiveert en coacht de ploeg.

  • > Vertoont in de uitvoering van zijn functie voorbeeldgedrag en stuurt op integriteit.

Keuzes en dilemma’s

  • > Uitdragen van beleid naar de werkvloer versus ambassadeur van de werkvloer naar het hogere management.

  • > Dirigeren en meespelen: leidinggevend versus onderdeel van de ploeg.

  • > Signaleren van problemen zonder probleemeigenaar te worden.

  • > Ploegbelang versus organisatiebelang.

Uitwerking kerntaak 3: uitvoeren van beheersmatige taken

Werkzaamheden:

  • > Bewaakt en verzorgt de invulling van het dienstrooster.

  • > Verzamelt en presenteert gegevens, als input voor het management. Bijvoorbeeld (over de consequenties) op het gebied van personeel, financiën en materieel.

  • > Meldt en verklaart afwijkingen van ramingen en planningen.

  • > Ontwerpt en implementeert procedures en werkwijzen bij nieuwe ontwikkelingen.

  • > Vertegenwoordigt de organisatie in (regionale) project- en werkgroepen en neemt deel aan werving en selectieprocedures.

  • > Bevordert werken conform arbovoorschriften.

  • > Houdt overzicht over en stuurt op de deelname tijdens uitruk en oefeningen.

  • > Signaleert problemen, gevaarlijke situaties of trends en pakt deze indien nodig zelf op (bijvoorbeeld door het indienen van een verbetervoorstel) of schakelt een andere specialist of afdeling in.

Keuzes en dilemma’s

  • > Uitdragen van beleid wanneer de uitwerking daarvan door de ploeg en/of de ploegchef zelf wordt ervaren als niet in hun/zijn belang of weerstand oplevert.

4.1. Competenties

In de competentiematrix wordt het verband tussen competenties en kerntaken weergegeven.

Er zijn drie typen competenties:

  • Strategische en organisatorische competenties (organisatie).

  • Sociale, maatschappelijke en communicatieve competenties (omgeving).

  • Vakmatige en kenniscompetenties (professie).

Er zijn voor elke functie specifieke competenties benoemd. In de competentiematrix

hieronder worden deze benoemd voor de functie ploegchef, in relatie tot de kerntaken. In de bijlage wordt beschreven welke betekenis de niveaus uit de competentiematrix hebben.

Deze zijn nader uitgewerkt in de Regeling Personeel Veiligheidsregio’s (bijlage A4).

C1. Competentiematrix

Kerntaken

Competenties

   
 

Plannen, organiseren en coördineren

Problemen oplossen

Resultaatgericht

Flexibel

Inleven

Taakgericht leiderschap

Mondeling communiceren

Leren en reflecteren

Samenwerken

Leidinggeven aan individuele medewerkers

   

1

1

1

1

1

1

 

Leidinggeven aan een ploeg

2

1

1

1

1

1

1

1

1

Uitvoeren van beheersmatige taken

2

1

1

1

   

1

1

 

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement x. Functie commandant

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Commandant

Beschrijving van de functie

In dit document staan de kerntaken van de commandant centraal. Voorafgaand aan de beschrijving van deze kerntaken wordt in deze inleiding aandacht besteed aan de positionering van de commandant.

   
 

Positionering commandant

De commandant draagt de integrale eindverantwoordelijkheid voor het rechtmatig, doeltreffend en doelmatig functioneren van de brandweerorganisatie en de strategische sturing van de brandweerorganisatie.

   
 

Hiërarchisch valt de commandant onder en rapporteert hij1 aan het bestuur van de Veiligheidsregio. Daarnaast is hij ambtelijk eindverantwoordelijk voor de regionale brandweerorganisatie.

1 Waar hij staat, kan ook zij gelezen worden.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Leiding geven aan de regionale brandweerorganisatie

De commandant is ambtelijk eindverantwoordelijk voor de regionale brandweerorganisatie. Hij draagt daarin zorg voor het functioneren van de regionale brandweer en het personeel dat daarbij werkzaam is.

Kerntaak 2:. Ontwikkelen, vormen en uitzetten van visie en strategie voor de brandweerorganisatie

De commandant initieert en ontwikkelt mede de visie en strategie voor de regionale brandweerorganisatie.

Kerntaak 3:. Adviseren van het bestuur van de veiligheidsregio

De commandant adviseert het (algemeen) bestuur van de veiligheidsregio en de lokale besturen gevraagd en ongevraagd over brandweeraangelegenheden. Daarbij ondersteunt hij het (algemeen) bestuur van de veiligheidsregio over strategische en bestuurlijke kwesties, inspelend op maatschappelijke, politieke en landelijke ontwikkelingen.

Functie: commandant

Kerntaken

Kern

Organisatie

Omgeving

 

Leren/reflecteren

Ondernemen

Visie

Coachen

Leiderschap

Resultaatgericht

Analyseren

Kosten bewust

Netwerken

Samenwerken

Maatschappelijk georiënteerd

Politiek-bestuurlijk inzicht

Communiceren

Leiding geven aan de brandweerorganisatie

3

3

3

 

3

 

3

 

3

   

3

 

Ontwikkelen, vormen en uitzetten van visie en strategie voor de brandweerorganisatie

3

           

3

3

3

 

Adviseren van het bestuur van de veiligheidsregio

3

     

3

       

3

 

Vakgebieden

Professie

Niveau

Basis

Overdracht

Expert

Risico’s en Veiligheid

 

*

 

Operationele Voorbereiding

 

*

 

Incidentbestrijding

 

*

 

Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing

 

*

 

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Leiding geven aan de regionale brandweerorganisatie

Werkzaamheden

  • Is eindverantwoordelijk voor het rechtmatig, doeltreffend en doelmatig functioneren van de regionale brandweerorganisatie en het personeel dat daarbij werkzaam is.

  • Geeft leiding aan het managementteam brandweer.

  • Geeft sturing, coördineert en motiveert bij ontwikkeling en uitvoering van beleid op strategisch en tactisch niveau.

  • Optimaliseert het proces van planning en control binnen de regionale brandweer en de veiligheidsregio.

  • Rapporteert op basis van audits aan het bestuur over de geleverde prestaties van de korpsen.

  • Is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van het brandweerpersoneel.

  • Initieert, stimuleert en voert veranderingsprocessen door om kwaliteit en productiviteit van de brandweerorganisatie als geheel te versterken.

  • Is eindverantwoordelijk voor de vaststelling en handhaving van protocollen met betrekking tot het inhoudelijk en bedrijfsmatig handelen van de regionale brandweer en zijn aandachtsgebieden binnen de veiligheidsregio. Dit beslaat ook de verantwoordelijkheden omtrent de (financiële) bedrijfsvoering.

  • Optimaliseert de kwaliteit van de bedrijfsvoering van de regionale brandweer en de veiligheidsregio.

  • Behartigt de belangen van de brandweerorganisatie en de veiligheidsregio in diverse in- en externe overlegorganen.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (3)

  • Leiderschap (3)

  • Analyseren (3)

  • Netwerken (3)

  • Maatschappelijke betrokkenheid (3)

  • Politiek-bestuurlijk inzicht (3)

Beoordelingscriteria

  • Communiceert open en helder.

  • Straalt rust en gezag uit.

  • Beschikt over inlevingsvermogen.

  • Toont daadkracht.

  • Zorgt ervoor dat het personeel van de brandweerorganisatie een duidelijk beeld heeft van de verwachtingen van de commandant ten aanzien van hun functioneren.

  • Draagt zorg voor individuele uitdaging en steun in ontwikkeling aan leden van het managementteam.

  • Draagt zorg voor optimale waarborging van de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten en derden.

  • De brandweerorganisatie is gemotiveerd om te werken aan hun ontwikkeling en resultaten te boeken.

  • Anticipeert op mogelijke problemen en meevallers bij het behalen van de resultaten om waar mogelijk achterblijven van doelen te voorkomen.

  • Besluiten tot bijsturing zijn verantwoord onderbouwd.

  • Is in staat om te bepalen welke beslissingen aan het bestuur dienen te worden voorgelegd.

  • Is bekend met protocollen en partijen die een rol spelen in de informatieprocessen.

  • Kan duidelijke informatie geven en genomen beslissingen uitleggen aan belanghebbende collega’s.

  • Denkt en handelt aantoonbaar multidisciplinair, handelt situationeel en durft van prioriteit te wisselen. Kan deze keuzes goed onderbouwen.

  • Is extern actief en proactief in (brandweer)netwerken.

  • Weet te handelen en te acteren in een netwerk omgeving.

  • Kan procesmatig handelen.

Kerntaak 2:. Ontwikkelen, vormen en uiteenzetten van visie en strategie voor de regionale brandweerorganisatie

Werkzaamheden

  • Is ambtelijk verantwoordelijk voor de tot stand koming van de strategieontwikkeling van de eigen veiligheidsregio.

  • Initieert en ontwikkelt, evalueert en stelt visie, doelen, strategie en beleid van de brandweerorganisatie bij.

  • Regisseert de interne samenhang van en afstemming in de organisatie ten behoeve van beleidsontwikkeling, – uitvoering en – monitoring en zorgt voor de eindtoets inzake integraliteit van advisering en besluitvormingsrijpheid van stukken.

  • Draagt zorg voor functionele samenhang voor beleid tussen de regionale (en lokale) brandweer, de gemeenten en andere parate diensten.

  • Draagt bij aan de ontwikkeling, vorming en uiteenzetting van visie en strategie aangaande de brandweerorganisatie op landelijk niveau.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (3)

  • Plannen, organiseren en coördineren (3)

  • Samenwerken (3)

  • Maatschappelijke betrokkenheid (3)

  • Politiek-bestuurlijk inzicht (3)

Beoordelingscriteria

  • Kan hoofd- en bijzaken onderscheiden.

  • Kan de relevantie van gesignaleerde ontwikkelingen overtuigend onderbouwen.

  • Kent en gebruikt de van toepassing zijnde procedures.

  • Kan gevolgen van beslissingen inschatten op politiek-bestuurlijk niveau.

  • Kan effectief deelnemen aan vergaderingen.

  • Communiceert gestructureerd, eenduidig en kernachtig zonder gevoeligheden uit het oog te verliezen.

  • Kan samenwerken met de diverse partners in de veiligheidsregio, met oog voor organisatiespecifieke kenmerken en prioriteiten.

Kerntaak 3:. Adviseren van het bestuur van de veiligheidsregio

Werkzaamheden

  • Adviseert en ondersteunt het veiligheidsbestuur over de koers en strategische positionering inspelend op maatschappelijke, politieke en landelijke ontwikkelingen.

  • Adviseert gevraagd en ongevraagd het veiligheidsbestuur inzake ontwikkelingsmogelijkheden, risico,- en succesfactoren en multidisciplinaire veiligheidsaspecten.

  • Adviseert het bestuur over het regionale beleid.

  • Initieert en ontwikkelt mede het regionale strategisch beleid en zorgt voor de vertaling hiervan naar het tactisch/operationeel niveau.

  • Signaleert en adviseert gevraagd en ongevraagd het bestuur over de kwaliteitsbewaking en de kwaliteitsverbeteringen.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (3)

  • Analyseren (3)

  • Politiek-bestuurlijk inzicht (3)

Beoordelingscriteria

  • Kan hoofd- en bijzaken onderscheiden.

  • Kan de relevantie van gesignaleerde ontwikkelingen overtuigend onderbouwen.

  • Kan integrale adviezen geven aan het bestuur van de veiligheidsregio.

  • Kent en gebruikt de van toepassing zijnde procedures.

  • Kan gevolgen van beslissingen inschatten op politiek-bestuurlijk niveau.

  • Kan effectief deelnemen aan vergaderingen.

  • Communiceert gestructureerd, eenduidig en kernachtig zonder gevoeligheden uit het oog te verliezen.

  • Kan samenwerken met de diverse partners in de veiligheidsregio, met oog voor organisatiespecifieke kenmerken en prioriteiten.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement y. Functie specialist brandpreventie/specialist brandveiligheid

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: specialist brandpreventie/specialist brandveiligheid

Beschrijving van de functie: De specialist brandpreventie/specialist brandveiligheid (SB):

  • 1. werkt op beleidsmatig en uitvoerend niveau. De werkzaamheden worden procesmatig uitgevoerd, waarbij de focus ligt op complexe vraagstukken. Hij heeft overzicht over het vakgebied brandveiligheid. Hij legt de verbinding met andere vakgebieden. In zijn functie kan het zwaartepunt liggen op één of enkele taken zoals het (proactief) adviseren, participeren in de totstandkoming van de planfiguren van de omgevingswet, toezicht houden, stimuleren van brandveilig leven en het opstellen van beleidsvoorstellen. Een SB werkt in een veiligheidsregio binnen een team dat zich bezighoudt met het analyseren en beoordelen van brandveiligheidsrisico’s en het adviseren ten aanzien van maatregelen om deze risico’s te beperken. Hij acteert samen met externe partijen op diverse plekken binnen de brandweerorganisatie en in de breedte van het publieke en het private domein.

  • 2. adviseert en coördineert zelfstandig werkzaamheden voor of in samenwerking met een of meer actoren binnen het domein van brandveiligheid:

    • Externe partijen en andere disciplines die actief zijn in de publieke en private sector met betrekking tot brandveiligheid.

      De SB adviseert voor het vakgebied brandveiligheid aan partners van de veiligheidsregio.

      Hij zorgt voor een goede aansluiting van brandveiligheidsadviezen op de doelen van de externe partijen.

    • Afdelingen binnen de veiligheidsregio

      Met de verschillende afdelingen binnen de brandweer, zoals operationele voorbereiding en incidentbestrijding, werkt de SB nauw samen, stemt af, wisselt informatie uit, geeft advies en begeleiding.

    • Bestuur en management veiligheidsregio

      De SB is de adviseur voor het vakgebied brandveiligheid voor het eigen management en het bestuur. Hij kan afwegen wanneer het nodig is om op te schalen. Hij kent bestuurlijke belangen en weet commitment voor zijn adviezen te verkrijgen.

  • 3. doorziet de diverse belangen van betrokken partijen en houdt daar rekening mee. Hij is in staat om te denken vanuit de omgeving, de verantwoordelijkheden en de belangen van burgers, bedrijven en instellingen. De aanpak en wijze van uitvoering van het werk wordt voor een groot deel aan de SB zelf overgelaten. Hij krijgt voornamelijk te maken met de complexe vraagstukken op het gebied van brandveiligheid.

2.1. Kerntaken en werkgebieden

Kerntaak 1. : ontwikkelt beleid op gebied van brandveiligheid

De SB vertaalt bevindingen op basis van praktijkervaringen en onderzoeksresultaten naar beleidsvoorstellen op het gebied van brandveiligheid. Daarnaast levert hij input voor de totstandkoming van landelijk, regionaal en/of gemeentelijk integraal veiligheidsbeleid. Hierbij is hij proactief ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen. Hij is ‘aanjager’ en neemt zelfstandig het initiatief om te komen tot beleidsvoorstellen. Daarnaast heeft de SB een rol bij de implementatie en de uitvoering van dit beleid.

Kerntaak 2. : initieert en onderhoudt netwerken, stemt af met relevante partijen

De SB stimuleert het brandveiligheidsbewustzijn door actief aandacht te vragen voor brandveiligheid, zowel binnen als buiten de eigen organisatie. Ook stemt hij zaken op het gebied van brandveiligheid af met interne en externe partijen en wisselt deze uit. Daarnaast behoort het organiseren van voorlichting over brandveiligheid, buiten en binnen de organisatie, tot zijn taken. Ook levert hij in sommige gevallen zelf een bijdrage aan voorlichting over brandveiligheid, binnen en buiten de organisatie.

Kerntaak 3. : inventariseert, analyseert en beoordeelt complexe omgevingsveilig-heidsrisico’s en -maatregelen

De SB genereert risico-informatie over de brandveiligheid aan de hand van scenario’s, mate van waarschijnlijkheid en impact en maatschappelijke ontwikkelingen, om uiteindelijk advies uit te kunnen brengen over beheersmaatregelen ten aanzien van deze risico’s (kerntaak 4).

Kerntaak 4. : adviseert over complexe brandveiligheidsrisico’s en -maatregelen

De SB brengt onderbouwd advies uit over complexe brandveiligheidsrisico’s en maatregelen in de planfase, houdt toezicht op de naleving van brandveiligheid en adviseert over handhaving in de uitvoerings- en gebruiksfase. Het advies is bestemd voor:

  • het bevoegd gezag

  • de interne organisatie

  • externe partijen

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1. : ontwikkelt beleid op gebied van brandveiligheid

Werkzaamheden

  • Levert input (onder meer gebaseerd op risicoanalyses) bij de totstandkoming van lokaal en regionaal brandveiligheids-/handhavingsbeleid.

  • Signaleert en evalueert relevante ontwikkelingen voor het eigen vakgebied (landelijk/regionaal), op basis van praktijkervaring, dilemma’s en tekortkomingen in het huidige brandveiligheidsbeleid.

  • Vertaalt deze bevindingen en belangen naar beleidsvoorstellen op het gebied van brandveiligheid en voorstellen voor implementatie.

Keuzes en dilemma’s

  • Regelgericht versus risicogericht.

  • Breedte versus diepgang (generalist versus specialist).

  • Omgaan met weerstand in eigen organisatie.

  • Omgaan met onzekerheid door het ontbreken van duidelijke richtlijnen.

  • Inschatten van (bestuurlijk en maatschappelijk) draagvlak.

  • Afwegen van verschillende beleidsterreinen.

Kerntaak 2. : initieert en onderhoudt netwerken, stemt af met relevante partijen

Werkzaamheden

  • Maakt een actorenanalyse.

  • Benadert en werkt actief samen met relevante partners. Hij gaat hierbij het gesprek aan over de noodzaak van aandacht voor brandveiligheid in de besluitvorming.

  • Maakt een plan van aanpak voor projecten of activiteiten.

  • Stemt af en wisselt uit met specialisten uit het vakgebied, zowel lokaal, regionaal als landelijk.

  • Borgt de risico-informatiecyclus in de veiligheidsketen, onder meer door het uitwisselen van informatie met de operationele voorbereiding (planvorming, vakbekwaamheid) en incidentbestrijding.

Keuzes en dilemma’s

  • Balans vinden tussen ‘brengen en halen’.

  • Balans vinden tussen je rol als vertegenwoordiger van een organisatie en de vertaling hiervan in de politiek-bestuurlijke context.

  • De inhoudelijke verdieping zoeken in het vakgebied brandveiligheid en de verbinding tussen brandveiligheid en de ontwikkelingen in mono-en multidisciplinaire incidentbestrijding.

Kerntaak 3. : inventariseert, analyseert en beoordeelt brandveiligheidsrisico’s en -maatregelen

Werkzaamheden

  • Genereert risico-informatie over de brandveiligheid.

  • Brengt relevante risico’s op hoofdlijnen in kaart.

  • Stelt (indien er onvoldoende informatie beschikbaar is) een risicoanalyse op. Prioriteert risico’s.

  • Stelt systematisch relevante scenario’s op en levert gegevens aan ten behoeve van beheersmaatregelen volgens het kenmerkenschema (gebouw, installatie, mens, brand, omgeving, interventie).

  • Beoordeelt of specialistisch onderzoek noodzakelijk is.

  • Beoordeelt of de maatregelen voldoende effectief zijn.

Keuzes en dilemma’s

  • Bepalen wanneer de SB zelf beoordeelt en wanneer hij anderen inschakelt.

  • Blijven doorgaan met inventariseren en analyseren en niet komen tot een oordeel, vanwege de vele onzekerheden.

  • Omgaan met onduidelijkheid van aard en ernst van de brandrisico’s.

  • Afwegen van belang van brandveiligheid versus privacy van personen of bedrijven.

  • Kiezen voor geschikte onderzoeksinstrumenten en methodieken.

  • Afwegen van de noodzaak van de voorgestelde maatregelen versus de impact ervan (bijvoorbeeld financiële en maatschappelijke haalbaarheid).

Kerntaak 4. : adviseert over complexe brandveiligheidsrisico’s en -maatregelen

Werkzaamheden

  • Adviseert het bevoegd gezag over bouwen, milieu, gebruik en evenementen.

  • Adviseert interne en externe partijen.

  • Adviseert in het kader van brandveiligheidsbewustzijn (bijvoorbeeld in het kader van brandveilig leven).

  • Voert toezicht uit in complexe situaties en participeert in integrale programma’s voor toezicht. Adviseert over het toezicht, de handhaving en de uitvoering hiervan.

  • Beoordeelt de maatregelen die door bedrijven of andere organisaties worden genomen. ˃ Neemt deel aan overleggen met internen en externen.

  • Adviseert over verantwoordelijkheden, mogelijkheden en onmogelijkheden van repressieve inzet door de brandweer.

  • Beoordeelt vergunningsaanvragen en meldingen zo nodig op gelijkwaardigheid in de planfase, de uitvoeringsfase en/of de gebruiksfase.

  • Neemt de rol van projectleider op zich in voorkomende gevallen.

Keuzes en dilemma’s

  • Omgaan met de verwachting van de betrokkenen dat de SB zich flexibel opstelt versus de verantwoordelijkheid van de SB voor de brandveiligheid.

  • Bepalen wanneer de SB zelf beoordeelt en wanneer hij anderen inschakelt.

  • Afwegen van belang van vroegtijdigheid versus concreetheid.

  • Voldoen aan de regels versus beheersen van risico’s.

  • Afwegen van de noodzaak en proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen versus de impact ervan (bijvoorbeeld financiële en maatschappelijke haalbaarheid).

  • Ontbreken van wettelijke verankering van de mogelijke maatregelen (niet alles is af te dwingen).

4.1. Competenties

Competentie: Zelfstandigheid (dimensie persoonlijk)

Niveau A (eigen koers varen)

  • Neemt, indien nodig, impopulaire maatregelen.

  • Gaat conflicten niet uit de weg.

  • Neemt informatie in zich op en past deze effectief toe.

  • Neemt een duidelijke positie in binnen de organisatie.

  • Gaat wel eens tegen tradities en regels in om het gestelde doel te bereiken.

Competentie: Analytisch vermogen (dimensie conceptueel)

Niveau A (achterhalen)

  • Identificeert de achterliggende oorzaken van complexe problemen.

  • Schat de afbreukrisico’s in ten aanzien van de verschillende oplossingsrichtingen.

  • Houdt rekening met diverse belangentegenstellingen zowel binnen als buiten de organisatie.

  • Weet draagvlak te krijgen voor een oplossingsrichting.

  • Bekijkt ingewikkelde vraagstukken vanuit diverse invalshoeken.

Competentie: Mondelinge communicatie (dimensie relationeel)

Niveau A (inschatten, non-verbaal)

  • Past het niveau en de inhoud van communiceren aan de gesprekspartner(s) aan.

  • Maakt gebruik van non-verbaal gedrag dat het verbale gedrag ondersteunt.

  • Spreekt boeiend en aansprekend, is welsprekend.

  • Stuurt op eenduidig communiceren van informatie.

  • Past gesprekstechnieken toe om een gesprek optimaal te laten verlopen.

Competentie: Schriftelijk communiceren (dimensie relationeel)

Niveau A (beschikt over verschillende schrijfstijlen)

  • Past de schrijfstijl aan het niveau van communiceren van de lezer(s).

  • Beschikt over een grote woordenschat.

  • Heeft een boeiende manier van schrijven.

  • Verwoordt in een tekst argumenten, afwegingen en belangen tot een helder geheel.

Competentie: Nauwkeurigheid (dimensie operationeel)

Niveau A (overzicht houden)

  • Behoudt het overzicht over de veelvoud van details (ziet door de bomen het bos).

  • Blijft zorgvuldig, ook onder druk van belangen, tijd of de ernst van de gevolgen van mogelijke fouten.

  • Maakt een gedegen afweging tussen strikt nakomen van regels, richtlijnen of procedures en pragmatisme.

  • Beslist over het al dan niet afwijken van richtlijnen.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement z. Functie specialist operationele voorbereiding

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Specialist operationele voorbereiding (SOV)

Beschrijving van de functie: De specialist operationele voorbereiding:

  • 1. is een spin in het web en als zodanig verantwoordelijk voor activiteiten die nodig zijn om de gewenste slagkracht te realiseren bij incidentbestrijding en crisisbeheersing. Afhankelijk van de invulling van de functie voert de SOV activiteiten uit, die nodig zijn voor het adequaat uitvoeren van zijn werkzaamheden op een of meer van de volgende gebieden: Beschikbaar hebben van de juiste en geschikte middelen, materialen, materieel en personeel. Voorbeelden van instrumenten om dit doel te bereiken zijn plannen en procedures, regelingen, leidraden en handreikingen en systemen.

  • 2. werkt in een veiligheidsregio binnen een team dat zich bezighoudt met de operationele voorbereiding van incidentbestrijding en crisisbeheersing.

  • 3. is verantwoordelijk voor een kwalitatief hoogwaardige invulling van activiteiten ter voorbereiding op incidentbeheersing en crisisbeheersing. Een SOV adviseert zelfstandig ten behoeve van één of meerdere van onderstaande actoren van de veiligheidsketen:

    • o Bestuur en management veiligheidsregio

      De SOV is de adviseur voor het vakgebied operationele voorbereiding voor het eigen management en het bestuur. Hij kent bestuurlijke belangen en weet commitment voor zijn adviezen te verkrijgen.

    • o Multidisciplinaire en externe partners

      De SOV is de adviseur voor het vakgebied operationele voorbereiding ten opzichte van (multidisciplinaire) partners van de veiligheidsregio. Hij zorgt voor een goede aansluiting van de instrumenten ten bate van een goede voorbereiding, met die van de (multidisciplinaire) partners en externe partners.

    • o Monodisciplinaire afdelingen binnen de veiligheidsketen

      Met de verschillende afdelingen binnen de veiligheidsketen werkt de SOV nauw samen, stemt af, wisselt informatie uit en geeft advies en begeleiding.

  • 4. zijn werk wordt bepaald door ruime beleidslijnen. De SOV moet daar binnen rekening houden met de diverse belangen van betrokken partijen. De wijze van aanpak en uitvoering wordt voor een groot deel aan de SOV zelf overgelaten. Hij kan daarbij de rol hebben van adviseur, projectleider, onderzoeker of expert. Een SOV zal hiertoe naar eigen inzicht standaard werkwijzen moeten combineren waardoor de werkzaamheden niet altijd standaard van aard zijn.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1:. analyseren en evalueren

De SOV verzamelt informatie uit de meest uiteenlopende bronnen, maakt behoefteanalyses, selecteert scenario’s en evalueert en analyseert bestaande instrumenten die ingezet zijn ter voorbereiding op of ter evaluatie van de incidentbestrijding en crisisbeheersing.

Kerntaak 2:. ontwikkelen, beheren en innoveren

Op basis van een analyse en/of evaluatie ontwikkelt, beheert en innoveert een SOV instrumenten voor of ter verbetering van de operationele voorbereiding op de incidentbestrijding en crisisbeheersing.

Kerntaak 3:. implementeren en informeren

De SOV verzorgt en begeleidt de invoering en de in gebruik name van de betreffende instrumenten voor of ter verbetering van de operationele voorbereiding en zorgt voor het in stand houden van de organisatorische kaders om dit te realiseren.

Kerntaak 4:. adviseren en afstemmen

Een SOV geeft advies over de operationele voorbereiding van incidentbestrijding en crisisbeheersing en stemt deze af op zowel operationeel, tactisch als strategisch niveau.

  • * Welke van de bovenstaande taken de SOV in de praktijk uitvoert is afhankelijk van de organisatie en/of afdeling waarin hij werkzaam is en de ervaring van de functionaris (mono-multi, beginnend-ervaren).

Competentiematrix

 

Kerntaken

Competenties

 

Leren en reflecteren

Samenwerken

Resultaatgericht

Overtuigen

Plannen, organiseren en coördineren

Analyseren

Oordelen

Mondeling communiceren

Netwerken

Maatschappelijk georiënteerd

   

analyseren en evalueren

3

2

1

 

1

2

2

2

 

1

   

ontwikkelen, beheren en innoveren

3

2

1

 

1

2

 

2

 

1

   

implementeren en informeren

3

2

1

2

1

 

2

2

1

1

   

adviseren en afstemmen

3

2

1

2

 

2

2

2

1

1

   

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

Leiderschapsprofiel

Het brandweerveld heeft voor alle leiders op operationeel, tactisch en strategisch niveau zes rollen gedefinieerd. Aan de functie SOV wordt het volgende leiderschapsprofiel toegekend: Tactisch specialist. In supplement hh wordt dit profiel nader uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria per taakgebied

Kerntaak 1:. analyseren en evalueren

De SOV verzamelt informatie uit de meest uiteenlopende bronnen, maakt behoefteanalyses, selecteert scenario’s en evalueert en analyseert bestaande instrumenten die ingezet zijn ter voorbereiding op of ter evaluatie van de incidentbestrijding en crisisbeheersing.

Werkzaamheden:

  • Inventariseert instrumenten voor of ter verbetering van de operationele voorbereiding:

    • o Onderzoekt mogelijke scenario’s.

    • o Gaat op zoek naar en verzamelt evaluatiegegevens over incidenten, crises en/of oefeningen.

    • o Onderzoekt bestaande instrumenten op het gebied van incidentbestrijding en crisisbeheersing.

  • Analyseert instrumenten voor of ter verbetering van de operationele voorbereiding:

    • o Verwerkt de gegevens uit de inventarisatie.

    • o Analyseert de benodigde capaciteit en middelen.

  • Interpreteert instrumenten voor of ter verbetering van de operationele voorbereiding, zoals evaluatiegegevens van incidenten, crises en/of oefeningen of nieuwe ontwikkelingen op het gebied van incidentbestrijding en crisisbeheersing.

  • Maakt een plan voor of ter verbetering van de operationele voorbereiding:

    • o Stelt op basis van de analyse een evaluatierapport op of een plan ter verbetering.

    • o Stelt hiervoor doelstellingen vast.

    • o Selecteert doelgroep en scenario’s.

    • o Stemt het plan af met relevante betrokkenen.

Kerntaak 2:. ontwikkelen, beheren en innoveren

Op basis van een analyse en/of evaluatie ontwikkelt, beheert en innoveert een SOV instrumenten voor of ter verbetering van de operationele voorbereiding op de incidentbestrijding en crisisbeheersing.

Werkzaamheden:

  • Ontwikkelt instrumenten ten bate of ter verbetering van de operationele voorbereiding en betrekt hierbij de relevante afdelingen, functionarissen en partners.

  • Beheert instrumenten ten bate of ter verbetering van de operationele voorbereiding:

    • o Belegt en coördineert taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Stelt op basis van de analyse een evaluatierapport op of een plan ter verbetering.

    • o Actualiseert bestaande instrumenten.

    • o Informeert relevante betrokkenen.

  • Innoveert instrumenten ten bate of ter verbetering van de operationele voorbereiding en neemt actuele ontwikkelingen hierin mee.

Kerntaak 3:. implementeren en informeren

De SOV verzorgt en begeleidt de invoering en in gebruik nemen van de betreffende instrumenten voor of ter verbetering van de operationele voorbereiding en zorgt voor het in stand houden van de organisatorische kaders om dit te realiseren.

Werkzaamheden:

  • Brengt mogelijke gevolgen van de instrumenten voor een goede operationele voorbereiding in beeld voor de relevante afdelingen en partners.

  • Stelt een implementatieplan op voor de relevante afdelingen, functionarissen en partners.

  • Communiceert het implementatieplan met de relevante afdelingen, functionarissen en partners.

  • Coördineert en voert het implementatieplan uit, in samenwerking met de relevante afdelingen en disciplines.

Kerntaak 4:. adviseren en afstemmen

Een SOV geeft advies over de operationele voorbereiding van incidentbestrijding en crisisbeheersing en stemt deze af op zowel operationeel, tactisch als strategisch niveau.

Werkzaamheden:

  • Bereidt documenten ter besluitvorming voor zoals een plan van aanpak en een Implementatieplan.

  • Adviseert over de (gevolgen van) de herziene of nieuwe instrumenten voor een goede operationele voorbereiding op zowel operationeel, strategisch en tactisch niveau.

  • Adviseert relevante afdelingen over het implementatietraject.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement aa. Specialist Opleiden en Oefenen (SOO)

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Specialist Opleiden en Oefenen (SOO)

Beschrijving van de functie: De Specialist Opleiden en Oefenen:

  • 1. is verantwoordelijk voor een kwalitatief hoogwaardige invulling van activiteiten voor het vakbekwaam worden en vakbekwaam blijven van het personeel binnen de organisatie waarin hij werkzaam is. Hij kan daarbij de rol hebben van onderzoeker, ontwikkelaar, ontwerper of uitvoerder. Een SOO werkt in de veiligheidsregio binnen een team dat zich bezighoudt met alle activiteiten rondom vakbekwaamheid.

  • 2. is werkzaam op het terrein van vakbekwaam worden (opleiden) en/of vakbekwaam blijven (oefenen en bijscholen). Hij kan zowel in een mono- als multidisciplinaire context opereren.

    De SOO rapporteert aan de interne opdrachtgever van alle vakbekwaamheidsactiviteiten waarvoor hij verantwoordelijk is. De Specialist Opleiden en Oefenen werkt samen met alle voor de vakbekwaamheidsactiviteiten relevante netwerkpartners binnen en buiten de organisatie. Het vervullen van een repressieve functie/rol is niet vereist om de functie van SOO naar behoren te kunnen vervullen. Het beschikken over vakinhoudelijke kennis en ervaring met het repressieve werkveld respectievelijk het vakgebied waarbinnen hij het specialisme wil uitvoeren, is voorwaardelijk voor succesvol functioneren.

  • 3. werkt binnen ruime beleidslijnen en beschikt noodzakelijkerwijs over eigen initiatief en creativiteit om invulling te geven aan alle vakbekwaamheidsactiviteiten. De wijze van aanpak en uitvoering wordt voor een groot deel aan de SOO zelf overgelaten. De SOO moet binnen verschillende disciplines en op verschillende niveaus kunnen samenwerken. De SOO houdt daarbinnen rekening met de diverse belangen van betrokken partijen.

    De Specialist Opleiden en Oefenen functioneert in teamverband, op het koppelvlak tussen verschillende processen binnen en buiten de organisatie en moet schakelen tussen verschillende belangen en het vasthouden aan een eigen koers. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden moet de SOO continu afwegingen maken tussen verschillende, deels tegenstrijdige wensen en verplichtingen, kosten en baten van vakbekwaamheidsactiviteiten en schaarste van mensen en middelen.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: onderzoeken van opleidings- en oefenbehoefte op individueel of organisatie niveau

Signaleert hiaten op het gebied van vakbekwaam worden (VBW) en vakbekwaam blijven (VBB) binnen de organisatie. Onderzoekt ontwikkelings- en/of leervraagstukken op persoonlijk en organisatieniveau en in het netwerk van samenwerkingspartners.

