Aanwijzing inverzekeringstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2013.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-06-2009 t/m 31-12-2012

Aanwijzing inverzekeringstelling

Samenvatting

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Deze aanwijzing geeft regels en uitgangspunten over:

  • de termijn van de inverzekeringstelling en de verlenging daarvan;

  • de aansluitende inverzekeringstelling;

  • de toelating van raadslieden tot meer in verzekering gestelde verdachten en;

  • het hoger beroep tegen de onrechtmatigverklaring van de rechter-commissaris.

In het belang van het onderzoek kan de aangehouden verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gedurende maximaal drie dagen in verzekering worden gesteld. Hoewel het streven erop moet zijn gericht het onderzoek binnen deze termijn te voltooien, kan de officier van justitie de termijn eenmaal met ten hoogste drie dagen verlengen. In zaken waarin meer verdachten tegelijk in verzekering zijn gesteld die worden bijgestaan door één raadsman, kan, als geen gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld, de officier van justitie toepassing geven aan artikel 50 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv).

Binnen drie dagen en 15 uren, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, moet de verdachte voor de rechter-commissaris worden geleid ter toetsing van de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming. Hoewel aansluitende inverzekeringstelling onder strikte voorwaarden is toegestaan, is de termijn van voorgeleiding het uitgangspunt; de verdachte mag door aansluitende inverzekeringstelling niet van de rechter worden ‘afgehouden’.

Tegen een onrechtmatigverklaring van de rechter-commissaris is weliswaar hoger beroep opengesteld, maar die bevoegdheid moet met terughoudendheid gebruikt worden.

Achtergrond

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

1. Hoofdlijnen wettelijke regeling inzake de inverzekeringstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • Inverzekeringstelling vindt plaats in het belang van het onderzoek naar strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Onder het belang van het onderzoek worden begrepen: de waarheidsvinding, het onderzoek naar het bestaan van gronden voor het vorderen en bevelen van een bevel tot voorlopige hechtenis en het uitreiken aan de verdachte in persoon van een mededeling over de strafzaak.

  • De maximale duur van de eerste termijn van de inverzekeringstelling bedraagt drie dagen (artikel 58 lid 2 Sv).

  • Binnen drie dagen en 15 uur, te rekenen vanaf het tijdstip van aanhouding, moet de verdachte worden geleid voor de rechter-commissaris, die de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming toetst (artikel 59a lid 1 Sv). Bij het verhoor kan de verdachte om invrijheidstelling verzoeken.

  • Als de rechter-commissaris de inverzekeringstelling onrechtmatig bevindt, beveelt hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte (artikel 59a lid 5 Sv). Tegen deze beschikking staat voor de officier van justitie binnen 14 dagen hoger beroep bij de rechtbank open (artikel 59c Sv).

  • De officier van justitie kan de inverzekeringstelling bij dringende noodzakelijkheid met drie dagen verlengen (artikel 58 lid 2 Sv). De officier van justitie kan echter ook reeds in de eerste termijn van de inverzekeringstelling aansluitend de bewaring vorderen. In dat geval kan de vordering tot inbewaringstelling direct in aansluiting op de rechtmatigheidstoetsing door de rechter-commissaris worden behandeld.

2. De aansluitende inverzekeringstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Het komt voor dat verdachten na een (verlengde) inverzekeringstelling aansluitend nogmaals in verzekering worden gesteld voor andere strafbare feiten dan waarvoor oorspronkelijk inverzekeringstelling plaatsvond, met name als het onderzoek in een ander arrondissement moet plaatsvinden dan waarin de verdachte werd aangehouden. Hoewel deze handelwijze slechts sporadisch voorkomt, is een algemene aanwijzing ten aanzien van deze praktijk gewenst. Uitgangspunt is dat de wet blijkens de strekking en het systeem van het Wetboek van Strafvordering de toepassing van de bevoegdheid tot aanhouding, inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis aan strikte grenzen bindt. Van belang hierbij is eveneens artikel 5 lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat onder meer voorschrijft dat een ieder die gearresteerd is of gevangen wordt gehouden onmiddellijk voor een rechter moet worden geleid.

