Beleidsregel veiligheid zeeschepen

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 20-08-2008 t/m 28-07-2010

Beleidsregel veiligheid zeeschepen

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,

Gelet op artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Toepassing van resoluties en circulaires uitgegeven door de Internationale Maritieme organisatie (IMO)

Bij de toepassing van de bij of krachtens de Schepenwet geldende voorschriften uit het SOLAS-verdrag1 en de daarbij behorende codes en verplichte resoluties, zullen de nadere invullingen, interpretaties en aanbevelingen worden gehanteerd zoals vervat in de in onderstaande tabellen 1.1 tot en met 1.11 genoemde resoluties en circulaires van de Internationale Maritieme Organisatie.

Bijlage 246464.png
Bijlage 246465.png
Bijlage 246466.png
Bijlage 246467.png
Bijlage 246468.png
Bijlage 246469.png

Artikel 2. Beveiliging van schepen

In dit artikel worden de volgende, op de originele Engelse tekst van de ISPS-code gebaseerde, afkortingen gebruikt:

Afkorting

Engelse term

Nederlandse vertaling

CSO

Company Security Officer

Veiligheidsbeambte van de maatschappij

ISSC

International Ship security certificate

Internationaal scheepsbeveiligingscertificaat

RSO

Recognised Security Organisation

Erkende veiligheidsorganisatie

SSA

Ship Security Assessment

Beoordeling van de scheepsbeveiliging

SSAS

Ship Security Alert System

Scheepsveiligheidsalarmsysteem

SSO

Ship Security Officer

Scheepsveiligheidsbeambte

SSP

Ship Security Plan

Scheepsveiligheidsplan

In aanvulling op hetgeen in tabel 1.10 is aangegeven, wordt ten aanzien van de beveiliging van schepen tegen terrorisme, piraterij, criminaliteit en vandalisme de volgende nationale beleidsregel toegepast.

Art. 2.1. Certificering bij registratie van bestaande schepen in Nederland

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede en derde lid

Bij registratie van bestaande schepen in Nederland als bedoeld in ISPS Code deel A, artikel 19.4.1, wordt de volgende werkwijze gehanteerd:

  • 1. Indien de beheerder dezelfde blijft:

    Het bestaande SSP wordt door een door Nederland erkende RSO naar het Nederlandse normenkader gekeurd en aan boord geverifieerd. Indien de RSO het SSP recentelijk had goedgekeurd en geverifieerd voor een andere vlag, kan worden volstaan met een controle op de specifieke Nederlandse interpretaties.

    Als deze keuring en verificatie met goed gevolg worden afgerond kan een langlopend certificaat als bedoeld in ISPS-code deel A art 19.2.1 worden afgegeven.

  • 2. Indien er een nieuwe beheerder komt:

    De reguliere ISSC-procedure wordt doorlopen op grond waarvan een langlopend certificaat kan worden afgegeven. Daarbij kunnen delen van het oude SSP worden hergebruikt, voorzover deze geschikt zijn voor de nieuwe situatie. Zij worden door de RSO opnieuw in de nieuwe context beoordeeld

    Eventueel kan, mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 19.4.2 van deel A van de ISPS Code, de RSO op grond van art 19.4.1 van deel A van de ISPS code, eerst een interim certificaat afgeven.

Art. 2.2. Certificering bij Nieuwbouw

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede en derde lid

Bij nieuwbouw wordt de gehele reguliere ISSC procedure doorlopen, op grond waarvan een langlopend certificaat kan worden afgegeven. Eventueel kan, mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 19.4.2 van deel A van de ISPS Code, de RSO op grond van art 19.4.1 van deel A van de ISPS code, eerst een interim certificaat afgeven.

Art. 2.3. Veranderingen aan reeds goedgekeurde SSP’s en security uitrusting

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3 eerste, tweede, derde en vijfde lid

Elke voorgenomen verandering als bedoeld in ISPS-Code deel A, artikel 9.5 en ISPS-code deel B art 1.12 die de mate van beveiliging van het schip beïnvloedt, wordt vooraf door de CSO gemeld aan de betreffende RSO. De CSO geeft hierbij de consequenties van de voorgenomen verandering aan.

De RSO beslist of de verandering kan worden doorgevoerd en zo ja onder welke voorwaarden. Iedere verandering dient te leiden tot een tenminste even hoog beveiligingsniveau.

Wanneer veranderingen de goedkeuring van de RSO behoeven, worden de betreffende pagina’s in het SSP door de RSO gewaarmerkt.

Tabel 2.1 bevat de veranderingen die in elk geval de goedkeuring van de RSO behoeven en de wijze waarop de RSO de beoordeling uitvoert.

