Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-2012 t/m 22-06-2012

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Reikwijdte en definitie

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2012, 12737, datum inwerkingtreding 23-06-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

1 Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 16, derde lid, 17, tweede lid, 33, onder 5°, 35b, eerste lid, 35c, vijfde en achtste lid, 35d, tweede lid, 35e, zesde lid, 73 en 75, eerste lid, van de Successiewet 1956.

Hoofdstuk II. Vrijstellingen

Artikel 4. Aangewezen mogendheid

Als mogendheid als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder 8°, onderdeel e, van de wet wordt aangewezen elke mogendheid waarmee in de relatie met Nederland voor de heffing van inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, schenk- en erfbelasting zonder beperkingen of voorbehouden de uitwisseling is geregeld van gegevens, inlichtingen en gegevensdragers.

Artikel 5. Schenking ter zake van een eigen woning

Een vrijstelling als bedoeld in artikel 33, onder 5° en 6°, van de wet voor een schenking ter zake van de verwerving van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, ter zake van de kosten voor verbetering of onderhoud van die woning, ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt slechts verleend indien:

  • a. de schenking is gedaan:

  • b. desgevraagd met schriftelijke bescheiden wordt aangetoond dat het bedrag van de schenking daadwerkelijk door de schenker is betaald en door de begunstigde is aangewend voor een van de doeleinden, genoemd in onderdeel a.

Artikel 6. Schenking voor de betaling van kosten van een studie of de opleiding voor een beroep

  • 1 Een vrijstelling als bedoeld in artikel 33, onder 5°, van de wet voor een schenking die is bestemd voor de betaling van kosten van een studie of de opleiding voor een beroep ten behoeve van dat kind, welke kosten aanzienlijk hoger zijn dan gebruikelijk, wordt niet verleend voor de aflossing van schulden die zijn aangegaan voor de financiering van een dergelijke studie of opleiding en wordt voorts slechts verleend indien:

    • a. de schenking is aangegaan bij notariële akte waarin is vermeld voor de betaling van welke studie of opleiding de schenking is bedoeld alsmede het bedrag van de verwachte kosten van die studie of opleiding;

    • b. de schenking is gedaan onder de ontbindende voorwaarde dat de schenking vervalt voor zover het geschonken bedrag niet binnen twee kalenderjaren na het jaar waarin de schenking is gedaan aan de studie of opleiding is besteed, en

    • c. desgevraagd met schriftelijke bescheiden wordt aangetoond dat het bedrag van de schenking daadwerkelijk door de schenker is betaald en, binnen de in onderdeel b bedoelde termijn, door de begunstigde is aangewend voor de in de in onderdeel a bedoelde akte vermelde studie of opleiding.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 33, onder 5°, van de wet worden kosten voor een studie of de opleiding voor een beroep aangemerkt als aanzienlijk hoger dan gebruikelijk indien deze, exclusief kosten voor levensonderhoud, ten minste € 20 000 per jaar bedragen.

Hoofdstuk III. Bedrijfsopvolging

Artikel 7. Hetgeen tot een objectieve onderneming wordt gerekend

  • 1 Onder een objectieve onderneming als bedoeld in artikel 35b, eerste lid, van de wet wordt mede begrepen buitenvennootschappelijk gehouden ondernemingsvermogen, mits dit vermogen bestaat uit onroerende zaken.

  • 3 Indien ingevolge artikel 35c, vijfde lid, van de wet bezittingen en schulden van een lichaam voor een gedeelte worden toegerekend aan een ander lichaam, worden deze bezittingen en schulden voor de in artikel 35b, eerste lid, van de wet bedoelde bepaling van de totale waarde van het ondernemingsvermogen van de objectieve onderneming, voor het geheel in aanmerking genomen voor zover zij ondernemingsvermogen vormen als bedoeld in artikel 35c van de wet.

  • 4 Indien de verkrijging aandelen betreft in een lichaam waarin de erflater, onderscheidenlijk de schenker, op enig moment in het afgelopen jaar, onderscheidenlijk op enig moment in de afgelopen vijf jaren, indirect aandeelhouder was, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de situatie als ware de erflater, onderscheidenlijk de schenker, nog steeds indirect aandeelhouder. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing in een situatie waarin de verkrijging aandelen betreft in een lichaam dat is ontstaan bij een juridische splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 8. In het kader van een bedrijfsoverdracht uitgegeven preferente aandelen

  • 2 Aan het gestelde in artikel 35c, vierde lid, onderdeel a, van de wet wordt ook geacht te zijn voldaan indien de daar bedoelde preferente aandelen krachtens erfrecht of schenking worden verkregen van een rechtsopvolger krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht van degene die de aandelen heeft omgezet als bedoeld in genoemd onderdeel.