3. Toelating raadslieden tot meerdere in verzekering gestelde verdachten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

In het eerste lid van artikel 50 Sv wordt het vrije verkeer tussen de raadsman en de rechtens van zijn vrijheid beroofde verdachte gewaarborgd. De wetgever heeft echter voor twee situaties bepaald dat het recht van de verdachte op bijstand door een advocaat ondergeschikt kan worden gemaakt aan het belang van de materiële waarheidsvinding (artikel 50 lid 2 Sv). Het eerste geval doet zich voor wanneer dit recht wordt misbruikt voor pogingen om de waarheidsvinding te belemmeren. De tweede situatie heeft betrekking op gevallen waarbij het vrij verkeer tussen raadsman en cliënt ertoe kan leiden dat de verdachte bekend wordt met een omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven. Deze aanwijzing geeft een invulling aan de laatste situatie.

Opsporing

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

1. Het belang van het onderzoek

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Inverzekeringstelling vindt plaats in het belang van het onderzoek naar strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het belang van het onderzoek omvat (1) het belang van het onderzoek naar de waarheid, (2) het belang van het onderzoek, door zowel de officier van justitie als de rechter, naar de mogelijkheid en wenselijkheid een bevel tot voorlopige hechtenis te vorderen dan wel te geven (HR 31 oktober 2001, NJ 2001, 239) en (3) het belang van het aan de verdachte in persoon uitreiken van mededelingen betreffende de strafzaak.

Als het onderzoeksbelang nog slechts bestaat uit het uitreiken aan de verdachte in persoon van een mededeling over de strafzaak (bijvoorbeeld een dagvaarding of een strafbeschikking), wordt deze mededeling zo spoedig mogelijk uitgereikt en de verdachte daarna in vrijheid gesteld (artikel 57 lid 5 Sv). De tekst noch de wetsgeschiedenis van artikel 57 Sv verzet zich ertegen dat de verdachte in verzekering wordt gesteld enkel met het oog op de uitreiking in persoon van mededelingen over de strafzaak. De uitreiking van mededelingen over de strafzaak moet zo spoedig mogelijk gebeuren.

2. Moment aanvang termijn van geleiding voor de rechter-commissaris ex artikel 59a Sv

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Op grond van artikel 59a Sv moet de verdachte binnen drie dagen en 15 uur na zijn aanhoudingvoor de rechter-commissaris worden geleid (tenzij de verdachte reeds tevoren in vrijheid is gesteld). De tijd die na de aanhouding is gemoeid met het transport van de verdachte naar de plaats van onderzoek is bij deze termijn inbegrepen. Met deze bepaling wordt het belang van een spoedige overbrenging van de verdachte naar de plaats van onderzoek nog eens onderstreept. Voor de vaststelling van het uiterste tijdstip van voorgeleiding wordt verwezen naar de berekeningstabellen op JKS→kennisdomeinen→opsporing→inverzekeringstelling.

3. Hoger beroep

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Als de rechter-commissaris de inverzekeringstelling onrechtmatig heeft geoordeeld en de verdachte onmiddellijk in vrijheid heeft gesteld, kan de officier van justitie tegen de beschikking tot onmiddellijke invrijheidstelling op de voet van artikel 59c lid 1 Sv hoger beroep instellen. Van die bevoegdheid dient echter spaarzaam gebruik te worden gemaakt, omdat, ingeval van gegrondverklaring van het beroep, het belang van een last tot hervatting van de tenuitvoerlegging van het bevel tot inverzekeringstelling in het algemeen gering zal zijn. Het grootste deel van het bevel is op dat moment immers al ten uitvoer gelegd, zodat de beschikking in hoger beroep dan het karakter krijgt van een verklaring voor recht dat het oordeel van de rechter-commissaris onjuist is. Declaratoire uitspraken zijn vreemd aan het Nederlands strafprocesrecht. Het gevolg van een beschikking tot onmiddellijke invrijheidstelling kan worden tegengegaan door – conform het streven – al tijdens de eerste voorgeleiding de vordering tot bewaring te doen. Een gebrek dat aan de inverzekeringstelling kleeft, vormt geen zelfstandige grond voor afwijzing van die vordering (HR 7 oktober 1988, NJ 1989, 510). Steeds moet afzonderlijk worden beoordeeld of aan de wettelijke voorwaarden voor het geven van een bevel tot voorlopige hechtenis is voldaan (HR 10 november 1981, NJ 1982, 45).

