Verordening PT gebruik verdeelapparatuur bij gewasbeschermingsmiddelen 2009

[Regeling vervallen per 23-03-2013.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 31-12-2008 t/m 22-03-2013

Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw, d.d. 11 november 2008, inhoudende de vaststelling van regels ten aanzien van het gebruik van verdeelapparatuur bij gewasbeschermingsmiddelen (Verordening PT gebruik verdeelapparatuur bij gewasbeschermingsmiddelen 2009)

Het bestuur van het Productschap Tuinbouw,

Gelet op de artikelen 93, 95, 104, eerste en derde lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie, en

gelet op artikel 12 en 13 van het Instellingsbesluit Productschap Tuinbouw,

gehoord de Commissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, d.d. 30 september 2008;

gehoord de Commissie voor hovenierswerkzaamheden, d.d. 2 oktober 2008;

gehoord de Commissie voor boomkwekerijproducten, d.d. 9 oktober 2008;

gehoord de Commissie voor bloemkwekerijproducten, d.d. 13 oktober 2008;

gehoord de Commissie voor groenten en fruit, d.d. 28 oktober 2008.

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

  • 2 Deze verordening verstaat onder:

    a.

    gewasbeschermingsmiddel:

    een gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

    b.

    verdeelapparatuur:

    mechanisch voortbewogen apparatuur voor het verdelen van gewasbeschermingsmiddelen, bestemd voor bovengrondse volveldsbehandelingen in buitenteelten, die een overwegend neerwaartse dan wel een overwegend zijwaartse dan wel een overwegend schuin opwaartse richting van de spuitvloeistof bewerkstelligt

    c.

    lidstaat:

    staat, niet zijnde Nederland, die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Unie

§ 2. Verbodsbepalingen

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

  • 1 Het is de ondernemer verboden bij de toediening van gewasbeschermingsmiddelen op een gewas of op de grond, gebruik te maken van verdeelapparatuur.

  • 2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor:

    • a. verdeelapparatuur die is goedgekeurd door een instantie als bedoeld in artikel 3 en waarvan de ondernemer een geldig keuringsbewijs kan overleggen;

    • b. verdeelapparatuur, in gebruik door een ondernemer ineen lidstaat, die in die lidstaat is gekeurd en die blijkens het ter zake van deze keuring afgegeven schriftelijk bewijs voldoet aan de eisen die die lidstaat stelt aan verdeelapparatuur;

    • c. verdeelapparatuur die niet ouder is dan driejaar, te bewijzen aan de hand van de factuur.

§ 3. De keuringseisen

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

Artikel 3

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

  • 1 Namens het bestuur keurt, dan wel laat de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, bedoelde instantie, verdeelapparatuur keuren op eisen gesteld aan verdeelapparatuur, zoals opgenomen in de bijlage.

  • 2 Het keuringsbewijs wordt door de instantie, namens het productschap, aan de ondernemer afgegeven.

  • 3 De geldigheidsduur van het keuringsbewijs is drie jaren na datum van afgifte daarvan.

§ 4. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

  • 1 Het bestuur kan bij besluit, gehoord de sectorcommissies, vrijstelling verlenen van een of meer bepalingen uit deze verordening en daarbij nadere voorschriften vaststellen.

  • 2 De voorzitter is bevoegd namens het bestuur, bij besluit, gehoord de sectorcommissies, het gestelde in de bijlagen te wijzigen, totdat bij verordening tot wijziging van de betreffende bijlage daarin is voorzien. Alsdan wordt het betreffende besluit geacht te zijn ingetrokken.

  • 3 Een besluit als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt bekend gemaakt in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie, en treedt in werking met ingang van de tweede dag na die bekendmaking, tenzij het betreffende besluit anders bepaalt.

  • 4 Het bestuur kan op schriftelijk verzoek van een ondernemer ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en kan daarbij nadere voorschriften vaststellen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

Het bepaalde bij of krachtens deze verordening, waarbij aan ondernemers verplichtingen worden opgelegd, is mede bindend voor andere natuurlijke en rechtspersonen, voor zover deze handelingen verrichten die bedrijfsmatig in ondernemingen plegen te worden verricht.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

  • 1 Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening kunnen tuchtrechtelijke maatregelen worden gesteld.