Kerntaak 2: ontwikkelen van en adviseren over vakbekwaamheidsbeleid op organisatie niveau

Ontwikkelt op basis van eigen onderzoek en onderzoek van anderen passend vakbekwaamheidsbeleid en zorgt voor de implementatie daarvan binnen de organisatie en in samenwerking met relevante netwerkpartners.

Kerntaak 3: ontwerpen van opleidings- of oefenprogramma’s op individueel of organisatie niveau

Ontwikkelt mono, multi, grootschalige of specialistische opleidings- en oefenprogramma’s op basis van het ontwikkelde vakbekwaamheidsbeleid met als doel de vakbekwaamheid op individueel en organisatie niveau te borgen.

Kerntaak 4: coördineren van de uitvoering van opleidings- of oefenprogramma’s op individueel of organisatie niveau

Coördineert de uitvoering van opleidings- en oefenprogramma’s op verschillende niveaus.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: onderzoeken van opleidings- en oefenbehoefte op individueel of organisatie niveau

Werkzaamheden

  • > Doet behoefteonderzoek naar ontwikkelings- en/of leervragen van de organisatie en medewerkers (in relatie tot het risicoprofiel).

  • > Signaleert vakinhoudelijke en maatschappelijke ontwikkelingen in de omgeving en brengt de consequenties voor de organisatie en de medewerkers in kaart.

  • > Doet zelf of maakt gebruik van bestaande evaluaties en onderzoeken naar plaatsgevonden incidenten en voorgaande oefeningen.

Keuzes en dilemma’s

  • > Het oplossen van een organisatieprobleem op korte termijn of een structurele aanpassing in gang zetten.

  • > Het oppakken van verander- en ontwikkelvraagstukken als andere partijen het niet doen of deze teruggeven aan de verantwoordelijke partij.

  • > Het aankaarten van onvolkomenheden binnen de organisatie terwijl dit wellicht tot conflicten of problemen kan leiden.

  • > Het inventariseren van behoeftes op kleinschalig niveau of op overstijgend niveau van de organisatie.

Kerntaak 2: ontwikkelen van en adviseren over vakbekwaamheidsbeleid op organisatie niveau

Werkzaamheden

  • > Vertaalt conclusies van onderzoek naar mono of multi of grootschalig of specialistisch opleidings- of oefenbeleid.

  • > Adviseert gevraagd en ongevraagd het management over opleidings- en oefenbeleid zodat zij dit kunnen vaststellen.

  • > Ontwikkelt meerjarig opleidings- en oefenbeleid aan de hand van landelijke richtlijnen en vergelijkbare oefenplannen van andere diensten.

  • > Maakt gebruik van ‘proven concepts’ vanuit een interdisciplinair netwerk bij het ontwikkelen van opleidings- of oefenbeleid.

  • > Stemt meerjarig opleidings- en oefenbeleid af op de behoefte van de organisatie.

  • > Stelt een begroting op.

Keuzes en dilemma’s

  • > Het zoeken van ruimte tussen regels door om de beste oplossing voor opleiden en oefenen te bereiken versus het werken binnen de bestaande kaders.

  • > Het ontwikkelen van beleid met beperkte middelen.

  • > Het evalueren van de effectiviteit van de training/opleiding/oefening naar return-on-investment. Op basis hiervan besluiten tot continuering of stopzetten.

Kerntaak 3: ontwerpen van opleidings- of oefenprogramma’s op individueel of organisatie niveau

Werkzaamheden:

  • > Ontwikkelt opleidings- of oefenprogramma’s voor organisatie of individuele medewerkers en voor de diverse taken binnen de organisatie op mono of multi of grootschalig of specialistisch gebied.

  • > Stemt opleidings- of oefenprogramma’s waar nodig af met andere organisatieonderdelen binnen de organisatie en/of netwerkpartners.

  • > Geeft advies over en maakt opleidings- en oefenbudget en bewaakt dit.

  • > Evalueert en verbetert de opleidings- en oefenprogramma’s.

  • > Gebruikt branchestandaarden bij het ontwerpen van een oefenprogramma.

Keuzes en dilemma’s

  • > Het ontwerpen van maatwerktrajecten of het kiezen voor bestaande trainingen, oefenprogramma’s of leergangen.

  • > Het bewaken van de eigen vakbekwaamheid en het continu bijblijven om adviezen over de vakbekwaamheid van anderen en de organisatie te kunnen geven.

  • > Bij het ontwerpen van opleidings- en oefenprogramma’s een afweging maken tussen het inzetten van eigen expertise versus deze organiseren of inkopen.

Kerntaak 4: coördineren van de uitvoering van opleidings- of oefenprogramma’s op individueel of organisatieniveau

Werkzaamheden

  • > Zorgt voor het maken van regiospecifieke cursusplannen, draaiboeken en instructies op mono of multi of grootschalig of specialistisch gebied.

  • > Beoordeelt de inhoud en opbouw van cursusplannen, draaiboeken, instructies en procedures en past waar nodig aan.

  • > Bereidt grootschalige en/of specialistische mono en/of multi-oefeningen voor.

  • > Zorgt voor evaluatie en voert de evaluatie uit van opleidingen en oefeningen.

Keuzes en dilemma’s

  • > Het inschatten van het juiste moment waarop andere afdelingen binnen de organisatie betrokken moeten worden bij de uitvoering van opleidings- en oefenprogramma’s.

  • > Het vinden van balans tussen ambitieuze oefendoelen voor grootschalige of multi of specialistische oefeningen versus een passend oefendoel formuleren en bereiken voor deelnemers op elk niveau.

  • > Het volgen van organisatiedoelen versus het volgen van leerdoelen voor de doelgroep.

4.1. Competenties

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt ter zake doende gegevens.

Niveau B: relaties leggen

  • > Legt dwarsverbanden. Betrekt ideeën uit verschillende disciplines bij het oplossen van een probleem.

  • > Ziet de relatie tussen feiten en de mogelijke oorzaken en gevolgen.

  • > Geeft aan welke informatie vereist is voor een goede beeldvorming en gebruikt effectieve

  • > methoden teneinde de relevante informatie te vergaren.

  • > Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen.

  • > Omschrijft realistische scenario's met relaties tussen oorzaak en gevolg.

Competentie: netwerken

Bouwt een netwerk van (in)formele contacten op dat voor de organisatie functioneel is of kan worden.

Niveau B: contact onderhouden

  • > Onderhoudt actief een relevant relatienetwerk en netwerkbestand.

  • > Legt contacten met andere organisatieonderdelen of organisaties met het oog op samenwerking.

  • > Is alert op mogelijkheden om nieuwe contacten te leggen en (producten van) de organisatie onder de aandacht te brengen.

  • > Weet mensen aan zich te binden.

  • > Voert gesprekken op vele niveaus.

Competentie: plannen en organiseren

Stemt activiteiten van zichzelf (en anderen) op elkaar af en bepaalt hun volgorde zodat doeleinden efficiënt en effectief gerealiseerd worden.

Niveau B: afstemmen

  • > Stemt activiteiten (van zichzelf en anderen) op elkaar af.

  • > Deelt werkzaamheden efficiënt in en stemt activiteiten op elkaar af.

  • > Heeft inzicht in tijd, middelen en mensen die nodig zijn om een optimaal resultaat te behalen en weet deze te werven.

  • > Houdt overzicht over de werkzaamheden en toetst de voortgang.

  • > Legt relaties tussen werkzaamheden binnen de organisatie en stemt planning van eigen werkzaamheden hierop af en weegt belangen en risico’s af.

Competentie: resultaatgerichtheid

Formuleert heldere doelstellingen en resultaten en is er actief op gericht om deze te behalen.

Niveau C: brede kaders

  • > Werkt binnen brede kaders aan het behalen van resultaten.

  • > Neemt beslissingen en stelt de juiste prioriteiten noodzakelijk voor het behalen van de afgesproken resultaten.

  • > Stelt acties bij.

  • > Is vasthoudend bij het behalen van resultaten en zoekt effectieve oplossingen voor problemen.

Competentie: kwaliteitsgerichtheid

Is zich ervan bewust dat het te leveren product moet voldoen aan gestelde eisen, normen en prioriteiten en handelt hiernaar. Legt verantwoording af voor het gerealiseerde kwaliteitsniveau. Streeft naar continue kwaliteitsverbetering.

Niveau B: ontwikkelen, verbeteren

  • > Streeft naar kwaliteitsverbetering van het product.

  • > Werkt actief aan de bevordering van eigen persoonlijke kwaliteiten en mogelijkheden.

  • > Signaleert kansen om de kwaliteit te verbeteren via een andere organisatie of logistiek in processen.

  • > Verbetert ook de kwaliteit wanneer dit niet direct van hem/haar verwacht wordt.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement bb. Functie specialist risico en veiligheid/specialist ruimtelijke veiligheid

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: specialist risico en veiligheid/specialist ruimtelijke veiligheid

Beschrijving van de functie: De specialist risico en veiligheid/specialist ruimtelijke veiligheid (SRV):

  • 1. werkt op beleidsmatig en beheersmatig niveau. De werkzaamheden worden procesmatig uitgevoerd, waarbij de focus ligt op complexe vraagstukken. Hij heeft overzicht over het vakgebied omgevingsveiligheid, specifiek het taakgebied ruimtelijke veiligheid. De SRV legt de verbinding met andere vakgebieden. In zijn functie kan het zwaartepunt liggen op één of enkele taken zoals het (proactief) adviseren, participeren in de totstandkoming van de planfiguren van de omgevingswet, stimuleren van omgevingsbewustzijn, in kaart brengen van ruimtelijke veiligheid (regionaal risicoprofiel), beleidsvoorstellen maken op het gebied van omgevingsveiligheid, beoordelen van de bestrijdbaarheid van scenario’s en het benoemen van restrisico’s en het borgen van de risico-informatiecyclus in de veiligheidsketen.

    Een SRV werkt in een veiligheidsregio binnen een team dat zich bezighoudt met het analyseren en beoordelen van omgevingsveiligheid op het taakgebied ruimtelijke veiligheid. Daarnaast adviseert de SRV over maatregelen om deze risico’s te beheersen. De SRV functioneert op diverse plekken binnen de brandweerorganisatie en in de breedte van het publieke en het private domein.

  • 2. De SRV adviseert aan en coördineert zelfstandig werkzaamheden voor één of meer actoren in het domein van omgevingsveiligheid, specifiek het taakgebied ruimtelijke veiligheid:

    • Externe partijen en andere disciplines die actief zijn in de publieke en private sector met betrekking tot omgevingsveiligheid. De SRV is de adviseur voor het vakgebied omgevingsveiligheid ten opzichte van bevoegd gezag en partners van de veiligheidsregio. Hij zorgt voor een goede aansluiting van adviezen op het gebied van omgevingsveiligheid op de doelen van multidisciplinaire en externe partijen.

    • Afdelingen binnen de veiligheidsregio. Met de verschillende afdelingen binnen de veiligheidsregio, zoals brandveiligheid, operationele voorbereiding, incidentbestrijding en gezondheidskundige veiligheid, werkt de SRV nauw samen. Hij stemt af, wisselt informatie uit, geeft advies en begeleiding.

    • Bestuur en management veiligheidsregio. De SRV is de adviseur voor het vakgebied omgevingsveiligheid voor het eigen management en het bestuur. Hij kan afwegen wanneer het nodig is om op te schalen. Hij kent bestuurlijke belangen en weet draagvlak voor zijn adviezen te verkrijgen.

  • 3. doorziet de diverse belangen van betrokken partijen en houdt daar rekening mee. Het feit dat de rol van de SRV telkens anders is (wisselend speelveld en wisselende belangen), maakt de functie complex. Hij doorziet multidisciplinaire belangen met betrekking tot omgevingsveiligheid, in de context van de diverse partijen.

  • 4. De wijze van aanpak en uitvoering van het werk wordt voor een groot deel aan de SRV zelf overgelaten. Hij krijgt voornamelijk te maken met de complexe vraagstukken op het gebied van omgevingsveiligheid, specifiek het taakgebied ruimtelijke veiligheid.

2.1. Kerntaken en werkgebieden

Kerntaak 1. : ontwikkelt beleid op gebied van omgevingsveiligheid

De SRV ontwikkelt beleidsvoorstellen op het gebied van omgevingsveiligheid. Daarnaast levert hij input voor de totstandkoming van landelijk, regionaal en/of gemeentelijk integraal veiligheidsbeleid en het regionaal risicoprofiel. Hierbij is hij proactief ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen. Hij neemt zelfstandig het initiatief om te komen tot beleidsvoorstellen. Daarnaast heeft de SRV een rol bij de implementatie en de uitvoering van dit beleid.

Kerntaak 2. : initieert en onderhoudt netwerken, stemt af met relevante partijen

De SRV stimuleert het omgevingsveiligheidsbewustzijn door actief aandacht te vragen voor omgevingsveiligheid, zowel binnen als buiten de eigen organisatie. Hij is medeverantwoordelijk voor het delen van risico-informatie. Ook stemt hij zaken op het gebied van omgevingsveiligheid af met interne en externe partijen en wisselt deze uit. Daarnaast levert de SRV een bijdrage aan voorlichting over omgevingsveiligheid, buiten en binnen de organisatie.

Kerntaak 3. : inventariseert, analyseert en beoordeelt complexe omgevingsveiligheidsrisico’s en -maatregelen

De SRV inventariseert, analyseert en beoordeelt risico-informatie over de omgevingsveiligheid aan de hand van scenario’s, mate van waarschijnlijkheid en impact en maatschappelijke ontwikkelingen, om uiteindelijk advies uit te kunnen brengen over deze risico’s (kerntaak 4).

Kerntaak 4. : adviseert over complexe ruimtelijke veiligheidsrisico’s

De SRV brengt, gevraagd en ongevraagd, onderbouwd advies uit over complexe ruimtelijke veiligheidsrisico’s in de bestaande en in ontwikkeling zijnde leefomgeving. De SRV participeert actief in de totstandkoming van de verschillende planfiguren van de omgevingswet. Het doel van het advies is om bij te dragen aan het verbeteren van de beheersbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarnaast is het doel om het bevoegd gezag in staat te stellen een bewuste en bekwame afweging te maken tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en de mate van omgevingsveiligheid. Het advies is bestemd voor:

  • het bevoegd gezag

  • de interne organisatie

  • externe partijen

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1. : ontwikkelt beleid op gebied van omgevingsveiligheid

Werkzaamheden

  • Levert input (onder meer gebaseerd op risicoanalyses) bij de totstandkoming van lokaal, regionaal en landelijk omgevingsveiligheidsbeleid.

  • Signaleert en evalueert relevante ontwikkelingen voor het eigen vakgebied (landelijk/regionaal), op basis van praktijkervaring, dilemma’s en tekortkomingen in het huidige omgevingsveiligheidsbeleid.

  • Vertaalt deze bevindingen en belangen naar beleidsvoorstellen op het gebied van omgevingsveiligheid (op basis van het regionaal risicoprofiel) en voorstellen voor implementatie.

Keuzes en dilemma’s

  • Breedte versus diepgang (generalist versus specialist).

  • Omgaan met weerstand in eigen organisatie.

  • Omgaan met onzekerheid door het ontbreken van duidelijke richtlijnen.

  • Inschatten van (bestuurlijk en maatschappelijk) draagvlak.

  • Afwegen van verschillende beleidsterreinen.

Kerntaak 2. : initieert en onderhoudt netwerken, stemt af met relevante partijen

Werkzaamheden

  • Maakt een actorenanalyse.

  • Benadert en werkt actief samen met relevante partners. Hij gaat hierbij het gesprek aan over de noodzaak van aandacht voor omgevingsveiligheid.

  • Maakt een plan van aanpak voor projecten of activiteiten.

  • Stemt af en wisselt uit met specialisten uit het vakgebied, zowel lokaal als landelijk.

  • Borgt de risico-informatie in de veiligheidsketen, onder meer door het uitwisselen van informatie met operationele voorbereiding (planvorming, vakbekwaamheid) en incidentbestrijding.

Keuzes en dilemma’s

  • Balans vinden tussen ‘brengen en halen’.

  • Balans vinden tussen je rol als vertegenwoordiger van een organisatie de vertaling hiervan in de politiek-bestuurlijke context.

  • De inhoudelijke verdieping zoeken in het vakgebied omgevingsveiligheid en de verbinding tussen omgevingsveiligheid en de ontwikkelingen in mono-en multidisciplinaire incidentbestrijding.

Kerntaak 3. : inventariseert, analyseert en beoordeelt complexe omgevingsveiligheidsrisico’s en -maatregelen

3.1. Werkzaamheden

  • Genereert risico-informatie over de omgevingsveiligheid.

  • Brengt relevante risico’s op hoofdlijnen in kaart (onder andere regionaal risicoprofiel).

  • Stelt een risicoanalyse op.

  • Prioriteert risico’s.

  • Stelt systematisch relevante scenario’s op, met aandacht voor risicobron, gebeurtenis, waarschijnlijkheid, impact, gevolgen.

  • Beoordeelt of specialistisch onderzoek noodzakelijk is.

  • Beoordeelt of de maatregelen voldoende effectief zijn.

Keuzes en dilemma’s

  • Bepalen wanneer de SRV zelf beoordeelt en wanneer hij anderen inschakelt.

  • Blijven doorgaan met inventariseren en analyseren en niet komen tot een oordeel, vanwege de vele onzekerheden.

  • Omgaan met onduidelijkheid van aard en ernst van de omgevingsrisico’s.

  • Kiezen voor geschikte onderzoeksinstrumenten en methodieken. Maatschappelijke en bestuurlijke aanvaardbaarheid: hoe ver moet de SRV gaan?

  • Afwegen van de noodzaak van de voorgestelde maatregelen versus de impact ervan (bijvoorbeeld financiële en maatschappelijke haalbaarheid).

Kerntaak 4. : adviseert over complexe ruimtelijke veiligheidsrisico’s

Werkzaamheden

  • Beoordeelt risico’s en scenario’s op beheersbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, in de bestaande en in ontwikkeling zijnde leefomgeving.

  • Adviseert het bevoegd gezag, bijvoorbeeld bij omgevingsvisies, – plannen en -vergunningen voor ruimtelijke ontwikkeling, infrastructurele projecten, bescherming van vitale objecten, infrastructuur en voorzieningen, of adviseert op eigen initiatief.

  • Adviseert in het kader van het bewustzijn van ruimtelijke veiligheid.

  • Adviseert interne en externe partijen.

  • Genereert informatie voor de voorbereiding op relevante scenario’s.

  • Neemt deel aan overleggen met interne en externe partijen.

  • Adviseert over verantwoordelijkheden, mogelijkheden en onmogelijkheden van repressieve inzet door de brandweer.

  • Neemt de rol van projectleider op zich in voorkomende gevallen.

Keuzes en dilemma’s

  • Omgaan met de verwachtingen, belangen en overwegingen van de betrokkenen versus de verantwoordelijkheid van de SRV voor de omgevingsveiligheid.

  • Bepalen wanneer de SRV zelf beoordeelt en wanneer hij anderen inschakelt.

  • Afwegen van belang van vroegtijdigheid versus concreetheid.

  • Voldoen aan regels versus beheersen van risico’s.

  • Afwegen van de noodzaak van de voorgestelde maatregelen versus de impact ervan (bijvoorbeeld financiële en maatschappelijke haalbaarheid).

  • Ontbreken van wettelijke verankering van de mogelijke maatregelen (niet alles is af te dwingen).

4.1. Competenties

Competentie: Zelfstandigheid (dimensie persoonlijk)

Niveau A (eigen koers varen)

  • Neemt, indien nodig, impopulaire maatregelen.

  • Gaat conflicten niet uit de weg.

  • Neemt informatie in zich op en past deze effectief toe.

  • Neemt een duidelijke positie in binnen de organisatie.

  • Gaat wel eens tegen tradities en regels in om het gestelde doel te bereiken.

Competentie: Analytisch vermogen (dimensie conceptueel)

Niveau A (achterhalen)

  • Identificeert de achterliggende oorzaken van complexe problemen.

  • Schat de afbreukrisico’s in ten aanzien van de verschillende oplossingsrichtingen.

  • Houdt rekening met diverse belangentegenstellingen zowel binnen als buiten de organisatie.

  • Weet draagvlak te krijgen voor een oplossingsrichting.

  • Bekijkt ingewikkelde vraagstukken vanuit diverse invalshoeken.

Competentie: Mondelinge communicatie (dimensie relationeel)

Niveau A (inschatten, non-verbaal)

  • Past het niveau en de inhoud van communiceren aan de gesprekspartner(s) aan.

  • Maakt gebruik van non-verbaal gedrag dat het verbale gedrag ondersteunt.

  • Spreekt boeiend en aansprekend, is welsprekend.

  • Stuurt op eenduidig communiceren van informatie.

  • Past gesprekstechnieken toe om een gesprek optimaal te laten verlopen.

Competentie: Schriftelijk communiceren (dimensie relationeel)

Niveau A (beschikt over verschillende schrijfstijlen)

  • Past de schrijfstijl aan aan het niveau van communiceren van de lezer(s).

  • Beschikt over een grote woordenschat.

  • Heeft een boeiende manier van schrijven.

  • Verwoordt in een tekst argumenten, afwegingen en belangen tot een helder geheel.

Competentie: Nauwkeurigheid (dimensie operationeel)

Niveau A (overzicht houden)

  • Behoudt het overzicht over de veelvoud van details (ziet door de bomen het bos).

  • Blijft zorgvuldig, ook onder druk van belangen, tijd of de ernst van de gevolgen van mogelijke fouten.

  • Maakt een gedegen afweging tussen strikt nakomen van regels, richtlijnen of procedures en pragmatisme.

  • Beslist over het al dan niet afwijken van richtlijnen.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement cc. Functie strategisch manager

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Strategisch manager

Beschrijving van de functie

Met de benaming strategisch manager doelen we op een leidinggevende die op strategisch niveau werkt. Deze niveauaanduiding betekent dat het accent in zijn ¹ werkzaamheden ligt in de ontwikkeling van beleid op de middellange termijn; hij overziet een meerjarencyclus van 4 jaar.

   
 

De strategisch manager heeft zitting in het managementteam (MT). Door verschillen in korpsgrootte en de mate waarin regionalisering is doorgevoerd kan de setting van het MT verschillen. Het beeld bij de strategisch manager is dat hij steeds meer zitting zal hebben in het MT van een veiligheidsregio en steeds minder in het MT van een korps of een gemeente.

   
 

Hij rapporteert en legt verantwoording af, direct of indirect, aan de leiding van de regionale brandweerorganisatie.

¹ Overal in dit document waar de strategisch manager in de mannelijke vorm wordt aangeduid, kan nadrukkelijk ook vrouwelijke vorm gelezen worden. Slechts omwille van de leesbaarheid is voor een enkelvoudige (mannelijke) aanduiding gekozen.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Initiëren van strategisch beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en bijdragen aan het strategisch beleid van de organisatie als geheel

De strategisch manager is lid van het MT. Daarin heeft hij een tweeledige rol. Enerzijds draagt hij bij aan de totstandkoming van strategisch beleid voor de organisatie. Anderzijds heeft hij z’n eigen werkgebied waarvoor hij een meerjarenplan en meerjarenbegroting ontwikkelt als onderdeel van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting van de organisatie. De strategisch manager draagt daarbij zorg voor het beheren en beheersen van het beleid binnen zijn eigen organisatieonderdeel/werkgebied.

Kerntaak 2:. Prioriteren en implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

De strategisch manager geeft binnen zijn eigen organisatieonderdeel/werkgebied richting aan de implementatie van het vastgestelde beleid binnen de regionale brandweerorganisatie. Hij treedt hierin sturen en bepalend op. Specifiek geeft hij hierin sturing aan de uitwerking van programma’s.

Kerntaak 3:. Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en de inzet van middelen en situationeel leidinggeven aan zijn organisatieonderdeel/werkgebied

De strategisch manager is verantwoordelijk voor de personele zorg en de inzet van middelen van het organisatieonderdeel/werkgebied. Dit betreft de uitvoering van de HRM-taken en de inzet van middelen waarvoor de kaders wettelijk of door de eigen organisatie zijn vastgesteld.

Kerntaak 4:. Randvoorwaarden creëren voor en acteren in relevante netwerken

Voor de strategisch manager is het opbouwen en onderhouden van een netwerk cruciaal. Langs deze weg kan hij tijdig anticiperen op ontwikkelingen en is hij in beeld in zowel de mono- als multidisciplinaire omgeving.

Functie: strategisch manager

Kerntaken

Kern

Organisatie

Omgeving

 

Leren/reflecteren

Ondernemen

Visie

Coachen

Leiderschap

Resultaatgericht

Plannen, organiseren en coördineren

Analyseren

Kosten bewust

Netwerken

Samenwerken

Maatschappelijk georiënteerd

Politiek-bestuurlijk inzicht

Communiceren

Initiëren van strategisch beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en bijdragen aan het strategisch beleid van de organisatie als geheel

3

3

2

       

3

   

3

 

3

3

Prioriteren en implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

3

 

3

3

         

3

   

Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en de inzet van middelen en situationeel leidinggeven aan zijn organisatieonderdeel/werkgebied

2

3

       

2

       

3

Randvoorwaarden creëren voor en acteren in relevante netwerken

2

           

3

 

2

2

 

Vakgebieden

Professie

Niveau

Basis

Overdracht

Expert

Risico’s en Veiligheid

 

*

 

Operationele voorbereiding

 

*

 

Incidentbestrijding

 

*

 

Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing

 

*

 

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt

Kennisgebieden

Professie

Niveau

Basis

Overdracht

Expert

Informatiemanagement

   

*

Financieel management

   

*

Bestuurskunde (beleidstheorie/publieke organisatie)

   

*

Projectmatig werken

 

*

 

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Initiëren van strategisch beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied enbijdragen aan het strategisch beleid van de organisatie als geheel

Werkzaamheden

  • Signaleren, interpreteren en prioriteren van relevante ontwikkelingen:

    • buiten de brandweer (maatschappelijk, politiek, wetgeving en ketenpartners)

    • binnen de brandweer (personeel en middelen)

    • binnen het eigen organisatieonderdeel (vaktechnisch).

  • Ontwikkelen van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied en zorg dragen voor samenhang in de veiligheidsketen.

  • Afstemmen van eigen beleidsvoorstellen met:

    • MT-leden

    • andere organisatieonderdelen/werkgebieden en

    • relevante externe partijen.

  • Beheren en beheersen van het effect van het (strategisch) beleid.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (2)

  • Analyseren (3)

  • Samenwerken (3)

  • Politiek bestuurlijk inzicht (3)

  • Communiceren (3)

Beoordelingscriteria

  • Kan de relevantie van gesignaleerde ontwikkelingen overtuigend onderbouwen.

  • Anticipeert op mogelijke problemen en meevallers bij het behalen van de resultaten om waar mogelijk achterblijven van doelen te voorkomen.

  • Managementrapportage voldoet aan de interne voorschriften (format, aspecten en omvang)

  • Besluiten tot bijsturing zijn verantwoord onderbouwd.

  • De leiding van de regionale brandweerorganisatie is tevreden over de wijze van rapporteren.

  • Is extern actief en proactief in (brandweer)netwerken.

  • Weet te handelen en te acteren in een netwerk- en procesmatige omgeving.

Kerntaak 2:. Prioriteren en implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

Werkzaamheden

  • Prioriteren van het (strategische) beleid van het eigen organisatieonderdeel/werkgebied in overeenstemming met het algemeen beleid.

  • Vertalen van het meerjarenplan van het eigen organisatieonderdeel/werkgebied naar een concreet jaarplan met deelplannen en programmering, in samenspraak met direct betrokkenen.

  • Begeleiden, motiveren, reflecteren en coachen van de betrokkenen bij het uitwerken van het beoogde beleid en deelplannen.

  • Periodiek laten rapporteren door managers en overige betrokkenen over de voortgang in de implementatie van het vastgestelde beleid.

  • Opstellen van een periodieke managementrapportage, over de behaalde resultaten ten opzichte van de gestelde doelen en benutting van resources. In deze rapportage worden nadrukkelijk ook de afwijkingen in de implementatie van het beleid benoemd en het effect daarvan op lange termijn.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (3)

  • Leiderschap (3)

  • Resultaatgericht (3)

  • Maatschappelijk georiënteerd (3)

Beoordelingscriteria

  • Deelplannen hebben een rechtstreekse relatie met het algemeen beleid; hun bijdrage aan het algemeen beleid is geëxpliciteerd.

  • De opdrachten (of taakstellingen) aan de tactisch manager zijn SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden) geformuleerd.

  • Motiveert betrokkenen om de opdrachten uit te voeren.

Kerntaak 3:. Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en de inzet van middelen en situationeel leidinggeven aan zijn organisatieonderdeel/werkgebied

Werkzaamheden

  • Leidinggeven aan het overleg van zijn organisatieonderdeel.

  • Situationeel leidinggeven aan managers en overige betrokkenen bij hun taak als leidinggevende.

  • Zorg dragen voor een goede verdeling van de werkeenheden: de juiste competentieontwikkelingen en uitdagingen beleggen bij de juiste medewerkers.

  • Het voeren van gesprekken met medewerkers in het kader van het vastgestelde HRM-beleid (zoals functionerings-, POP- en beoordelingsgesprekken)

  • Beslissen binnen gestelde kaders van de organisatie over werving en selectie, benoeming, ontwikkeling, promotie en ontslag.

  • Het creëren van randvoorwaarden voor de inzet van middelen (o.a. financiën, ict, huistvesting) voor het optimaal functioneren van de organisatie.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (2)

  • Coachen (3)

  • Kosten bewust (2)

Beoordelingscriteria

  • Zorgt ervoor dat de managers en overige betrokkenen een duidelijk beeld hebben van de verwachtingen van de strategisch manager ten aanzien van hun functioneren.

  • Draagt zorg voor individuele uitdaging en steun in ontwikkeling aan de managers en overige betrokkenen.

  • Er is sprake van aantoonbare ontwikkeling van managers en overige betrokkenen passend bij de organisatiedoelen.

  • De gesprekken uit de P-cyclus voldoen aan lokaal/regionaal gestelde eisen.

Kerntaak 4:. Randvoorwaarden creëren voor en acteren in relevante netwerken

Werkzaamheden

  • Identificeren van relevante belangen en actoren binnen en buiten de brandweer.

  • Het oprichten van, deelnemen aan en onderhouden van relevante netwerken.

  • Vertalen van belangen en activiteiten van het netwerk naar belangen en activiteiten van de organisatie en vice versa.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren/reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (2)

  • Netwerken (3)

  • Maatschappelijk georiënteerd (2)

  • Politiek bestuurlijk inzicht (2)

Beoordelingscriteria

  • Onderhoudt contacten die leiden tot verdieping of verscherping van input voor voorstellen voor brandweer.

  • Verkrijgt medestanders voor voorstellen.

  • Heeft een goed imago bij externe partijen op zowel het mono- als multidisciplinair terrein.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement dd. Functie tactisch manager

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Tactisch manager

Beschrijving van de functie

Met de benaming tactisch manager doelen we op een leidinggevende die op tactisch niveau werkt. Deze niveauaanduiding betekent dat het accent in zijn werkzaamheden ligt in de ontwikkeling van beleid op de middellange termijn; hij overziet een meerjarencyclus van 4 jaar.

   
 

De tactisch manager heeft zitting in het managementteam (MT). Door verschillen in korpsgrootte en de mate waarin regionalisering is doorgevoerd kan de setting van het MT verschillen. Het beeld bij de tactisch manager is dat hij steeds meer zitting zal hebben in het MT van een veiligheidsregio en steeds minder in het MT van een korps of een gemeente.

   
 

Hij rapporteert en legt verantwoording af aan het strategisch management. Dit zal steeds vaker de regionaal commandant zijn en in steeds mindere mate de commandant of bestuurlijk portefeuillehouder.

Hij geeft leiding aan enkele operationele managers (bureauhoofden, teamleiders, coördinatoren) en/of specialisten en/of projectleiders die werkzaam zijn:

• In de veiligheidsketen (vakgebieden: repressie, preventie, preparatie, proactie, rampbestrijding en crisisbeheersing, risico en veiligheid).

• Of de ondersteunende processen (zoals: bedrijfsvoering, ondersteuning).

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Bijdragen aan het strategisch beleid van de organisatie en ontwikkelen van strategisch beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

De tactisch manager is lid van het MT. Daarin heeft hij een tweeledige rol. Enerzijds draagt hij bij aan de totstandkoming van strategisch beleid voor de brandweerorganisatie. Anderzijds heeft hij z’n eigen werkgebied waarvoor hij een meerjarenplan en meerjarenbegroting ontwikkelt als onderdeel van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting van de organisatie.

Kerntaak 2:. Implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

Uitgangspunt voor deze kerntaak is dat de tactisch manager voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied beschikt over een meerjarenplan en meerjarenbegroting. Nu is het zaak dit plan te concretiseren naar een jaarplan en naar concrete kaders voor de operationele managers, specialisten en projectleiders waaraan de tactisch manager leiding geeft. De tactisch manager weet het bieden van duidelijke kaders daarbij te verbinden met het inspireren en motiveren van zijn mensen.

Kerntaak 3:. Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en situationeel leidinggeven aan operationele managers/vakspecialisten/projectleiders

De tactisch manager is verantwoordelijk voor de personele zorg van het organisatieonderdeel. Dit betreft de uitvoering van de HRM-taken waarvoor de kaders wettelijk of door de eigen organisatie zijn vastgesteld.

Kerntaak 4:. Coördineren, bijsturen en rapporteren van werkzaamheden

Periodiek checkt de tactisch manager of de realisatie van plannen naar wens verloopt. Op basis van de uitkomsten beslist hij over het vervolg en vindt rapportage naar het strategisch management plaats.

Kerntaak 5:. Onderhouden van relevante netwerken

Voor de tactisch manager binnen de brandweer is het opbouwen en onderhouden van een netwerk cruciaal. Langs deze weg kan hij tijdig anticiperen op ontwikkelingen en is hij ook in beeld bij de andere partijen om door hem betrokken te worden.

