Waterwet

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2021 en zichtdatum 16-05-2024.
Geldend van 01-07-2021 t/m 30-06-2023

Wet van 29 januari 2009, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de overheid zich bij de zorg voor de bewoonbaarheid van het land alsmede de bescherming en verbetering van het milieu, waar die zorg gestalte krijgt in het waterbeheer, voor grote opgaven gesteld ziet, en dat het met het oog op een doeltreffende en doelmatige aanpak van het waterbeheer wenselijk is om het wettelijke instrumentarium te stroomlijnen en te moderniseren en daarbij het integraal beheer van watersystemen centraal te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

    • beheer: overheidszorg met betrekking tot een of meer afzonderlijke watersystemen of onderdelen daarvan, gericht op de in artikel 2.1 genoemde doelstellingen;

    • beheerder: bevoegd bestuursorgaan van het overheidslichaam dat belast is met beheer;

    • bergingsgebied: krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

    • beschermingszone: aan een waterstaatswerkgrenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;

    • bevoegd gezag: tot verlening van een watervergunning bevoegd bestuursorgaan, in voorkomend geval met toepassing van artikel 6.17;

    • buitenwater: water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de waterstand direct invloed ondergaat bij hoge stormvloed, bij hoog opperwater van een van de grote rivieren, bij hoog water van het IJsselmeer of het Markermeer, dan wel bij een combinatie daarvan, alsmede het Volkerak-Zoommeer, het Grevelingenmeer, het getijdedeel van de Hollandsche IJssel en de Veluwerandmeren;

    • deltafonds: fonds, bedoeld in artikel 7.22a;

    • deltaprogramma: programma, bedoeld in artikel 4.9;

    • dijktraject: gedeelte van een primaire waterkering dat afzonderlijk genormeerd is;

    • faalkans: kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject waardoor de hydraulische belasting op een achterliggend dijktraject substantieel wordt verhoogd;

    • grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;

    • grondwaterlichaam: samenhangende grondwatermassa;

    • infiltreren van water: in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

    • kaderrichtlijn water: richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327);

    • legger: legger als bedoeld in artikel 5.1;

    • onttrekken van grondwater: onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

    • onttrekkingsinrichting: inrichting of werk, bestemd voor het onttrekken van grondwater;

    • Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

    • Onze Ministers: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat tezamen met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, ieder voor zover het aangelegenheden betreft die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren;

    • openbaar vuilwaterriool: voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

    • oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

    • overstromingskans: kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade;

    • primaire waterkering: waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming door buitenwater;

    • regionale wateren: watersystemen of onderdelen daarvan die niet in beheer zijn bij het Rijk;

    • rijkswateren: watersystemen of onderdelen daarvan die in beheer zijn bij het Rijk;

    • stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater;

    • stroomgebiedbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 13 van de kaderrichtlijn water;

    • stroomgebieddistrict: gebied als bedoeld in artikel 2, onderdeel 15, van de kaderrichtlijn water;

    • VN-Zeerechtverdrag: het op 10 december 1982 te Montego-Bay totstandgekomen Verdrag inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83);

    • waterbeheer: de overheidszorg die is gericht op de in artikel 2.1 genoemde doelstellingen;

    • waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;

    • watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

    • watervergunning: vergunning als bedoeld in de artikelen 6.2, 6.3, 6.4, 6.5, 6.13, 6.18 of 6.19;

    • zee: mariene wateren, met uitzondering van de binnenwateren van staten, met inbegrip van de zeebodem en ondergrond daarvan;

    • zuiveringtechnisch werk: werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, dan wel een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater.

  • 2 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden onttrekkingsinrichtingen die een samenhangend geheel vormen, als één onttrekkingsinrichting aangemerkt.

  • 3 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen ten aanzien van de zee wordt onder oppervlaktewaterlichaam mede begrepen de ondergrond van de zeebodem.

§ 2. Geografische bepalingen

Artikel 1.2

  • 1 Voor de toepassing van het begrip stroomgebieddistrict in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt het Nederlandse grondgebied ingedeeld in de op Nederlands grondgebied gelegen delen van de stroomgebieddistricten Eems, Maas, Rijn en Schelde. Onder het Nederlandse grondgebied wordt in dit artikel en de daarop berustende bepalingen mede verstaan de territoriale zee, voor zover die is gelegen aan de landzijde van de lijn waarvan elk punt zich bevindt op een afstand van een internationale zeemijl, gemeten zeewaarts vanaf de laagwaterlijn, bedoeld in artikel 1 van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee of de basislijn, bedoeld in artikel 2 van die wet.

  • 2 De onderlinge grenzen van de Nederlandse delen van de stroomgebieddistricten worden vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Daarbij wordt tevens voorzien in de toedeling van de grondwaterlichamen aan de stroomgebieddistricten.

  • 3 Bij de voorbereiding van de maatregel horen Onze Ministers gedeputeerde staten van de betrokken provincies en de beheerders alsmede de bevoegde autoriteiten van de andere staten in het stroomgebieddistrict.

Artikel 1.3

  • 1 De primaire waterkeringen en de dijktrajecten worden aangegeven op de landkaarten in bijlage I.