  • 2 Het bevoegde tuchtgerecht is het Tuchtgerecht Akkerbouwproductschappen.

  • 3 De tuchtrechtelijke maatregelen die op overtreding van de verordening kunnen worden gesteld, zijn:

    • a. berisping;

    • b. geldboete van ten hoogste € 4.500,=;

    • c. openbaarmaking van de uitspraak op kosten van de betrokkene;

    • d. het onder verscherpte controle stellen van het bedrijf van de betrokkene op zijn kosten voor ten hoogste twee jaren.

Indien de waarde van de goederen, met betrekking tot welke een overtreding is begaan, of de waarde van het wederrechtelijk genoten voordeel dat geheel of gedeeltelijk door middel van de overtreding is verkregen, hoger is dan € 1.135,=, kan een geldboete worden opgelegd van ten hoogste € 11.250,=.

§ 5. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na publicatie in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening PT gebruik verdeelapparatuur bij gewasbeschermingsmiddelen 2009.

Zoetermeer, 11 november 2008

A. Bruggeman

vice-voorzitter

J.M. Gerritsen

secretaris

Bijlage 1. , behorende bij de Verordening PT gebruik verdeelapparatuur bij gewasbeschermingsmiddelen 2009

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

Eisen voor verdeelapparatuur neerwaartse richting (veldspuiten):

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

De verdeelapparatuur wordt afgekeurd als één of meer van de in de groepen a t/m q vermelde onderdelen zich voordoet. Afwezigheid van onderdelen waarvan kan worden aangetoond dat ze al niet aanwezig waren toen de machine nieuw was, is geen reden tot afkeuring. Uitzonderingen hierop zijn de aanwezigheid van een zeef in de tankopening en de uitvoering van de manometer.

  • a. Spuitboom uit- en inklappen; vergrendelen:

    • 1. Het handmatig in- en uitklappen kan niet door één volwassen persoon zonder gebruik van geweld of gereedschap worden uitgevoerd;

    • 2. Het mechanisch of hydraulisch in- en uitklappen vindt niet plaats met een redelijk gelijkmatige snelheid of handmatig ingrijpen is nodig;

    • 3. De vergrendelingen op de spuitboom, inclusief de obstakelbeveiliging, in werkstand en/of transportstand zijn onvoldoende;

    • 4. Slangen worden bij het in- en uitklappen afgeklemd.

  • b. Hoogteverstelling:

    • 1. Een kabel, waarmee de hoogteverstelling plaatsvindt met behulp van een mechanisch of hydraulisch systeem, vertoont rafels of heeft gebroken draden;

    • 2. De hoogteverstelling is niet op de oorspronkelijke manier mogelijk; de oorspronkelijke manier is niet meer vast te stellen en de actuele manier is gevaarlijk voor de bedieningspersoon;

    • 3. De op de gewenste hoogte ingestelde spuitboom verandert bij draaiende motor meer dan plus of minus 2 cm in hoogte.

  • c. Balanscorrectie, pendelconstructie:

    • 1. De balanscorrectie/schuinstelmogelijkheid ten opzichte van het maaiveld werkt niet;

    • 2. De boom kan niet soepel heen en weer bewogen worden in het verticale vlak als gevolg van verbogen, klemmende of stroef glijdende respectievelijk draaiende onderdelen van de pendel- of balansconstructie (slingeren).

  • d. Werking van de obstakelbeveiliging

    • 1. Het boomdeel waarop de obstakelbeveiliging zit kan niet met één hand ontgrendeld worden;

    • 2. De obstakelbeveiliging keert niet volledig in ruststand terug, nadat het einde van het beveiligde boomdeel handmatig in een vloeiende snelle beweging één meter achterwaarts is geduwd en losgelaten.

  • e. Kwaliteit van de constructie

    • 1. De uiteinden van de boom hangen als gevolg van slijtage meer door dan 10 cm;

    • 2. De aandrijving verkeert in zodanige staat dat het goed functioneren van de spuitapparatuur niet gewaarborgd is;

    • 3. In de scharnierconstructie zit als gevolg van overmatige slijtage of breuk veel bewegingsruimte, waardoor de aan elkaar gekoppelde boomdelen onafhankelijk van elkaar ongecontroleerde bewegingen kunnen maken (zwiep).