4. Gebruik van de verlenging van de inverzekeringstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

De bevoegdheid tot het verlengen van het bevel tot inverzekeringstelling komt bij uitsluiting toe aan de officier van justitie. Zij kan niet worden gemandateerd aan een politieambtenaar of parketsecretaris. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet van 21 april 1994, Stb. 1994, 307 is de wens uitgesproken dat spaarzaam gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid tot verlenging van de inverzekeringstelling. Uit een oogpunt van doelmatigheid is het wenselijk, dat het opsporingsonderzoek zoveel mogelijk tijdens de eerste drie dagen van inverzekeringstelling wordt voltooid, zover dat de officier van justitie reeds dan kan beoordelen of de verdachte in vrijheid kan worden gesteld dan wel voorlopige hechtenis noodzakelijk is. In het laatste geval kan de officier van justitie direct de bewaring vorderen, zodat deze vordering direct na de rechtmatigheidstoetsing ex artikel 59a Sv door de rechter-commissaris kan worden behandeld. Hiermee wordt ook voorkomen dat de verdachte binnen een periode van enkele dagen tweemaal voor de rechter-commissaris moet worden geleid: eerst in verband met de rechtmatigheidstoetsing ex artikel 59a Sv, en vervolgens – na verlenging van de inverzekeringstelling – opnieuw in verband met de behandeling van de vordering inbewaringstelling.

Er moet daarom naar worden gestreefd het onderzoek tijdens de eerste drie dagen van inverzekeringstelling zo ver te voltooien, dat dan al over de wenselijkheid en noodzaak van voorlopige hechtenis kan worden geoordeeld. Vooral in gevallen waarin direct duidelijk is dat de vrijheidsbeneming moet voortduren in verband met de zwaarte van de zaak of de wenselijkheid van een snelrechtafdoening, kan in de regel al tijdens de eerste termijn van inverzekeringstelling de bewaring worden gevorderd, of – als de verdachte nog tijdens die eerste termijn van de inverzekeringstelling terecht staat – de gevangenneming. Met het oog op vrijheidsbeneming zonder onderbreking is daarbij een belangrijk punt van aandacht, dat de rechter-commissaris, respectievelijk de vonnisrechter, zijn oordeel over de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming en zijn beslissing op de vordering tot voorlopige hechtenis nog kan geven, binnen de eerste termijn van de inverzekeringstelling. Bij ‘krapte’ in de termijn van 87 uren, kan het soms dringend noodzakelijk zijn, dat de inverzekeringstelling door de officier van justitie wordt verlengd.

Verlenging van de inverzekeringstelling met drie dagen ligt – als uitzondering op de hoofdregel – vooral in de rede in gevallen waarin het opsporingsonderzoek niet binnen drie dagen kan worden voltooid, terwijl (nog) geen voldoende grond bestaat voor het vorderen en geven van een bevel tot bewaring.