Functie: tactisch manager

Kerntaken

Kern

Organisatie

Omgeving

 

Leren/reflecteren

Ondernemen

Visie

Coachen

Leiderschap

Resultaatgericht

Plannen, organiseren en coördineren

Analyseren

Kosten bewust

Netwerken

Samenwerken

Maatschappelijk georiënteerd

Politiek-bestuurlijk inzicht

Communiceren

Bijdragen aan ontwikkeling van strategisch beleid van de organisatie en het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

3

3

2

             

3

2

2

2

Implementeren van vastgesteld beleid voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

2

   

3

         

2

2

 

Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en situationeel leidinggeven aan operationele managers/vakspecialisten/projectleiders

2

3

3

3

2

 

2

         

Coördineren, bijsturen en rapporteren vanwerkzaamheden

     

3

3

2

2

       

2

Onderhouden van relevante netwerken

             

2

 

2

2

 

Vakgebieden

Professie

Niveau

Basis

Overdracht

Expert

Risico’s en Veiligheid

 

*

 

Operationele voorbereiding

 

*

 

Incidentbestrijding

 

*

 

Voorbereiding rampenbestrijding en crisisbeheersing

 

*

 

Kennisgebieden

Professie

Niveau

Basis

Overdracht

Expert

Informatiemanagement

 

*

 

Financieel management

   

*

Bestuurskunde (beleidstheorie/publieke organisatie)

 

*

 

Projectmatig werken

   

*

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Bijdragen aan ontwikkeling van strategisch beleid van de organisatie en het eigen organisatieonderdeel/werkgebied

Werkzaamheden

De tactisch manager is lid van het MT. Daarin heeft hij een tweeledige rol. Enerzijds draagt hij bij aan de totstandkoming van strategisch beleid voor de brandweerorganisatie. Anderzijds heeft hij z’n eigen werkgebied waarvoor hij een meerjarenplan en meerjarenbegroting ontwikkelt als onderdeel van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting van de organisatie. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:

MT

  • Signaleren en interpreteren van relevante ontwikkelingen:

    • Buiten de brandweer (maatschappelijk, politiek, wetgeving, ketenpartners, ...).

    • Binnen de brandweer (financieel, personeel, ...).

    • Binnen het eigen organisatieonderdeel (vaktechnisch, ...).

  • In het MT bijdragen aan de ontwikkeling (cq. actualisering) van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting van de organisatie:

    • Relevante ontwikkelingen agenderen in het MT en voorstellen inbrengen.

Eigen organisatieonderdeel/werkgebied

  • Signaleren en interpreteren van relevante ontwikkelingen:

    • Buiten de brandweer (maatschappelijk, politiek, wetgeving, ketenpartners, ...).

    • Binnen de brandweer (financieel, personeel).

    • Binnen het eigen organisatieonderdeel (vaktechnisch, ...).

  • Ontwikkelen van het meerjarenplan en de meerjarenbegroting voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied.

  • Afstemmen van eigen beleidsvoorstellen met:

    • MT-leden;

    • andere organisatieonderdelen/werkgebieden en;

    • relevante externe partijen.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren en reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (2)

  • Samenwerken (3)

  • Maatschappelijk georiënteerd (2)

  • Politiek- bestuurlijk inzicht (2)

  • Communiceren (2)

Beoordelingscriteria

  • De relevantie van de door de tactisch manager gesignaleerde ontwikkelingen is (in de ogen van de andere MT-leden) overtuigend onderbouwd.

  • Het meerjarenplan voor het eigen organisatieonderdeel van de tactisch manager past binnen het strategisch beleid van de organisatie.

  • Er is draagvlak voor het plan van het eigen organisatieonderdeel bij relevante betrokkenen, m.n.:

    • MT leden;

    • medewerkers van het eigen onderdeel;

    • externe partijen.

Kerntaak 2:. Implementeren van vastgesteld beleid voor eigen organisatieonderdeel/werkgebied

Werkzaamheden

Uitgangspunt voor deze kerntaak is dat de tactisch manager voor het eigen organisatieonderdeel/werkgebied beschikt over een meerjarenplan en meerjarenbegroting. Nu is het zaak dit plan te concretiseren naar een jaarplan en naar concrete kaders voor de operationele managers, specialisten en projectleiders waaraan de tactisch manager leiding geeft. De tactisch manager weet het bieden van duidelijke kaders daarbij te verbinden met het inspireren en motiveren van zijn mensen. Deze kerntaak brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:

  • Vertalen van het meerjarenplan van het eigen organisatieonderdeel/werkgebied naar een concreet jaarplan met deelplannen c.q. projecten (bijv. bureauplannen, sectorplannen, clusterplannen), in samenspraak met de operationele managers, specialisten en projectleiders waaraan de tactisch manager leiding geeft.

  • Bepalen welke medewerkers (OM-ers en projectleiders) het meest geschikt zijn om de deelplannen/projecten uit te voeren

  • Opdracht geven aan OM-ers en projectleiders voor de uitwerking van de deelplannen.

  • Begeleiden, motiveren en coachen van de betrokkenen bij het uitwerken van de (project)plannen.

  • Zorgen dat benodigde personeel en middelen (financiën, organisatie, informatie, automatisering, ...) beschikbaar komen om de afdelingsdoelen te bereiken.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren en reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie(2)

  • Resultaatgericht (3)

  • Maatschappelijk georiënteerd (2)

  • Politiek-bestuurlijk inzicht (2)

Beoordelingscriteria

  • Deelplannen cq. projecten hebben een rechtstreekse relatie met de afdelingsplannen; hun bijdrage aan de afdelingsdoelen is geëxpliciteerd.

  • De opdrachten (projecten of taakstellingen) aan de operationele managers/projectleiders zijn SMART geformuleerd.

  • De opgestelde projectplannen zijn uitgewerkt volgens de eisen van projectmatig werken.

  • Betrokkenen zijn gemotiveerd om de opdrachten uit te voeren.

Kerntaak 3:. Randvoorwaarden creëren voor de personele zorg en situationeel leidinggeven aan operationele managers/vakspecialisten/projectleiders

Werkzaamheden

De tactisch manager is verantwoordelijk voor de personele zorg van het organisatieonderdeel. Dit betreft de uitvoering van de HRM-taken waarvoor de kaders wettelijk of door de eigen organisatie zijn vastgesteld. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:

  • Leidinggeven aan het overleg van zijn organisatieonderdeel.

  • Situationeel leidinggeven aan operationele managers, vakspecialisten en projectleiders bij hun taak als leidinggevende.

  • Zorgdragen voor een goede werkverdeling in relatie tot de competentieontwikkeling van de medewerkers.

  • Voeren van gesprekken uit de P-cyclus met operationele managers, specialisten en projectleiders:

    • POP-gesprekken;

    • functioneringsgesprekken;

    • beoordelingsgesprekken;

    • exitgesprekken.

  • Beslissen binnen gestelde kaders van de organisatie over werving & selectie, benoeming, promotie, ontslag en opleiding.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren en reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Visie (2)

  • Coachen (3)

  • Leiderschap (3)

  • Resultaatgericht (3)

  • Plannen, organisseren en coördineren (2)

  • Kostenbewust (2)

Beoordelingscriteria

  • Operationele managers, specialisten en projectleiders hebben duidelijk beeld van de verwachtingen van de tactisch manager t.a.v. hun functioneren.

  • Operationele managers, specialisten en projectleiders voelen zich door de tactisch manager individueel uitgedaagd en gesteund in hun ontwikkeling.

  • Er is sprake van aantoonbare ontwikkeling van operationele managers, specialisten en projectleiders passend bij de organisatiedoelen.

  • De gesprekken uit de P-cyclus voldoen aan lokaal/regionaal gestelde eisen.

Kerntaak 4:. Coördineren, bijsturen en rapporteren van werkzaamheden

Werkzaamheden

Periodiek checkt de tactisch manager of de realisatie van plannen naar wens verloopt. Op basis van de uitkomsten beslist hij over het vervolg en vindt rapportage naar het strategisch management plaats. Dit brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:

  • Periodiek laten rapporteren m.n. door de operationele managers, projectleiders maar ook andere betrokkenen over de bedrijfsvoering (kwaliteit, kwantiteit, middelen, financiën, bereik van doelen, etc.).

  • Opstellen van een periodieke managementrapportage, over de behaalde resultaten ten opzichte van de gestelde doelen en benutting van resources.

  • Waar nodig zorgdragen voor passende bijsturing (maatregelen om beoogde resultaten alsnog te behalen, of doelen bijstellen).

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren en reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Resultaatgericht (3)

  • Plannen, organiseren en coördineren (3)

  • Analyseren (2)

  • Kostenbewust (2)

  • Communiceren (2)

Beoordelingscriteria

  • Tactisch manager anticipeert op mogelijke problemen en meevallers bij het behalen van de resultaten om waar mogelijk achterblijven van doelen te voorkomen.

  • Managementrapportage voldoet aan de interne voorschriften (format, aspecten, omvang , ...).

  • Besluiten tot bijsturing zijn verantwoord onderbouwd.

  • Het strategisch management is tevreden over de wijze van rapporteren.

Kerntaak 5:. Onderhouden van netwerken met relevante contacten

Werkzaamheden

Voor de tactisch manager binnen de brandweer is het opbouwen en onderhouden van een netwerk cruciaal. Langs deze weg kan hij tijdig anticiperen op ontwikkelingen en is hij ook in beeld bij de andere partijen om door hen betrokken te worden. Dit netwerken brengt de volgende werkzaamheden met zich mee:

  • Identificeren van relevante actoren binnen en buiten de brandweer.

  • Leggen van contacten met actoren.

  • Voeren van overleg met diverse gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke functionarissen, adviseurs, ondernemers, etc. over relevante onderwerpen betreffende het eigen werkgebied.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Leren en reflecteren (3)

  • Ondernemen (3)

  • Netwerken (2)

  • Maatschappelijk georïenteerd (2)

  • Politiek-bestuurlijk inzicht (2)

Beoordelingscriteria

  • Contacten leiden tot verdieping of verscherping van input voor voorstellen voor brandweer.

  • Verkrijgen van medestanders voor voorstellen.

  • Goed imago bij externe partijen van de:

    • brandweer in het algemeen en;

    • tactisch manager in het bijzonder.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement ee. Functie verkenner gevaarlijke stoffen

Functie zoals genoemd in artikel 2, lid 1, Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam

Verkenner gevaarlijke stoffen

Beschrijving van de functie

De verkenner gevaarlijke stoffen verricht werkzaamheden op het gebied van ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen. In opdracht van een meetplanleider, waarschuwing- en verkenningsdeskundige of eventueel de adviseur gevaarlijke stoffen/ROGS voert hij in het veld metingen en observaties uit ter bepaling van de aanwezigheid van concentraties gevaarlijke stoffen. Bevindingen worden door hem altijd gemeld aan de opdrachtgever. Samen met andere verkenners gevaarlijke stoffen vormt hij een meetploeg.

   
 

Als de verkenner gevaarlijke stoffen het uitrukvoertuig bestuurt bij een prio 1, dient hij de richtlijnen ‘Optische- en geluidssignalen’ toe te passen en aan de eisen voor de functie chauffeur (bijlage e) te voldoen. De taken behorende tot de functie van chauffeur, de competenties die vereist zijn om deze taken te vervullen, evenals het daarvoor vereiste competentieniveau, maken geen deel uit van de hier beschreven functie.’

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Uitruk/verkenning

De verkenner gevaarlijke stoffen selecteert de persoonlijke beschermingsmiddelen, controleert deze en trekt deze aan. Hij controleert de inventaris van de WVD-koffer op compleetheid en werking. De verkenner gevaarlijke stoffen ontvangt en registreert de meetopdracht en rukt met de meetploeg uit naar de opgegeven locatie.

Kerntaak 2:. Inzet

De verkenner gevaarlijke stoffen voert metingen en waarnemingen uit.

Kerntaak 3:. Nazorg

De verkenner gevaarlijke stoffen controleert na een inzet de inventaris van de WVD-koffer op compleetheid en werking en vult deze aan. Na afloop van de inzet neemt hij met de ploegleden deel aan de registratie en evaluatie.

Functie: verkenner gevaarlijke stoffen

Kerntaken

Kern

Organisatie

Omgeving

 

Accuraat

Samenwerken

Stressbestendig

Probleem oplossen

Leren en reflecteren

Inleven

Onafhankelijk

Mondeling communiceren

Uitruk/verkenning

1

1

1

1

       

Inzet

     

1

 

Nazorg

1

1

1

 

1

Vakgebieden

Professie

Niveau

Basis

Overdracht

Expert

Incidentbestrijding

*

   

In supplement gg is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Uitruk/Verkenning

Werkzaamheden

  • Weet de plaats van de opgedragen meetlocatie te vinden op basis van de opgegeven coördinaten, adressen, meetpunten en actuele meteorologische gegevens.

  • Selecteert de persoonlijke beschermingsmiddelen, controleert en gebruikt deze.

  • Controleert de inventaris van de WVD-koffer op compleetheid en werking.

  • Registreert en verifieert de meetopdracht.

  • Onderhoudt actief contact met MPL en/of AGS met behulp van communicatieapparatuur en rapporteert zijn bevindingen.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Accuraat (1)

  • Samenwerken (1)

  • Stressbestendig (1)

  • Problemen oplossen (1)

Beoordelingscriteria

  • Kent en gebruikt de van toepassing zijnde procedures.

  • Is in staat om de voor de taak juiste persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken.

  • Kent de inhoud en de toepassingsmogelijkheden van de WVD-koffer.

  • Is in staat om de meetopdracht te registreren.

  • Past in de communicatie de voorgeschreven procedures toe.

  • Is in staat om in een stressvolle situatie kalm en overwogen te handelen.

  • Is in staat om (in)directe gevaren te herkennen.

  • Is in staat om op afstand gegeven opdrachten uit te voeren.

  • Begeeft zich veilig, snel en via een bovenwindse aanrijdroute naar de opgegeven meetlocatie.

Kerntaak 2:. Inzet

Werkzaamheden

  • Voert metingen uit volgens de beschreven werkwijze in het instructieboek.

  • Bedient de opgegeven meetinstrumenten.

  • Noteert de meetwaarden op het meetregistratieformulier.

  • Rapporteert de resultaten van de meting aan de MPL en/of AGS en handelt er naar.

  • Monitort de omgeving en de weersomstandigheden (meteo) continu m.b.t. de inzet en de eigen veiligheid.

  • Bepaalt de exacte plaats en tijdstip van de meting

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Accuraat (1)

  • Samenwerken (1)

  • Stressbestendig (1)

  • Onafhankelijk (1)

Beoordelingscriteria

  • Heeft basiskennis van gevaarlijke stoffen en meetmethoden.

  • Kent en gebruikt de van toepassing zijnde procedures.

  • Is in staat om een meting volgens het instructieboek uit te voeren, zowel in bron- als effectgebied.

  • Is vaardig in het gebruik van de verschillende meetinstrumenten.

  • Kan de meetwaarden op het meetregistratieformulier op de juiste wijze registreren.

  • Is in staat om (in)directe gevaren te herkennen.

  • Kan de beschermingsmiddelen aanpassen aan de omstandigheden van de meetlocatie.

  • Is in staat om informatie en meetresultaten helder te communiceren.

  • Past in de communicatie de voorgeschreven procedures toe.

  • Is in staat om in een stressvolle situatie kalm en overwogen te handelen.

  • Is in staat om op afstand gegeven opdrachten uit te voeren.

  • Is in staat om zodanig te handelen dat hijzelf, slachtoffers, collega’s, andere hulpverleners en zijn omgeving niet in gevaar komen.

Kerntaak 3:. Nazorg

Werkzaamheden

  • Controleert na een inzet de inventaris van de WVD-koffer op compleetheid en werking en vult deze aan.

  • Maakt overige gebruikte materialen, zoals persoonlijke beschermingsmiddelen en uitrukvoertuig inzetgereed.

  • Neemt met de leden van de WVD-organisatie deel aan een evaluatiegesprek over de inzet en zorgt voor registratie van de inzetgegevens.

Vereiste competenties en niveaus van functioneren

  • Accuraat (1)

  • Samenwerken (1)

  • Stressbestendig (1)

  • Probleem oplossen (1)

  • Leren en reflecteren (1)

  • Inleven (1)

  • Mondeling communiceren (1)

Beoordelingscriteria

  • Kan de WVD-koffer inzetgereed maken na een uitruk.

  • Heeft kennis van het benodigde materieel en materiaal.

  • Is in staat om zorg te dragen voor ontsmetting, verpakking, etikettering en registratie van de door hem gebruikte middelen.

  • Registreert op adequate wijze zijn inzetgegevens in zijn persoonsdossier.

  • Kan constructief deelnemen aan een groepsproces in een nazorgfase (evaluatie- en/of zorggesprek).

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement ff. Functie voertuigbediener

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: voertuigbediener

Beschrijving van de functie: De voertuigbediener:

  • 1. werkt samen met de leden van een brandweereenheid bij de bestrijding van een incident en voert opdrachten van de leidinggevende uit. Hij heeft binnen de brandweereenheid een specifieke taak, waarvan de inhoud kan verschillen per soort incident: brandbestrijding, hulpverlening, incidentbestrijding gevaarlijke stoffen en waterongevallen. De voertuigbediener hanteert de bepakking van de voertuigen waar hij als bediener voor aangewezen is.

  • 2. heeft een uitvoerende rol. Hij voert zijn werkzaamheden onder leiding van een bevelvoerder uit en in geval van zelfstandig optreden, in samenwerking met de bijrijder. Hij is verantwoordelijk voor bepakking van de voertuigen waar hij als bediener voor aangewezen is. Bij de incidentbestrijding werkt hij volgens (veiligheids)procedures en werkafspraken.

  • 3. heeft variërende werkzaamheden en moet in wisselende en de werkzaamheden moeten in van tevoren niet bekende situaties worden toegepast. Hierbij kan het in beperkte mate nodig zijn van procedures af te wijken en creatief een oplossing te zoeken binnen de gestelde kaders, zonder dat de veiligheid in het geding komt, en het beoogde resultaat wordt behaald.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: uitrukken naar en verkenning van het incident

De voertuigbediener rukt met de bezetting uit in een brandweereenheid. Hij komt, voor zover mogelijk, voorbereid (persoonlijke bescherming) aan bij het incident. De voertuigbediener stelt, eventueel in samenwerking met de bijrijder en in overleg met de leidinggevende, het voertuig op en creëert een veilige werkomgeving.

Kerntaak 2: bestrijden van het incident

De voertuigbediener maakt het voertuig inzetgereed en houdt het operationeel.

Kerntaak 3: herstellen na het incident

De voertuigbediener ruimt, al dan niet samen met leden van zijn eenheid, de materialen op. Hij zorgt ervoor dat de brandweereenheid na inzet weer uitrukgereed is. De voertuigbediener werkt mee aan nazorg, evaluatie en eventueel benodigde registratie.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: uitrukken naar en verkenning van het incident

Werkzaamheden

  • > Stelt (in overleg met de bijrijder en/of zijn leidinggevende) het voertuig zodanig op dat hij zijn werkzaamheden op een veilige en verantwoorde wijze uit kan voeren met oog voor de omgeving.

  • > Creëert een veilige werkomgeving rondom het voertuig.

  • > Hij wordt, indien noodzakelijk, gegidst door een ander dan wel assisteert de chauffeur d.m.v. gidsen.

Keuzes en dilemma’s

  • > Maakt een goede inschatting van de locatie in ongunstige omstandigheden.

  • > Maakt een keuze voor de werkplek aan de hand van de eigenschappen en (on)mogelijkheden van het voertuig.

Kerntaak 2: bestrijden van het incident

Werkzaamheden als pompbediener

  • > Verzorgt de waterwinning

    • zorgt voor de goede werking van de pomp;

    • verhelpt eenvoudige storingen;

    • voorziet in een ongestoorde waterlevering;

    • maakt gebruik van de bluswatervoorzieningen.

  • > Bedient het voertuig/de apparatuur

    • houdt de pomp operationeel.

  • > Geeft materiaal en middelen uit en neemt deze in.

  • > Heeft oog voor de omgeving van het voertuig.

  • > Heeft oog voor de ontwikkelingen van het incident en informeert de bevelvoerder.

  • > Fungeert namens de bevelvoerder (bij diens afwezigheid) als aanspreekpunt voor zijn eenheid.

Keuzes en dilemma’s als pompbediener

  • > Kan bij een lastige waterwinplaats voorzien in een ongestoorde waterlevering.

  • > Kan eenvoudige storingen oplossen.

  • > Kan zijn aandacht verdelen tussen het operationeel houden van de pomp en de ontwikkelingen in het incident.

  • > Kan schakelen tussen verschillende aflegsystemen.

Werkzaamheden als bediener van redvoertuigen

  • > Maakt het voertuig inzetgereed.

  • > Bedient het voertuig op een veilige en verantwoorde wijze.

  • > Overlegt over de inzetmogelijkheden met de leidinggevende.

  • > Verhelpt eenvoudige storingen.

  • > Kan de noodbediening uitvoeren.

  • > Heeft overleg met andere hulpverleners over de inzet van het voertuig.

  • > Heeft oog voor de ontwikkelingen van het incident en informeert de leidinggevende.

Keuzes en dilemma’s als bediener redvoertuig

  • > Kiest de juiste opstelplaats in relatie tot het incident en de (on)mogelijkheden van het voertuig.

  • > Kan eenvoudige storingen oplossen.

  • > Weegt het risico ten opzichte van het verwachte resultaat af.

Kerntaak 3: herstellen na het incident

Werkzaamheden

  • > Maakt samen met de brandweereenheid het voertuig en materiaal uitrukgereed.

  • > Neemt met de ploegleden deel aan een evaluatiegesprek over de inzet.

  • > Neemt met de ploegleden deel aan een nazorggesprek na een traumatische ervaring.

Keuzes en dilemma’s

Deze zijn niet afzonderlijk te benoemen.

4.1. Competenties

Competentie: stressbestendigheid

Blijft onder tijdsdruk, hoge werkdruk en bemoeilijkende omstandigheden adequaat functioneren (bijvoorbeeld tegenslag, teleurstelling).

Niveau C: voorbeeld zijn

  • > Geeft bij tijdsdruk of tegenslag weloverwogen prioriteit aan aspecten van het eigen werk en blijft doeltreffend handelen.

  • > Is een voorbeeld voor anderen door rustig en adequaat optreden.

  • > Ziet het betrekkelijke in van tegenwerpingen en laat zich hierdoor niet meeslepen in emotionele meningsverschillen.

  • > Bewaart de kalmte wanneer de situatie uit de hand dreigt te lopen.

  • > Toont zich niet snel gespannen op het werk.

Competentie: zelfstandigheid

Verricht zonder hulp van anderen taken, probeert op eigen kracht probleemsituaties de baas te worden. Handelt volgens eigen overtuiging, onafhankelijk van anderen.

Niveau D: uitvoeren

  • > Verricht zonder hulp van anderen taken.

  • > Vormt zich een eigen beeld van de situatie.

  • > Vertrouwt op eigen kennis en ervaring.

  • > Handelt zelfstandig maar volgens bepaalde procedures.

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt ter zake doende gegevens.

Niveau D: reduceren

  • > Trekt logische conclusies uit informatie.

  • > Denkt mee over oplossingen voor het probleem.

  • > Verzamelt informatie (over het probleem) om met een oplossing te komen.

  • > Selecteert systematisch gegevens, gebruikt meerdere informatiebronnen en structureert en interpreteert gegevens op een goede manier.

Competentie: mondelinge communicatie

Maakt ideeën en meningen in begrijpelijke taal aan anderen mondeling duidelijk en weet aan te sluiten bij het publiek.

Niveau C: beheersing

  • > Gebruikt heldere zinnen.

  • > Kan gedachten moeiteloos onder woorden brengen.

  • > Spreekt rustig en duidelijk met passend volume.

  • > Gaat na of anderen hem/haar begrijpen wanneer hij/zij iets vertelt.

  • > Verwoordt ideeën en feiten op heldere wijze.

  • > Maakt indien nodig gebruik van voorbeelden om de zaken te verduidelijken.

Competentie: samenwerken

Voert in een team een opdracht uit. Draagt bij aan de harmonie van de groep en aan de optimale inzet van de leden ten behoeve van het groepsdoel, desnoods ten koste van eigen korte termijn belangen.

Niveau D: helpen en informeren

  • > Maakt duidelijke afspraken en komt deze na.

  • > Voert in een team of ander samenwerkingsverband een opdracht uit.

  • > Levert een bijdrage aan de harmonie van de groep.

  • > Informeert de ander over eigen activiteiten en doelen.

  • > Wil graag leren van anderen.

  • > Biedt hulp indien gevraagd.

Competentie: resultaatgerichtheid

Formuleert heldere doelstellingen en resultaten en is er actief op gericht om deze te behalen.

Niveau C: brede kaders

  • > Werkt binnen brede kaders aan het behalen van resultaten.

  • > Neemt beslissingen en stelt de juiste prioriteiten noodzakelijk voor het behalen van de afgesproken resultaten.

  • > Stelt acties bij.

  • > Is vasthoudend bij het behalen van resultaten en zoekt effectieve oplossingen voor problemen.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement gg. uitwerking competentiematrix

Competenties

Accuraat

Zorgvuldig en stipt handelen, gericht op het voorkómen van fouten. Nauwkeurig uitvoeren van activiteiten.

Niveau 1:

  • Toetst eigen werk aan geldende procedures, regels en afspraken.

  • Levert correct en volledig werk af.

  • Werkt ook onder druk kwaliteitsgericht, nauwgezet, gedegen en let op details.

Niveau 2:

  • Stimuleert partners/experts in het werken volgens bepaalde procedures, regels en richtlijnen.

  • Ontwerpt en verbetert de kwaliteit van het werk binnen het eigen organisatieonderdeel.

  • Wijkt van procedures, regels en richtlijnen af zodat fouten worden voorkomen of kwaliteit wordt verhoogd.

Niveau 3:

  • Werkt consciëntieus en secuur, ook onder zware druk van meerdere belangen of tijd en wanneer de impact groot is van mogelijke fouten.

  • Initieert en verbetert procedures voor het werk, stimuleert partners/experts procedures te ontwikkelen en te verbeteren.

  • Coördineert en corrigeert de werkzaamheden van meerdere personen/diensten, zodat fouten worden voorkomen en kwaliteit wordt verhoogd.

  • Heeft oog voor het cruciale belang van veiligheid onder alle omstandigheden, kan kritisch met mededelingen/informatie omgaan.

Analyseren

Systematisch onderzoeken en alloceren van problemen en vragen. Ontleden van relevante informatie, achtergronden en structuren. Verbanden leggen tussen gegevens en overzien van relaties tussen oorzaak en gevolg.

Niveau 1:

  • Deelt problemen op in onderdelen, haalt de kern naar voren.

  • Legt verbanden, doorziet structuren en trekt conclusies uit beschikbare informatie.

  • Selecteert systematisch gegeven, gebruikt meerdere informatiebronnen en structureert en interpreteert gegevens.

  • Toetst relevantie van beweringen en onderbouwing argumenten.

Niveau 2:

  • Bekijkt uit een veelheid van vaak niet complete informatie moeilijke vraagstukken vanuit meerdere invalshoeken.

  • Vertaalt gestelde vragen naar beleidsvragen.

  • Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen en omschrijft scenario’s met relaties tussen oorzaak en gevolg.

  • Overziet gevolgen van besluiten op termijn; redeneert logisch wat de effecten van acties zijn.

Niveau 3:

  • Bekijkt ingewikkelde vraagstukken vanuit meerdere invalshoeken met gevolgen op lange termijn; doorziet belangentegenstellingen.

  • Denkt ook over de grenzen van het eigen werkterrein heen.

  • Doorziet problemen en oplossingen die pas op lange termijn spelen.

  • Heeft oog voor – kritische – informatie en activiteiten en beziet de mogelijkheden hiervan voor de rampenbestrijdingsorganisatie.

Arbeidsveiligheid

Arbeidsveiligheid kenmerkt zich in het gedrag van de werknemer waarin hij zijn taak uitvoert zonder effecten te ondervinden van slechte arbeidshygiëne of een arbeidsongeval. Om dit te kunnen zal de werknemer tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden verschillende vormen/niveaus van risicoanalyse uitvoeren.

Niveau 1:

  • Herkent risico’s in de directe werkomgeving en geeft deze door aan collega’s en leidinggevenden.

  • Kent de beperkingen van verstrekte veiligheidsmiddelen.

  • Reageert op onveilig handelen van collega’s.

  • Weegt verschillende mogelijkheden af en kiest de meest veilige.

  • Hanteert uitgangspunten van arbeidshygiëne bij het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

Niveau 2:

  • Herkent de ontwikkeling van een incident en de daaraan gekoppelde risico’s voor brandweerpersoneel.

  • Kent de mogelijkheden en beperkingen van bestrijdingsmiddelen en veiligheidsmiddelen.

  • Maakt een afweging tussen te behalen resultaat en het risico voor personeel (taak – risicoanalyse).

  • Is proactief in het nemen van veiligheidsmaatregelen.

  • Bevordert en ziet toe op de naleving van goede arbeidshygiëne.

Niveau 3:

  • Herkent de invloed van een incident op de veiligheid van de omgeving.

  • Maakt een afweging tussen bestrijden en controleren op basis van de risico’s voor het eigen personeel en de omgeving (Taak-risico- analyse).

  • Herkent mogelijk domino-effecten op het gebied van arbeidsveiligheid en arbeidshygiëne.

  • Is proactief in het nemen van veiligheidsmaatregelen.

Daadkracht

Op adequate en krachtige wijze nemen van beslissingen op basis van een inzichtelijke afweging en eigen oordeel, ook als kennis en/of informatie beperkt is en tevens het uitvoeren en afronden van activiteiten. Handelen naar en ‘staan voor’ een genomen besluit (van zichzelf of een ander).

Niveau 1:

  • Handelt moedig in lastige situaties, neemt verantwoorde risico’s.

  • Neemt beslissingen op grond van relevante informatie en duidelijke feiten, waarbij de gevolgen van de besluiten voorspelbaar zijn.

  • Neemt en motiveert beslissingen binnen het eigen werkterrein.

  • Blijft achter gemaakte keuzen (van zichzelf of van partners/experts) staan.

Niveau 2:

  • Neemt op basis van feitelijke informatie besluiten die partners en/of gedupeerden betreffen.

  • Hakt knopen door, ook in onzekere situaties; motiveert het genomen besluit met het oog op acceptatie door betrokkenen.

  • Benoemt de gevolgen van het besluit voor zichzelf en partners/experts en houdt daar bij de besluitvorming rekening mee.

  • Blijft standvastig en toont durf in onzekere/lastige situaties.

Niveau 3:

  • Neemt, zo nodig op basis van onvolledige informatie, besluiten die implicaties hebben voor de gehele rampenbestrijdingsorganisatie.

  • Betrekt partners/experts bij de besluitvorming in complexe situaties, vraagt terugkoppeling en streeft naar draagvlak voor het genomen besluit.

  • Neemt een besluit in heroverweging wanneer de wijzigende omstandigheden daarom vragen.

  • Durft buiten gebaande paden te treden bij het oplossen van vastzittende, complexe kwesties.

Flexibel

Aanpassen van de eigen stijl, benadering en gedrag aan wisselende eisen en omstandigheden. Openstaan voor nieuwe ideeën en actief zoeken naar alternatieven om het gestelde doel te bereiken.

Niveau 1:

  • Pakt nieuwe zaken snel op, ook bij aangrenzende werkzaamheden.

  • Interpreteert regels en richtlijnen en richt zich daarbij op de bedoeling van de vastgestelde regels.

  • Accepteert dat werkzaamheden door partners/experts en door omstandigheden bepaald worden en handelt daarnaar; staat open voor veranderingen en verbeteringen die partners/experts voorstellen.

  • Past gedrag aan bij veranderende omstandigheden/schakelt snel tussen verschillende werkzaamheden.

Niveau 2:

  • Improviseert bij onvoldoende of onduidelijke informatie: past daarbij eigen stijl en gedrag aan.

  • Verbetert zijn werkwijze door te anticiperen op veranderende omstandigheden; wisselt van methode of aanpak.

  • Schakelt gemakkelijk tussen eigen werk en werk van partners/experts.

Niveau 3:

  • Verandert in geval van kansen of problemen eigen gedragsstijl om gesteld doel te bereiken; brengt afhankelijk van de situatie variatie in eigen gedragsstijl aan.

  • Balanceert tussen diverse belangen en partijen; is intermediair.

  • Schakelt bij weerstand over op een aanpak die wel tot het gestelde doel leidt.

Incidentbestrijding

Dit vakgebied omvat de repressieve taken van de rampenbestrijdingsorganisatie, zoals het operationeel leidinggeven dan wel adviseren bij incidenten van verschillende schaalgrootten (zowel mono- als multidisciplinair). Ook de aan het operationeel optreden gelieerde aandachtsgebieden zoals evaluaties, bedrijfsopvang, nazorg, procedures (w.o. alarmerings- en opschalingsprocedures), Arbowetgeving en andere wettelijke kaders vallen onder dit vakgebied.

Basisniveau (1):

  • Is in staat om informatie en gegevens te reproduceren en deze kennis toe te passen binnen het eigen expertgebied.

Overdrachtsniveau (2):

  • Is in staat om buiten het eigen expertgebied te treden en zodoende verbanden met gerelateerde vakgebieden te leggen. Is in staat om eigen expertise over te dragen.

Expertniveau (3):

  • Treedt op als vraagbaak en klankbord voor anderen en wordt binnen de organisatie benaderd als autoriteit op het betreffende expertgebied.

Inleven

Onderkennen van gevoelens en behoeften van anderen. Verplaatsen in anderen en zich bewust tonen van de invloed van het eigen handelen.

Niveau 1:

  • Beïnvloedt het gesprek en de sfeer door gevoelens te benoemen, stuurt het gesprek in de juiste richting en houdt de relatie goed; beheerst de eigen emoties.

  • Toont belangstelling, luistert actief, vraagt door, houdt rekening met eigen emoties en die van anderen en reflecteert hierop.

  • Houdt rekening met omstandigheden en praktijkervaringen van partners/experts en toont begrip en waardering.

  • Communiceert open en durft eigen vragen, zorgen en leerpunten bespreekbaar te maken.

Niveau 2:

  • Is zichtbaar beschikbaar en aanwezig als leider/expert, is op het juiste moment op de juiste plaats.

  • Stimuleert en helpt partners/experts om gevoelens bespreekbaar te maken, maakt ruimte voor emotie binnen de organisatie en kalmeert partners/experts als emoties de overhand dreigen te krijgen.

  • Spreekt partners/experts aan op hun ontwikkeling en bijdrage; stelt zich daarbij kritisch op vanuit een begripvolle houding.

  • Stelt zich kwetsbaar op en heeft oog voor gevoeligheden ten aanzien van eigen gedrag.

Niveau 3:

  • Creëert veiligheid in de rampenbestrijdingsorganisatie waardoor partners/experts zich durven uiten; spreekt medewerkers aan authentiek gedrag te tonen.

  • Onderkent rollen en posities en respecteert deze door de partner/expert hierop te benaderen zonder de strijd aan te gaan.

  • Bindt partners/experts aan de rampenbestrijdingsorganisatie door eigen optreden en persoonlijke uitstraling.

  • Wisselt van stijl/gedrag om bewustwording bij de partner/expert te realiseren of om gedragspatronen te doorbreken of te versterken.