  • f. Spuitleiding met toebehoren

    • 1. Bij stilstand treedt lekkage op;

    • 2. Slangen zijn geknikt;

    • 3. De spuitleiding, dophouders en doppen zijn niet onbeweeglijk bevestigd; het onderlinge hoogteverschil van de doppen is meer dan 10 cm;

    • 4. Slangklemmen functioneren zo slecht dat een slang kan worden losgetrokken zonder gebruik te maken van gereedschap of zonder eerst een veiligheidsvoorziening te hebben verwijderd;

    • 5. Slangen zijn ingesneden door slangklemmen;

    • 6. Er wordt beschadiging van de wapening van de slangen vastgesteld, onder andere tot uiting komend in opgezwollen slangen.

  • g. Tank

    • 1. De tankinhoud is niet vast te stellen, omdat bijvoorbeeld de markering ontbreekt, het peilglas defect of niet helder is, of het vloeistofniveau niet goed door de tankwand is waar te nemen;

    • 2. Het tankdeksel past qua grootte en vorm niet op de opening en kan niet onbeweeglijk worden vastgezet of kan niet met de hand worden losgemaakt;

    • 3. De ontluchting werkt niet;

    • 4. Het aftappunt is niet goed bruikbaar;

    • 5. Er is in de tankopening geen of een niet in goede staat verkerende vulzeef aanwezig;

    • 6. Via de zuigslang of vul-spoelinrichting kan spuitvloeistof teruglopen.

  • h. Filters

    • 1. In de zuig- en persleiding ontbreekt een filter;

    • 2. De aanwezige filters zijn niet compleet en/of verkeren niet in goede staat.

  • i. De spuitmanometer

    • 1. Het huis van de manometer heeft een diameter die kleiner is dan 63 mm;

    • 2. Schaalindeling:

      • -

        de op de spuit aanwezige doppen hebben een spuitgebied van 1 tot en met 5 bar, maar de schaalindeling in het gebied van 1-5 bar is grover dan 0,2 bar;

      • -

        de op de spuit aanwezige doppen hebben een spuitgebied van 1 tot en met 5 bar respectievelijk van 5 toten met 8 bar, maar de schaalindeling in het gebied van 1 tot en met 5 bar is grover dan 0,2 bar of de schaalindeling in het gebied van 5 tot en met 8 bar is grover dan 1,0 bar respectievelijk de schaalindeling in beide gebieden is grover dan per gebied is toegestaan;

    • 3. Nauwkeurigheid:

      de op de spuit aanwezige doppen hebben een spuitgebied van 1 tot en met 5 bar of van 5 tot en met 8 bar maar de door de spuit-manometer aangegeven drukken in het traject van 1 tot en met 8 bar hebben ten opzichte van de ijkmanometer een afwijking die groter is dan 0,4 bar;

    • 4. Er zijn meerdere spuitmanometers (d.w.z. manometers geplaatst achter het persfilter en/of voorzien van een druksensor) aanwezig maar er wordt niet voldaan aan de eis dat minstens twee spuitmanometers aan de eisen (i 1 t/m 3) voldoen. Voor de digitaal afleesbare spuitmanometer is de afmetingseis niet van toepassing;

    • 5. Een manometer voor de luchtdruk van spuitsystemen met lucht/vloeistofdoppen dient een minimale diameter te hebben van 63 mm, een schaalindeling tussen 0,5 en 2 bar van maximaal 0,1 bar en een maximale afwijking t.o.v. de ijkmanometer van 0,2 bar.

  • j. De flowmeter

    De op de spuit aanwezige flowmeter (doorstroom meter) wijkt méér dan 5 % af van de testdoorstroommeter.

  • k. De pomp/druktest (lektest)

    • 1. Bij het opschroeven van de druk naar 10 bar of de door de fabrikant maximaal toegestane druk in het leidingsysteem met uitzondering van de spuitleiding, treedt lekkage op van olie of spuitvloeistof;

    • 2. De overdrukbeveiliging functioneert niet goed (o.a. geen opvang van vloeistofoverstort);

    • 3. Tijdens het spuiten met de hoogste druk behorende bij het spuitgebied van de te testen spuitdoppen treedt lekkage op aan de spuitleiding;

    • 4. Bij de druktesten zijn de slangen opgezwollen;

    • 5. Spuitdoppen druppen meer dan 2 ml na nadat de spuitkegel na het sluiten van de hoofdkraan 5 seconden is gestopt;

    • 6. Er bevinden zich obstakels in het spuitbeeld.