5. Beslissingen bij aanhoudingen kort voor het weekeinde

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

In dit verband verdienen tenslotte bijzondere aandacht de situaties waarin verdachten kort voor het weekeinde worden aangehouden, in het licht van de praktijk dat voorgeleidingen aan de rechter-commissaris vaak niet tijdens het weekeinde kunnen plaatsvinden. Hier moeten de volgende twee situaties worden onderscheiden:

  • Als de verdachte vroeg op de donderdagavond is aangehouden, laat de termijn van artikel 59a Sv geen ruimte om de verdachte pas na het weekeinde voor de rechter-commissaris te geleiden. Ook hier geldt als uitgangspunt dat zo spoedig mogelijk wordt besloten over de noodzaak van voorlopige hechtenis. Als inbewaringstelling aangewezen wordt geacht, kan de vordering ook dan al bij gelegenheid van de eerste geleiding voor de rechter-commissaris – conform de huidige praktijk in de regel op vrijdag – worden gedaan. Onder omstandigheden kan het echter gewenst zijn de beslissing over de voorlopige hechtenis aan te houden tot na het weekeinde. In dat geval dient de verdachte eveneens reeds met het oog op artikel 59a Sv op vrijdag voor de rechter-commissaris te worden geleid, en moet de inverzekeringstelling worden verlengd. Na afloop van deze verlenging moet de verdachte dan, als bewaring noodzakelijk wordt geacht, voor de vordering inbewaringstelling opnieuw voor de rechter-commissaris worden geleid.

  • Als de verdachte later op de donderdagavond is aangehouden, laat de termijn van artikel 59a Sv wél ruimte om de verdachte pas na het weekeinde voor de rechter-commissaris te geleiden.

In de bijlage is bij wijze van hulpmiddel een schema opgenomen voor de berekening van de voorgeleidingstermijn.

6. Overleg met de officier van justitie

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Na aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte vindt spoedig overleg plaats met de officier van justitie over de vraag of de verdachte na de inverzekeringstelling – al dan niet met een dagvaarding of strafbeschikking – in vrijheid kan worden gesteld, dan wel of de inverzekeringstelling zal worden verlengd, dan wel of in de eerste fase van de inverzekeringstelling aansluitend de bewaring zal worden gevorderd. In de laatste twee gevallen doet de officier van justitie spoedig het verzoek aan de rechter-commissaris om tijd en plaats van het verhoor van de verdachte te bepalen, zoals bedoeld in artikel 59a lid 2 Sv. Het verzoek wordt (ook) bij de voorgeleidingsstukken gevoegd.

7. Aansluitende inverzekeringstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

7.1. Uitgangspunt

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Een aansluitende inverzekeringstelling is binnen de grenzen van de wettelijke mogelijkheden en mede gelet op de uitspraken van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens slechts toelaatbaar in die gevallen waarin aan de volgende drie cumulatieve eisen is voldaan:

  • a. tijdens de eerste inverzekeringstelling is een nieuwe verdenking gerezen dat de verdachte zich, al dan niet in een ander arrondissement, heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en er zijn ook

  • b. gewichtige redenen, gelegen in het belang van de opsporing, die nopen tot deze handelwijze, terwijl

  • c. ter zake van de eerdere feiten de bewaring nog niet kon worden gevorderd en aan een vordering tot bewaring ter zake van de later opgekomen verdenking nog nader onderzoek vooraf moet gaan.

Volledig uitsluiten van aansluitende inverzekeringstellingen zou in de praktijk tot ongerijmde consequenties leiden. Een verdachte tegen wie tijdens een eerste inverzekeringstelling nieuwe verdenkingen rijzen zou, als voor de eerder gebleken feiten bewaring niet kan worden gevorderd, eerst enige tijd in vrijheid gesteld moeten worden om direct daarna weer te worden aangehouden op grond van een tijdens de eerste termijn van de inverzekeringstelling gerezen verdenking. Gezien het beperkt aantal gevallen waarin tot dusverre een aansluitende inverzekeringstelling plaatsvond en de verscheidenheid daarvan lijkt het voorshands niet noodzakelijk, zoal mogelijk, de hiervoor onder b. genoemde gewichtige redenen in het belang van de opsporing nader te definiëren.

Een algemene waarborg voor de uitzonderlijke situatie waarin de aansluitende inverzekeringstelling kan plaatsvinden, kan gevonden worden in het voorschrift dat de hulpofficier van justitie daartoe vooraf de toestemming van de officier van justitie behoeft.