Innoveren en creativiteit

Creëren van nieuwe en originele ideeën, werkwijzen en toepassingen door het combineren van formele en informele informatie, bestaande en nieuwe oplossingen/aanpakken.

Niveau 1:

  • Heeft niet voor de hand liggende, frisse ideeën voor nieuwe werkwijzen of methoden.

  • Genereert nieuwe ideeën in het werk; ook samen met partners/experts.

  • Betreedt bij tegenslagen nieuwe paden of bedenkt alternatieve oplossingen.

  • Speelt met nieuwe ideeën en benaderingen in op veranderingen.

Niveau 2:

  • Improviseert bij onvoldoende of onduidelijke informatie.

  • Stimuleert partners/experts tot creatief denken en handelen.

  • werkt proactief bij mogelijke problemen in een complexe omgeving en stelt alternatieve oplossingen voor; toont assertief gedrag.

  • Improviseert in complexe situaties.

Niveau 3:

  • Ontwikkelt vernieuwde, oorspronkelijke ideeën en inzichten die een effect hebben op een brede omgeving.

  • Benadert vraagstukken uit een andere invalshoek.

  • Maakt zich los uit bestaande denkkaders en maakt zo nieuwe wegen zichtbaar, waardoor nieuwe oplossingsrichtingen ontstaan; zoekt en creëert ruimte.

(taakgericht) Leiderschap

Op inspirerende wijze richting geven. Tonen van voorbeeldgedrag. Delegeren. Randvoorwaarden scheppen en mensen motiveren zodat resultaten bereikt worden. Charisma.

Niveau 1:

  • Brengt eigen denkbeelden onder woorden en toetst deze.

  • Begeleidt partners/experts in het realiseren van doelen; geeft heldere instructies en houdt toezicht op de prestaties.

  • Wijst deel van de eigen taken toe aan de juiste persoon; geeft hierbij eigen verwachtingen, gewenst resultaat en eigen verantwoordelijkheid van de persoon aan.

  • Staat open voor vragen, wekt vertrouwen en motiveert partners/experts.

Niveau 2:

  • Geeft partners/experts de ruimte om besluiten te beïnvloeden uit eigen ambities zodat betrokkenheid en inspiratie hiervoor bij partners/experts ontstaat.

  • Verdeelt werkzaamheden zodanig dat deze aansluiten op talenten en ambities van het personeel; toetst het resultaat op kwaliteit.

  • Neemt op ‘natuurlijke wijze’ het voortouw, betrekt partners/experts en motiveert hen voor het realiseren van gemeenschappelijke doelen.

Niveau 3:

  • Geeft partners/experts ruimte om besluiten te nemen en ondersteunt hen bij het realiseren van collectieve ambitie.

  • Draagt de eigen visie uit en wordt op grond daarvan door partners/experts binnen en buiten de eigen werkomgeving gevraagd bijdrage te leveren aan hun ambities.

  • Creëert ruimte en mogelijkheden voor personeel om werkzaamheden op eigen (en eventueel andere) wijze uit te voeren.

  • Inspireert partners/experts om hun visie te delen en om draagvlak en betrokkenheid hiervoor te realiseren.

Leren en reflecteren

Terugkijken op het eigen functioneren en het gedrag daaraan aanpassen of ondernemen van ontwikkelacties om tot verbetering van eigen functioneren en vaardigheden te komen. Je kwetsbaar durven opstellen en fouten durven maken. Actief werken aan zelfontwikkeling.

Niveau 1:

  • Stelt zich vragend op en toont wil om te leren.

  • Vraagt feedback op eigen functioneren, luistert actief en vraagt door.

  • Zet met behulp van feedbackgever concrete feedback om in acties.

  • Volgt (nieuwe) ontwikkelingen in eigen vakgebied.

Niveau 2:

  • Doorziet eigen leerstijl en herkent andere mogelijke leerstijlen.

  • ziet sterke en zwakke kanten in eigen functioneren en vraagt hier gericht op door bij partners/experts.

  • Leert van en met partners/experts; formuleert leerdoelen en zet deze om in acties

  • Vertaalt ontwikkelingen in het vakgebied naar de praktijk.

Niveau 3:

  • Reflecteert op eigen ervaringen; herkent verbeterpunten en verbetert gedrag in volgende situaties.

  • Doorziet eigen leerprocessen en herkent bevorderende en belemmerende factoren voor leren.

  • Stelt eigen ontwikkelplan op met langere termijn doelstellingen en onderneemt gerichte acties.

Maatschappelijk georiënteerd

Laten blijken geïnformeerd te zijn over maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren en deze kennis effectief benutten voor de eigen functie of organisatie.

Niveau 1:

  • Legt contact en stemt af met relevante personen en instanties binnen en buiten de organisatie; stelt zich betekenisvol voor partners/experts op.

  • Communiceert helder wat de burger van de brandweer mag/kan verwachten, toont zich daarbij hulpvaardig en zoekt feedback uit de samenleving.

  • Doorziet maatschappelijke tendensen en ontwikkelingen en vertaalt deze naar aanbevelingen voor de organisatie.

  • Analyseert mogelijke gevolgen van maatschappelijke ontwikkelingen voor de rampenbestrijdingsorganisatie en initieert acties.

Niveau 2:

  • Stimuleert en stuurt hulpverleningsdiensten hun eigen netwerk te ontwikkelen.

  • Houdt rekening met nieuwswaarde en mogelijke positieve en negatieve publiciteit bij gebeurtenissen en beslissingen.

  • Onderkent de invloed van externe factoren en ontwikkelingen en vertaalt deze in een lange termijn perspectief op de rampenbestrijdingsorganisatie; handelt proactief.

  • Vertaalt problemen in de omgeving naar de inrichting van de organisatie en processen in de rampenbestrijdingsorganisatie; geeft vorm aan het optreden.

Niveau 3:

  • Onderhoudt actief een persoonlijk netwerk van relevante en invloedrijke personen en instanties en benut deze.

  • Levert een bijdrage aan het maatschappelijke debat en geeft mede vorm aan de oplossing van vraagstukken en dilemma’s.

  • Heeft een visie op trends en ontwikkelingen in de maatschappij en destilleert hieruit onderwerpen voor de bestuurlijke agenda.

  • Speelt proactief in op vraagstukken/dilemma’s uit de maatschappij en vertaalt deze naar de eigen organisatie.

Mondeling communiceren

Ideeën, meningen en informatie aan anderen overdragen in voor de ontvanger begrijpelijke taal, gebaren en non-verbale signalen. Tactvol en effectief reageren op behoeften en gevoelens van anderen, taal en terminologie aanpassen aan de doelgroep (incl. Engels).

Niveau 1:

  • Drukt zich zowel mondeling als schriftelijk goed uit bij contacten van verschillend niveau, onderbouwt de boodschap met duidelijke argumenten.

  • Stelt zich open en onbevooroordeeld op in een gesprek, interpreteert verbale en non-verbale signalen en vraagt na of de boodschap goed begrepen is.

  • Formuleert tactvol, stemt taal, gebaren en houding af op de behoefte en belangen van de ander.

  • Stelt open vragen en vraagt door; geeft feedback wanneer daar om wordt gevraagd.

  • Redigeert interne documenten en schrijft documenten voor extern gebruik.

Niveau 2:

  • Formuleert complexe vraagstukken en ‘slechte boodschappen’ helder, eenduidig en gestructureerd.

  • Verzorgt samenhangende presentaties voor de hulpverleningsdiensten.

  • Houdt bij contacten van verschillend niveau rekening met afwijkende behoeften en belangen; herkent tegenstellingen en kiest een geschikt communicatiekanaal/middel.

  • Neemt het initiatief en stuurt in gesprekken, houdt rekening met de invloed van wat hij zegt.

Niveau 3:

  • Voert complexe gesprekken met personen op strategisch niveau over gevoelige onderwerpen met tegenstellingen in belangen en/of taalverschillen.

  • Herkent persoonlijke belangen en kiest een geschikte manier om de ander te beïnvloeden; zet verschillende invloedstijlen effectief in.

  • Beïnvloedt en stuurt het gesprek en de sfeer door gevoelens te benoemen, ook wanneer bij de ander geen respect lijkt te bestaan.

Onafhankelijk

Zelfstandig en zelfbewust werken. Om kunnen gaan met eisen, veranderingen en hindernissen. Eigen standpunten innemen en verdedigen, rekening houdend met de missie van de organisatie.

Niveau 1:

  • Vertrouwt op zichzelf, maakt zelfstandig keuzen binnen het eigen takenpakket en aandachtsgebied en laat zich daarbij niet weerhouden door belemmeringen.

  • Vraagt feedback en hulp op het juiste moment op basis van een inschatting van de eigen kennis en vaardigheden.

  • Werkt zelfstandig en vaart duidelijk een eigen koers binnen gestelde kaders.

Niveau 2:

  • Wijzigt de eigen werkzaamheden zelfstandig bij veranderende omstandigheden.

  • Komt op voor de eigen belangen, toont zich zelfbewust en is weerbaar.

  • Neemt verantwoorde risico’s op eigen aandachtsgebied.

Niveau 3:

  • Loopt voorop bij strategische veranderingen en uitdagingen; ziet deze als kansen.

  • Houdt bij druk vast aan persoonlijke overtuiging wanneer daarop kritiek wordt geleverd of druk wordt uitgeoefend om zich aan te passen.

  • Durft zich kwetsbaar op te stellen en neemt risico’s.

Oordelen

Op basis van beschikbare informatie en ervaring en met inachtneming van de heersende waarden en normen tot een mening komen die als geldig erkend wordt.

Niveau 1:

  • Weegt complexe gegevens af en komt op overwogen en vastberaden wijze, rekening houdend met geldende normen en waarden tot een eigen mening.

  • Maakt onderscheid tussen vaststaande feiten en meningen van derden en betrekt hierbij de eigen ervaringen.

  • Schetst verschillende perspectieven en opinies en stelt hun pro’s en contra’s vast alvorens tot actie over te gaan.

Niveau 2:

  • Komt op basis van onvolledige informatie tot eigen mening, redeneert logisch en betrekt partners/experts in beeldvorming.

  • Betrekt verschillende alternatieven bij de oordeelsvorming en houdt rekening met onzekere of tegenstrijdige factoren.

  • Toetst plannen aan doelstellingen, brengt de gevolgen voor de lange termijn in kaart en doet uitspraken over te nemen acties.

Niveau 3:

  • Komt op basis van tegenstrijdige informatie tot een gewogen mening en beïnvloedt daarmee de richting voor de rampenbestrijdingsorganisatie.

  • Betrekt een breed scala aan alternatieve opvattingen en meningen in de oordeelsvorming en houdt rekening met gevolgen voor de betrokken partijen.

  • Schetst de mogelijke gevolgen van plannen en meningen in situaties met een hoge mate van onzekerheid en complexiteit.

Plannen, organiseren en coördineren

Vanuit een vastgesteld doel bepalen welke taken/activiteiten georganiseerd en gepland moeten worden en daar naar handelen. Bepalen van prioriteiten en aangeven van een volgorde van werkzaamheden.

Niveau 1:

  • Plant eigen werkzaamheden, stemt deze planning af met partners/experts.

  • Werkt ordelijk en systematisch volgens vooraf opgestelde planning.

  • Heeft overzicht over eigen werkzaamheden; toetst eigen voortgang.

  • Wendt de juiste middelen aan die nodig zijn om de planning te realiseren.

  • Stelt doelen en prioriteiten voor zichzelf.

Niveau 2:

  • Stemt eigen werkzaamheden af op werkzaamheden van partners/experts en plant, zo nodig, werkzaamheden van partners/experts.

  • Houdt overzicht over de werkzaamheden van partners/experts, bewaakt de voortgang en wendt op het juiste moment de juiste middelen aan.

  • Brengt een heldere en logische structuur aan in het eigen werk en in het werk van partners/experts.

  • Anticipeert op factoren die van invloed kunnen zijn op de planning en speelt hier waar nodig op in.

Niveau 3:

  • Ondersteunt en stuurt partners/experts aan bij de planning en uitvoering van hun werkzaamheden en bewaakt de voortgang.

  • Coördineert veel werkzaamheden die inhoudelijk van elkaar verschillen, met een langere doorlooptijd of met gevolgen voor de langere termijn.

  • Houdt op elk moment en op elk niveau het overzicht van werkzaamheden en stuurt indien nodig bij op hoofdlijnen.

  • Anticipeert op onverwachte gebeurtenissen die van invloed zijn op de planning en past de planningen en doelstellingen hierop aan.

Politiek-bestuurlijk inzicht

Anticiperen op en onderkennen van de relevantie van gebeurtenissen die van invloed zijn op de positionering van de brandweer en rampenbestrijdingsorganisatie in de politiek-bestuurlijke context.

Niveau 1:

  • Houdt rekening met de consequenties van eigen acties voor partners in het bestuurlijke proces.

  • Verdiept zich in te maken politieke afwegingen en levert relevante en objectieve informatie aan.

  • Manoeuvreert tussen formele en informele (machts)verhoudingen en de eigen positie binnen de politiek-bestuurlijke context.

  • Doorziet politieke ontwikkelingen en vertaalt deze in aanbevelingen voor de organisatie.

Niveau 2:

  • Handelt in afweging tussen (korte termijn) politieke belangen en (lange termijn) belangen van de brandweer/rampenbestrijdingsorganisatie.

  • Stelt met bestuurlijk/justitiële omgeving gezamenlijk doelen met inachtneming van de wettelijke vastgestelde kaders.

  • Vertegenwoordigt de brandweer op relevant bestuurlijk niveau; brengt belangwekkende onderwerpen onder de aandacht zodat deze op de bestuurlijke agenda komen.

  • Vertaalt politieke issues naar de organisatie en zorgt voor verbinding met het operationele werk.

  • Stelt, vanuit verschillende invalshoeken, een diagnose voor complexe vraagstukken en schat de langetermijngevolgen in.

Niveau 3:

  • Schat politiek-bestuurlijke belangen in, betrekt actoren in besluitvorming en deelt het succes met bestuurders.

  • Benut het politiek-bestuurlijk krachtenveld rondom de brandweer en de ontwikkeling van de rampenbestrijdingsorganisatie, stemt zijn handelen af op dit krachtenveld en sluit allianties.

  • Legt relaties tussen de verwachte resultaten voor de eigen organisatie en criteria voor andere schakels in de bestuurlijke keten.

Probleem oplossen

Het signaleren van (potentiële) problemen/knelpunten en deze zelfstandig of in samenwerking met anderen verhelpen.

Niveau 1:

  • Signaleert tijdig knelpunten binnen het eigen organisatieonderdeel en lost deze binnen de gestelde kaders op.

  • Formuleert binnen gestelde kaders verschillende alternatieven of oplossingen.

  • Dringt door tot de kern van het probleem; achterhaalt onderliggende oorzaken om herhaling te voorkomen.

  • Voorziet problemen en anticipeert hierop.

Niveau 2:

  • Anticipeert op knelpunten buiten het eigen organisatieonderdeel, reageert snel en doeltreffend bij problemen en onverwachte gebeurtenissen.

  • Analyseert problemen, achterhaalt de werkelijke vraag achter het probleem, ook zonder eigen inhoudelijke expertise.

  • Formuleert verschillende passende oplossingen en helpt partners/experts bij het oplossen van problemen wanneer zij hier niet uit komen.

Niveau 3:

  • Lost complexe problemen op strategisch niveau op, benoemt naast knelpunten tevens verschillende alternatieven en schetst consequenties en verloop van oplossingsmogelijkheden; denkt in scenario’s.

  • Structureert, reflecteert, vraagt door en helpt zodoende ook partners/experts om tot oplossingen of alternatieven te komen.

  • Treedt op als bemiddelende derde partij; begeleidt partners/experts bij oplossen van problemen door het geven van handvaten.

Resultaatgericht

Formuleert doelstellingen helder, concreet en meetbaar en maakt duidelijke afspraken. Houdt zich aan de voortgang en informeert en rapporteert daarover. Denkt vooruit.

Niveau 1:

  • Stelt samen met partners/experts meetbare en haalbare doelen en maakt duidelijke afspraken over gewenste kwaliteit, middelen en tijdspad.

  • Stelt prioriteiten en komt gemaakte afspraken na.

  • Plant zelfstandig het eigen werk om gewenste resultaten te realiseren en past, indien relevant, het concept van projectmatig werken toe.

  • Maakt resultaten van het eigen werk zichtbaar en communiceert hierover naar partners/experts; overlegt tijdig met partners/experts over knelpunten.

  • Toetst activiteiten tussentijds op hun bijdrage aan het te bereiken resultaat, stuurt activiteiten die dat niet doen bij.

Niveau 2:

  • Stelt een actieplan op en benoemt daarin de beheers-aspecten; voert dit samen met partners/experts uit.

  • Toetst de voortgang van activiteiten, stuurt bij en bewaakt het proces.

  • Ondersteunt partners/experts bij het opstellen van meetbare doelstellingen, geeft hen middelen om (tussen)resultaten te halen en stelt hierbij meetbare deadlines en normen voor resultaten en gedrag.

Niveau 3:

  • Stelt meetbare strategische doelstellingen op en definieert de resultaten op langere termijn; maakt de voorwaarden duidelijk die nodig zijn om deze resultaten te bereiken en vult deze in.

  • Zorgt voor heldere structuren, taakverdeling en procedures die een effectieve en efficiënte inzet van medewerkers bevordert.

  • Spreekt zichzelf en partners/experts tijdig en regelmatig aan op het nakomen van afspraken en het realiseren van doelstellingen; achterhaalt achterliggende oorzaak bij niet nakomen van afspraken en stuurt bij.

Risico’s en veiligheid

Dit vakgebied omvat het onderwerp risico’s en veiligheid. Het gaat hierbij om onder meer de aandachtsgebieden risicomanagement, risicoanalyses, risicocommunicatie, integraal veiligheidsbeleid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid.

Basisniveau (1):

  • In staat om informatie en gegevens te reproduceren en deze kennis toe te passen binnen het eigen expertgebied.

Toepassings- en overdrachtsniveau (2):

  • Is in staat om buiten het eigen expertgebied te treden en zodoende verbanden met gerelateerde vakgebieden te leggen. Is in staat om eigen expertise over te dragen.

Expertniveau (3):

  • Treedt op als vraagbaak en klankbord voor anderen en wordt binnen de organisatie benaderd als autoriteit op het betreffende expertgebied.

Samenwerken

Zich inzetten om met anderen resultaten te bereiken en daarmee bijdragen aan een gezamenlijk doel. Denken en handelen vanuit gemeenschappelijke belangen.

Niveau 1:

  • Draagt bij aan het gemeenschappelijk doel en komt afspraken na; informeert partners/experts over eigen activiteiten en houdt zich op de hoogte van activiteiten van partners/experts.

  • Toont belangstelling voor collega’s en helpt hen op verzoek.

  • Vraagt collega’s naar hun mening en geeft eigen mening.

Niveau 2:

  • Streeft gezamenlijke doelen na; wisselt informatie en ideeën uit met partners/experts en geeft en vraagt reacties.

  • Biedt gevraagd en ongevraagd hulp aan partners/experts en vraagt zelf om hulp van partners/experts; maakt meetbare afspraken.

  • Doet concessies om tot gezamenlijk doel of resultaat te komen; stelt op basis van meningen van partners/experts eigen gedachten/handelingen bij.

Niveau 3:

  • Zoekt actief samenwerking met partners/experts op en stuurt daarbij op gemeenschappelijke belangen; betrekt partners/experts in besluitvorming en komt met hen tot gemeenschappelijk doel en aanpak.

  • Doet actief aan kennisoverdracht door eigen kennis en ervaringen te delen en partners/experts te motiveren hun expertise in te brengen.

  • Beweegt partners/experts tot samenwerken en zorgt ervoor dat het resultaat wordt ervaren als een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Stressbestendig

Kalm, objectief en effectief blijven functioneren bij tijdsdruk, tegenslag, teleurstelling of tegenspel. Om kunnen gaan met weerstanden.

Niveau 1:

  • Geeft bij (tijds)druk voorrang aan bepaalde zaken in het eigen werk en blijft doeltreffend handelen.

  • Bewaakt eigen grenzen van kennen en kunnen.

  • Accepteert tegenwerpingen als onvermijdelijk, ziet het betrekkelijke hiervan in.

  • Laat zich niet meeslepen in emotionele meningsverschillen.

Niveau 2:

  • Stelt partners/experts gerust met kalm optreden.

  • Zorgt bij (tijds)druk dat het team of de afdeling doeltreffend blijft werken door te bepalen welke zaken voorrang hebben.

  • Houdt onder druk vast aan het eigen oordeel.

  • Luistert naar de kritiek van partners/experts, erkent reële punten en gebruikt deze.

Niveau 3:

  • Houdt onder grote druk en bij complexe situaties vast aan het eigen standpunt; past bij problemen of tegenstand de aanpak aan.

  • Herkent stressfactoren en maakt deze bespreekbaar door het proces met partners/experts te analyseren.

  • Presteert langdurig goed onder tijdsdruk, tegenslag en complicaties.

  • Schermt partners/experts af van stress door (tijds)druk en zorgt dat het werk hier geen schade van ondervindt.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement hh. Leiderschapsprofiel

Profiel: tactisch leidinggevende

Rol

Competentie

Gedrag

Brandweer-vakman

Verbinden met het vakmanschap

Op generiek niveau beschikken over voldoende brandweerinhoudelijke kennis en kunde om deze rol goed in te kunnen vullen.

Kijkt door de ogen van de vakman naar het toekomstbeeld van de organisatie en levert daarmee een bijdrage aan de visievorming.

Visie

Het toekomstbeeld uitdragen en de visie vertalen van de organisatie naar de vakmensen in het team/ eigen organisatieonderdeel.

Vertaalt op een concrete en aansprekende wijze visie naar uitvoering en geeft hierbij concrete mogelijkheden en beperkingen aan.

Kan de visie enthousiast vertalen naar concrete beelden en voorstellingen.

Maakt zich de visie eigen en vertaalt deze op enthousiaste wijze naar een verhaal voor zijn/haar organisatiedeel.

Manager

Resultaatgerichtheid

Het helder stellen van doelen (SMART) en het behalen van resultaten conform tijdpad, normen en afspraken.

Stelt heldere doelen voor de eigen afdeling, in overleg met medewerkers en leidinggevenden.

Vertaalt de doelen naar concrete resultaatafspraken met mensen ten aanzien van tijd, middelen en geld.

Aansturen

Zorgen dat medewerkers bijdragen aan de doelstellingen, de juiste randvoorwaarden scheppen daarvoor en zorgen voor de juiste middelen.

Bewaakt de voortgang en stuurt bij op resultaat of proces waar nodig.

Schept de juiste voorwaarden in het organisatie onderdeel om resultaat te kunnen behalen (bijvoorbeeld budget regelen).

Teamcoach

Inspireren

Medewerkers inspireren het beste uit zichzelf te halen en uit het team.

Legt enthousiast het doel van de visie en het waarom uit.

Enthousiasmeert en brengt medewerkers in beweging door beelden te schetsen en verhalen te vertellen die aansluiten bij de belevingswereld van het team.

Teamgericht coachen

Coachen van één of meerdere teams. Duurzame samenwerkingsrelaties tot stand brengen.

Bevordert zelfsturing en zelfregulering in het team en houdt tegelijkertijd het doel van het team in zicht.

Schept een open, respectvolle, veilige en transparante omgeving voor het optimaal functioneren van het team.

Geeft ruimte aan verschillende meningen en biedt de mogelijkheid te leren van (elkaars) fouten.

Creëert voldoende gelegenheid om de teameffectiviteit te bespreken (kwaliteit van de teamleden, de samenstelling en de randvoorwaarden).

Coach

Inlevingsvermogen

Luisteren naar en meedenken met anderen, onderkennen van gevoelens en behoeften van anderen, zich verplaatsen in anderen en bewust omgaan met verschillende achtergronden en belangen.

Legt gemakkelijk contact en maakt verbinding met mensen.

Staat open voor de ideeën en meningen van anderen, ook als deze niet overeenkomen met het eigen standpunt, neemt de tijd voor mensen en

luistert actief.

Signaleert (in)directe signalen en weerstand en speelt daar actief en effectief op in door contact te zoeken met de medewerker.

Ontwikkelen

Anderen stimuleren en ondersteunen bij hun persoonlijke ontwikkeling. Een stimulerende leeromgeving creëren ten behoeve van een lerende organisatie.

Bespreekt kwaliteiten, talenten en beperkingen met de medewerker en

geeft feedback op gedrag.

Faciliteert individuele ontwikkeling, enerzijds door de juiste voorwaarden te scheppen, anderzijds door medewerkers te stimuleren.

Zorgt ervoor dat de individuele ontwikkeling van medewerkers in lijn ligt met de organisatie behoefte, stuurt waar nodig bij.

Veranderaar

Overtuigen en beïnvloeden

De juiste veranderingsaanpak/ stijl toepassen om mensen binnen en buiten de organisatie mee te krijgen met relevante veranderingen binnen en buiten de organisatie. In staat zijn om instemming te krijgen voor ideeën en voorstellen.

Past de juiste veranderstijl toe (zowel top down als bottom up).

Enthousiasmeert en zet aan tot verandering bij de relevante partijen binnen en buiten de brandweer.

Innoveren

Ruimte geven in de zin van tijd en geld en nieuwe, originele ideeën, werkwijzen en toepassingen stimuleren. Deze zelf ook hebben. Open staan voor en initiëren van toekomstige vernieuwing van strategie, werkwijzen en bedrijfsvoering.

Geeft ruimte aan initiatieven en nieuwe ontwikkelingen, zowel top down als bottom up.

Stimuleert een omgeving waarin medewerkers lef tonen, risico’s durven nemen en waar mislukkingen niet bestaan (‘fouten maken mag’).

Is maatschappelijk sensitief, volgt de ontwikkelingen in de buitenwereld en ziet de verbanden met en mogelijkheden voor de brandweerwereld.

Netwerker

Omgevingsbewustzijn

Relevante ontwikkelingen volgen in de omgeving van de organisatie en deze kennis benutten ten behoeve van de organisatie en/of het vakgebied.

Heeft goed zicht op de ontwikkelingen in interne en externe netwerken en

participeert actief in deze netwerken.

Is zich bewust van zijn omgeving, met name ook op het politiek-bestuurlijke vlak.

Is bekend met de agenda’s en belangen van de netwerkpartners en kan

hierop anticiperen ten einde een win-win situatie te creëren.

Verbindend vermogen op relatie en inhoud

In staat zijn op zowel de relatie als de inhoud verbinding te maken met belangrijke stakeholders.

Is zich bewust van relaties en verhoudingen in het netwerk, zowel tussen individuen als tussen groepen in het netwerk.

Gaat op zoek naar gezamenlijke belangen in de relatie met stakeholders en is daardoor in staat eigen doelstellingen te realiseren.

Is een teamspeler in de samenwerking met andere tactische leiders binnen de organisatie.

Profiel: operationeel leidinggevende

Rol

Competentie

Gedrag

Brandweer-vakman

Vakmanschap

Bevorderen van kennisdeling en bewustzijn over de eisen die worden gesteld aan het vakmanschap.

Laat zien over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken om zelfstandig uitvoering te kunnen geven aan het ‘rode vakmanschap’.

Past zijn of haar kennis en vaardigheden adequaat toe en draagt zijn of haar vakmanschap ook over aan collega’s.

Zorgt ervoor dat zijn of haar vakkennis en vaardigheden op peil blijven en motiveert collega’s hier ook aan te werken.

Brandweer-vakman

Kwaliteitsbewaking

Ondernemen van actie om de kwaliteit van het eigen werk te verbeteren. Medewerkers aansturen om de kwaliteit van hun werkzaamheden te verbeteren.

Brengt ideeën in voor verbetering teneinde de kwaliteit van dienstverlening te verbeteren.

Communiceert de correcte werkwijze aan collega’s en spreekt anderen er op aan als ze niet volgens de geldende regels en protocollen werken.

Geeft het goede voorbeeld als het gaat om vakbekwaam handelen, werkt volgens de geldende regels, voorschriften en protocollen.

Manager

Verantwoording afleggen

Doordacht en weloverwogen handelen, in lijn met geldende regels en procedures. Verantwoording nemen voor het handelen.

Stelt duidelijke kaders en regels voor het uitvoeren van de

werkzaamheden. Volgt zelf deze regels en stuurt ook het team hier op aan.

Neemt doordacht en weloverwogen beslissingen, weegt daarbij voor- en

nadelen en mogelijk risico’s zorgvuldig af, ook onder druk.

Licht beslissingen toe aan het team en onderbouwt, met inhoudelijke argumenten, waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt. Geeft ruimte aan het team om hier ook vragen over te stellen.

Draagt de verantwoordelijkheid voor het eigen handelen en het handelen van het team, ook als zaken niet goed zijn verlopen.

Resultaatgerichtheid

Het helder stellen van doelen (SMART) en het realiseren van resultaten conform tijdpad, normen en afspraken.

Stelt heldere, concrete en haalbare doelen voor zichzelf en voor het team in lijn met de organisatiedoelstellingen.

Vertaalt deze doelen naar concrete resultaatafspraken in termen van tijd, middelen en geld.

Bewaakt de voortgang en spreekt mensen aan op het al dan niet behalen van resultaten.

Teamcoach

Teamgericht coachen

Coachen van één of meerdere teams. Samenwerkingsrelaties tot stand brengen en in stand houden.

Bevordert zelfsturing en zelfregulering in het team door medewerkers duidelijke taken en verantwoordelijkheden te geven en hen zelf oplossingen aan te laten dragen bij problemen of lastige situaties.

Geeft ruimte en stimuleert verschillende denkwijzen in het team teneinde het team te versterken, ten bate van het organisatie belang.

Versterkt het groepsgevoel.

Stimuleren

Medewerkers stimuleren zich in te zetten voor het groepsresultaat.

Geeft medewerkers vertrouwen.

Weet anderen te motiveren het beste uit zichzelf en het team te halen.

Creëert een open, veilige en respectvolle werksfeer.

Stimuleert en stuurt aan op teamprestaties.

Coach

Inlevingsvermogen

Luisteren naar en meedenken met anderen, onderkennen van gevoelens en behoeften van anderen, zich verplaatsen in anderen en bewust omgaan met verschillende achtergronden en belangen.

Heeft oog voor het welzijn van zijn of haar medewerkers en handelt indien nodig.

Legt gemakkelijk contact en maakt verbinding met mensen.

Neemt de tijd voor mensen, staat open voor de ideeën en meningen van anderen en luistert actief.

Signaleert (in)directe emoties en speelt daar actief en effectief op in door contact te zoeken met de medewerker en begrip te tonen.

Ontwikkelen van het individu

Anderen stimuleren en ondersteunen bij hun persoonlijke ontwikkeling. Een stimulerende leeromgeving creëren ten behoeve van een lerende organisatie.

Coacht medewerkers op het

verbeteren en optimaliseren van

hun individuele prestaties.

Bespreekt kwaliteiten, talenten

en beperkingen met de

medewerker en geeft feedback

op gedrag.

Daagt medewerkers uit om zich

te ontwikkelen en geeft daarvoor de ruimte.

Veranderaar

Overtuigen en beïnvloeden

Op het juiste moment en met een passende stijl instemming verkrijgen voor ideeën en voorstellen.

Vertaalt besluiten, ideeën en beelden (beleving) zowel naar boven als naar beneden in de organisatie.

Beïnvloedt medewerkers door voorbeeld gedrag te laten zien en een passende communicatiestijl te gebruiken.

Sluit in zijn of haar communicatie aan op de belevingswereld van de medewerkers.

Luisteren

Actief luisteren. Het in gesprekken zodanig structureren, optreden en interveniëren dat het beoogde resultaat op effectieve wijze wordt bereikt.

Luistert actief en vraagt indien nodig door.

Is benaderbaar, gaat respectvol om met andere zienswijzen en stelt eigen oordeel uit.

Luistert naar ervaringen en heeft begrip voor emoties die teweeg worden gebracht door veranderingen.

Netwerker

Organisatiebewustzijn

Het vermogen om relaties en verschillende belangen binnen (en buiten) de organisatie in te schatten, te begrijpen en op basis hiervan te handelen.

Kent de formele en informele structuur van de organisatie, heeft oog voor de verschillende belangen en begrijpt de eigen positie.

Heeft oog voor de organisatiecultuur.

Is een teamspeler in de samenwerking met andere operationele leiders.

Omgevingsbewustzijn

Volgen van relevante ontwikkelingen in de omgeving van de organisatie en benutten voor de eigen werksituatie.

Stelt zich op de hoogte van maatschappelijke ontwikkelingen, zowel binnen de eigen regio als op landelijk niveau.

Stelt zich op hoogte van ontwikkelingen binnen het eigen vakgebied.

Signaleert relevante ontwikkelingen en vertaalt deze, indien mogelijk, naar de eigen werksituatie.

Profiel: tactisch specialist

Rol

Competentie

Gedrag

Brandweer-vakman

Verbinden met vakmanschap

Op specialistisch niveau beschikken over voldoende brandweerinhoudelijke kennis en kunde om deze rol goed in te kunnen vullen.

Kijkt als vakman en expert naar het toekomstbeeld van de organisatie en levert daarmee een bijdrage aan de visievorming.

Is actief gericht op het delen van eigen vakkennis met anderen en maakt ook gebruik van vakkennis van anderen.

Bewaakt de kwaliteit van vakmanschap in het eigen organisatieonderdeel op het eigen vakgebied.

Visie

Het toekomstbeeld uitdragen en vertaalt visie van de organisatie naar de vakmensen in het team/eigen organisatieonderdeel.

Vertaalt op een concrete en aansprekende wijze visie naar het eigen vakgebied en geeft hierbij concrete mogelijkheden en beperkingen aan.

Kan de visie enthousiast vertalen naar concrete beelden en voorstellingen.

Maakt zich de visie eigen en vertaalt deze op enthousiaste wijze naar een verhaal door zijn/haar organisatiedeel c.q. vakgebied.

Expert

Analyseren

Problemen en verbanden zien, gegronde conclusies trekken en consequenties inschatten.

Heeft oog voor (onderliggende) belangentegenstellingen.

Plaatst het probleem in een ruimere context dan zijn/haar eigen vakgebied.

Brengt complexe, soms tegenstrijdige informatie terug tot de kern.

Adviseren

Adviezen opstellen, deze onderbouwen en ze op overtuigende wijze overbrengen op anderen.

Weet door voorbereiding, vasthoudendheid en het uitstralen van geloof in het eigen standpunt weerstanden te overwinnen.

Onderbouwt adviezen met relevante argumenten die aansluiten bij de belevingswereld van de gesprekspartner, kiest de juiste tactiek in adviestrajecten.

Maakt complexe onderwerpen begrijpelijk voor anderen.