  • l. De drukregelaar

    • 1. De ingestelde spuitdruk bij gelijkblijvend toerental wordt niet met een nauwkeurigheid van plus of minus 0,2 bar gehandhaafd;

    • 2. Na enkele malen openen en sluiten van de hoofdkraan wordt de ingestelde druk (plus of minus 0,2 bar) niet opnieuw verkregen.

  • m. De roercapaciteit

    • 1. Er is onvoldoende roercapaciteit bij het spuiten met de op de spuit aanwezige doppen met de grootste afgifte en de bij deze doppen behorende hoogste spuitdruk.

      • -

        Bij aanwezigheid van alleen een hydraulische roerinrichting is de roercapaciteit onvoldoende als de voor de roering beschikbare capaciteit van de pomp in 1/min minder is dan 5 % van de nominale tankinhoud.

      • -

        Bij aanwezigheid van een hydraulische roerinrichting plus een injector of een mechanisch roerwerk is de roercapaciteit in 1/min onvoldoende als de beschikbare hydraulische roercapaciteit van de pomp minder is dan 2,5 % van de nominale tankinhoud, gemeten bij uitgeschakelde injector.

      • -

        Bij aanwezigheid van alleen een mechanisch roerwerk is de roercapaciteit in 1/min onvoldoende als op basis van door de opdrachtgever aangeleverde documentatie kan worden vastgesteld dat de waterverplaatsing (1/min) van het mechanische roerwerk kleiner is dan 5 % van de nominale tankinhoud;

    • 2. De werking van de roerinrichting is onvoldoende:

      • -

        het mechanisch- of injectorroerwerk werkt niet

      • -

        bij een hydraulisch-, mechanisch-, of injectorroerwerk is de vloeistof in een halfvolle de tank niet duidelijk in beweging.

  • n. Het verdelingspatroon van de verspoten vloeistof

    • 1. de per 10 cm gemeten hoeveelheid verspoten vloeistof wijkt meer dan plus of min 15% af van het gemiddelde. Van alle op of bij de spuit aanwezige doptypen moet het verdelingspatroon per doptype gecontroleerd worden over de volledige werkbreedte;

    • 2. Kantdoppen zijn, indien aanwezig, niet gemonteerd volgens de instructie of hebben geen juist spuitbeeld.

  • o. Drukaccumulator

    • 1. er is luchtlekkage;

    • 2. de druk van de accumulator kan niet ingesteld worden op de juiste voordruk van de in te stellen spuitdrukken van de aanwezige spuitdoppen. Als de accumulator oorspronkelijk niet instelbaar was, vervalt deze afkeuringsreden;

    • 3. de wijzer van de manometer staat niet stil.

  • p. Fustreiniger (indien aanwezig)

    • 1. De fustreiniger is beschadigd of niet compleet (zakkenspoelframe);

    • 2. De spoelkop is verstopt.

  • q. Bedieningsorganen

    Tijdens de uitvoering van de keuring is geconstateerd dat de bedieningsorganen van meet-, schakel- en drukinstellingen niet soepel of niet goed functioneren.

Bijlage 2. , behorende bij de Verordening PT gebruik verdeelapparatuur bij gewasbeschermingsmiddelen 2009

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

Eisen voor verdeelapparatuur die een overwegend zijwaartse of schuin opwaartse richting bewerkstelligt (boomgaardspuiten)

[Regeling vervallen per 23-03-2013]

De boomgaardspuit wordt afgekeurd omdat de uitvoering of werking van één of meer van de in de groepen a tot en met n vermelde onderdelen zich voordoet. Afwezigheid van onderdelen waarvan kan worden aangetoond dat ze al niet aanwezig waren toen de machine nieuw was, is geen reden tot afkeuring. Uitzondering hierop is de aanwezigheid van een zeef in de tankopening en de uitvoering van de manometer.

  • a. De bedieningsorganen

    • Functioneren niet, niet goed of niet soepel.