Veranderingen die niet de goedkeuring van de RSO behoeven, worden door de kapitein of SSO en door de CSO goedgekeurd en in een verklaring vastgelegd. Deze verklaring, ondertekend door de CSO, wordt in het SSP opgenomen en de betreffende pagina’s in het SSP worden door de SSO of de kapitein geparafeerd. Deze veranderingen zullen bij de eerstvolgende geplande verificatie door de RSO worden geëvalueerd.

Bijlage 246474.png

Verklaring wijze van beoordeling:

  • 1. Evaluatie op basis van documentatie

  • 2. Evaluatie op basis van documentatie en verificatie aan boord

  • 2* Evaluatie op basis van documentatie en, voorzover praktisch uitvoerbaar, verificatie aan boord

Art. 2.4. Training en opleiding van de CSO

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede, derde en vierde lid

De CSO moet beschikken over de kennis en vaardigheden die nodig zijn om de uit ISPS Code deel A art. 11 voortvloeiende taken naar behoren te verrichten (ISPS Code deel A art. 13.1). Daartoe dient de CSO tenminste te kunnen aantonen dat een training is gevolgd conform ISPS code deel B art. 13.1.

Art. 2.5. Interne beoordelingen (reviews/audits) van het SSP

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, vijfde lid

Ter voldoening aan ISPS-code, deel B art. 1.12 en 9.2.6 wordt het SSP tussen twee opeenvolgende keuringen of herkeuringen in het kader van de vernieuwing van het certificaat tenminste één keer onderworpen aan een interne beoordeling (review/audit).

Art. 2.6. Toegangscontrole

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede en derde lid

De volgens ISPS Code deel A, artikel 7.2.2 verplichte toegangscontrole behoeft niet noodzakelijkerwijs te worden uitgevoerd door een permanente gangway watch. Ook andere methoden zijn toegestaan, bijvoorbeeld een uitkijk op de brug, personeel aan dek of beveiligingscamera’s. Kernpunt is dat er te allen tijde zicht is op wie er aan boord komt en dat personen die toegang tot het schip willen verkrijgen direct benaderd worden met het verzoek hun identiteit en de reden van hun komst bekend te maken.

Art. 2.7. Doorzoeken van personen die toegang tot het schip willen verkrijgen

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede, derde en vierde lid

Onverminderd de verplichtingen van de kapitein conform Solas XI-2, voorschrift 8.2 wordt, ter voldoening aan ISPS Code deel A, artikel 9.4, en deel B, artikel 9.15, de frequentie voor het doorzoeken van personen die toegang tot het schip willen verkrijgen als volgt vastgesteld.

Bij veiligheidsniveau (security level):

  • 1: zoals noodzakelijk geacht door de SSO of de CSO

  • 2: tenminste willekeurig 1 op 10 personen en minimaal 1 daadwerkelijke controle per aanloophaven.

  • 3: iedereen.

Art. 2.8. Contactpunt voor navraag SSAS alarm indien de CSO aan boord is

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede en derde lid

ISPS Code deel A, artikel 11.1 sluit niet uit dat de CSO een functionaris aan boord van het schip is. Als de reder daarvoor gekozen heeft is er een vast contactpunt van de reder aan de wal nodig waarmee het Kustwachtcentrum in contact kan treden bij alarmering via het SSAS. Het is immers niet de bedoeling bij een stil alarm (covert alert) direct in contact te treden met het schip. (Zie ook MSC/Circ. 1073 Measures to Enhance Maritime Security; Directives for maritime rescue co-ordination centres (MRCCS) on acts of violence against ships).

Dit contactpunt kan het op grond van de registratiewetgeving verplichte contactpunt aan de wal zijn, maar ook een andere organisatie of persoon.

Er dient een overeenkomst te zijn tussen de reder en de betrokken partij, waarin is vastgelegd dat het contactpunt te allen tijde bereikbaar is voor assistentie in geval van een alarmmelding. Het contactpunt dient zoveel mogelijk relevante gegevens over het betreffende schip (bijvoorbeeld type schip, lading, positie, aantal bemanningsleden, aanwezigheid gevaarlijke stoffen, etc) aan de overheid te kunnen verstrekken.

De bereikbaarheidsgegevens van het contactpunt worden bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat aangemeld. Deze zorgt voor doorgeleiding van de informatie naar het Kustwachtcentrum.

Art. 2.9. Oefeningen (drills and exercises)

Grondslag: EU-verordening 725/2004, art 3, eerste, tweede, derde en vijfde lid

Oefeningen (drills) volgens ISPS deel A art. 13.4 en deel B art. 13.6 testen het securitysysteem van het schip en worden aan boord gehouden. De SSO is de eerstverantwoordelijke voor de uitvoering hiervan.