Veranderaar

Overtuigen en beïnvloeden

De juiste veranderingsaanpak/stijl toepassen om mensen binnen en buiten de organisatie mee te krijgen met relevante veranderingen binnen en buiten de organisatie. In staat zijn om instemming te krijgen voor ideeën en voorstellen.

Past de juiste veranderstijl toe

(zowel top down als bottum up) en weet ook op horizontaal niveau op de goede manier te beïnvloeden.

Enthousiasmeert en zet aan tot verandering bij de relevante partijen binnen en buiten de brandweer.

Innoveren

Ruimte geven in de zin van tijden en geld en nieuwe originele ideeën, werkwijzen en toepassingen stimuleren. Deze ook zelf hebben. Open staan voor en het initiëren van toekomstige vernieuwing van strategie. Werkwijze en bedrijfsvoering.

Is maatschappelijk sensitief, volgt de ontwikkelingen in de buitenwereld en ziet de verbanden met en mogelijkheden voor de brandweerwereld.

Benadert vraagstukken vanuit nieuwe en onverwachte invalshoeken.

Bedenkt (nieuwe) oplossingen voor complexe problemen.

Genereert, samen met anderen, nieuwe ideeën voor de ontwikkeling van het vak.

Komt regelmatig met ongebruikelijke en innovatieve voorstellen en ideeën.

Netwerker

Omgevingsbewustzijn

Relevante ontwikkelingen volgen in de omgeving van de organisatie en de kennis benutten ten behoeve van de organisatie en/of vakgebied.

Heeft goed zicht op de ontwikkelingen in interne en externe netwerken en

participeert actief in deze netwerken.

Is zich bewust van zijn omgeving, met name ook op het politiek- bestuurlijke vlak.

Is bekend met de agenda’s en belangen van de netwerkpartners en kan hierop anticiperen ten einde een win-win situatie te creëren.

Verbindend vermogen op relatie en inhoud

In staat zijn op zowel de relatie als de inhoud verbinding te maken met belangrijke stakeholders.

Is zich bewust van relaties en verhoudingen in het netwerk, zowel tussen individuen als tussen groepen in het netwerk.

Gaat op zoek naar gezamenlijke belangen in de relatie met stakeholders en is daardoor in staat eigen doelstellingen te realiseren.

Bijlage A. behorende bij artikel 1 lid 1 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement ii. Functie duikploegleider/duikmedisch begeleider

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 1 van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: duikploegleider/duikmedisch begeleider

Beschrijving van de functie: De duikploegleider/duikmedisch begeleider:

  • 1. treedt op wanneer zich een ongeval voordoet met (één van) de leden van de duikploeg. Hij is verantwoordelijk voor het stellen van een diagnose en het uitvoeren van de meest noodzakelijke duikmedische handelingen, zoals EHBO-procedures, cardiopulmonaire resuscitatie (reanimatie) en het gebruik van de zuurstofkoffer. De duikmedisch begeleider deelt zijn diagnose telefonisch met de duikerarts en mondeling met de verpleegkundige van de ambulancedienst.

  • 2. verricht zijn werkzaamheden binnen de brandweerorganisatie van de veiligheidsregio. Hij voert zijn werkzaamheden voor het grootste deel uit op de plaats van het incident of de oefening, ongeacht het tijdstip van de dag. Hij hanteert de standaardbepakking van de waterongevallenwagen. De duikmedisch begeleider functioneert conform de Arbowet en de regionaal vastgestelde Werkinstructie Werken onder overdruk brandweer.

  • 3. heeft een functie dat uitvoerend van aard is. Hij functioneert bij een incident onder de operationele leiding van de duikploegleider. De duikmedisch begeleider bepaalt welke duikmedische behandeling uitgevoerd wordt. Hij werkt volgens (veiligheids)procedures en werkafspraken. De duikmedisch begeleider werkt samen met de duikploegleider, de bevelvoerder van de tankautospuit en de bemanning van de ambulance.

  • 4. handelt in geval van een incident handelt in stressvolle en van tevoren niet bekende situaties. Hij is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de duikmedische begeleiding. Hij moet op basis van parate kennis snel keuzes maken en besluiten nemen. De duikmedisch begeleider overlegt (indien nodig) telefonisch met een duikerarts. Tot de ambulance aanwezig is, is hij verantwoordelijk voor het opstarten en uitvoeren van benodigd duikmedisch handelen. Na aankomst van de ambulance, deelt hij zijn diagnose en het advies van de duikerarts zodat de verdere behandeling direct kan starten.

2.1. Overzicht kerntaken

Kerntaak 1: diagnose stellen

De duikmedisch begeleider kent medische risico’s met betrekking tot duiken. Hij kent de oorzaken van duikerziekten en aan duiken gerelateerde aandoeningen, herkent deze aan symptomen en stelt de diagnose. De duikmedisch begeleider deelt zijn diagnose met de duikerarts en met de verpleegkundige van de ambulancedienst.

Kerntaak 2: duikmedisch handelen

De duikmedisch begeleider verleent eerste duikmedische hulp aan een duiker met een duikerziekte en/of een aan duiken gerelateerde aandoening. Hij kiest de meest passende behandeling en begint met de behandeling van aandoeningen. Hij past EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie (reanimatie) toe en gebruikt de zuurstofkoffer en AED. Hij bewaakt de veiligheid en de behandeling van de getroffen duiker.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: diagnose stellen

Werkzaamheden:

  • > Zorgt voor een veilige werkomgeving voor zichzelf en voor de duiker in nood.

  • > Verzamelt informatie aan de hand van de A0-lijst.

  • > Stelt op basis van de verzamelde informatie een voorlopige diagnose.

  • > Neemt indien nodig contact op met een duikerarts.

Keuzes en dilemma’s

De duikmedisch begeleider concentreert zich in stressvolle situaties (onder tijdsdruk) op de getroffen duiker.

Kerntaak 2: duikmedisch handelen

Werkzaamheden:

  • > Past EHBO-procedures toe.

  • > Voert behandeling van duikmedische aandoeningen uit.

  • > Voert cardiopulmonaire resuscitatie (reanimatie) uit.

  • > Bedient de AED.

  • > Dient zuurstof toe (gebruikt de zuurstofkoffer).

  • > Monitort de kwaliteit, voortgang en het effect van de behandeling.

  • > Draagt het slachtoffer over en informeert de ambulance over de uitgevoerde behandeling.

Keuzes en dilemma’s

  • > De duikmedisch begeleider weegt de benodigde snelheid van handelen af tegen de zorgvuldigheid en veiligheid van de getroffen duiker.

  • > De duikmedisch begeleider deelt in de nazorgfase zijn bevindingen met de andere leden van de duikploeg waarbij hij zorgvuldig omgaat met medische gegevens/status van de getroffen duiker.

4.1. Competenties

Competentie: analytisch vermogen

Niveau D (reduceren)

  • Trekt logische conclusies uit informatie.

  • Denkt mee over oplossingen voor het probleem.

  • Verzamelt informatie (over het probleem) om met een oplossing te komen.

  • Selecteert systematisch gegevens, gebruikt meerdere informatiebronnen en structureert en interpreteert gegevens op een goede manier.

Competentie: stressbestendigheid

Niveau D (ontspannen)

  • Houdt overzicht bij een grote werkvoorraad.

  • Blijft goed functioneren onder tijdsdruk.

  • Ontspant zich na een zware werkdag.

  • Blijft rustig bij hectische omstandigheden.

Bijlage B. behorende bij artikel 1 lid 2 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement a. Functie algemeen commandant geneeskundige zorg

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub a Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: algemeen commandant geneeskundige zorg (ACGZ)

Beschrijving van de functie: De ACGZ geeft functioneel leiding aan de sectie geneeskundige zorg. De ACGZ kan monodisciplinair ingezet worden op basis van inzetcriteria en/of verzoek van de officier van dienst geneeskundig (OvD-G). De ACGZ is multidisciplinair actief vanaf activering van het Regionaal Operationeel Team (ROT) als lid van het ROT. De ACGZ is beschikbaar en bereikbaar op basis van de regionale alarmeringsregeling. De ACGZ is aangewezen als het daartoe bevoegde gezag door de directeur publieke gezondheid voor zover het de GHOR-taken betreft (DPG). De ACGZ is verantwoordelijk voor de coördinatie, aansturing en regie van de geneeskundige hulpverlening en legt verantwoording af aan de DPG. De ACGZ adviseert de operationeel leider over te nemen tactische multidisciplinaire beslissingen en ontvangt, voor de multidisciplinaire aspecten, functioneel leiding van de operationeel leider. De ACGZ adviseert de DPG over dilemma’s en besluiten op strategisch niveau. De ACGZ geeft functioneel leiding aan het hoofd acute gezondheidszorg (HAG), het hoofd publieke gezondheidszorg (HPG), de OvD-G, het hoofd informatie geneeskundige zorg (HIN) en het hoofd ondersteuning geneeskundige zorg (HON).

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Functioneel leiding geven aan de sectie geneeskundige zorg

Kerntaak 2:. Inrichten en uitvoeren van het besluitvormingsproces gericht op de multidisciplinaire samenwerking

Kerntaak 3:. Opstellen en uitbrengen van adviezen

2.2. Competentiematrix ACGZ

Competentieoverzicht

G1

1: Leidinggeven

G5

2: Voortgangsbewaking

G9

3: Samenwerken

G12

4: Besluitvaardigheid

G7

5. Overtuigingskracht

G10

6. Probleemanalyse

G11

7. Oordeelsvorming

G14

8: Omgevingsbewustzijn

O2

Organisatie en processen tactisch

V1

Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering

Detailniveau

V2

Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Detailniveau

V3

Processen en taken

Gemiddeld niveau

V4

Richtlijnen, protocollen en procedures

Gemiddeld niveau

V5

Technische hulpmiddelen

Hoofdlijnen

V6

Juridische aspecten

Hoofdlijnen

In supplement h is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1:. Functioneel leiding geven aan de sectie geneeskundige zorg

Werkzaamheden:

  • Alarmeren van de taakorganisaties acute gezondheidszorg, publieke gezondheidszorg, informatie en ondersteuning.

  • Functioneel leiding geven aan de taakorganisaties informatie en ondersteuning.

  • Regisseren en coördineren van de taakorganisaties acute en publieke gezondheidszorg in afstemming met de hoofden acute gezondheidszorg en publieke gezondheidszorg.

  • Sturen op de kwalitatieve en kwantitatieve output van de leden van de sectie, met inachtneming van eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden van partners in de geneeskundige keten.

  • Scheppen en aangeven van kaders waarin werk wordt uitgevoerd en hierbij duidelijk verwachtingen aangeven.

  • Inzetten van de juiste mensen en juiste middelen op de juiste plaats en het juiste tijdstip, waarbij het bewaken van de voortgang en het controleren van en aanspreken op (niet nagekomen) afspraken.

  • Analyseren van scenario’s op de korte, middellange en lange termijn ten behoeve van maatregelen en besluitvorming binnen de sectie geneeskundige zorg.

  • Coördineren en regisseren van de samenwerking met de partners in de geneeskundige keten.

  • Creëren van draagvlak en het initiëren en coördineren van de samenwerking met en tussen de ketenpartners in de witte kolom.

  • Maatregelen treffen met betrekking tot de acute en publieke gezondheidszorg in het effectgebied.

  • Bewaken van de voortgang van de hulpverlening in het brongebied en de benodigde afstemming met de OvD-G.

  • Vertalen van opdrachten van de operationeel leider naar tactisch/operationele opdrachten voor de sectie.

Kerntaak 2:. Inrichten en uitvoeren van het besluitvormingsproces gericht op de multidisciplinaire samenwerking

Werkzaamheden:

  • De ACGZ stemt de multidisciplinaire samenwerking op tactisch niveau af.

  • Analyseren van scenario’s op de korte, middellange en lange termijn ten behoeve van het multidisciplinaire besluitvormingsproces.

  • Analyseren en inbrengen van tactische en strategische monodisciplinaire informatie en besluiten in het ROT ten behoeve van een multidisciplinair beeld.

  • Het geanalyseerde gedeelde ROT-beeld en de genomen besluiten vertalen naar de eigen uit te zetten acties en processen.

Kerntaak 3:. Opstellen en uitbrengen van adviezen

Werkzaamheden:

  • Informeren en adviseren van de DPG omtrent de voortgang binnen de geneeskundige processen en de gegeven adviezen aan de operationeel leider.

  • Adviseren van de DPG tot opschalen van de taakorganisatie publieke gezondheidszorg.

  • Laat zich waar nodig door deskundigen adviseren (bijvoorbeeld de gezondheidskundig adviseur gevaarlijke stoffen en de arts infectieziekten).

  • Adviseren omtrent de scheiding bron- en effectgebied en benodigde (multidisciplinaire) opschaling.

  • Geeft aanvullende multidisciplinair relevante incidentinformatie vanuit de eigen processen in het ROT en adviseert op basis daarvan bij multidisciplinaire vraagstukken of dilemma’s.

  • Levert desgevraagd mono- en relevante multidisciplinaire informatie aan het hoofd informatie geneeskundige zorg.

  • Adviseren van de DPG ten aanzien van dilemma’s en besluiten op strategisch niveau.

  • Adviseren van de operationeel leider over te nemen tactische multidisciplinaire beslissingen.

  • Adviseren van het Gemeentelijk dan wel het Regionaal Beleidsteam, bij monde van de regionaal operationeel leider, over de te nemen strategische beleidsbeslissingen, en het afstemmen van deze adviezen met de DPG.

  • Zorgen voor een korte nabespreking met de sectie geneeskundige zorg direct aansluitend aan de inzet, en aanleveren van gegevens ten behoeve van mono- en multidisciplinaire evaluaties.

Bijlage B. behorende bij artikel 1 lid 2 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement b. Functie directeur publieke gezondheid voor zover het de GHOR-taken betreft

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub b Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: directeur publieke gezondheid voor zover het de GHOR-taken betreft (DPG)

Beschrijving van de functie: De DPG bevindt zich bovenaan in de (operationele) commandostructuur van de GHOR en is belast met de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening. De DPG heeft – afhankelijk van de activering – zitting in het Gemeentelijk Beleidsteam (GBT) of het Regionaal Beleidsteam (RBT), stemt daar de multidisciplinaire samenwerking op beleids-/strategisch niveau af en adviseert de burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio over de te nemen beleidsbeslissingen. De DPG geeft direct functioneel leiding aan de algemeen commandant geneeskundige zorg (ACGZ). De DPG onderhoudt contacten met de liaisons in het Nationaal Crisiscentrum (NCC) en met collega DPG’en.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Strategisch leiding geven aan de GHOR-keten

Kerntaak 2:. Strategisch multidisciplinair adviseren

2.2. Competentiematrix DPG

Competentieoverzicht

G1

1: Leidinggeven

G7

2: Overtuigingskracht

G14

3: Omgevingsbewustzijn

G11

4: Oordeelsvorming

G12

5: Besluitvaardigheid

G13

6: Organisatiesensitiviteit

G9

7: Samenwerken

O1

Organisatie en processen strategisch

V1

Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering

Detailniveau

V2

Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Detailniveau

V3

Processen en taken

Hoofdlijnen

V4

Richtlijnen, protocollen en procedures

Hoofdlijnen

V5

Technische hulpmiddelen

Hoofdlijnen

V6

Juridische aspecten

Hoofdlijnen

In supplement h is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1:. Strategisch leiding geven aan de GHOR-keten

Werkzaamheden:

Neemt als hoogste leidinggevende van de GHOR-keten deel aan het GBT/RBT en:

  • Geeft in formele zin leiding aan de uitvoering van de twee GHOR-processen acute gezondheidszorg en publieke gezondheidszorg.

  • Bewaakt de voortgang van de uitvoering.

  • Analyseert en beoordeelt crisissituaties op basis van aangeleverde mono- en multidisciplinaire situatie rapporten (sitraps).

  • Geeft op basis van de strategische beleidsbeslissingen van het GBT/RBT, na afstemming met de operationeel leider, opdrachten aan de ACGZ.

  • Stemt op beleidsniveau af met de GHOR-ketenpartners en geeft (via de ACGZ) opdrachten c.q. aanwijzingen.

Kerntaak 2:. Strategisch multidisciplinair adviseren

Werkzaamheden:

  • Neemt als adviseur deel aan het GBT/RBT en:

  • Rapporteert over de voortgang van de uitvoering van de twee GHOR-processen aan het GBT/RBT.

  • Analyseert en beoordeelt crisissituaties op basis van aangeleverde mono- en multidisciplinaire sitraps.

  • Adviseert het GBT/RBT vanuit GHOR-perspectief over multidisciplinaire strategische beleidsbeslissingen.

  • Laat zich door de ACGZ en deskundigen (o.a. gezondheidskundig adviseur gevaarlijke stoffen, arts infectieziekten) informeren over de veiligheidssituatie van het GHOR-personeel en de bevolking en adviseert het GBT/RBT over de te nemen strategische beleidsbeslissingen hieromtrent.

Bijlage B. behorende bij artikel 1 lid 2 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement c. Functie hoofd acute gezondheidszorg

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub c Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: hoofd acute gezondheidszorg (HAG)

Beschrijving van de functie: Het HAG coördineert het proces acute gezondheidszorg en adviseert de algemeen commandant geneeskundige zorg (ACGZ) op dit terrein. Het proces acute gezondheidszorg bestaat uit de deelprocessen triage, behandeling en transport van slachtoffers. Hierbij is het HAG verantwoordelijk voor de voortgang, coördinatie en aansturing van het proces acute gezondheidszorg. Het HAG wordt monodisciplinair ingezet op basis van criteria. In de regel is dit vanaf activering van het Regionaal Operationeel Team (ROT). Echter kan het HAG bij behoefte vanuit bijvoorbeeld de officier van dienst geneeskundig (OvD-G) ook worden ingezet bij activering van het commando plaats incident of mono-opschaling. Het HAG is aangewezen door de directeur publieke gezondheid voor zover het de GHOR-taken betreft (DPG) als het daartoe bevoegde gezag. Het HAG opereert op tactisch niveau. Het HAG is beschikbaar en bereikbaar op basis van de regionale alarmeringsregeling. Het HAG legt verantwoording af aan en ontvangt functioneel leiding van de ACGZ. Het HAG geeft functioneel leiding aan de OvD-G.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Coördineren van het proces acute gezondheidszorg

Kerntaak 2:. Adviseren van de ACGZ

2.2 Competentiematrix HAG

Competentieoverzicht

G1

1: Leidinggeven

G2

2: Operationeel management

G7

3: Overtuigingskracht

G9

4: Samenwerken

G10

5: Probleemanalyse

G11

6: Oordeelsvorming

G12

7: Besluitvaardigheid

G13

8: Organisatiesensitiviteit

O2

Organisatie en processen tactisch

V1

Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering

Detailniveau

V2

Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Detailniveau

V3

Processen en taken

Gemiddeld niveau

V4

Richtlijnen, protocollen en procedures

Gemiddeld niveau

V5

Technische hulpmiddelen

Hoofdlijnen

V6

Juridische aspecten

Hoofdlijnen

In supplement h is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Coördineren van het proces acute gezondheidszorg

Werkzaamheden:

  • Coördineren van het proces acute gezondheidszorg wat betreft de deelprocessen triage, behandeling en transport van slachtoffers.

  • Voortgangsbewaking op het proces acute gezondheidszorg.

  • Sturen op de kwalitatieve en kwantitatieve output van het proces acute gezondheidszorg.

  • Functioneel leiding geven aan de OvD-G.

  • Scheppen en aangeven van kaders waarin werk wordt uitgevoerd en hierbij duidelijk verwachtingen aangeven.

  • Inzetten van de juiste mensen en juiste middelen (in de juiste aantallen) op de juiste plaats en het juiste tijdstip, daarbij het bewaken van de voortgang en het controleren van en aanspreken op (niet nagekomen) afspraken.

  • Monitoren van de samenwerking met relevante partners zoals Mobiel Medische Teams, ziekenhuizen, ambulancediensten, huisartsen(posten), gezondheidskundig adviseurs gevaarlijke stoffen (GAGS) binnen het proces acute Gezondheidszorg.

  • Analyseren van scenario’s op de korte, middellange en lange termijn ten behoeve van maatregelen en besluitvorming binnen het proces acute gezondheidszorg. Vooral gevoed vanuit het contact met de OvD-G, relevante functionarissen van de Meldkamer Ambulancezorg en de ACGZ.

  • Vertalen van opdrachten van de ACGZ naar tactisch/operationele opdrachten voor de OvD-G.

Kerntaak 2:. Adviseren van de ACGZ

Werkzaamheden:

  • Informeren en adviseren van de ACGZ omtrent de voortgang, besluiten en dillema’s binnen het proces acute gezondheidszorg, met als deelprocessen de triage, behandeling en transport van slachtoffers.

  • Adviseren van de ACGZ tot verdere opschaling.

  • Zorgen voor een nabespreking en evaluatie met de OvD-G en de relevante functionarissen van de Meldkamer Ambulancezorg, direct aansluitend aan de inzet als basis voor een terugkoppeling naar de ACGZ.

  • Aanleveren gegevens aan ACGZ voor mono- en multidisciplinaire evaluaties.

  • Deelnemen aan en adviseren binnen de stafsectie geneeskundige zorg ter behartiging van de belangen van het proces acute gezondheidszorg.

Bijlage B. behorende bij artikel 1 lid 2 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement d. Functie hoofd informatie geneeskundige zorg

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub d Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: hoofd informatie geneeskundige zorg (HIN)

Beschrijving van de functie: Lid van de sectie geneeskundige zorg. Hoofd van de taakorganisatie informatie. Kan monodisciplinair ingezet worden op basis van (regionale) inzetcriteria. Multidisciplinair actief vanaf activering van het regionaal operationeel team (ROT). Er kunnen redenen zijn om de HIN-functie te vervullen indien geen sprake is van een dergelijke activering, bijvoorbeeld bij een pandemie-scenario. Het HIN is beschikbaar en bereikbaar op basis van de regionale alarmeringsregeling. Het HIN is aangewezen door het daartoe bevoegde gezag. Het HIN ontvangt functioneel (operationeel) leiding van en legt verantwoording af aan de algemeen commandant geneeskundige zorg (ACGZ). Het HIN is verantwoordelijk voor de informatieverzameling en -bundeling vanuit de witte kolom en de duiding van die informatie richting ROT. Het HIN duidt de informatie vanuit de witte kolom richting informatiemanager ROT. Het HIN geeft functioneel leiding aan de taakorganisatie informatie. Het HIN geeft functioneel leiding aan de informatiecoördinatoren zorginstellingen.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Het organiseren, bewaken en borgen van het informatieproces monodisciplinair

Kerntaak 2:. Inrichten en mede uitvoeren van de multidisciplinaire samenwerking binnen de sectie informatiemanagement

Kerntaak 3:. Opstellen en uitbrengen van adviezen

2.2. Competentiematrix HIN

Competentieoverzicht

G10

1: Probleemanalyse

G11

2: Oordeelsvorming

G6

3: Mondelinge/schriftelijke communicatie

G9

4: Samenwerken

G5

5: Voortgangsbewaking

G14

6: Omgevingsbewustzijn

G3

7: Organiseren van eigen werk

O3

Organisatie en processen operationeel

V1

Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering

Hoofdlijnen

V2

Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Gemiddeld niveau

V3

Processen en taken

Gemiddeld niveau

V4

Richtlijnen, protocollen en procedures

Gemiddeld niveau

V5

Technische hulpmiddelen

Detailniveau

V6

Juridische aspecten

Hoofdlijnen

In supplement h is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Het organiseren, bewaken en borgen van het informatieproces monodisciplinair

Werkzaamheden:

  • Regie voeren over en samenstellen van een gedeeld geneeskundig beeld van het incident, gebaseerd op informatie van de informatiecoördinatoren zorginstellingen, van hoofden taakorganisaties acute zorg en publieke zorg en op preparatieve data uit diverse informatiesystemen.

  • Analyseren van beschikbare planvorming als bijdrage aan de beeld-, oordeels- en besluitvorming.

  • Analyseren en verifiëren van de verkregen informatie en het maken van een mono- en multidisciplinair onderscheid daarbij.

  • Delen van informatie met partners in de witte kolom op basis van vooraf vastgestelde informatiebehoefte.

  • Zorgdragen voor relevante informatie die aan het geneeskundig beeld kan worden toegevoegd.

  • Het (laten) vullen en het up-to-date houden van het gedeeld geneeskundig beeld.

  • Functioneel leiding geven aan de taakorganisatie informatiemanagement.

  • Het verwerven, verwerken, veredelen en verstrekken van informatieproducten betreffende de geneeskundige zorg.

  • Het aanleveren van informatie ten behoeve van de beeld-, oordeels- en besluitvorming.

Kerntaak 2:. Inrichten en mede uitvoeren van de multidisciplinaire samenwerking binnen de sectie ondersteuningsmanagement

Werkzaamheden:

  • Het aanleveren van relevante monodisciplinaire informatie bij het hoofd stafsectie informatievoorziening/informatiemanager ROT.

  • Het brengen en halen van informatie bij, en het actief afstemmen met de hoofden informatie van de andere kolommen.

  • Het actueel en consistent houden van de informatie ten behoeve van de taken van de kolom bevolkingszorg.

  • Kerntaak 3: Opstellen en uitbrengen van adviezen

  • Werkzaamheden:

  • Bijdragen aan de evaluatie van de inzet en het leveren van gevraagde informatie voor multidisciplinaire evaluaties.

  • Laat zich waar nodig door deskundigen adviseren (bijvoorbeeld door de gezondheidskundig adviseur gevaarlijke stoffen en/of de arts infectieziekten).

Kerntaak 3:. Opstellen en uitbrengen van adviezen

Werkzaamheden:

  • Bijdragen aan de evaluatie van de inzet en het leveren van gevraagde informatie voor multidisciplinaire evaluaties.

  • Laat zich waar nodig door deskundigen adviseren (bijvoorbeeld door de gezondheidskundig adviseur gevaarlijke stoffen en/of de arts infectieziekten).

Bijlage B. behorende bij artikel 1 lid 2 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement e. Functie hoofd ondersteuning geneeskundige zorg

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub e Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: hoofd ondersteuning geneeskundige zorg (HON)

Beschrijving van de functie: Het HON is lid van de sectie geneeskundige zorg en hoofd van de taakorganisatie ondersteuning en kan monodisciplinair ingezet worden. Het HON is multidisciplinair actief vanaf activering van het Regionaal Operationeel Team (ROT). Het HON is beschikbaar en bereikbaar op basis van de regionale alarmeringsregeling. Het HON is aangewezen door het daartoe bevoegde gezag. Het HON ontvangt functioneel leiding van en legt verantwoording af aan de algemeen commandant geneeskundige zorg (ACGZ). Het HON stemt functioneel af met de ondersteuningsmanager (multidisciplinair). Het HON geeft functioneel leiding aan de taakorganisatie ondersteuning, aan de logistiek coördinatoren binnen de geneeskundige keten en aan de medewerkers/leden van de backoffice GHOR.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Functioneel leiding geven aan de backoffice GHOR

Kerntaak 2:. Inrichten en mede uitvoeren van de multidisciplinaire samenwerking binnen de sectie ondersteunings-/resourcemanagement

Kerntaak 3:. Opstellen en uitbrengen van adviezen

2.2. Competentiematrix HON

Competentieoverzicht

G1

1: Leidinggeven

G2

2: Operationeel management

G5

3: Voortgangsbewaking

G10

4: Probleemanalyse

G11

5: Oordeelsvorming

G6

6: Mondelinge / schriftelijke communicatie

G9

7: Samenwerken

O3

Organisatie en processen operationeel

V1

Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering

Hoofdlijnen

V2

Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Gemiddeld niveau

V3

Processen en taken

Gemiddeld niveau

V4

Richtlijnen, protocollen en procedures

Gemiddeld niveau

V5

Technische hulpmiddelen

Gemiddeld niveau

V6

Juridische aspecten

Hoofdlijnen

In supplement h is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Functioneel leiding geven aan de backoffice GHOR

Werkzaamheden:

  • Tijdig en in juiste kwaliteit/kwantiteit ter beschikking stellen van facilitaire en personele voorzieningen en capaciteit voor de sectie geneeskundige zorg.

  • Het, in samenwerking en samenspraak met de ACGZ, behouden van een continu overzicht van de werkzaamheden in de backoffice GHOR.

  • Het (laten) uitvoeren van de opdrachten van de ACGZ.

  • Sturen op de kwalitatieve en kwantitatieve output van de leden van de backoffice GHOR.

  • Scheppen en aangeven van kaders waarin werk wordt uitgevoerd en hierbij duidelijk verwachtingen aangeven.

  • Inzetten van de juiste mensen en juiste middelen op de juiste plaats en het juiste tijdstip, waaronder het bewaken van de voortgang en het controleren van en aanspreken op (niet-nagekomen) afspraken.

  • Functioneel leiding geven aan de taakorganisatie ondersteuning.

  • Functioneel leiding geven aan de medewerkers/leden van de backoffice GHOR:

    • Het op basis van opdrachten van de ACGZ maken van een werkplan.

    • Het monitoren en bewaken van de voortgang van dit werkplan.

    • Het verstrekken van opdrachten aan medewerkers/leden.

    • Het onderhouden van een vergaderdiscipline.

    • Het zelfstandig opschalen wat betreft van benodigde personele ondersteuning.

    • Het organiseren van interne opschaling.

  • Coördineert de personele- en facilitaire voorzieningen met betrekking tot de geneeskundige zorg.

Kerntaak 2:. Inrichten en mede uitvoeren van de multidisciplinaire samenwerking binnen de sectie ondersteuningsmanagement

Werkzaamheden:

  • Signaleren en benoemen van vraagstukken op het gebied van capaciteit van mensen en middelen, benodigde expertise en zorgcontinuïteit.

  • Actief afstemmen van deze vraagstukken met de hoofden ondersteuning van de andere kolommen en de multi-ondersteuningsmanager.

  • Opstellen van een aflossings- en afschalingsplan.

Kerntaak 3:. Opstellen en uitbrengen van adviezen

Werkzaamheden:

  • Geeft aanvullende multidisciplinair relevante informatie op het gebied van capaciteit van mensen en middelen, benodigde expertise en zorgcontinuïteit vanuit de eigen processen in de backoffice GHOR en adviseert op basis daarvan bij multidisciplinaire vraagstukken of dilemma’s.

  • Levert desgevraagd mono- en relevante multidisciplinaire informatie aan het hoofd informatie geneeskundige zorg (HIN).

  • Informeren van de ACGZ omtrent de voortgang binnen de sectie geneeskundige zorg.

  • Laat zich waar nodig adviseren door deskundigen (bijvoorbeeld de geneeskundig adviseur gevaarlijke stoffen en/of de arts infectieziekten).

  • Het adviseren van de ACGZ tijdens het beeld-, oordeel- en besluitvormingsproces ten behoeve van de besluitvorming binnen de sectie geneeskundige zorg.

  • Onderhouden van contacten met de partners in de witte keten in overleg met de ACGZ en het HIN.

  • Een bijdrage leveren aan de evaluatie van de inzet en het leveren van gevraagde informatie voor multidisciplinaire evaluaties.

Bijlage B. behorende bij artikel 1 lid 2 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement f. Functie hoofd publieke gezondheidszorg

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub f Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: hoofd publieke gezondheidszorg (HPG)

Beschrijving van de functie: Het HPG coördineert het proces publieke gezondheidszorg en adviseert de algemeen commandant geneeskundige zorg (ACGZ) daarover. Het proces publieke gezondheidszorg bestaat uit de deelprocessen medische milieukunde (MMK), infectieziektebestrijding (IZB), gezondheidsonderzoek na rampen (GOR) en psychosociale hulpverlening (PSH). Hierbij is het HPG verantwoordelijk voor de voortgang, coördinatie en aansturing van het proces publieke gezondheidszorg. Het HPG wordt monodisciplinair ingezet. In de regel is dit vanaf activering van het Regionaal Operationeel Team (ROT). Echter kan het HPG bij behoefte vanuit bijvoorbeeld de ACGZ, de directeur publieke gezondheid voor zover het de GHOR-taken betreft (DPG) of de GGD ook worden ingezet bij activering van het commando plaats incident of mono-opschaling. Het HPG is aangewezen door de DPG als het daartoe bevoegde gezag. Het HPG opereert op tactisch niveau. Het HPG is beschikbaar en bereikbaar op basis van de regionale alarmeringsregeling. Het HPG legt verantwoording af aan en ontvangt functioneel leiding van de ACGZ. Het HPG coördineert de processen betreffende MMK, IZB, PSH en GOR.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Coördineren van het proces publieke gezondheidszorg

Kerntaak 2:. Adviseren van de algemeen commandant geneeskundige zorg (ACGZ)

2.2. Competentiematrix HPG

Competentieoverzicht

G1

1: Leidinggeven

G2

2: Operationeel management

G7

3: Overtuigingskracht

G9

4: Samenwerken

G10

5: Probleemanalyse

G11

6: Oordeelsvorming

G12

7: Besluitvaardigheid

G13

8: Organisatiesensitiviteit

O2

Organisatie en processen tactisch

V1

Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering

Detailniveau

V2

Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Detailniveau

V3

Processen en taken

Gemiddeld niveau

V4

Richtlijnen, protocollen en procedures

Gemiddeld niveau

V5

Technische hulpmiddelen

Hoofdlijnen

V6

Juridische aspecten

Hoofdlijnen

In supplement h is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken en beoordelingscriteria

Kerntaak 1:. Coördineren van het proces publieke gezondheidszorg

Werkzaamheden:

  • Coördineren en aansturen van het proces publieke gezondheidszorg wat betreft de deelprocessen MMK, IZB, PSH en GOR.

  • Alarmeren van de taakorganisatie publieke gezondheidszorg.

  • Bewaken van de voortgang van het proces publieke gezondheidszorg.

  • Sturen op de kwalitatieve en kwantitatieve output van het proces publieke gezondheidszorg.

  • Scheppen van kaders/stellen van grenzen waarin werk wordt uitgevoerd en hierbij duidelijk verwachtingen aangeven. Dat betekent ook het kunnen afbakenen van procesleiders van hun reguliere werkzaamheden ten behoeve van inzet voor de crisis.

  • Inzetten van de juiste mensen en juiste middelen (in de juiste aantallen) op de juiste plaats en het juiste tijdstip, waaronder het bewaken van de voortgang en het controleren van en aanspreken op (niet-nagekomen) afspraken.

  • Monitoren van de samenwerking met relevante partners.

  • Analyseren van scenario’s op de korte, middellange en lange termijn ten behoeve van maatregelen en besluitvorming binnen het proces publieke gezondheidszorg.

  • Vertalen van opdrachten van de ACGZ naar tactisch/operationele opdrachten voor de relevante functionarissen binnen het proces publieke gezondheid.