  • 3 Indirect gehouden preferente aandelen zijn uitgegeven in het kader van een bedrijfsoverdracht als bedoeld in artikel 35c, vijfde lid, laatste volzin, van de wet indien:

    • a. de preferente aandelen een omzetting vormen van een eerder door de erflater of schenker gehouden indirect belang van gewone aandelen als bedoeld in artikel 35c, vijfde lid, onderdelen a en b, van de wet;

    • b. de omzetting in preferente aandelen gepaard is gegaan met het toekennen van gewone aandelen aan een ander;

    • c. ten tijde van de omzetting in preferente aandelen de vennootschap waarop de omgezette aandelen betrekking hadden een onderneming dreef als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel a, van de wet, of een medegerechtigdheid hield als bedoeld in artikel 35c, het eerste lid, onderdeel b, van de wet, en

    • d. de verkrijger van de indirect gehouden preferente aandelen reeds voor ten minste 5% van het geplaatste kapitaal direct of indirect aandeelhouder is van gewone aandelen als bedoeld in onderdeel b.

    Voor de toepassing van dit lid wordt onder een omzetting van gewone aandelen in preferente aandelen als bedoeld in de eerste volzin ook begrepen een uitgifte van preferente aandelen in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001, een juridische splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van die wet of een juridische fusie als bedoeld in artikel 3.57 van die wet. Voorts wordt daaronder ook begrepen een uitgifte van preferente aandelen in het kader van een bedrijfsfusie als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

  • 4 Indien preferente aandelen zijn ontstaan in het kader van een gefaseerde bedrijfsoverdracht als bedoeld in artikel 35c, vierde of vijfde lid, van de wet, dan behouden deze aandelen het karakter dat zij in aanmerking worden genomen voor de toepassing van artikel 35c, eerste lid, onderdeel c, van de wet voor zover de houder van deze preferente aandelen ook houder is van de gewone aandelen die bij het ontstaan van de preferente aandelen zijn toegekend aan de bedrijfsopvolger.

  • 5 Voor de bepaling of de verkrijger van de preferente aandelen voldoet aan de voorwaarde van artikel 35c, vierde lid, onderdeel d, van de wet worden de preferente aandelen niet gerekend tot het geplaatste kapitaal. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing voor de toepassing van het derde lid, eerste volzin, onderdeel d.

Artikel 9. Bezitsperiode voor het overlijden, onderscheidenlijk voor de schenking

  • 1 Aan de periode van één jaar, onderscheidenlijk vijf jaren, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de wet, is mede voldaan:

    • a. ingeval de erflater of schenker een onderneming drijft die eerder werd gedreven door een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en welke onderneming met toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 door de erflater of schenker is voortgezet of mede voortgezet: indien de periode waarin de onderneming voor rekening van de erflater of schenker wordt gedreven en de periode waarin hij aandeelhouder was in bedoelde naamloze of besloten vennootschap tezamen een aaneengesloten periode van ten minste één jaar, onderscheidenlijk van ten minste vijf jaren, vormt;

    • b. ingeval de erflater of schenker aanmerkelijkbelanghouder is en het aanmerkelijk belang betrekking heeft op een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die een onderneming drijft die eerder voor rekening van de erflater of schenker werd gedreven en welke onderneming met toepassing van artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is omgezet in bedoelde vennootschap: indien de periode van aanmerkelijkbelanghouder en de periode waarin de onderneming voor rekening van de erflater of schenker werd gedreven tezamen een aaneengesloten periode van ten minste één jaar, onderscheidenlijk van ten minste vijf jaren, vormt;

    • c. ingeval de erflater of schenker medegerechtigde is in de zin van artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en die medegerechtigdheid betrekking heeft op een onderneming die eerder voor rekening van de erflater of schenker werd gedreven:indien de periode waarin de onderneming voor rekening van de erflater of schenker werd gedreven ten minste één, onderscheidenlijk ten minste vijf jaren, bedroeg;

    • d. ingeval de erflater of schenker resultaat uit een werkzaamheid geniet met betrekking tot een onroerende zaak en de onroerende zaak eerder deel uitmaakte van het ondernemingsvermogen van een voor rekening van de erflater of schenker gedreven onderneming: indien de periode van het genieten van resultaat uit een werkzaamheid en de periode van ondernemerschap tezamen een aaneengesloten periode van ten minste één jaar, onderscheidenlijk van ten minste vijf jaren, vormt.

  • 4 Met betrekking tot ondernemingsvermogen dat de erflater zelf krachtens erfrecht of schenking heeft verkregen en waarop hoofdstuk IIIA van de wet ten aanzien van hem van toepassing is geweest, wordt steeds geacht te zijn voldaan aan de voorwaarde van een periode van één jaar, bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de wet.

Artikel 10. Voortzettingsperiode

  • 2 Indien tot de verkrijging een onroerende zaak behoort als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel d, van de wet en als gevolg van een gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, het ter beschikking stellen van dat vermogensbestanddeel eindigt, is op verzoek geen sprake van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet voor zover de onroerende zaak in de nieuw ontstane situatie binnen de oorspronkelijk verkregen onderneming wordt gebruikt.

  • 3 Indien tot de verkrijging een onroerende zaak behoort als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel d, van de wet en als gevolg van een gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, de terbeschikkingstelling is voortgezet als een terbeschikkingstelling aan de verkrijgende vennootschap, is op verzoek geen sprake van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing bij een gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin.