Oefeningen (exercises) volgens ISPS deel A art. 13.5 testen het securitysysteem van de maatschappij en de effectieve coördinatie en implementatie van de SSP’s. Zij worden conform ISPS deel B art. 13.7 jaarlijks met tussenpozen van niet langer dan 18 maanden gehouden. De organisatie hiervan is, in lijn met het ISM-systeem, de verantwoordelijkheid van de maatschappij (in casu de CSO). Bij een excercise zijn (voorzover van toepassing) meerdere, maar niet noodzakelijkerwijs alle, schepen van de maatschappij betrokken. Rapportages over de oefeningen worden over de hele in Nederland geregistreerde vloot van de maatschappij verspreid en aan boord bewaard. Leerpunten uit de oefening worden op de gehele in Nederland geregistreerde vloot van de maatschappij toegepast. Bij de oefeningen (exercises) kunnen ook overheidsinstanties worden betrokken.

Indien een maatschappij participeert in een oefening (exercise) die door binnenlandse of buitenlandse overheidsinstantie(s) wordt georganiseerd, telt deze mee als de jaarlijks verplichte oefening volgens ISPS deel B, art. 13.7. Ook dan worden de rapportage en de leerpunten over de gehele in Nederland geregistreerde vloot van de maatschappij verspreid en toegepast.

Artikel. 3. Inspectie van sloepslopers met inbegrip van de eindverbindingen

Grondslag: SOLAS hoofdstuk III, voorschrift 20.4

SB 2004 art. 40 en 41

Bij de inspectie van sloepslopers worden de volgende verschijnselen in ieder geval aangemerkt als gebreken die noodzaken tot het vernieuwen van de sloepslopers en/of de eindverbindingen:

  • a. ernstige roestvorming;

  • b. intering;

  • c. vervorming of beschadiging van afzonderlijke kabelstrengen of van de gehele draad;

  • d. verstoring van de kabelconstructie;

  • e. andere zodanige afwijkingen dat de sterkte wordt aangetast of de slijtagegevoeligheid in ernstige mate toeneemt;

  • f. een eindverbinding die niet een vergelijkbaar sterke eindverbinding oplevert als de door de oorspronkelijke leverancier geleverde eindverbinding.

    Een eindverbinding door middel van draadklemmen (kabelkiezen) is niet toegestaan.

Overigens voldoet de sloepsloper met inbegrip van de eindverbinding aan de voorschriften van de fabrikant van het tewaterlatingsmiddel.

De kapitein of de eigenaar van het schip kan bepaalde, door de bevoegde autoriteiten aan te wijzen, delen van de draad/sloepsloper aan een trekproef laten onderwerpen. Indien deze delen de trekproef doorstaan, behoeft de draad/sloepsloper niet te worden vervangen.

Artikel. 4. Vaststelling van het aantal overlevingspakken aan boord van vrachtschepen

Grondslag: SOLAS hoofdstuk III, voorschrift 32.3.3

SB 2004 art.40 en 41

Onder ‘watch station’ wordt verstaan (SOLAS hoofdstuk III, voorschrift 7.2.1.2) ‘bridge, engine control room and any other manned watch station’.

Onder ‘workstation’ wordt verstaan: een locatie waar herhaaldelijk werk wordt uitgevoerd op zee gedurende een langere periode.

Het aantal vereiste overlevingspakken wordt als volgt vastgesteld:

Aantal overlevingspakken =

Het totale aantal opvarenden waarvoor reddingmiddelen aanwezig zijn, zoals vermeld in het uitrustingsrapport behorende bij het (inter)nationaal veiligheidscertificaat (uitrustingsgetal)

plus

de benodigde overlevingspakken voor ‘watch or workstations which are located remotely from the place or places where immersion suits are normally stowed’

Voor de watch or workstations als hierboven genoemd wordt toegepast:

  • -

    2 overlevingspakken op de brug plus

  • -

    2 overlevingspakken in de Engine Control Room plus

  • -

    2 overlevingspakken dichtbij elk ‘remotely located survival craft station’ (zoals bedoeld in SOLAS hoofdstuk III, voorschrift 31.1.4) op het voor- of achterschip (in aanvulling op de vereiste reddinggordels conform SOLAS hoofdstuk III, voorschrift 7.2.1.2) plus

  • -

    op overige watch or workstations, indien aanwezig, een aantal overlevingspakken afhankelijk van het aantal personen dat doorgaans aanwezig is.

Op non-conventieschepen zonder Engine Control Room (b.v. kleine sleepboten) waar normaal gesproken op zee niet gewerkt of wachtgelopen wordt in de machinekamer, kan doorgaans worden volstaan met overlevingspakken voor het maximaal aantal opvarenden (uitrustingsgetal) plus twee extra overlevingspakken op de brug.

Artikel. 6

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel veiligheid zeeschepen

Artikel. 7

Deze beleidsregel zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst.

Het

Hoofd van de Scheepvaartinspectie

,

J.F. de Leeuw

  1. Het op 1 november 1974 te Londen totstandgekomen verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen. ^ [1]
Naar boven