Kerntaak 2:. Adviseren van de ACGZ

Werkzaamheden:

  • Informeren en adviseren van de ACGZ omtrent de voortgang, besluiten en dilemma’s binnen het proces publieke gezondheidszorg over de deelprocessen GOR, PSH, MMK en IZB.

  • Adviseren van de ACGZ over verdere opschaling.

  • Zorgen voor een nabespreking en evaluatie met de relevante functionarissen binnen het proces publieke gezondheid direct aansluitend aan de inzet als basis voor een terugkoppeling naar de ACGZ.

  • Aanleveren gegevens aan ACGZ voor mono- en multidisciplinaire evaluaties.

  • Deelnemen aan en adviseren binnen de stafsectie geneeskundige zorg ter behartiging van de belangen van het proces publieke gezondheidszorg.

Bijlage B. behorende bij artikel 1 lid 2 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement g. Functie officier van dienst geneeskundig

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 2 sub g Besluit personeel veiligheidsregio’s

1.1. Algemene informatie

Functienaam: officier van dienst geneeskundig (OvD-G)

Beschrijving van de functie: De OvD-G is de hoogste leidinggevende van de geneeskundige hulpverlening op het commando plaats incident. De OvD-G geeft leiding aan en adviseert over de geneeskundige hulpverlening op het plaats incident. De OvD-G ontvangt leiding van de algemeen commandant geneeskundige zorg (ACGZ). De OvD-G geeft binnen het proces acute gezondheidszorg functioneel leiding aan de deeltaken triage, behandeling en transport. De OvD-G signaleert binnen het proces publieke gezondheidszorg de noodzaak tot de inzet van de deeltaken medische milieukunde (MMK), psychosociale hulpverlening (PSH), infectieziektebestrijding (IZB) en/of gezondheidsonderzoek na rampen (GOR) en belegt dit op de juiste plaats binnen de crisisorganisatie GGD. De OvD-G stemt de multidisciplinaire samenwerking op operationeel niveau af in het kader van het motorkapoverleg of het commando plaats incident. De OvD-G wordt gecoördineerd door de leider commando plaats incident (multi). De OvD-G ontvangt functioneel leiding van de ACGZ. Op het moment dat de functie van hoofd publieke gezondheidszorg (HPG)/hoofd acute gezondheidszorg (HAG) is ingevuld, ontvangt de OvD-G functioneel leiding van HPG/HAG. De OvD-G rapporteert en adviseert in het kader van de uitvoering van zijn mono- en multitaken.

2.1. Kerntaken

Kerntaak 1:. Leiding geven aan de geneeskundige hulpverlening op het plaats incident

Kerntaak 2:. Multidisciplinair samenwerken

Kerntaak 3:. Rapporteren en adviseren

2.2. Competentiematrix OvD-G

Competentieoverzicht

G2

1: Operationeel management

G1

2: Leidinggeven

G5

3: Voortgangsbewaking

G10

4: Probleemanalyse

G11

5: Oordeelsvorming

G9

6: Samenwerken

G7

7: Overtuigingskracht

G16

8: Stressbestendigheid

O3

Organisatie en processen operationeel

V1

Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering

Hoofdlijnen

V2

Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Detailniveau

V3

Processen en taken

Gemiddeld niveau

V4

Richtlijnen, protocollen en procedures

Detail niveau

V5

Technische hulpmiddelen

Gemiddeld niveau

V6

Juridische aspecten

Hoofdlijnen

In supplement h is de competentiematrix uitgewerkt.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1:. Leidinggeven aan de geneeskundige hulpverlening op het plaats incident

Werkzaamheden:

  • Maakt, na verkenning en op basis van de informatie van de eerste ambulance, een inschatting van de aard, omvang en dynamiek van een incident.

  • Neemt de leiding ter plaatse over van de eerste ambulance.

  • Bepaalt de benodigde opschaling en zet de benodigde acties uit ten behoeve van de deeltaken triage, treatment en transport binnen het proces acute gezondheidszorg. Wijst daarbij zo nodig taakverantwoordelijken aan en belegt eventuele vraagstukken/knelpunten binnen deze processen op de juiste plaats in de crisisorganisatie.

  • Bepaalt of de uitvoering nodig is van (één van de) deeltaken MMK, PSH, IZB of GOR binnen het proces publieke gezondheidszorg. Zet de daarvoor benodigde adviseurs in (bijvoorbeeld de gezondheidskundig adviseur gevaarlijke stoffen (GAGS) en/of arts infectieziekten). Belegt vraagstukken/knelpunten binnen deze processen op de juiste plaats in de crisisorganisatie.

  • Geeft organisatorisch leiding aan de taakverantwoordelijken binnen de deelprocessen van acute en publieke gezondheidszorg.

  • Neemt een besluit over de activering van diverse actoren in het kader van grootschalige geneeskundige bijstand (GGB).

  • Bepaalt het doel van de inzet en vertaalt dit naar een inzetplan. Het inzetplan omvat in ieder geval:

    • een veilige werkomgeving en bijbehorende instructies aan hulpverleners;

    • de benodigde opschaling (of herbevestiging van eerdere opschaling);

    • het bepalen van taken en (zo nodig) aanwijzing van taakverantwoordelijken.

  • Op basis van opschaling bepalen van indeling van het incident terrein.

  • Stelt een effectieve en efficiënte monodisciplinaire overlegstructuur in en betrekt daarbij in ieder geval de taakverantwoordelijken.

  • Controleert het effect van de werkzaamheden, anticipeert op ontwikkelingen en stelt zo nodig het inzetplan bij. Relevante thema’s voor het bijgestelde inzetplan:

    • herbeoordeling veiligheidsaspecten;

    • (her)beoordeling van mogelijke scenario’s;

    • op- en afschaling mono- en multidisciplinair;

    • het behalen of bijstellen van inzetdoelen.

  • Bewaakt de veiligheid van het personeel en derden en neemt zo nodig maatregelen.

  • Initieert en activeert in voorkomende gevallen de inzet van noodhulpteam, calamiteitenteam en de logistieke bijstand.

  • Maakt afspraken met vertegenwoordigers van instellingen binnen de witte keten op het plaats incident.

  • Initieert (waar nodig) de personele en materiële nazorg en aflossing.

Kerntaak 2:. Multidisciplinair samenwerken

Werkzaamheden:

  • Stemt de multidisciplinaire samenwerking in het kader van het motorkapoverleg en het commando plaats incident af.

  • Roept de hoogste leidinggevende ter plaatse van elke discipline bijeen en vormt een motorkapoverleg. Maakt verdere afspraken over afstemming en communicatie (verbindingen, overleg-tijdstippen).

  • Is mede verantwoordelijk voor effectief en efficiënt overleg met de kolompartners en betrekt waar nodig crisispartners bij het overleg.

  • Vormt met de deelnemers aan het motorkapoverleg een gemeenschappelijk beeld van het incident.

  • Brengt agendapunten in die multidisciplinair relevant zijn in het motorkapoverleg en het commando plaats incident, borgt de agendering en juiste prioritering van deze punten en daarmee het geneeskundig belang in de hulpverlening tijdens het gehele proces.

  • Maakt met de deelnemers een multidisciplinair inzetplan en verdeelt de werkzaamheden op basis van de processen in de crisisbeheersing.

  • Is mede verantwoordelijk voor het multidisciplinaire inzetplan en borgt daarbinnen het geneeskundige belang.

  • Anticipeert tijdig op de ontwikkelingen van het incident en bepaalt in overleg de opschaling.

  • Neemt preventieve maatregelen om slachtoffers af te schermen van publiek, pers en niet-geautoriseerd personeel.

  • Levert een actieve bijdrage aan de risicoanalyse en scenario-denken in alle fasen van het proces.

  • Belegt zaken die stagneren en opgelost moeten worden in het acute proces of het publieke proces bij het HAG/HPG.

Kerntaak 3:. Rapporteren en adviseren

Werkzaamheden:

  • Informeert en adviseert gevraagd en ongevraagd de meldkamer, de leider commando plaats incident en de ACGZ.

  • Informeert de persvoorlichter/communicatieadviseur commando plaats incident over de geneeskundig relevante aspecten voor de communicatieboodschap.

  • Informeert de informatiemanager commando plaats incident over de geneeskundig relevante aspecten voor het totaalbeeld.

  • Informeert en adviseert overige relevante betrokken diensten.

  • Signaleert en bewaakt continu knelpunten en betrekt adviseurs bij de besluitvorming.

  • Behoudt continu overzicht met behulp van loggen en plotten.

  • Rapporteert over het proces en verloop van het proces aan relevante partijen.

  • Levert een bijdrage aan de mono- en multidisciplinaire incidenten-evaluatie.

Bijlage B. behorende bij artikel 1 lid 2 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement h. Uitwerking competentiematrix

Voor het competentieprofiel is een kader ontwikkeld dat de volgende competenties onderscheidt:

  • Gedragscompetenties: hierbij zijn achttien verschillende competenties benoemd (genummerd G1 t/m G18), omschreven en van gedragsvoorbeelden voorzien.

  • Organisatie/procescompetenties: hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie typen organisatie- en proceskennis.

  • Vaktechnische competenties: hierbij zijn zes competenties benoemd en uitgewerkt.

De niveauaanduiding van de competenties is als volgt:

  • Gedragscompetenties: uit de achttien omschreven gedragscompetenties worden er per functie maximaal acht toegewezen in volgorde van belangrijkheid (1 t/m 8).

  • Organisatie/procescompetenties: per functie wordt aangegeven of het type organisatie- en proceskennis op strategisch, tactisch of operationeel niveau dient te zijn.

Vaktechnische competenties: per functie wordt aangegeven of er sprake is van noodzakelijke kennis en kunde tot op detailniveau (d); of alleen op hoofdlijnen (h); of op gemiddeld niveau (m).

Gedragscompetenties

G1:. Leidinggeven

Richting en sturing geven aan anderen in het kader van hun taakvervulling; stijl en methode aanpassen aan betrokken individuen, taken en situatie.

G2:. Operationeel management

Aansturen en tot uitvoering brengen van diverse uitvoerende activiteiten. Taken en verantwoordelijkheden toewijzen. Activiteiten coördineren en zonodig knelpunt wegnemen. In organisatorische zin randvoorwaarden creëren.

G3:. Organiseren van eigen werk

Effectief organiseren van het eigen werk door het plannen van doelstellingen, tijd en activiteiten; beschikbare tijd en energie richten op de hoofdzaken en acute problemen.

G4:. Delegeren

Eigen taken, beslissingsbevoegdheden en verantwoordelijkheden op duidelijke wijze toedelen aan juiste medewerkers.

G5:. Voortgangsbewaking

Opstellen en bewaken van procedures om de voortgang van de taken en activiteiten van medewerkers en van de eigen taken en verantwoordelijkheden te bewaken en zeker te stellen.

G6:. Mondelinge/schriftelijke communicatie

Ideeën en meningen aan anderen duidelijk maken, gebruik makend van duidelijke taal. Ideeën en meningen duidelijk maken in een rapportage of document dat de juiste opzet heeft en structuur heeft, grammaticaal correct is en dat de juiste taal en terminologie voor de lezer bevat. Bijv. SitRaps, logboek.

G7:. Overtuigingskracht

Gebruikmakend van de juiste stijl en methode proberen anderen te overtuigen van een bepaald standpunt en trachten instemming te verkrijgen met bepaalde plannen, ideeën of activiteiten.

G8:. Luisteren

Tonen belangrijke informatie op te pikken uit mondelinge mededelingen. Doorvragen en ingaan op reacties.

G9:. Samenwerken

Bijdragen aan een gezamenlijk resultaat, ook wanneer de samenwerking niet direct van eigen belang is.

G10:. Probleemanalyse

Signaleren van problemen, herkennen van belangrijke informatie; verbanden leggen tussen gegevens. Opsporen van mogelijke oorzaken van problemen; zoeken naar ter zake doende gegevens.

G11:. Oordeelsvorming

Gegevens en mogelijke alternatieve handelwijzen in het licht van relevante criteria tegen elkaar afwegen en tot realistische beoordelingen komen.

G12:. Besluitvaardigheid

Beslissingen nemen door middel van het ondernemen van acties of het zich vastleggen door middel van het uitspreken van oordelen.

G13:. Organisatiesensitiviteit

Onderkennen van invloed en gevolgen van eigen beslissingen of activiteiten op andere onderdelen van de organisatie; onderkennen van belangen van andere onderdelen van de organisatie.

G14:. Omgevingsbewustzijn

Laten blijken goed geïnformeerd te zijn over organisatorische, maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren en deze kennis effectief benutten voor de eigen functie en organisatie.

G15:. Aanpassingsvermogen

Effectief blijven handelen door zich aan te passen aan veranderde omstandigheden, taken verantwoordelijkheden en/of mensen.

G16:. Stressbestendigheid

Effectief blijven presteren onder tijdsdruk, bij tegenslag en onder extreme fysieke en psychische omstandigheden.

G17:. Energie

Gedurende een lange periode in hoge mate actief zijn wanneer de functie dat vraagt. Hard werken, uithoudingsvermogen tonen.

G18:. Discipline

Zich voegen naar het beleid en/of de procedures van de organisatie. Bij onduidelijkheid of veranderingen bevestiging zoeken bij de juiste autoriteit.

Organisatiecompetenties

O1: Beleid van de rampenorganisaties in het algemeen en de GHOR-ketenorganisaties in het bijzonder met betrekking tot de ontwikkelingen in structuur, cultuur en inhoudelijke processen en procedures.

O2: Ontwikkelingen in de structuur en processen van de rampenorganisaties in het algemeen en de GHOR-ketenorganisaties in het bijzonder.

O3: De actuele organisatiestructuur en primaire processen en procedures van de GHOR-ketenorganisaties.

Vaktechnische competenties

V1:. Bestuurlijke en operationele omgeving/positionering

Kent de bestuurlijke en operationele omgeving en zijn positie daarin.

V2:. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Heeft inzicht in verantwoordelijkheden en bevoegdheden.

V3:. Processen en taken

Beschikt over de benodigde kennis, inzicht en vaardigheden om processen en hieruit voortvloeiende taken te vervullen.

V4:. Richtlijnen, protocollen en procedures

Kent de richtlijnen, protocollen en procedures en kan deze toepassen en waar nodig bijstellen.

V5:. Technische hulpmiddelen

Heeft kennis van en kan gebruik maken van de beschikbare (technische) hulpmiddelen.

V6:. Juridische aspecten

Kent de juridische aspecten die van invloed zijn op de functies binnen de operationele GHOR organisatie.

Niveauduiding gedragscompetenties

Niveau: 1

  • Geeft duidelijk instructies aan medewerkers (bevelsstructuur).

  • Geeft duidelijk aan wat de doelstelling is voor een bepaalde periode of mbt een bepaalde taak.

  • Kiest de juiste stijl voor elke medewerker.

  • Herkent het moment waarop stellend en directief moet worden gehandeld; handelt vervolgens als zodanig.

  • Geeft indien mogelijk ruimte voor ideeën van anderen.

  • Geeft duidelijk aan wat zijn verwachtingen van een medewerker zijn.

  • Levert toegevoegde waarde tijdens mono- en multidisciplinaire overleggen.

  • Verstrekt het zelfvertrouwen van de medewerkers en creëert een vertrouwensband met hen.

Niveau: 2

  • Houdt in zijn afweging rekening met meerdere factoren.

  • Benoemt de consequenties van verschillende handelwijzen/acties.

  • Schat de capaciteiten en mogelijkheden van medewerkers en anderen goed in.

  • Komt in geval van problemen aantoonbaar tot de juiste oplossing of het juiste oordeel.

  • Zijn meningen zijn logisch herleidbaar tot, en afleidbaar uit een bepaalde hoeveelheid informatie en feitelijke gegevens.

  • Kan duidelijk aangeven op basis waarvan hij tot een oordeel is gekomen.

Niveau: 3

  • Stelt zich op de hoogte van externe (politieke en maatschappelijke) ontwikkelingen en vertaalt deze naar de eigen werksituatie.

  • Stelt zich op de hoogte van veranderingen bij de partners in de GHOR keten en andere hulpverleningsdiensten en vertaalt deze naar de eigen werksituatie.

Niveau: 4

  • Houdt in zijn afweging rekening met meerdere factoren.

  • Benoemt de consequenties van verschillende handelwijzen/acties.

  • Schat de capaciteiten en mogelijkheden van medewerkers en anderen goed in.

  • Komt in geval van problemen aantoonbaar tot de juiste oplossing of het juiste oordeel.

  • Zijn meningen zijn logisch herleidbaar tot, en afleidbaar uit een bepaalde hoeveelheid informatie en feitelijke gegevens.

  • Kan duidelijk aangeven op basis waarvan hij tot een oordeel is gekomen.

Niveau: 5

  • Neemt besluiten op tijd. Stelt besluiten niet onnodig uit.

  • Neemt snel een standpunt in, spreekt een gegrond oordeel uit.

  • Neemt een juist aantal besluiten.

Niveau: 6

  • Houdt in geval van beslissingen en acties rekening met de effecten op andere onderdelen van de ketenorganisatie.

  • Heeft zicht op de verhouding tussen de eigen belangen en de belangen van anderen en houdt daarbij rekening in de besluitvorming.

  • Houdt bij het uitoefenen van de functie rekening met de bedrijfscultuur.

  • Zorgt ervoor dat hij beslissingen aan alle belanghebbenden communiceert.

  • Neemt geen beslissingen zonder het effect daarvan op de rest van de organisatie vooraf te hebben onderzocht en ingeschat.

  • Heeft zicht op organisatorische belemmeringen die medewerkers bij hun functioneren hebben en probeert deze belemmeringen weg te nemen.

Niveau: 7

  • Komt met voorstellen hoe een gezamenlijk resultaat behaald kan worden.

  • Blijft meedenken en mee discussiëren, ook wanneer hij daar geen direct eigen belang meer bij heeft.

  • Komt niet zozeer met eigen voorstellen maar steunt de voorstellen van anderen en bouwt daarop voort om zodoende het gezamenlijke doel te bereiken.

  • Stelt het belang van het team boven het eigen belang.

  • Helpt collega’s wanneer zij daar behoefte aan hebben.

  • Biedt hulp aan in geval van problemen of conflicten.

Niveau: 8

  • Houdt in geval van beslissingen en acties rekening met de effecten op andere onderdelen van de ketenorganisatie.

  • Heeft zicht op de verhouding tussen de eigen belangen en de belangen van anderen en houdt daarbij rekening in de besluitvorming.

  • Houdt bij het uitoefenen van de functie rekening met de bedrijfscultuur.

  • Zorgt ervoor dat hij beslissingen aan alle belanghebbenden communiceert.

  • Neemt geen beslissingen zonder het effect daarvan op de rest van de organisatie vooraf te hebben onderzocht en ingeschat.

  • Heeft zicht op organisatorische belemmeringen die medewerkers bij hun functioneren hebben en probeert deze belemmeringen weg te nemen.

Niveauduiding organisatie/proces competenties

Niveau: Strategisch

Is en houdt zich op de hoogte van de beleidsontwikkelingen m.b.t. de rampenorganisaties en inhoudelijke processen en procedures. Kent de relevante sleutelfiguren in het beleids- en uitvoeringsveld.

Niveau: Tactisch

Is en houdt zich op de hoogte van de ontwikkelingen m.b.t. de rampenorganisaties en inhoudelijke processen en procedures. Kent de relevante sleutelfiguren in het uitvoeringsveld.

Niveau: Operationeel

Is en houdt zich op de hoogte van de ontwikkelingen mbt de GHOR-ketenorganisaties en de primaire processen in het algemeen en die van het eigen beroepsdomein in het bijzonder. Kent de relevante sleutelfiguren in zijn beroepsdomein.

Niveauduiding vaktechnische competenties

Niveau: Op detailniveau.

Niveau: Op hoofdlijnen.

Niveau: Op gemiddeld niveau.

Bijlage C. behorende bij artikel 1 lid 3 Regeling personeel veiligheidsregio’s

Supplement a. Calamiteitencoördinator meldkamer

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3, sub a van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: calamiteitencoördinator meldkamer

Beschrijving van de functie: De calamiteitencoördinator meldkamer:

  • 1. werkt op de regionale meldkamer. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt criteria vast voor de situaties waarin de meldkamer tot grootschalige alarmering overgaat. Zodra is vastgesteld dat is voldaan aan de criteria voor grootschalige alarmering wordt de meldkamer door één leidinggevende aangestuurd.

  • 2. heeft binnen de kernfunctie Grootschalige alarmering verschillende taken:

    • wordt vooraf geraadpleegd en adviseert de leidinggevenden meldkamerfuncties bij het (her)organiseren van de randvoorwaarden voor de grootschalige alarmering;

    • is verantwoordelijk voor besluiten tot en het uitvoeren van de grootschalige alarmering.

  • 3. heeft binnen de kernfunctie Informatie verschillende taken:

    • wordt vooraf geraadpleegd en adviseert de leidinggevenden meldkamerfuncties bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken en veredelen en deze data te verstrekken aan de juiste afnemers (richten en herinrichten);

    • is verantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken en veredelen en deze data te verstrekken aan de juiste afnemers (inrichten en herinrichten);

    • is verantwoordelijk voor het verzamelen, verwerken en veredelen van feiten en gegevens en het verstrekken van deze data aan de juiste afnemers (verrichten).

  • 4. heeft binnen de kernfunctie Leiding & coördinatie verschillende taken:

    • wordt vooraf geraadpleegd en adviseert de leider CoPI (of regionaal operationeel leider) bij het (her)definiëren van de prestaties binnen operationele leiding, operatiën en informatie (richten en herinrichten);

    • is verantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van de randvoorwaarden voor operationele leiding, operatiën en informatie (inrichten en herinrichten);

    • is verantwoordelijk voor het uitvoeren van operationele leiding, operatiën en informatie (verrichten) in de meldkamer.

  • 5. monitort het dagelijkse multidisciplinaire meldkamerproces. Daarnaast werkt de calamiteitencoördinator meldkamer in de context van een crisis. Een crisis wordt gekenmerkt door dreiging, urgentie en onzekerheid. De organisatorische context wordt gekenmerkt door niet-reguliere werkzaamheden in een aangepaste structuur. De taakrelevante complexiteit blijkt uit de hierboven beschreven combinatie van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: het realiseren van grootschalige alarmeringen

De calamiteitencoördinator meldkamer wordt vooraf geraadpleegd en adviseert bij het (her)organiseren van de randvoorwaarden voor de grootschalige alarmering. De calamiteitencoördinator meldkamer is verantwoordelijk voor besluiten tot en het uitvoeren van de grootschalige alarmering.

Kerntaak 2: het realiseren van de informatievoorziening vanuit de meldkamer

De calamiteitencoördinator meldkamer wordt vooraf geraadpleegd en adviseert bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken. De calamiteitencoördinator meldkamer is verantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken. De calamiteitencoördinator is verantwoordelijk voor het verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken van feiten en gegevens.

Kerntaak 3: het leiding geven aan en coördineren van de operationele inzet vanuit de meldkamer

De calamiteitencoördinator meldkamer wordt vooraf geraadpleegd en adviseert bij het (her)definiëren van de prestaties binnen operationele leiding, operatiën en informatie. De calamiteitencoördinator meldkamer is verantwoordelijk voor het (her) organiseren van de randvoorwaarden voor operationele leiding, operatiën en informatie. De calamiteitencoördinator meldkamer is verantwoordelijk voor het uitvoeren van operationele leiding, operatiën en informatie in de meldkamer.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: het realiseren van grootschalige alarmering

Werkzaamheden

De calamiteitencoördinator meldkamer wordt vooraf geraadpleegd en adviseert bij het (her)organiseren van de randvoorwaarden voor de grootschalige alarmering.

  • > Gevraagd en ongevraagd advies geven aan de leidinggevenden meldkamerfuncties met betrekking tot de inrichting van de grootschalige alarmering.

De calamiteitencoördinator meldkamer is verantwoordelijk voor het besluiten tot en uitvoeren van de grootschalige alarmering.

  • > Monitort het operationeel beeld, analyseert om te komen tot een besluit, evalueert, delegeert en ziet toe op uitvoering van grootschalige alarmering

  • > Gevraagd en ongevraagd advies geven aan de regionaal operationeel leider.

Keuzes en dilemma’s

Besluiten over opschaling op basis van onvolledige en/of tegenstrijdige (niet gevalideerde) informatie en beperkte tijd.

Besluiten in een korte tijdsbestek op basis van ingekleurde, gefragmenteerde en/of onvolledige informatie.

Besluiten op basis van huidige scenario binnen het totale overzicht met in ogenschouw mogelijk toekomstige scenario’s.

Besluiten met een bepaalde mate van kennis van functionele partners; wat doen zij aan incident- en gevolgbestrijding?

Kerntaak 2: het realiseren van de informatievoorziening vanuit de meldkamer

Werkzaamheden

De calamiteitencoördinator meldkamer wordt vooraf geraadpleegd en adviseert bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en beschikbaar te stellen.

  • > Gevraagd en ongevraagd advies geven aan de leidinggevenden meldkamerfuncties over het richten van het informatieproces (van meldkamerdata naar multidisciplinaire informatie).

De calamiteitencoördinator meldkamer is verantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken en veredelen tot een startbeeld en dit beschikbaar te stellen.

  • > Bepalen en organiseren van de benodigde ondersteuning voor het maken van het startbeeld.

De calamiteiten coördinator is verantwoordelijk voor het verzamelen, verwerken en veredelen van feiten en gegevens en het beschikbaar stellen van het startbeeld

  • > Verzamelen, verwerken en veredelen van beschikbare feiten en gegevens voor een startbeeld.

  • > Waar mogelijk in beeld brengen welke feiten en gegevens ontbreken.

Keuzes en dilemma’s

Inschatten van informatie op haar waarde qua bruikbaarheid, afhankelijk van actor en tijd.

Delen van informatie op basis van onvolledige en/of tegenstrijdige dan wel ongevalideerde informatie.

Kerntaak 3: leiding geven aan en coördineren van de operationele inzet vanuit de meldkamer

Werkzaamheden

De calamiteitencoördinator meldkamer wordt vooraf geraadpleegd en adviseert bij het (her)definiëren van de prestaties binnen operationele leiding, operatiën en informatie.

  • > Informeren van de leider CoPI of de regionaal operationeel leider over opschaling.

  • > Gevraagd en ongevraagd adviseren van de leider CoPI of de regionaal operationeel leider over opschaling. De calamiteitencoördinator meldkamer is verantwoordelijk voor het (her) organiseren van de randvoorwaarden voor operationele leiding, operatiën en informatie.

  • > Bewaken en zorgdragen voor een juiste samenstelling en bezettingsgraad van de operationele inzet vanuit de meldkamer.

De calamiteitencoördinator meldkamer is verantwoordelijk voor het uitvoeren van operationele leiding, operatiën en informatie in de meldkamer.

  • > Leidinggeven aan de multidisciplinaire beeld-, oordeels- en besluitvorming (vergaren, analysen en delen van informatie) van het incident binnen de meldkamer. Is hiervoor (eind)verantwoordelijk.

  • > Leidinggeven aan het uitvoeringsproces van een effectieve en doelmatige alarmering, processen in taken vertalen, taken uitzetten en controleren.

  • > Analyseren en beoordelen van de actuele situatie en een advies uitbrengen over op- of afschaling.

Keuzes en dilemma’s

Onafhankelijk en rolvast uitvoeren van taken ondanks de hoge tijdsdruk en onzekerheid.

Aansturen van proces en niet van het personeel, zonder hiërarchische verhoudingen maar op basis van de eigen positie.

Het (laten) afwegen van de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten en derden tegen het beoogde (doel/taak/opdracht).

Afwegen van de mate waarin opschaling effectief en efficiënt is, rekening houdend met bestuurlijke gevoeligheid.

4.1. Competenties

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt terzake doende gegevens.

Niveau B: relaties leggen

  • > Legt dwarsverbanden. Betrekt ideeën uit verschillende disciplines bij het oplossen van een probleem.

  • > Ziet de relatie tussen feiten en de mogelijke oorzaken en gevolgen.

  • > Geeft aan welke informatie vereist is voor een goede beeldvorming en gebruikt effectieve methoden teneinde de relevante informatie te vergaren.

  • > Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen.

  • > Omschrijft realistische scenario’s met relaties tussen oorzaak en gevolg.

Competentie: stressbestendigheid

Blijft onder tijdsdruk, hoge werkdruk en bemoeilijkende omstandigheden adequaat functioneren (bijvoorbeeld tegenslag, teleurstelling).

Niveau A: beheersen

  • > Presteert goed onder (tijds)druk, tegenslag, complicaties en tegenwerking ook op de lange termijn.

  • > Houdt in complexe situaties vast aan eigen standpunt en past bij tegenslag weloverwogen de aanpak aan.

  • > Neemt onder hevige druk nog steeds de juiste beslissingen.

  • > Communiceert onder hevige druk nog steeds rustig en beheerst met anderen zodat de druk niet zijn weerslag heeft op anderen.

Competentie: regisseren

Brengt belangen, opinies en inbreng van diverse partijen samen. Geeft vorm aan en richting aan (uiteenlopende) samenwerkingsverbanden en realiseert een gemeenschappelijk resultaat.

Niveau B: afstemmen

  • > Stemt activiteiten en inbrengen op elkaar af.

  • > Werkt toe naar een gemeenschappelijk resultaat.

  • > Maakt afspraken met anderen over de wijze van voortgangsbewaking.

  • > Herkent en bespreekt mogelijke nieuwe (externe) samenwerkingsverbanden.

Competentie: besluitvaardigheid

Selecteert één te volgen verantwoorde strategie voor zichzelf (en anderen), ondanks onvolledigheid in kennis van alternatieven en van hun risico's.

Niveau A: daadkrachtig optreden

  • > Twijfelt niet, heeft overwicht bij het nemen van besluiten en neemt daarvoor volledige verantwoordelijkheid.

  • > Is daadkrachtig in onzekere situaties.

  • > Heeft oog voor de belangen van verschillende partijen bij het nemen van risicovolle beslissingen.

  • > Maakt weloverwogen strategische keuzen.

  • > Neemt verantwoorde risico's.

Competentie: omgevingsbewustzijn

Is zich bewust van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren. Speelt in op deze ontwikkelingen en vertaalt deze naar het eigen werkgebied.

Niveau B: regionaal

  • > Is voldoende op de hoogte van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen die relevant zijn

  • > voor het werkveld.

  • > Gebruikt vergaarde kennis regelmatig effectief voor de eigen organisatie.

  • > Weet waar vergelijkbare organisaties mee bezig zijn. Anticipeert effectief op ontwikkelingen die gaande zijn in de omgeving van de organisatie.

  • > Kan zich verplaatsen in politiek bestuurlijke argumenten.

Supplement b. Evaluator multidisciplinair oefenen

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3, sub b van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1 Algemene informatie

Functienaam: evaluator multidisciplinair oefenen

Beschrijving van de functie: De evaluator multidisciplinair oefenen:

  • 1. heeft binnen de kerntaak Evalueren verschillende taken:

    • > wordt vooraf geraadpleegd en adviseert over het organiseren van de randvoorwaarden voor de evaluatie van de multidisciplinaire oefening.

    • > is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de evaluatie van de multidisciplinaire oefening.

  • 2. dient alle fasen van het evaluatieproces te beheersen, maar voert in de praktijk niet altijd alle werkzaamheden uit.

2.1. Overzicht kerntaken

Kerntaak 1: evalueren

De evaluator multidisciplinair oefenen wordt vooraf geraadpleegd en adviseert over het organiseren van de randvoorwaarden voor de evaluatie van de multidisciplinaire oefening. De evaluator multidisciplinair oefenen is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de evaluatie van de multidisciplinaire oefening.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: evalueren

Werkzaamheden

De evaluator multidisciplinair oefenen wordt vooraf geraadpleegd en adviseert over het organiseren van de randvoorwaarden van de evaluatie van de multidisciplinaire oefening.

  • > Adviseert over de benodigde mensen en middelen voor het evalueren van de multidisciplinaire OTO-activiteit.

    De evaluator multidisciplinair oefenen is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de evaluatie van de multidisciplinaire oefening.

  • > Bereidt aan de hand van de opdrachtkaders en relevante documentatie het evalueren van de multidisciplinaire OTO-activiteit voor.

  • > Verzamelt data gedurende het verloop van de multidisciplinaire OTO-activiteit.

  • > Analyseert de verzamelde data.

  • > Oordeelt over het bereiken van de evaluatie- en oefendoelen.

  • > Geeft bevindingen mondeling, dan wel schriftelijk terug na afloop van de multidisciplinaire OTO-activiteit.

Keuzes en dilemma’s

Voor iedere oefenactiviteit en doelstelling zijn andere dataverzamelingsmethoden mogelijk. De evaluator multidisciplinair oefenen dient hier een juiste keuze in te maken.

Overdenkt en weegt vooraf de mogelijke effecten af die de schriftelijke evaluatie met zich meebrengt.

4.1. Competenties

Competentie: nauwkeurigheid

Verricht werkzaamheden met een grote mate van accuratesse.

Niveau D: kwaliteit bewaken

  • > Heeft oog voor kwaliteit maar ook kwantiteit van het werk.

  • > Controleert het eigen werk op tekortkomingen en herstelt gemaakte fouten.

  • > Verwerkt gegevens en/of verricht handelingen met een grote mate van precisie.

  • > Werkt zorgvuldig.

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt terzake doende gegevens.

Niveau B: relaties leggen

  • > Legt dwarsverbanden. Betrekt ideeën uit verschillende disciplines bij het oplossen van een probleem.

  • > Ziet de relatie tussen feiten en de mogelijke oorzaken en gevolgen.

  • > Geeft aan welke informatie vereist is voor een goede beeldvorming en gebruikt effectieve methoden teneinde de relevante informatie te vergaren.

  • > Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen.

  • > Omschrijft realistische scenario’s met relaties tussen oorzaak en gevolg.

Competentie: oordeelsvorming

Weegt gegevens en mogelijke handelwijzen in het licht van relevante criteria tegen elkaar af om tot realistische beoordelingen te komen.

Niveau B: afwegen

  • > Brengt mogelijke handelwijzen in beeld.

  • > Weegt gegevens en/of handelwijzen op juiste wijze af.

  • > Scheidt relevante criteria van irrelevante criteria.

  • > Komt met een goed afgewogen oordeel.

Competentie: inlevingsvermogen

Onderkent en verplaatst zich in de gevoelens en behoeften van anderen, en houdt rekening met de gevolgen van eigen handelen op andere mensen of onderdelen van de organisatie.

Niveau C: bewust zijn van

  • > Herkent de situatie, de belangen en behoeften van de ander en handelt hiernaar.

  • > Begrijpt wat voor de ander belangrijk is.

  • > Voelt aan wanneer naar persoonlijke omstandigheden gevraagd kan worden.