  • b. De controle van de verstelmogelijkheden

    • 1. De aanwezige verstelmogelijkheden zijn niet goed bruikbaar (zitten vast of zijn defect) respectievelijk kunnen niet in een reproduceerbare stand worden vastgezet.

    • 2. De op de gewenste hoogte ingestelde spuitdop(pen) veranderen van positie ten opzichte van het maaiveld of in stand ten opzichte van de bomen, respectievelijk de stand van de spuitdoppen (links en rechts) is niet symmetrisch.

    • 3. Bij draaiende motor is de hoogteverandering meer dan plus of minus 2 cm, tenzij de oorzaak bij de trekker ligt.

    • 4. De afstand van de linker respectievelijk rechter onderste spuitdop tot het maaiveld heeft een verschil van meer dan 2 cm.

  • c. De slangen, leidingen, klemmen, dophouders, doppen

    • 1. Er is tijdens het onder druk staan van het systeem lekkage van spuitvloeistof of olie.

    • 2. Nadruppelen van doppen nadat de vloeistofstroom is afgesloten wordt als lekkage beschouwd.

    • 3. Slangen zijn geknikt.

    • 4. Er wordt beschadiging van de wapening van de slangen vastgesteld.

    • 5. De spuitleiding, dophouders en doppen zijn niet onbeweeglijk bevestigd.

    • 6. Slangklemmen functioneren zo slecht dat een slang kan worden losgetrokken zonder gebruik te maken van gereedschap of zonder eerst een veiligheidsvoorziening te hebben verwijderd.

    • 7. Slangen zijn ingesneden door slangklemmen.

  • d. De tank

    • 1. Het tankdeksel past qua grootte en vorm niet op de opening en kan niet onbeweeglijk worden vastgezet of kan niet met de hand worden losgemaakt.

    • 2. De beluchting werkt niet.

    • 3. Het aftappunt is niet goed bruikbaar.

    • 4. De tankinhoud is niet vast te stellen.

    • 5. Er is niet een in goede staat verkerende vulzeef aanwezig.

    • 6. Via de zuigslang of vul-spoelinrichting kan spuitvloeistof teruglopen.

  • e. De ventilator(-en)

    • 1. De ventilatorbladen zijn vervuild, verbogen of anderszins beschadigd. De ventilatorbladen staan niet in dezelfde stand. De ventilator is niet in balans.

    • 2. De afscherming van de ventilator ontbreekt, zit niet goed bevestigd of heeft zodanige openingen dat risico voor persoonlijk letsel aanwezig is.

    • 3. De aandrijving vertoont technische gebreken (breuk, slip, e.d.).

    • 4. Geleideplaten zijn vervuild, verbogen of anderszins beschadigd.

  • f. De filters

    • In de zuig- en persleiding ontbreekt een filter respectievelijk de aanwezige filters zijn niet in goede staat.

  • g. De spuitmanometer

    • 1. Het huis van de manometer heeft een diameter die kleiner is dan 60 mm.

    • 2. De schaalindeling is in het bereik van 5 - 15 bar grover dan 1,0 bar.

      Spuit met luchtverneveling: De schaalindeling is in het bereik van 1- 8 bar grover dan 1,0 bar.

    • 3. De schaalhoek over het bereik van o -15 bar, resp. o - 8 bar, is minder dan 135.

    • 4. De door de spuitmanometer aangegeven drukken, in het gebied van 5 - 15 bar, respectievelijk 1- 8 bar, wijken meer dan 1,0 bar af van de ijkmanometer-waarden.

    • 5. Er zijn meerdere spuitmanometers (d.w.z. manometers geplaatst achter het persfilter en voorzien van een druksensor) aanwezig, maar er wordt niet voldaan aan de eis dat ten minste twee spuitmanometers aan de eisen (zie onderdeel f, onder 1. tot en met 4) voldoen). Voor de digitaal afleesbare spuitmanometer is de afmetingseis niet van toepassing.

  • h. De flowmeter

    • De op de spuit aanwezige flowmeter (doorstroommeter) wijkt meer dan 5 % af van de testdoorstroommeter.

  • i. De pomp-/druktest

    • 1. Er treedt lekkage op, als de druk verhoogd wordt tot de door de fabrikant maximaal toegestane druk of 20 bar.