  • 4 Na toepassing van het eerste, tweede of derde lid, vindt voor de resterende duur van de termijn van vijf jaren artikel 35e van de wet volledig toepassing op de alsdan ontstane situatie. Indien het eerste lid, onderdeel c, toepassing heeft gevonden, wordt de voortzettingstermijn, bedoeld in artikel 35e van de wet, geschorst gedurende de periode dat nog niet is geherinvesteerd.

  • 5 De inspecteur beslist op het in het eerste lid, tweede lid of derde lid bedoelde verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 6 Van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet is geen sprake indien deze zich voordoet ten gevolge van het overlijden van de verkrijger, of als gevolg van de verdeling van de nalatenschap van deze verkrijger binnen twee jaar na zijn overlijden. Voor de toepassing van artikel 35e van de wet worden voor de resterende duur van de termijn van vijf jaren de rechtsopvolgers krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht geacht in de plaats te treden van de oorspronkelijke verkrijger.

  • 7 Van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet is geen sprake indien deze zich voordoet als gevolg van een overgang onder algemene titel krachtens huwelijksvermogensrecht. Voor de toepassing van artikel 35e van de wet wordt voor de resterende duur van de termijn van vijf jaren de rechtsopvolger krachtens huwelijksvermogensrecht geacht in de plaats te treden van de oorspronkelijke verkrijger. Van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 35e van de wet is evenmin sprake indien gedurende de resterende duur van de termijn de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden en binnen twee jaar na de ontbinding wordt verdeeld waarbij het ondernemingsvermogen als bedoeld in Hoofdstuk IIIA van de wet, wordt toegescheiden aan de oorspronkelijke verkrijger. Voor de toepassing van artikel 35e van de wet treedt de oorspronkelijke verkrijger dan weer voor de resterende duur van de termijn van vijf jaren in de plaats van de in de tweede volzin bedoelde rechtsopvolger krachtens huwelijksvermogensrecht.

  • 8 Indien binnen de termijn van vijf jaren, bedoeld in artikel 35e van de wet, door de verkrijger een door toepassing van artikel 35c, zevende lid, van die wet met een aandeel of winstbewijs gelijkgesteldekoopoptie wordt uitgeoefend, treden de daardoor verworven aandelen of winstbewijzen voor de resterende duur van de genoemde termijn in de plaats van die koopoptie.

Hoofdstuk IV. Bijzondere bepalingen

Artikel 11. Uitbreiding aangifteplicht

De in artikel 73 van de wet bedoelde aangifte wordt ingediend bij de inspecteur en houdt in:

  • a. de naam, voornamen, laatste woonplaats en de dagtekening van het overlijden van de erflater;

  • b. een omschrijving van de goederen of bewijsstukken, de rechtsverhouding krachtens welke de aangever deze onder zich heeft, en de aanwijzing van hun bestemming.

Artikel 12. Opgave verzekeraar en uitvoerder derdebeding

  • 1 De in artikel 75 van de wet bedoelde gegevens worden schriftelijk verstrekt en houden in:

    • a. de naam, voornamen, laatste woonplaats en de dagtekening van het overlijden van de erflater;

    • b. de naam, voornamen en woonplaats met huisadres van degene aan wie de uitkering moet plaats hebben;

    • c. een aanwijzing van het uit te keren bedrag of de verandering in de uitkering; ingeval de schuldenaar van de uitkering een verzekeraar is in de zin van de Wet op het financieel toezicht, tevens de dagtekening en het nummer van de polis;

    • d. verdere gegevens welke de inspecteur voor de berekening van de belasting nodig acht.

  • 2 In het geval, bedoeld in artikel 75, tweede lid, van de wet, treedt voor de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde gegevens in de plaats een vermelding van de naam, voornamen en woonplaats met huisadres van de premiebetaler of van degene die het beding heeft gemaakt.

  • 3 De inlevering van de gegevens geschiedt binnen een maand nadat:

    • a. de in artikel 75, eerste lid, bedoelde verzekeraar of derde kennis heeft gekregen van het in artikel 75, eerste lid, bedoelde overlijden;

    • b. de in artikel 75, eerste lid, bedoelde verandering heeft plaatsgehad;

    • c. de in artikel 75, tweede lid, van de wet bedoelde uitkering of verandering heeft plaatsgehad;

    • d. de in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde gegevens door de inspecteur zijn gevraagd.

  • 4 Geen gegevens behoeven te worden ingeleverd:

    • a. in geval van overlijden indien de uitkering aan de echtgenoot plaatsvindt en minder bedraagt dan € 11 345 in kapitaal of € 1134 per jaar aan rente;

    • b. in alle andere gevallen indien de uitkering minder bedraagt dan € 1815 in kapitaal of € 908 per jaar aan rente.

Hoofdstuk V. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 13. Intrekking Uitvoeringsregeling Successiewet 1956

  • 2 De Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 blijft van toepassing op belastbare feiten in de zin van de wet, zoals die op 31 december 2009 luidde, die zich hebben voorgedaan voor 1 januari 2010.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Financiën,

J.C. de Jager

Naar boven