  • > Herkent ontwikkelingen en gevoeligheden en handelt hiernaar.

  • > Toetst verwachtingen bij de ander en stemt eigen gedrag hierop af (past zich aan).

Competentie: schriftelijke communicatie

Brengt opvattingen duidelijk onder woorden en weet aan te sluiten bij de lezer. Formuleert ingewikkelde zaken kernachtig en weet woorden trefzeker te kiezen.

Niveau B: kernachtig

  • > ˃ Verwoordt de doelstelling en het beoogde resultaat trefzeker.

  • > ˃ Beschikt over een goede woordenschat.

  • > ˃ Brengt de informatie geordend en bondig over.

  • > ˃ Vat de boodschap adequaat samen.

  • > ˃ Doseert informatie adequaat.

  • > ˃ Formuleert een logische opbouw van zaken (inleiding, kern en samenvatting).

Supplement c. Informatiemanager commando plaats incident (CoPI)

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3, sub c van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: informatiemanager CoPI

Beschrijving van de functie: De informatiemanager CoPI:

  • 1. maakt deel uit van het commando plaats incident (CoPI).

  • 2. heeft binnen de kernfunctie Informatie verschillende taken:

    • > wordt vooraf geraadpleegd en adviseert aan de leider CoPI bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces in de gehele informatielijn om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers;

      Indien de informatiemanager ROT de regie op het informatieproces op zich heeft genomen, wordt de informatiemanager CoPI alleen vooraf geraadpleegd en adviseert hij over het proces in het CoPI;

    • > is verantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces in de gehele informatielijn om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers; Indien de informatiemanager ROT de regie op het informatieproces op zich heeft genomen, is de informatiemanager CoPI alleen verantwoordelijk voor het proces in het CoPI;

    • > is verantwoordelijk voor het verzamelen, verwerken, veredelen en beschikbaar stellen van feiten en gegevens binnen de crisisstructuur.

  • 3. heeft binnen de kernfunctie Operatiën de volgende taak:

    • > ondersteunt de leider CoPI bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties bij het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

  • 4. heeft binnen de kernfunctie Leiding & coördinatie verschillende taken:

    • > ondersteunt de leider CoPI bij het (her)definiëren van de prestaties binnen operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie;

    • > ondersteunt de leider CoPI bij het organiseren van de randvoorwaarden voor operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie.

  • 5. werkt in (de context van) een crisis dan wel grootschalig evenement. Deze worden gekenmerkt door dreiging, urgentie en onzekerheid, dit bepaalt de situationele complexiteit. De organisatorische complexiteit waarin de informatiemanager CoPI werkt wordt gekenmerkt door niet-reguliere werkzaamheden in een aangepaste structuur. Hierbinnen kan de informatiemanager CoPI verschillende taken hebben.

2.1. Overzicht kerntaken

Kerntaak 1: het realiseren van de informatievoorziening in het CoPI

De informatiemanager CoPI wordt vooraf geraadpleegd en adviseert aan de leider CoPI bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces in de gehele informatielijn om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers; Indien de informatiemanager ROT de regie op het informatieproces op zich heeft genomen, wordt de informatiemanager CoPI alleen vooraf geraadpleegd en adviseert hij over het proces in het CoPI. De informatiemanager CoPI is verantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces in de gehele informatielijn om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers; Indien de informatiemanager ROT de regie op het informatieproces op zich heeft genomen, is de informatiemanager CoPI alleen verantwoordelijk voor het proces in het CoPI. De informatiemanager CoPI is verantwoordelijk voor het verzamelen, verwerken, veredelen en beschikbaar stellen van feiten en gegevens binnen de crisisstructuur.

Kerntaak 2: het ondersteunen van de leider CoPI bij het realiseren van de operatiën

De informatiemanager CoPI ondersteunt de leider CoPI bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties bij het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

Kerntaak 3: het ondersteunen van de leider CoPI bij het leiding geven aan en coördineren van de operationele inzet

De informatiemanager CoPI ondersteunt de leider CoPI bij het (her)definiëren van de prestaties binnen operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie. De informatiemanager CoPI ondersteunt de leider CoPI bij het organiseren van de randvoorwaarden voor operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: het realiseren van de informatievoorziening in het CoPI

Werkzaamheden

De informatiemanager CoPI wordt vooraf geraadpleegd en adviseert aan de leider CoPI bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces in de gehele informatielijn om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers; Indien de informatiemanager ROT de regie op het informatieproces op zich heeft genomen, wordt de informatiemanager CoPI alleen vooraf geraadpleegd en adviseert hij over het proces in het CoPI.

  • > Gevraagd en ongevraagd adviseren van de leider CoPI over de inrichting van het informatie proces.

De informatiemanager CoPI is verantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces in de gehele informatielijn om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers; Indien de informatiemanager ROT de regie op het informatieproces op zich heeft genomen, is de informatiemanager CoPI alleen verantwoordelijk voor het proces in het CoPI.

  • > Afstemmen met Informatie functionarissen binnen de bij het incident betrokken organisaties.

  • > Bepalen en organiseren van de benodigde ondersteuning voor het informatieproces qua mensen en middelen.

De informatiemanager CoPI is verantwoordelijk voor het verzamelen, verwerken, veredelen en beschikbaar stellen van feiten en gegevens binnen de crisisstructuur.

  • > Verzamelen en ordenen van de beschikbare informatie voor een gedeeld en actueel situatiebeeld.

  • > In beeld brengen welke data ontbreekt.

  • > Informatievragen uitzetten en prioriteren.

  • > De ondersteuning van het informatieproces aansturen.

  • > Het beeld kort en bondig en afgestemd op de te bereiken doelen van het team presenteren.

Keuzes en dilemma’s

Bewust zijn van de mogelijke risico’s die het detailniveau waarop het totaalbeeld wordt geschetst met zich meebrengt. Een afweging maken in de verkregen informatie en het beschikbaar stellen van informatie voor het totaalbeeld. De waarde van de informatie is naast de bruikbaarheid ook afhankelijk van de actor en de tijd.

Een evenwicht houden tussen actieve ‘coachende’ sturing en directieve sturing.

Kerntaak 2: het ondersteunen van de leider CoPI bij het realiseren van de operatiën

Werkzaamheden

De informatiemanager CoPI ondersteunt de leider CoPI bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties bij het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

  • > Op basis van de beschikbare data gevraagd en ongevraagd adviseren van de leider CoPI over (het bijsturen van) de te bereiken doelen van het CoPI.

Keuzes en dilemma’s

Omgaan met het mogelijk niet als volwaardig lid van het team gezien worden en daarbij toch rolvast weten te blijven.

Overdenken en vooraf afwegen welk besluit genomen moet worden in het licht van de mogelijke effecten van informatiespreiding.

Op de juiste momenten blijven overtuigen en accepteren dat je advies niet wordt overgenomen.

Omgaan met de verschillende belangen tussen de betrokken partijen en daarbij omgaan met eventuele weerstand.

Kerntaak 3: het ondersteunen van de leider CoPI bij het leiding geven aan en coördineren van de operationele inzet

Werkzaamheden

De informatiemanager CoPI ondersteunt de leider CoPI bij het (her)definiëren van de prestaties binnen operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie.

  • > Op basis van de beschikbare data gevraagd en ongevraagd adviseren van de leider CoPI over de te bereiken doelen van het CoPI.

De informatiemanager CoPI ondersteunt de leider CoPI bij het organiseren van de randvoorwaarden voor operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie.

  • > Gevraagd en ongevraagd adviseren van de leider CoPI over de te betrekken partners.

  • > Uitvoeren van een netwerkanalyse gericht op betrokken (bevoegde) partijen voor de afhandeling van het incident.

  • > Adviseren van de leider CoPi over de opzet van de vergaderstructuur.

Keuzes en dilemma’s

Omgaan met het mogelijk niet als volwaardig lid van het team gezien worden en daarbij toch rolvast weten te blijven.

Overdenken en vooraf afwegen welk besluit genomen moet worden in het licht van de mogelijke effecten van informatiespreiding.

Op de juiste momenten blijven overtuigen en accepteren dat je advies niet wordt overgenomen.

Omgaan met de verschillende belangen tussen de betrokken partijen en daarbij omgaan met eventuele weerstand.

4.1. Competenties

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt terzake doende gegevens.

Niveau C: overzicht houden

  • > Doorziet de kern van problemen.

  • > Onderscheidt hoofd en bijzaken in een probleem.

  • > Geeft aan welke informatie ontbreekt om tot een goede analyse te komen.

  • > Trekt gegronde conclusies uit beschikbare informatie.

Competentie: plannen en organiseren

Stemt activiteiten van zichzelf (en anderen) op elkaar af en bepaalt hun volgorde zodat doeleinden efficiënt en effectief gerealiseerd worden.

Niveau D: uitwerken

  • > Werkt ordelijk en overzichtelijk.

  • > Werkt op logische wijze naar het beoogde resultaat toe.

  • > Organiseert het eigen werk volgens planning.

  • > Overziet de agenda en stelt de eigen planning tijdig bij.

Competentie: nauwkeurigheid

Verricht werkzaamheden met een grote mate van accuratesse.

Niveau B: langdurig en effectief

  • > Gaat effectief om met detailinformatie.

  • > Voert langdurig met grote precisie werkzaamheden uit (zonder dat dit aan kwaliteit inboet).

  • > Onthoudt gemakkelijk een veelheid aan details.

  • > Schat het effect van niet nakomen van regels, richtlijnen of procedures op juiste wijze in en spreekt anderen hier op aan.

Competentie: stressbestendigheid

Blijft onder tijdsdruk, hoge werkdruk en bemoeilijkende omstandigheden adequaat functioneren (bijvoorbeeld tegenslag, teleurstelling).

Niveau B: analyseren en bespreken

  • > Reageert adequaat bij tegenslag.

  • > Zorgt bij druk dat het organisatieonderdeel doeltreffend blijft werken door prioriteiten te stellen.

  • > Herkent stressfactoren en maakt deze bespreekbaar door het proces met anderen te analyseren.

  • > Filtert de reële punten uit de kritiek van anderen en herkent onterechte kritiek.

Competentie: mondelinge communicatie

Maakt ideeën en meningen in begrijpelijke taal aan anderen mondeling duidelijk en weet aan te sluiten bij het publiek.

Niveau B: woordenschat en bondig

  • > Beschikt over een grote woordenschat.

  • > Brengt de informatie goed geordend en bondig over.

  • > Vat samen en legt bondig uit.

  • > Stemt zijn/haar taalgebruik af op de toehoorders.

  • > Beantwoordt inhoudelijke vragen afdoende.

Supplement d. Informatiemanager regionaal operationeel team

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3, sub d van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: informatiemanager regionaal operationeel team

Beschrijving van de functie: De informatiemanager ROT:

  • 1. maakt deel uit van het regionaal operationeel team (ROT).

  • 2. heeft binnen de kernfunctie Informatie verschillende taken:

    • > wordt vooraf geraadpleegd en adviseert aan de regionaal operationeel leider bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces in de gehele informatielijn om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers;

    • > is verantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces in de gehele informatielijn om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers;

    • > is eindverantwoordelijk voor het verzamelen, verwerken, veredelen en beschikbaar stellen van feiten en gegevens binnen de crisisstructuur.

  • 3. heeft binnen de kernfunctie Operatiën heeft de volgende taak:

    • > ondersteunt de regionaal operationeel leider bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties bij het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

  • 4. heeft binnen de kernfunctie Algemene operationele leiding verschillende taken:

    • > ondersteunt de regionaal operationeel leider bij het (her)definiëren van de prestaties binnen de algemene operationele leiding.

    • > ondersteunt de regionaal operationeel leider bij het organiseren van de randvoorwaarden binnen de algemene operationele leiding.

2.1. Overzicht kerntaken

Kerntaak 1: het realiseren van de informatievoorziening in het ROT

De informatiemanager ROT wordt vooraf geraadpleegd en adviseert aan de regionaal operationeel leider bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces in de gehele informatielijn om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers.

De informatiemanager ROT is verantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces in de gehele informatielijn om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers.

De informatiemanager ROT is eindverantwoordelijk voor het verzamelen, verwerken, veredelen en beschikbaar stellen van feiten en gegevens binnen de crisisstructuur.

Kerntaak 2: het ondersteunen van de regionaal operationeel leider bij het realiseren van de operationele inzet

De informatiemanager ROT ondersteunt de regionaal operationeel leider bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties bij het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

Kerntaak 3: het ondersteunen van de regionaal operationeel leider bij de algemene operationele leiding

De informatiemanager ROT ondersteunt de regionaal operationeel leider bij het (her)definiëren van de prestaties binnen de algemene operationele leiding. De informatiemanager ROT ondersteunt de regionaal operationeel leider bij het organiseren van de randvoorwaarden binnen de algemene operationele leiding.

3.1. Uitwerking kerntaken

Werkzaamheden

De informatiemanager ROT wordt vooraf geraadpleegd en adviseert aan de regionaal operationeel leider bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces in de gehele informatielijn om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers.

  • > Gevraagd en ongevraagd adviseren van de regionaal operationeel leider over de inrichting van het informatie proces.

De informatiemanager ROT is verantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces in de gehele informatielijn om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers.

  • > Initiëren en borgen van de afstemming met Informatie functionarissen binnen de bij het incident betrokken organisaties.

  • > Bepalen en organiseren van de benodigde ondersteuning voor het informatieproces qua mensen en middelen.

De informatiemanager ROT is eindverantwoordelijk voor het verzamelen, verwerken, veredelen en beschikbaar stellen van feiten en gegevens binnen de crisisstructuur.

  • > Beschikbare informatie laten verzamelen en ordenen voor een gedeeld en actueel situatiebeeld.

  • > In beeld brengen welke data er ontbreekt.

  • > Informatievragen uitzetten en prioriteren.

  • > Het beeld kort en bondig en afgestemd op de te bereiken doelen van het team presenteren.

  • > Leidinggeven aan de sectie Informatie Management.

  • > De ondersteuning van het informatieproces aansturen.

Keuzes en dilemma’s

Bewust zijn van de mogelijke risico’s die het detailniveau waarop het totaalbeeld wordt geschetst met zich meebrengt. Een afweging maken in de verkregen informatie en het beschikbaar stellen van informatie voor het totaalbeeld. De waarde van de informatie is naast de bruikbaarheid ook afhankelijk van de actor en de tijd.

Een evenwicht houden tussen actieve ‘coachende’ sturing en directieve sturing.

Kerntaak 2: het ondersteunen van de regionaal operationeel leider bij het realiseren van de operationele inzet

Werkzaamheden

De informatiemanager ROT ondersteunt de regionaal operationeel leider bij het (her)definiëren van de te behalen prestaties bij het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

> Op basis van de beschikbare data gevraagd en ongevraagd adviseren van de regionaal operationeel leider over de te bereiken doelen van het ROT.

Keuzes en dilemma’s

Omgaan met het mogelijk niet als volwaardig lid van het team gezien worden en daarbij toch rolvast weten te blijven.

Overdenken en vooraf afwegen welk besluit genomen moet worden in het licht van de mogelijke effecten van informatiespreiding.

Op de juiste momenten blijven overtuigen en accepteren dat je advies niet wordt overgenomen.

Omgaan met de verschillende belangen tussen de betrokken partijen en daarbij omgaan met eventuele weerstand.

Kerntaak 3: het ondersteunen van de regionaal operationeel leider bij de algemene operationele leiding

Werkzaamheden

De informatiemanager ROT ondersteunt de regionaal operationeel leider bij het (her)definiëren van de prestaties binnen de algemene operationele leiding.

  • > Op basis van de beschikbare data gevraagd en ongevraagd adviseren van de regionaal operationeel leider over de te bereiken doelen van het ROT.

De informatiemanager ROT ondersteunt de regionaal operationeel leider bij het organiseren van de randvoorwaarden binnen de algemene operationele leiding.

  • > Gevraagd en ongevraagd adviseren van de regionaal operationeel leider over de te betrekken partners.

  • > Uitvoeren van een netwerkanalyse gericht op betrokken (bevoegde) partijen voor de afhandeling van het incident.

  • > Adviseren van de regionaal operationeel leider over de opzet van de vergaderstructuur.

Keuzes en dilemma’s

Omgaan met het mogelijk niet als volwaardig lid van het team gezien worden en daarbij toch rolvast weten te blijven.

Overdenken en vooraf afwegen welk besluit genomen moet worden in het licht van de mogelijke effecten van informatiespreiding.

Op de juiste momenten blijven overtuigen en accepteren dat je advies niet wordt overgenomen. Omgaan met de verschillende belangen tussen de betrokken partijen en daarbij omgaan met eventuele weerstand.

4.1. Competenties

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt terzake doende gegevens.

Niveau B: relaties leggen

  • > Legt dwarsverbanden. Betrekt ideeën uit verschillende disciplines bij het oplossen van een probleem.

  • > Ziet de relatie tussen feiten en de mogelijke oorzaken en gevolgen.

  • > Geeft aan welke informatie vereist is voor een goede beeldvorming en gebruikt effectieve methoden teneinde de relevante informatie te vergaren.

  • > Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen.

  • > Omschrijft realistische scenario’s met relaties tussen oorzaak en gevolg.

Competentie: plannen en organiseren

Stemt activiteiten van zichzelf (en anderen) op elkaar af en bepaalt hun volgorde zodat doeleinden efficiënt en effectief gerealiseerd worden.

Niveau B: afstemmen

  • > Stemt activiteiten (van zichzelf en anderen) op elkaar af.

  • > Deelt werkzaamheden efficiënt in en stemt activiteiten op elkaar af.

  • > Heeft inzicht in tijd, middelen en mensen die nodig zijn om een optimaal resultaat te behalen en weet deze te werven.

  • > Houdt overzicht over de werkzaamheden en toetst de voortgang.

  • > Legt relaties tussen werkzaamheden binnen de organisatie en stemt planning van eigen werkzaamheden hierop af en weegt belangen en risico’s af.

Competentie: nauwkeurigheid

Verricht werkzaamheden met een grote mate van accuratesse

Niveau A: overzicht houden

  • > Behoudt het overzicht over de veelvoud van details (ziet door de bomen het bos).

  • > Blijft zorgvuldig, ook onder druk van belangen, tijd of de ernst van de gevolgen van mogelijke fouten.

  • > Maakt een gedegen afweging tussen strikt nakomen van regels, richtlijnen of procedures en pragmatisme.

  • > Beslist over het al dan niet afwijken van richtlijnen.

Competentie: stressbestendigheid

Blijft onder tijdsdruk, hoge werkdruk en bemoeilijkende omstandigheden adequaat functioneren (bijvoorbeeld tegenslag, teleurstelling).

Niveau D: ontspannen

  • > Houdt overzicht bij een grote werkvoorraad.

  • > Blijft goed functioneren onder tijdsdruk.

  • > Ontspant zich na een zware werkdag.

  • > Blijft rustig bij hectische omstandigheden

Competentie: mondelinge communicatie

Maakt ideeën en meningen in begrijpelijke taal aan anderen mondeling duidelijk en weet aan te sluiten bij het publiek.

Niveau B: woordenschat en bondig

  • > Beschikt over een grote woordenschat.

  • > Brengt de informatie goed geordend en bondig over.

  • > Vat samen en legt bondig uit.

  • > Stemt zijn/haar taalgebruik af op de toehoorders.

  • > Beantwoordt inhoudelijke vragen afdoende.

Supplement e. functie leider commando plaats incident

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3, sub e van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Leider commando plaats incident

Beschrijving van de functie: De leider commando plaats incident:

  • 1. maakt deel uit van het commando plaats incident (CoPI).

  • 2. heeft binnen de kernfunctie Leiding & coördinatie verschillende taken:

    • > is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de prestaties binnen operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie;

    • > is verantwoordelijk voor het (her)organiseren van de randvoorwaarden voor operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie;

    • > is eindverantwoordelijk voor het uitvoeren van operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie.

  • 3. heeft binnen de kernfunctie Operatiën verschillende taken:

    • > is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de te behalen prestaties bij het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident;

    • > is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van de randvoorwaarden voor het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

  • 4. heeft binnen de kernfunctie Informatie verschillende taken:

    • > is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers;

    • > is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers;

    • > is eindverantwoordelijk voor het verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken van feiten en gegevens aan de juiste afnemers.

  • 5. heeft binnen de kernfunctie Crisiscommunicatie verschillende taken:

    • > is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van de randvoorwaarden voor het realiseren van de crisiscommunicatie.

2.1. Overzicht kerntaken

Kerntaak 1: het geven van leiding aan en het coördineren van de operationele inzet

De leider CoPI is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de prestaties binnen operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie.

De leider CoPI is verantwoordelijk voor het (her)organiseren van de randvoorwaarden voor operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie.

De leider CoPI is eindverantwoordelijk voor het uitvoeren van operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie.

Kerntaak 2: het realiseren van de operationele inzet

De leider CoPI is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de te behalen prestaties bij het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

De leider CoPI is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van de randvoorwaarden voor het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

Kerntaak 3: het realiseren van de informatievoorziening

De leider CoPI is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers.

De leider CoPI is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers.

De leider CoPI is eindverantwoordelijk voor het verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken van feiten en gegevens aan de juiste afnemers.

Kerntaak 4: het realiseren van de crisiscommunicatie

De leider CoPI is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van de randvoorwaarden voor het realiseren van de crisiscommunicatie.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: het geven van leiding aan en het coördineren van de operationele inzet

Werkzaamheden

De leider CoPI is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de prestaties binnen operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie.

  • > Informeren en gevraagd en ongevraagd adviseren van de regionaal operationeel leider.

  • > Informeren en gevraagd en ongevraagd adviseren van de burgemeester al dan niet met tussenkomst van de regionaal operationeel leider.

  • > Doelstellingen vaststellen voor operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie.

De leider CoPI is verantwoordelijk voor het (her)organiseren van de randvoorwaarden voor operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie.

  • > Bewaken van en zorgdragen voor een juiste samenstelling en bezettingsgraad van het CoPI.

  • > Richting geven aan het proces in het CoPI.

  • > De rol van voorzitter in het CoPI-overleg vervullen en de voortgang en afstemming van het totale crisisbestrijdingsproces in het CoPI bewaken.

De leider CoPI is (eind)verantwoordelijk voor het uitvoeren van de operationele leiding, operatiën, informatie en crisiscommunicatie.

  • > Leidinggeven aan het uitvoeringsproces, processen in taken vertalen, deze taken uitzetten en controleren.

  • > Het totaalbeeld laten opstellen.

  • > De actuele situatie laten analyseren en beoordelen en indien nodig op- of afschalen.

  • > Anticiperen op de ontwikkeling van het incident (scenariodenken) en afstemmen met de regionaal operationeel leider of met de burgemeester over te nemen beleidsbeslissingen.

Keuzes en dilemma’s

Onafhankelijk en rolvast blijven uitvoeren van taken, ondanks tijdsdruk, onzekerheid en urgentie, kolom overstijgend.

Adequaat omgaan met conflicterende belangen in de organisatie van rampenbestrijding en crisisbeheersing.

Afwegen of besluit aan bevoegd gezag moet worden voorgelegd, op basis van belangen van het bevoegd gezag.

Besluitvorming en advisering op basis van de verschillende rollen van de burgermeester.

Kerntaak 2: het realiseren van de operationele inzet

Werkzaamheden

De leider CoPI is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de te behalen prestaties bij het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

  • > Contact opnemen met de calamiteitencoördinator voor het vormen van een eerste beeld en het borgen van een goede informatiestroom vanuit de meldkamer.

  • > Prioriteren van de te behalen prestaties.

De leider CoPI is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van de randvoorwaarden voor het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

  • > Zich laten adviseren over de in te zetten mensen en middelen.

  • > Sturen en bijsturen op de te behalen doelen.

  • > Adviseren van en afstemmen met de regionaal operationeel leider over de taakverdeling tussen het CoPI en het ROT.

Keuzes en dilemma’s

Het afwegen van de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten en derden tegen het beoogde (doel/taak/opdracht).

Besluiten met voldoende mate van kennis van functionele partners; op basis van hun incident- en gevolgbestrijding.

Kerntaak 3: het realiseren van de informatievoorziening

Werkzaamheden

De leider CoPI is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers.

  • > Kennis en beeldvorming laten afwegen om zo een juiste informatievoorziening te realiseren voor de crisisaanpak.

  • > Besluiten wie waarover wordt geïnformeerd en door wie.

De leider CoPI is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers.

  • > Afstemming laten plaatsvinden tussen informatiemanager CoPI en GeoInformatie medewerker(s).

  • > Afstemming laten plaatsvinden tussen de informatiemanager CoPI en de bij het incident betrokken organisaties.

  • > De benodigde ondersteuning voor het informatieproces qua mensen en middelen laten organiseren.

De leider CoPI is eindverantwoordelijk voor het verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken van feiten en gegevens aan de juiste afnemers.

  • > (Feitelijke) informatie laten verzorgen en delen en hiermee zorgen voor een gedeeld uniform beeld van de situatie.

Keuzes en dilemma’s

Afwegen van de openbaarheid van de informatie; wat wel of niet vrijgeven?

Kerntaak 4: het realiseren van de crisiscommunicatie

Werkzaamheden

De leider CoPI is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van de randvoorwaarden voor het realiseren van de crisiscommunicatie.

  • > Laat het doel voor de crisiscommunicatie vanuit het CoPI vaststellen.

  • > Een gezamenlijke communicatiestrategie (media) voor het CoPI opstellen en de communicatieboodschap afstemmen met de leden van het CoPI.

  • > De benodigde ondersteuning voor crisiscommunicatie qua mensen en middelen laten organiseren.

Keuzes en dilemma’s

Zorgen voor communicatie op basis van het maatschappelijke beeld over de risicovolle situatie in de media en maatschappij.

Zorgen voor communicatie op basis van het onjuiste beeld over de crisisorganisatie in de media en maatschappij.

Zorgen voor communicatie ondanks de positie en snelheid van (sociale) media.

4.1. Competenties

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt terzake doende gegevens.

Niveau C: overzicht houden

  • > Doorziet de kern van problemen.

  • > Onderscheidt hoofd en bijzaken in een probleem.

  • > Geeft aan welke informatie ontbreekt om tot een goede analyse te komen.

  • > Trekt gegronde conclusies uit beschikbare informatie.

Competentie: stressbestendigheid

Blijft onder tijdsdruk, hoge werkdruk en bemoeilijkende omstandigheden adequaat functioneren (bijvoorbeeld tegenslag, teleurstelling).

Niveau A: beheersen

  • > Presteert goed onder (tijds)druk, tegenslag, complicaties en tegenwerking ook op de lange termijn.

  • > Houdt in complexe situaties vast aan eigen standpunt en past bij tegenslag weloverwogen de aanpak aan.

  • > Neemt onder hevige druk nog steeds de juiste beslissingen.

  • > Communiceert onder hevige druk nog steeds rustig en beheerst met anderen zodat de druk niet zijn weerslag heeft op anderen.

Competentie: leidinggeven

Geeft situationeel sturing aan een individuele medewerker en/of een groep in het kader van de taakvervulling.

Niveau C: bijsturen

  • > Geeft regelmatig feedback ten aanzien van de uitvoering.

  • > Stuurt medewerkers bij wanneer de situatie daar om vraagt.

  • > Motiveert medewerkers om taken tot een goed einde te brengen.

  • > Biedt houvast bij de uitvoer van taken, door bijvoorbeeld passende handvaten aan te reiken.

  • > Geeft prioriteiten duidelijk aan.

Competentie: regisseren

Brengt belangen, opinies en inbreng van diverse partijen samen. Geeft vorm aan en richting aan (uiteenlopende) samenwerkingsverbanden en realiseert een gemeenschappelijk resultaat.

Niveau A: beheersen

  • > Geeft vorm aan uiteenlopende en soms complexe samenwerkingsverbanden.

  • > Houdt vast aan een gemeenschappelijke richting met oog voor de verschillende partijen.

  • > Overziet verschillende inbrengen, opinies en belangen en is in staat deze in te passen in een gemeenschappelijke richting.

  • > Is een bindende factor.

  • > Zet grote lijnen uit en spreekt de individuele ‘spelers’ op hun eigen bijdrage aan.

Competentie: besluitvaardigheid

Selecteert één te volgen verantwoorde strategie voor zichzelf (en anderen), ondanks onvolledigheid in kennis van alternatieven en van hun risico's

Niveau C: afwegen

  • > Neemt beargumenteerd een beslissing.

  • > Weegt feiten tegen elkaar af, besluit op basis van deze feiten en houdt rekening met de gevolgen daarvan.

  • > Neemt besluiten in minder bekende situaties en neemt doordachte besluiten die collega's of klanten kunnen betreffen.

  • > Maakt vlot afwegingen en hakt knopen door.

  • > Gaat bij het nemen van beslissingen weloverwogen te werk.

Supplement f. functie procesmanager multidisciplinair oefenen (PMO)

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3, sub f van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: procesmanager multidisciplinair oefenen

Beschrijving van de functie: De procesmanager multidisciplinair oefenen:

  • 1. heeft binnen de kerntaak Oefenen verschillende taken en is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de multidisciplinaire OTO-activiteit.

  • 2. heeft binnen de kerntaak Evalueren verschillende taken en:

    • > is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de prestaties in de uitvoering van de evaluatie van de multidisciplinaire oefening;

    • > is verantwoordelijk voor het organiseren van de randvoorwaarden voor de evaluatie van de multidisciplinaire oefening;

    • > is eindverantwoordelijk voor het uitvoeren van de evaluatie van de multidisciplinaire oefening.

  • 3. heeft binnen de kerntaak bijdragen aan beleid op het gebied van multidisciplinaire OTO activiteiten verschillende taken en:

    • > wordt vooraf geraadpleegd;

    • > adviseert aan het afdelings/bureauhoofd bij het organiseren van de randvoorwaarden voor het uitvoeren van het multidisciplinaire OTO-beleid (inrichten en herinrichten).

2.1. Overzicht kerntaken

Kerntaak 1: het ontwikkelen, organiseren en uitvoeren van multidisciplinaire OTO-activiteiten

De Procesmanager Multidisciplinair Oefenen is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de multidisciplinaire OTO-activiteit.

Kerntaak 2: het evalueren van multidisciplinaire OTO-activiteiten

De Procesmanager Multidisciplinair Oefenen is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de prestaties in de uitvoering van de evaluatie van de multidisciplinaire oefening.

De Procesmanager is verantwoordelijk voor het organiseren van de randvoorwaarden voor de evaluatie van de multidisciplinaire oefening.

De Procesmanager Multidisciplinair Oefenen is eindverantwoordelijk voor het uitvoeren van de evaluatie van de multidisciplinaire oefening.

Kerntaak 3: het bijdragen aan beleid op het gebied van multidisciplinaire OTO-activiteiten

De Procesmanager Multidisciplinair Oefenen wordt vooraf geraadpleegd en adviseert het afdelings-/bureauhoofd bij het organiseren van de randvoorwaarden voor het uitvoeren van het multidisciplinaire OTO-beleid.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: het ontwikkelen, organiseren en uitvoeren van multidisciplinaire OTO-activiteiten

Werkzaamheden

De Procesmanager Multidisciplinair Oefenen is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de multidisciplinaire OTO-activiteit.

  • > Bepaalt de leerbehoefte, ontwikkelnoodzaak en de leervoorkeur die past bij een activiteit.

  • > Bepaalt ontwikkeldoelen, op proces-, en teamniveau maar ook op inhoudelijk- en individueel niveau.

  • > Selecteert oefenfunctie en -doelen en stemt het scenario daarop af.

  • > Draagt zorg voor het opstellen van een plan van aanpak met daarin de werk- en organisatievorm, het programma en de methode.

  • > Draagt zorg voor het opstellen van een planning voor de uitvoering van de oefening.

  • > Stelt een begroting op voor de uitvoering van de activiteit.

  • > Draagt zorg voor passende instructie aan oefenbegeleiders en deelnemers aan de oefening.

  • > Zorgt dat de oefening wordt uitgevoerd inclusief een voorafgaande passende instructie aan oefenbegeleiders en deelnemers aan de oefening.

Keuzes en dilemma’s

De Procesmanager Multidisciplinair Oefenen is professional in zijn vakgebied, maar is niet per definitie inhoudelijk expert in alle disciplines waarvoor hij de OTO-activiteiten moet ontwikkelen en uitvoeren.

Een afweging maken tussen kosten en impact van een oefenactiviteit ten opzichte van de baten.

Het leggen van de focus bij oefenactiviteiten op de inhoudelijke aspecten ervan, alsook op het laten functioneren van de organisatie ervan, het hebben van overzicht en het zo nodig bijsturen.

Kerntaak 2: het evalueren van multidisciplinaire OTO-activiteiten

Werkzaamheden

De Procesmanager Multidisciplinair Oefenen is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de prestaties in de uitvoering van de evaluatie van de multidisciplinaire oefening.

  • > Betrekt relevante betrokken partijen in het evaluatieproces.

  • > Bepaalt de evaluatie- en oefendoelen.

  • > Laat de evaluatievorm bepalen.

  • > Bepaalt de rapportagevorm.

De Procesmanager is verantwoordelijk voor het organiseren van de randvoorwaarden voor de evaluatie van de multidisciplinaire oefening.

  • > Organiseert mensen en middelen voor het uitvoeren van de evaluatie.

De Procesmanager Multidisciplinair Oefenen is eindverantwoordelijk voor het uitvoeren van de evaluatie van de multidisciplinaire oefening.

  • > Laat de multidisciplinaire oefening evalueren.

  • > Rapporteert de resultaten van de evaluatie en analyse aan de betrokkenen.

Keuzes en dilemma’s

Integer rapporteren over zowel positieve als negatieve prestaties van geoefenden binnen de oefening.

De mogelijke effecten die de schriftelijke rapportage met zich meebrengt vooraf overdenken en afwegen.

De inhoudelijke beoordelingscapaciteit van de evaluator over de inhoud van de opdracht overdenken en afwegen.

Kerntaak 3: het bijdragen aan beleid op het gebied van multidisciplinaire OTO-activiteiten

Werkzaamheden

De Procesmanager Multidisciplinair Oefenen wordt vooraf geraadpleegd en adviseert het afdelings-/bureauhoofd bij het organiseren van de randvoorwaarden voor het uitvoeren van het multidisciplinaire OTO-beleid.

  • > Adviseert over de benodigde mensen en middelen voor het uitvoeren van het multidisciplinaire OTO-beleid.

Keuzes en dilemma’s

Afweging maken tussen strategische ambities en de operationele haalbaarheid in de multidisciplinaire OTO-planning.

4.1. Competenties

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt terzake doende gegevens.

Niveau C: overzicht houden

  • > Doorziet de kern van problemen.