    • 2. De overdrukbeveiliging functioneert niet goed.

    • 3. De pompcapaciteit voldoet niet aan de volgende eisen:

      • -

        bij aanwezigheid van alleen een hydraulische roerinrichting is de beschikbare overcapaciteit van de pomp in 1/min meer dan 5% van de nominale tankinhoud, of

      • -

        bij aanwezigheid van een hydraulische roerinrichting plus een injector of een mechanisch roerwerk is de beschikbare overcapaciteit van de pomp per minuut meer dan 2,5% van de nominale tankinhoud.

  • j. De drukregelaar

    • 1. De ingestelde spuitdruk bij gelijkblijvend toerental wordt niet met een nauwkeurigheid van plus of minus 1 bar gehandhaafd.

    • 2. Na enkele malen openen en sluiten van de hoofdkraan wordt de ingestelde druk (plus of minus 1 bar) niet opnieuw verkregen.

  • k. De roering

    • De werking van de roerinrichting is onvoldoende als de vloeistof in de tank niet duidelijk in beweging is.

  • l. De dopafgifte test

    • 1. De afgifte per dop wijkt meer af dan plus of minus 10% van de gemiddelde waarde van gelijk gecodeerde doppen. Doppen die anders gecodeerd zijn worden derhalve apart gemeten.

    • 2. De in de doppentabel vermelde waarde valt buiten het onder punt 1 genoemde ± 10 % gebied. 3. Doppen van apparatuur die een overwegend schuin opwaartse richting bewerkstelligen moeten afzonderlijk verstelbaar en afsluitbaar zijn.

    • 3. Doppen van apparatuur die een overwegend schuin opwaartse richting bewerkstelligen moeten afzonderlijk verstelbaar en afsluitbaar zijn.

  • m. De spuitmasttest

    • 1. Er hangen obstakels in het spuitbeeld.

    • 2. Verdelingspatroon voor boomgaardspuiten voldoet niet aan de volgende eisen:

      • -

        het verdelingspatroon moet zodanig kunnen worden ingesteld dat het spuitbeeld ongeveer symmetrisch is. De vloeistofniveaus in de corresponderende maatbekers van de metingen links en rechts van de machine mogen niet meer dan 20 % van elkaar verschillen. De beoordeling: visueel,

      • -

        het verdelingspatroon moet blijven binnen een verticale lijn die aan het spuitbeeld raakt op een hoogte van minder dan 2 meter boven de grond. De beoordeling: visueel,

      • -

        maximaal 5% van de uitgebrachte spuitvloeistof mag tussen spuit en stam op de bodem komen. De beoordeling: visueel,

      • -

        maximaal 5% van de uitgebrachte spuitvloeistof mag boven de "boom" verspoten worden. De beoordeling: visueel.

    • 3. In afwijking van het in dit onderdeel onder 2 gestelde, geldt, voor verdeelapparatuur welke een overwegend schuin opwaartse richting van de spuitvloeistof bewerkstelligt:

      Verdelingspatroon voor boomgaardspuiten (die een schuin opwaartse spuitrichting bewerkstelligen) voldoet niet aan de volgende eisen:

      • -

        het verdelingspatroon moet zodanig worden ingesteld dat het spuitbeeld ongeveer symmetrisch is. De beoordeling: visueel,

      • -

        het verdelingspatroon moet zodanig zijn dat er een gesloten spuitbeeld kan worden gevormd. De beoordeling: visueel,

      • -

        maximaal 5% van de uitgebrachte spuitvloeistof mag tussen spuit en stam op de bodem komen. De beoordeling: visueel,

      • -

        maximaal 5% van de uitgebrachte spuitvloeistof mag boven de "boom" verspoten worden. De beoordeling: visueel.

  • n. De drukaccumulator

    • 1. Er is luchtlekkage.

    • 2. De voordruk van de accumulator kan niet ingesteld worden op ongeveer 0,6 deel van de in te stellen spuitdrukken van de aanwezige spuitdoppen. Als de voordruk van de accumulator oorspronkelijk niet instelbaar was, vervalt deze reden tot afkeuren.

    • 3. De wijzer van de manometer staat niet stil.

Naar boven