Als de verdachte aansluitend in verzekering wordt gesteld, dient uitgangspunt te blijven dat hij binnen drie dagen en 15 uren, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, ter toetsing van de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming voor de rechter-commissaris wordt geleid. Aansluitende inverzekeringstelling mag er dus niet toe leiden dat de verdachte van een onafhankelijke rechter wordt ‘afgehouden’.

7.2. Verdenking vóór of tijdens aanhouding

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

In de gevallen waarin al vóór of tijdens de aanhouding de verdenking bestaat dat de verdachte zich al dan niet in hetzelfde arrondissement heeft schuldig gemaakt aan meer strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdraagt een aansluitende inverzekeringstelling zich niet met de geest en systematiek van het Wetboek van Strafvordering. In deze situaties moet in overleg en samenwerking tussen de betrokken recherchediensten en, in daartoe aangewezen gevallen, met de betrokken parketten van het Openbaar Ministerie het onderzoek in deze gevallen, zoveel mogelijk gevoegd, binnen de eerste termijn

  • worden afgerond of, als dit niet ten aanzien van alle feiten mogelijk blijkt,

  • in het kader van de bewaring gevorderd voor één of meer van deze feiten, voortgezet worden.

8. Toelating raadslieden tot meer in verzekering gestelde verdachten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Wanneer meerdere verdachten in een zaak dezelfde raadsman hebben, kan zich de in artikel 50 lid 2 Sv bedoelde situatie voordoen waarbij het vrij verkeer tussen raadsman en verdachte ertoe kan leiden dat de verdachte bekend wordt met een omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven. De toenmalige minister van Justitie heeft bij de invoering van het huidige Wetboek van Strafvordering daarover het volgende verklaard:

‘Zijn er in een zaak meerdere verdachten die alle dezelfde raadsman hebben, dan zal dientengevolge het vrije verkeer tussen de raadsman en de verdachten vanzelf strekken om tussen de verklaringen der onderscheidene verdachten tegenstrijdigheden welke tot de opsporing van de waarheid zouden kunnen bijdragen, weg te nemen of te voorkomen.’

Het moet daarom buiten twijfel geacht worden, dat de officier van justitie in de fase van de inverzekeringstelling in dit soort gevallen van de hem in artikel 50 lid 2 Sv gegeven bevoegdheid gebruik kan maken, wanneer het belang van het onderzoek dat eist.

Blijkens artikel 62 lid 2 Sv derogeert het aldaar bepaalde niet aan artikel 50 Sv. De bevoegdheid om de raadsman de toegang tot de in verzekering gestelde verdachte te ontzeggen, komt daarom uitsluitend toe aan de rechter-commissaris tijdens het gerechtelijk vooronderzoek en overigens aan de officier van justitie.

In de opsporingsfase, waartoe de inverzekeringstelling behoort, beschikt de officier van justitie doorgaans nog over weinig of geen informatie over de aard en de toedracht van een zaak en de bijzonderheden die zich bij het opsporingsonderzoek voordoen. Om te kunnen beoordelen of de officier van justitie van de hem in artikel 50 lid 2 Sv gegeven bevoegdheid gebruik zal maken, dient hij wel over zodanige informatie te beschikken. Dat betekent daarom dat de politie in daarvoor in aanmerking komende gevallen, de officier van justitie in de gelegenheid moet stellen van de hier bedoelde bevoegdheid gebruik te maken. De politie heeft in dit opzicht daarom, zij het geen beslissende taak, wel een informatieve taak. In de hier bedoelde fase zal de politie de raadsman naar de officier van justitie moeten verwijzen om van hem de beslissing te vernemen.

Als tijdens de inverzekeringstelling een gerechtelijk vooronderzoek wordt ingesteld, stelt de officier van justitie de rechter-commissaris in kennis van het door hem gegeven bevel.

Naar boven