  • > Onderscheidt hoofd- en bijzaken in een probleem.

  • > Geeft aan welke informatie ontbreekt om tot een goede analyse te komen.

  • > Trekt gegronde conclusies uit beschikbare informatie.

Competentie: omgevingsbewustzijn

Is zich bewust van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren. Speelt in op deze ontwikkelingen en vertaalt deze naar het eigen werkgebied.

Niveau B: regionaal

  • > Is voldoende op de hoogte van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen die relevant zijn voor het werkveld.

  • > Gebruikt vergaarde kennis regelmatig effectief voor de eigen organisatie.

  • > Weet waar vergelijkbare organisaties mee bezig zijn. Anticipeert effectief op ontwikkelingen die gaande zijn in de omgeving van de organisatie.

  • > Kan zich verplaatsen in politiek bestuurlijke argumenten.

Competentie: plannen en organiseren

Stemt activiteiten van zichzelf (en anderen) op elkaar af en bepaalt hun volgorde zodat doeleinden efficiënt en effectief gerealiseerd worden.

Niveau B: afstemmen

  • > Stemt activiteiten (van zichzelf en anderen) op elkaar af.

  • > Deelt werkzaamheden efficiënt in en stemt activiteiten op elkaar af.

  • > Heeft inzicht in tijd, middelen en mensen die nodig zijn om een optimaal resultaat te behalen en weet deze te werven.

  • > Houdt overzicht over de werkzaamheden en toetst de voortgang.

  • > Legt relaties tussen werkzaamheden binnen de organisatie en stemt planning van eigen werkzaamheden hierop af en weegt belangen en risico’s af.

Competentie: samenwerken

Voert in een team een opdracht uit. Draagt bij aan de harmonie van de groep en aan de optimale

inzet van de leden ten behoeve van het groepsdoel, desnoods ten koste van eigen korte termijn

belangen.

Niveau B: zorgdragen voor cohesie

  • > Maakt, door regelmatig overleg, een gemeenschappelijk plan van aanpak.

  • > Laat anderen inzien dat het te halen resultaat een gezamenlijke verantwoording is.

  • > Neemt initiatief tot samenwerking met anderen.

  • > Heeft oog voor sfeer binnen de groep en is effectief in het optimaliseren van ontspannen

  • > samenwerking.

  • > Zet eigen belangen opzij ten behoeve van het gemeenschappelijk doel.

  • > Houdt rekening met de verschillende rollen en posities binnen de groep.

Competentie: resultaatgerichtheid

Formuleert heldere doelstellingen en resultaten en is er actief op gericht om deze te behalen.

Niveau B: formuleert resultaten

  • > Formuleert concrete doelen en resultaten voor zichzelf en anderen.

  • > Bewaakt in de samenwerking met anderen dat alle activiteiten en beslissingen bijdragen aan het

  • > totaalresultaat.

  • > Stimuleert anderen tot ingrijpen waar nodig en neemt zelf actie als het bereiken van het resultaat

  • > in gevaar komt.

  • > Beschikt over daadkracht en slagvaardigheid.

Supplement g. functie regionaal operationeel leider

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3, sub g van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: regionaal operationeel leider

Beschrijving van de functie: De regionaal operationeel leider:

  • 1. maakt deel uit van het regionaal operationeel team (ROT) en heeft binnen de kernfunctie Algemene operationele leiding verschillende taken:

    • > ondersteunt de voorzitter veiligheidsregio dan wel de burgemeester bij het (her)definiëren van de prestaties binnen de algemene operationele leiding.

    • > is verantwoordelijk voor het organiseren van de randvoorwaarden binnen de algemene operationele leiding.

    • > is verantwoordelijk voor het uitvoeren van algemene operationele leiding.

  • 2. heeft binnen de kernfunctie Operatiën verschillende taken:

    • > is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de te behalen prestaties bij het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

    • > is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van de randvoorwaarden voor het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

  • 3. heeft binnen de kernfunctie Informatie verschillende taken:

    • > is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers.

    • > is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers.

  • 4. heeft binnen de kernfunctie Crisiscommunicatie verschillende taken:

    • > is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van de randvoorwaarden voor het realiseren van de crisiscommunicatie.

2.1. Overzicht kerntaken

Kerntaak 1: het geven van algemene operationele leiding

De regionaal operationeel leider ondersteunt de voorzitter veiligheidsregio dan wel de burgemeester bij het (her)definiëren van de prestaties binnen de algemene operationele leiding.

De regionaal operationeel leider is verantwoordelijk voor het organiseren van de randvoorwaarden binnen de algemene operationele leiding. De regionaal operationeel leider is verantwoordelijk voor het uitvoeren van algemene operationele leiding (binnen het ROT en onderliggende diensten).

Kerntaak 2: het realiseren van de operationele inzet

De regionaal operationeel leider is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de te behalen prestaties bij het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident. De regionaal operationeel leider is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van de randvoorwaarden voor het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

Kerntaak 3: het realiseren van de informatievoorziening

De regionaal operationeel leider is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers. De regionaal operationeel leider is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers.

Kerntaak 4: het realiseren van de crisiscommunicatie

De regionaal operationeel leider is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van de randvoorwaarden voor het realiseren van de crisiscommunicatie.

Kerntaak 5: het adviseren van het bevoegd gezag

De regionaal operationeel leider is verantwoordelijk voor het adviseren van het bevoegd gezag bij niet opgeschaalde (of dreiging van) incidenten met een bepaalde uitstraling of effecten.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: het geven van algemene operationele leiding

Werkzaamheden

  • > De regionaal operationeel leider ondersteunt de voorzitter veiligheidsregio dan wel de burgemeester bij het (her)definiëren van de prestaties binnen de algemene operationele leiding.

  • > Informeren en gevraagd en ongevraagd adviseren van de burgemeester, dan wel de voorzitter veiligheidsregio over strategisch, politiek of bestuurlijk te nemen beslissingen.

  • > Zorgen voor heldere en adequaat voorbereide advisering en overwogen beslispunten voorleggen aan de burgemeester, dan wel de voorzitter veiligheidsregio.

  • > Bijdragen aan het vormen en vaststellen van doelstellingen ten tijde van een crisis.

De regionaal operationeel leider is verantwoordelijk voor het (her)organiseren van de randvoorwaarden binnen de algemene operationele leiding.

  • > Bewaken van en zorgdragen voor een juiste samenstelling en bezettingsgraad van het ROT.

  • > Richting geven aan het proces in het ROT.

  • > De rol van voorzitter in het ROT-overleg vervullen en de voortgang en afstemming van de totale rampenbestrijding en crisisbeheersing in het ROT bewaken.

De regionaal operationeel leider is verantwoordelijk voor het uitvoeren van algemene operationele leiding (binnen de rampenbestrijding en crisisbeheersing).

  • > Leidinggeven aan het uitvoeringsproces, processen in taken vertalen, deze taken uitzetten en controleren.

  • > De actuele situatie analyseren en beoordelen en indien nodig op- of afschalen.

  • > Anticiperen op de ontwikkeling van het incident (scenariodenken) en afstemmen met het beleidsteam over te nemen beleidsbeslissingen.

Keuzes en dilemma’s

Afwegen en beslissen op basis van (conflicterende) belangen.

Adviseren en beslissen rekening houdend met verschillende verantwoordelijkheden (functionele en algemene keten).

Afwegen of besluit aan bevoegd gezag moet worden voorgelegd, op basis van belangen van het bevoegd gezag.

Kerntaak 2: het realiseren van de operationele inzet

Werkzaamheden

De regionaal operationeel leider is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de te behalen prestaties bij het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

  • > Afstemmen met de leider CoPI voor het vormen van een eerste beeld en het borgen van een goede informatiestroom uit het CoPI.

  • > Afstemmen met de informatiemanager ROT voor het vormen van een eerste beeld en het borgen van een goede informatiestroom uit het CoPI.

De regionaal operationeel leider is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van de randvoorwaarden voor het bestrijden van de oorzaak en/of het beheersen van de gevolgen van een (dreigend) incident.

  • > Sturen en bijsturen conform de te behalen doelen.

Keuzes en dilemma’s

Het afwegen van de veiligheid van eigen personeel, andere hulpverleningsdiensten en derden tegen het beoogde (doel/taak/opdracht).

Besluiten met voldoende mate van kennis van functionele partners; op basis van hun incident- en gevolgbestrijding.

Kerntaak 3: het realiseren van de informatievoorziening

Werkzaamheden

De regionaal operationeel leider is verantwoordelijk voor het (her)definiëren van de te behalen prestaties binnen het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers.

  • > Kennis en beeldvorming tegen elkaar afwegen om zo een juiste informatievoorziening te realiseren.

De regionaal operationeel leider is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van het proces om feiten en gegevens te verzamelen, verwerken, veredelen en verstrekken aan de juiste afnemers.

  • > Afstemming laten plaatsvinden tussen Informatie functionarissen en de bij het incident betrokken organisaties.

  • > De benodigde ondersteuning voor het informatieproces qua mensen en middelen laten organiseren.

Keuzes en dilemma’s

Beslissen over de openbaarheid van de informatie; wat wel of niet vrijgeven?

Kerntaak 4: het realiseren van de crisiscommunicatie

Werkzaamheden

De regionaal operationeel leider is eindverantwoordelijk voor het (opnieuw) organiseren van de randvoorwaarden voor het realiseren van de crisiscommunicatie.

  • > Het doel voor de crisiscommunicatie vaststellen.

  • > Een gezamenlijke communicatiestrategie van algemene en functionele partners laten opstellen.

Keuzes en dilemma’s

Zorgen voor communicatie op basis van het maatschappelijke beeld over de risicovolle situatie in de media en maatschappij.

Zorgen voor communicatie op basis van het onjuiste beeld over de crisisorganisatie in de media en maatschappij.

Zorgen voor communicatie ondanks de positie en snelheid van (sociale) media.

Kerntaak 5: het adviseren van het bevoegd gezag

Werkzaamheden

De regionaal operationeel leider is verantwoordelijk voor het adviseren van het bevoegd gezag bij niet opgeschaalde (of dreiging van) incidenten met een bepaalde uitstraling of effecten.

  • > Informeren en gevraagd en ongevraagd adviseren van het juiste bevoegde gezag betreffende strategisch of bestuurlijk te nemen beslissingen.

  • > Zorgen voor heldere en adequaat voorbereide advisering en overwogen beslispunten voorleggen aan het juiste bevoegde gezag.

Keuzes en dilemma’s

Herkennen van bestuurlijke dilemma’s en deze doorzetten naar het juiste bevoegd gezag.

4.1. Competenties

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt terzake doende gegevens.

Niveau B: relaties leggen

  • > Legt dwarsverbanden. Betrekt ideeën uit verschillende disciplines bij het oplossen van een probleem.

  • > Ziet de relatie tussen feiten en de mogelijke oorzaken en gevolgen.

  • > Geeft aan welke informatie vereist is voor een goede beeldvorming en gebruikt effectieve methoden teneinde de relevante informatie te vergaren.

  • > Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen.

  • > Omschrijft realistische scenario’s met relaties tussen oorzaak en gevolg.

Competentie: stressbestendigheid

Blijft onder tijdsdruk, hoge werkdruk en bemoeilijkende omstandigheden adequaat functioneren (bijvoorbeeld tegenslag, teleurstelling).

Niveau C: voorbeeld zijn

  • > Geeft bij tijdsdruk of tegenslag weloverwogen prioriteit aan aspecten van het eigen werk en blijft doeltreffend handelen.

  • > Is een voorbeeld voor anderen door rustig en adequaat optreden.

  • > Ziet het betrekkelijke in van tegenwerpingen en laat zich hierdoor niet meeslepen in emotionele meningsverschillen.

  • > Bewaart de kalmte wanneer de situatie uit de hand dreigt te lopen.

  • > Toont zich niet snel gespannen op het werk.

Competentie: leidinggeven

Geeft situationeel sturing aan een individuele medewerker en/of een groep in het kader van de taakvervulling.

Niveau B: stimuleren

  • > Stimuleert medewerkers mee te denken en biedt daarvoor ruimte.

  • > Maakt de individuele bijdrage van medewerker aan het resultaat van de organisatie inzichtelijk.

  • > Stuurt op basis van resultaten.

  • > Bevordert een productieve en stimulerende werkomgeving.

  • > Draagt de visie, missie en doelstellingen van de organisatie uit.

Competentie: besluitvaardigheid

Selecteert één te volgen verantwoorde strategie voor zichzelf (en anderen), ondanks onvolledigheid in kennis van alternatieven en van hun risico's.

Niveau C: afwegen

  • > Neemt beargumenteerd een beslissing.

  • > Weegt feiten tegen elkaar af, besluit op basis van deze feiten en houdt rekening met de gevolgen daarvan.

  • > Neemt besluiten in minder bekende situaties en neemt doordachte besluiten die collega's of klanten kunnen betreffen.

  • > Maakt vlot afwegingen en hakt knopen door.

  • > Gaat bij het nemen van beslissingen weloverwogen te werk

Competentie: omgevingsbewustzijn

Is zich bewust van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren. Speelt in op deze ontwikkelingen en vertaalt deze naar het eigen werkgebied.

Niveau B: regionaal

  • > Is voldoende op de hoogte van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen die relevant zijn

  • > voor het werkveld.

  • > Gebruikt vergaarde kennis regelmatig effectief voor de eigen organisatie.

  • > Weet waar vergelijkbare organisaties mee bezig zijn. Anticipeert effectief op ontwikkelingen die gaande zijn in de omgeving van de organisatie.

  • > Kan zich verplaatsen in politiek bestuurlijke argumenten.

Supplement h. Functionaris crisiscommunicatie commando plaats incident/ communicatieadviseur CoPI

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3, sub h van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: Functionaris crisiscommunicatie commando plaats incident/communicatieadviseur CoPI

Beschrijving van de functie: De functionaris crisiscommunicatie commando plaats incident/

De communicatieadviseur CoPI:

  • 1. is lid van het commando plaats incident en maakt deel uit van de crisiscommunicatie. Hij adviseert en informeert het CoPI over de (operationele) aspecten van de communicatieaanpak. Verder verzorgt hij de woordvoering naar publiek en pers over het incident.

  • 2. werkt in teamverband onder verantwoordelijk van operationeel leider CoPI;

  • 3. stemt af met het hoofd crisiscommunicatie in opgeschaalde situatie;

  • 4. stemt de contactmomenten af met /geeft genomen besluiten door aan de betreffende contactpersonen binnen de crisiscommunicatie;

  • 5. voor leden van het CoPI en liaisons van andere partners, het aanspreekpunt voor de crisiscommunicatie en draagt zorg voor zowel pers- als publieksvoorlichting.

    Bijlage 268762.png
  • 6. krijgt te maken met zowel klein- als grootschalige incidenten die politiek-maatschappelijke impact kunnen hebben. Hij maakt een analyse van het incident en de verwachte ontwikkeling van het incident. Hij neemt in acht dat het incident over het algemeen dynamisch is. De communicatieadviseur CoPI heeft daarbij te maken met verschillende verwachtingen vanuit de omgeving (mono versus multi) en maatschappelijke belangen. Tijdens de werkzaamheden moet de communicatieadviseur CoPI functioneren onder tijdsdruk.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: adviseren en informeren van de leden van het CoPI en de liaisons van andere partners over de (operationele) aspecten van de communicatieaanpak

De communicatieadviseur CoPI handelt op basis van de kaders (strategie en doelstellingen) en mandaten waarbinnen de communicatie-operatie plaatsvindt (informatievoorziening, schadebeperking, betekenisgeving). Stemt hierover af met leider CoPI en andere partners.

Kerntaak 2: verzorgen van de woordvoering naar publiek en pers over feiten en omstandigheden, te voorziene ontwikkelingen en handelingsperspectieven

De communicatieadviseur CoPI informeert publiek en pers over feiten, omstandigheden, te voorziene ontwikkelingen en aandachtspunten.

Kerntaak 3: geven van voortgangs- of afwijkingsinformatie aan betrokken contactpersonen van de crisiscommunicatie en informeren over wat leeft en speelt op de plaats incident

De communicatieadviseur CoPI draagt bij aan het omgevingsbeeld en rapporteert over communicatiefeiten en -gebeurtenissen, aard, toon en ervaring met publiek en media.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: adviseren en informeren van de leden van het CoPI en de liaisons van andere partners over de (operationele) aspecten van de communicatieaanpak

Werkzaamheden

  • > start de eerste communicatieactiviteiten op en zet communicatiemiddelen in;

  • > maakt een inschatting van de (verwachte) informatiebehoefte op basis van een snelle omgevingsanalyse;

  • > handelt op basis van de kaders (strategie en doelstellingen) en mandaten waarbinnen de communicatie-operatie plaatsvindt (informatievoorziening, schadebeperking, betekenisgeving);

  • > stemt af met de liaisons van andere partners over de communicatieaanpak

  • > adviseert de leider CoPI gevraagd en ongevraagd over de inzet van de crisiscommunicatie en eventuele opschaling.

Keuzes en dilemma’s

De communicatieadviseur CoPI:

  • > maakt op basis van de situatie en beschikbare informatie een keuze in de prioritering van de eerste communicatieactiviteiten en inzet van communicatiemiddelen;

  • > maakt in samenwerking met de OvD-Bz of het hoofd crisiscommunicatie een keuze over het moment waarop het lokale bestuur wordt betrokken bij de communicatie;

  • > kan geconfronteerd worden met tegengestelde belangen in het CoPI en andere betrokkenen bij het incident (bijvoorbeeld commerciële belangen, juridische belangen, opsporingsbelangen, maatschappelijke informatiebehoefte, schadebeperking);

  • > kan geconfronteerd worden met een verschil van inzicht tussen de operationele beleving en de politieke werkelijkheid/ het medialandschap.

Kerntaak 2: verzorgen van de woordvoering naar publiek en pers over feiten en omstandigheden, te voorziene ontwikkelingen en handelingsperspectieven

Werkzaamheden

  • > ontvangt en begeleidt media ter plaatse;

  • > informeert publiek en pers over feiten, omstandigheden, te voorziene ontwikkelingen en aandachtspunten (informatievoorziening en schadebeperking);

  • > informeert media over aard en plaats van officiële persmoment(en).

Keuzes en dilemma’s

  • > maakt op basis van de situatie en beschikbare informatie een keuze in de prioritering van de eerste communicatieactiviteiten en inzet van communicatiemiddelen;

  • > maakt een keuze welke informatie wel/ niet gedeeld wordt met de media binnen het mandaat en de politiek-bestuurlijke context;

  • > kan geconfronteerd worden met beperkte/ niet gevalideerde/ tegenstrijdige/ geen informatie;

  • > kan onder druk worden gezet door publiek en pers om informatie te geven waarover hij wel beschikt, maar die nog niet is vrijgegeven.

Kerntaak 3: geven van voortgangs- of afwijkingsinformatie aan betrokken contactpersonen van de crisiscommunicatie en informeren over wat leeft en speelt op de plaats incident

Werkzaamheden

  • > draagt bij aan het omgevingsbeeld (‘ogen en oren’ van de betrokken contactpersonen van de crisiscommunicatie);

  • > rapporteert over relevante communicatiefeiten en -gebeurtenissen, aard, toon en ervaring met de media;

  • > meldt welke communicatieactiviteiten al zijn ondernomen en welke in voorbereiding zijn;

  • > stemt communicatieaanpak, werkzaamheden en mediaverzoeken af met de betrokken communicatie personen van de crisiscommunicatie en eventueel betrokken crisispartners.

Keuzes en dilemma’s

  • > adviseert over interne opschaling;

  • > kan onvoldoende beeld hebben over wat door crisiscommunicatie wordt gecommuniceerd (niet bereikbaar of onvolledige informatie).

4.1. Competenties

Competentie: besluitvaardigheid

Selecteert één te volgen verantwoorde strategie voor zichzelf (en anderen), ondanks onvolledigheid in kennis van alternatieven en van hun risico's.

Niveau C (afwegen)

  • Neemt beargumenteerd een beslissing.

  • Weegt feiten tegen elkaar af, besluit op basis van deze feiten en houdt rekening met de gevolgen daarvan.

  • Neemt besluiten in minder bekende situaties en neemt doordachte besluiten die collega's of klanten kunnen betreffen.

  • Maakt vlot afwegingen en hakt knopen door.

  • Gaat bij het nemen van beslissingen weloverwogen te werk.

Competentie: overtuigingskracht

Overtuigt anderen van een bepaald standpunt om instemming te krijgen met bepaalde plannen, ideeën of producten.

Niveau C (acceptatie bereiken)

  • Overtuigt anderen van zijn/haar standpunt.

  • Blijft in discussies bij tegenspel overeind.

  • Doet realistische en goed uitvoerbare voorstellen.

  • Bereikt acceptatie van ideeën bij anderen.

Competentie: samenwerken

Voert in een team een opdracht uit. Draagt bij aan de harmonie van de groep en aan de optimale inzet van de leden ten behoeve van het groepsdoel, desnoods ten koste van eigen korte termijn belangen.

Niveau C (terugkoppelen)

  • Geeft anderen ruimte om voor hun mening uit te komen en luistert goed.

  • Streeft gezamenlijke doelen na.

  • Koppelt op tijd terug.

  • Biedt gevraagd en ongevraagd hulp indien nodig.

  • Wisselt proactief argumenten, ideeën en informatie uit met anderen.

Competentie: zelfstandigheid

Verricht zonder hulp van anderen taken, probeert op eigen kracht probleemsituaties de baas te worden. Handelt volgens eigen overtuiging, onafhankelijk van anderen.

Niveau B (proberen)

  • Kent eigen beperkingen en klopt bijtijds bij anderen aan.

  • Probeert eerst op eigen kracht problemen de baas te worden.

  • Durft een onafhankelijk standpunt in te nemen.

  • Gaat meningsverschillen niet uit de weg.

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt ter zake doende gegevens.

Niveau B (relaties leggen)

  • Legt dwarsverbanden. Betrekt ideeën uit verschillende disciplines bij het oplossen van een probleem.

  • Ziet de relatie tussen feiten en de mogelijke oorzaken en gevolgen.

  • Geeft aan welke informatie vereist is voor een goede beeldvorming en gebruikt effectieve methoden teneinde de relevante informatie te vergaren.

  • Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen.

  • Omschrijft realistische scenario's met relaties tussen oorzaak en gevolg.

De volgende competenties worden als aanwezig verondersteld:

  • > Stressbestendigheid

  • > Mondelinge communicatie

Supplement i. Functionaris crisiscommunicatie regionaal operationeel team/communicatieadviseur ROT

Functie zoals genoemd in artikel 2 lid 3, sub i van het Besluit personeel veiligheidsregio’s.

1.1. Algemene informatie

Functienaam: functionaris crisiscommunicatie regionaal operationeel team/ communicatieadviseur ROT

Beschrijving van de functie: De functionaris crisiscommunicatie regionaal operationeel team/

De communicatieadviseur ROT:

  • > is lid van het regionaal operationeel team en maakt deel uit van de crisiscommunicatie. Hij adviseert en informeert het ROT over de (operationele en tactische) aspecten van de communicatieaanpak, mede op basis van het adviesrapport omgevingsanalyse.

  • > ontvangt operationele leiding van de operationeel leider ROT;

  • > ontvangt functionele leiding van de algemeen commandant bevolkingszorg en bij opschaling van het hoofd crisiscommunicatie;

  • > stemt de contactmomenten af met/geeft genomen besluiten door aan het hoofd crisiscommunicatie;

  • > is voor het hoofd crisiscommunicatie het aanspreekpunt voor de besluitvorming over communicatie;

  • > is voor leden van het ROT het aanspreekpunt voor de crisiscommunicatie

Bijlage 268763.png
  • > krijgt te maken met zowel klein- als grootschalige incidenten die politiek-maatschappelijke impact kunnen hebben. Hij maakt een analyse van het incident en de verwachte ontwikkeling van het incident. Samen met andere ROT leden werkt hij mogelijke scenario’s uit. Hij neemt in acht dat het incident over het algemeen dynamisch is. De communicatieadviseur ROT heeft daarbij te maken met verschillende verwachtingen vanuit de omgeving (mono versus multi) en maatschappelijke belangen, zowel in het ROT als extern. Tijdens de werkzaamheden moet de communicatieadviseur ROT functioneren onder tijdsdruk.

2.1. Kerntaken en taakgebieden

Kerntaak 1: informeren van het regionaal operationeel team over de (operationele en tactische) aspecten van de communicatieaanpak

De communicatieadviseur ROT deelt informatie over het omgevingsbeeld en meldt welke communicatieactiviteiten in voorbereiding zijn en op welke van de communicatiedoelstellingen het accent ligt.

Kerntaak 2: het adviseren van het regionaal operationeel team over de communicatieve implicaties van (mogelijke) ontwikkelingen van het incident en handelingen van het ROT

De communicatieadviseur ROT adviseert over mogelijke implicaties van ontwikkelingen en besluiten voor de communicatieaanpak.

Kerntaak 3: actief halen en brengen van informatie tijdens de vergadering van het regionaal operationeel team

De communicatieadviseur ROT deelt informatie, besluiten en inzetopdrachten binnen het ROT en analyseert welke informatie relevant is voor het communicatieproces.

Kerntaak 4: informeren van het hoofd crisiscommunicatie over de besluiten van het regionaal operationeel team

De communicatieadviseur ROT deelt en bespreekt informatie, besluiten en opdrachten van het ROT met het hoofd crisiscommunicatie.

3.1. Uitwerking kerntaken

Kerntaak 1: informeren van het regionaal operationeel team over de (operationele en tactische) aspecten van de communicatieaanpak

Werkzaamheden

  • > deelt informatie over het omgevingsbeeld;

  • > meldt welke communicatieactiviteiten al zijn ondernomen en welke in voorbereiding zijn;

  • > meldt op welke van de communicatiedoelstellingen het accent ligt.

Keuzes en dilemma’s

  • > maakt een keuze in welke informatie hij deelt met het ROT (‘nice to know’ en ‘need to know’);

  • > kan geconfronteerd worden met beperkte/niet gevalideerde/tegenstrijdige/geen informatie (gebrekkige of onvolledige omgevingsanalyse);

  • > kan geconfronteerd worden met onbekwame medewerkers van de taakorganisatie en ROT-leden;

  • > kan geconfronteerd worden met een gebrek aan persoonlijk draagvlak bij de operationeel leider;

  • > kan geconfronteerd worden met tegenstrijdigheden in visie en informatie.

Kerntaak 2: het adviseren van het regionaal operationeel team over de communicatieve implicaties van (mogelijke) ontwikkelingen van het incident en handelingen van het ROT

Werkzaamheden

  • > adviseert over de communicatieaanpak;

  • > adviseert over mogelijke implicaties van ontwikkelingen en besluiten voor de communicatieaanpak;

  • > bepaalt of aanvullende besluiten en bijdragen (duiding) van het BT nodig zijn ten aanzien van de communicatieaanpak;

  • > weet parallellen te trekken tussen vergelijkbare incidenten; werkt samen met ROT leden mogelijke scenario’s uit.

Keuzes en dilemma’s

  • > maakt een keuze in de wijze/het moment waarop hij het ROT adviseert;

  • > kan geconfronteerd worden met het hebben van te weinig tijd tussen de ROT vergaderingen om goede acties uit te zetten en informatie op te halen;

  • > kan geconfronteerd worden met het ontbreken van randvoorwaarden (faciliteiten en dergelijke), waardoor een beroep wordt gedaan op het improvisatievermogen van de adviseur ROT;

  • > kan geconfronteerd worden met tegengestelde belangen in het ROT zowel in- als extern (bijvoorbeeld commerciële belangen, juridische belangen, opsporingsbelangen, maatschappelijke informatiebehoefte, schadebeperking);

  • > kan geconfronteerd worden met beperkte/niet gevalideerde/tegenstrijdige/geen informatie (gebrekkige of onvolledige omgevingsanalyse);

  • > kan geconfronteerd worden met besluiten van het ROT die conflicteren met zienswijze van de taakorganisatie crisiscommunicatie;

  • > kan geconfronteerd worden met onbekwame medewerkers van de taakorganisatie en ROT-leden;

  • > kan geconfronteerd worden met het niet accepteren van communicatiekaders en -mandaten door het ROT, waardoor er vertraging optreedt in het communicatieproces;

  • > kan geconfronteerd worden met een gebrek aan persoonlijk draagvlak bij de ROT-leden;

  • > Kan geconfronteerd worden met tegenstrijdigheden in visie en informatie.

Kerntaak 3: actief halen en brengen van informatie tijdens de vergadering van het regionaal operationeel team

Werkzaamheden

  • > deelt (in overleg met het hoofd crisiscommunicatie) informatie, besluiten en inzetopdrachten binnen het ROT;

  • > analyseert tijdens het overleg welke informatie nodig relevant is voor het communicatieproces; ˃ vraagt actief naar benodigde/ ontbrekende informatie zowel in als buiten het ROT overleg;

  • > weegt tijdens het overleg af welke implicaties de gehoorde informatie heeft voor het communicatieproces en deelt dit met de ROT leden;

  • > schetst de informatiebehoefte van de buitenwereld;

  • > verzamelt operationele informatie ten behoeve van de doelstellingen informatievoorziening en schadebeperking;

  • > verzamelt operationele informatie ten behoeve van kernboodschappen en handelingsperspectieven;

  • > beoordeelt de impact van operationele besluiten op hun communicatieve gevolgen en randvoorwaarden.

Keuzes en dilemma’s

  • > maakt een keuze in welke informatie hij deelt met het ROT (‘nice to know’ en ‘need to know’);

  • > door de grote hoeveelheid aan nieuwe informatie wordt een beroep gedaan op het improvisatievermogen van de adviseur ROT;

  • > kan geconfronteerd worden met beperkte/niet gevalideerde/tegenstrijdige/geen informatie (gebrekkige of onvolledige omgevingsanalyse);

  • > kan geconfronteerd worden met onbekwame medewerkers van de taakorganisatie en ROT-leden;

  • > kan geconfronteerd worden met tegenstrijdigheden in de besluitvorming, waardoor de communicatieboodschap bemoeilijkt wordt;

  • > kan geconfronteerd worden met tegenstrijdigheden in visie en informatie.

Kerntaak 4: informeren van het hoofd crisiscommunicatie over de besluiten van het regionaal operationeel team

Werkzaamheden

  • > deelt met het hoofd crisiscommunicatie informatie, besluiten en inzetopdrachten van het ROT;

  • > haalt informatie en vragen op bij het hoofd crisiscommunicatie.

Keuzes en dilemma’s

  • > kan geconfronteerd worden dat de taakorganisatie nog niet is opgestart;

  • > kan geconfronteerd worden dat hoofd crisiscommunicatie moeilijk te bereiken is;

  • > kan geconfronteerd worden met onbekwame medewerkers binnen de taakorganisatie;

  • > kan geconfronteerd worden met tegenstrijdigheden in de besluitvorming, waardoor de communicatieboodschap bemoeilijkt wordt;

  • > kan geconfronteerd worden met tegenstrijdigheden in visie en informatie.

4.1. Competenties

Competentie: besluitvaardigheid

Selecteert één te volgen verantwoorde strategie voor zichzelf (en anderen), ondanks onvolledigheid in kennis van alternatieven en van hun risico's.

Niveau A (daadkrachtig optreden)

  • > Twijfelt niet, heeft overwicht bij het nemen van besluiten en neemt daarvoor volledige verantwoordelijkheid.

  • > Is daadkrachtig in onzekere situaties.

  • > Heeft oog voor de belangen van verschillende partijen bij het nemen van risicovolle beslissingen.

  • > Maakt weloverwogen strategische keuzen.

  • > Neemt verantwoorde risico's.

Competentie: overtuigingskracht

Overtuigt anderen van een bepaald standpunt om instemming te krijgen met bepaalde plannen, ideeën of producten.

Niveau A (overwicht houden)

  • > Gebruikt houding en overwicht (non-verbaal gedrag) om anderen te overtuigen en in beweging te brengen.

  • > Heeft een zeer actieve en aanstekelijke houding.

  • > Straalt uit dat hij/zij gelooft in de eigen voorstellen.

  • > Blijft consequent en volhardend bij tegenstand of tegenwerking, zonder te vervallen in een dogmatische of rigide opstelling.

Competentie: analytisch vermogen

Signaleert problemen; herkent belangrijke informatie; legt verbanden tussen gegevens. Spoort mogelijke oorzaken van problemen op; zoekt ter zake doende gegevens.

Niveau B (relaties leggen)

  • > Legt dwarsverbanden. Betrekt ideeën uit verschillende disciplines bij het oplossen van een probleem.

  • > Ziet de relatie tussen feiten en de mogelijke oorzaken en gevolgen.

  • > Geeft aan welke informatie vereist is voor een goede beeldvorming en gebruikt effectieve

  • > methoden teneinde de relevante informatie te vergaren.

  • > Onderzoekt alternatieven om zich een oordeel te vormen.

  • > Omschrijft realistische scenario's met relaties tussen oorzaak en gevolg.

Competentie: omgevingsbewustzijn

Is zich bewust van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren. Speelt in op deze ontwikkelingen en vertaalt deze naar het eigen werkgebied.

Niveau B (regionaal)

  • > Is voldoende op de hoogte van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen die relevant zijn voor het werkveld.

  • > Gebruikt vergaarde kennis regelmatig effectief voor de eigen organisatie.

  • > Weet waar vergelijkbare organisaties mee bezig zijn. Anticipeert effectief op ontwikkelingen die gaande zijn in de omgeving van de organisatie.

  • > Kan zich verplaatsen in politiek bestuurlijke argumenten.

Competentie: zelfstandigheid

Verricht zonder hulp van anderen taken, probeert op eigen kracht probleemsituaties de baas te worden. Handelt volgens eigen overtuiging, onafhankelijk van anderen.

Niveau A (eigen koers varen)

  • Neemt, indien nodig, impopulaire maatregelen.

  • Gaat conflicten niet uit de weg.

  • Neemt informatie in zich op en past deze effectief toe.

  • Neemt een duidelijke positie in binnen de organisatie.

  • Gaat wel eens tegen tradities en regels in om het gestelde doel te bereiken.

De volgende competenties worden als aanwezig verondersteld:

  • > Stressbestendigheid

  • > Mondelinge communicatie

  • > Samenwerken

  1. Afhankelijk van de samenstelling van de brandweereenheid kunnen meerdere functies door een persoon worden uitgevoerd. ^ [1]
  2. Overal waar in deze bijlage ‘hij’ wordt geduid kan ook ‘zij’ worden gelezen. ^ [2]
  3. Overal waar in deze bijlage ‘hij’ wordt geduid kan ook ‘zij’ worden gelezen. ^ [3]
  4. Regeling personeel Veiligheidsregio’s, bijlage A, supplement GG (https://wetten.overheid.nl/BWBR0027840/2018-10-01#BijlageA) ^ [4]
Naar boven