  • 2 Een dijktraject wordt aan twee zijden begrensd door een lijn loodrecht op het dijktraject door een punt waarvan de rijksdriehoekscoördinaten zijn opgenomen in bijlage IA.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde bijlage kan worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur. Bij de voorbereiding van de maatregel worden gedeputeerde staten en beheerders die bevoegd zijn voor de betreffende primaire waterkeringen gehoord.

  • 4 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het derde lid treedt niet eerder in werking dan drie maanden na de datum waarop deze aan beide Kamers der Staten-Generaal is toegezonden.

Artikel 1.4

Deze wet is mede van toepassing in de Nederlandse exclusieve economische zone.

Hoofdstuk 2. Doelstellingen en normen

§ 1. Doelstellingen

Artikel 2.1

  • 1 De toepassing van deze wet is gericht op:

    • a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

    • b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

    • c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2 De toepassing van deze wet is mede gericht op andere doelstellingen dan genoemd in het eerste lid, voor zover dat elders in deze wet is bepaald.

§ 2. Normen waterkering

Artikel 2.2

  • 1 In de bij deze wet behorende bijlage II wordt voor elk dijktraject, met uitzondering van dijktraject 16-5, vermeld in bijlage I, een signaleringswaarde vastgesteld.

    De signaleringswaarde is voor:

    • a. een dijktraject, niet zijnde een dijktraject als bedoeld in onderdeel b, de overstromingskans per jaar waarvan overschrijding op grond van artikel 2.12, vijfde lid, wordt gemeld aan Onze Minister;

    • b. de dijktrajecten 201, 204a, 204b, 206, 208 tot en met 212, 214 tot en met 219 en 222 tot en met 225, vermeld in bijlage I, de faalkans per jaar waarvan overschrijding op grond van artikel 2.12, vijfde lid, wordt gemeld aan Onze Minister.

  • 2 In de bij deze wet behorende bijlage III wordt voor elk dijktraject een ondergrens vastgesteld.

    De ondergrens is voor:

    • a. een dijktraject als bedoeld in het eerste lid, tweede zin, onderdeel a, de overstromingskans per jaar waarop het dijktraject ten minste berekend moet zijn;

    • b. een dijktraject, genoemd in het eerste lid, tweede zin, onderdeel b, de faalkans per jaar waarop het dijktraject ten minste berekend moet zijn;

    • c. dijktraject 16-5, vermeld in bijlage I, indien dit hydraulische belasting ondervindt door het overstromen van het door een voorliggend dijktraject beschermde gebied, de overstromingskans waarop het dijktraject dan ten minste berekend moet zijn.

  • 3 Onverminderd het tweede lid vermeldt bijlage III voor:

    • a. een dijktraject dat een toename van hydraulische belasting kan ondervinden ten gevolge van een maatregel gericht op het vergroten van de afvoer- of bergingscapaciteit van een watersysteem, de overstromingskans waarop het dijktraject ten minste berekend moet zijn, indien een zodanige toename optreedt;

    • b. de dijktrajecten 208 tot en met 210 en 225 de kans op niet-sluiten waaraan de stormvloedkering ten minste moet voldoen, indien deze gesloten moet worden.

Artikel 2.3

  • 1 Ten behoeve van de beoordeling van de veiligheid van een dijktraject worden bij ministeriële regeling regels gesteld voor het bepalen van de hydraulische belasting en de sterkte.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling wordt telkens voor maximaal twaalf jaren vastgesteld. Bij de voorbereiding van de regeling worden de besturen van de waterschappen gehoord.

Artikel 2.4

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur, gedeputeerde staten gehoord, of provinciale verordening wordt voor daarbij aan te wijzen andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk, onderscheidenlijk een andere beheerder, een veiligheidsnorm vastgesteld.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de veiligheidsnorm voor andere dan primaire waterkeringen die ingevolge artikel 1.3, eerste lid, zoals dat luidde op 31 december 2016, werden aangemerkt als primaire waterkeringen, voor 1 januari 2019 vastgesteld. Tot die vaststelling moeten de desbetreffende keringen ten minste gelijke veiligheid bieden als het geval was op 1 januari 2017.

Artikel 2.5

Bij ministeriële regeling, gedeputeerde staten gehoord, dan wel bij of krachtens provinciale verordening wordt ten aanzien van daarbij aan te wijzen andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk, onderscheidenlijk een andere beheerder, voor daarbij aan te geven plaatsen vastgesteld welke relatie tussen waterstanden en overschrijdingskansen daarvan uitgangspunt is bij de bepaling van het waterkerend vermogen daarvan. Bij die vaststelling kunnen tevens waarden worden vastgesteld van andere zodanige factoren.

Artikel 2.6

Onze Minister draagt zorg voor de totstandkoming en verkrijgbaarstelling van technische leidraden voor het ontwerp, het beheer en het onderhoud van primaire waterkeringen. Deze leidraden strekken de beheerders tot aanbeveling.

Artikel 2.7

  • 1 Landwaartse verplaatsing van de kustlijn wordt van rijkswege voorkomen of tegengegaan, voor zover dat naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is vanwege de ingevolge deze wet te handhaven normen voor dijktrajecten.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde kustlijn wordt aangegeven op een door Onze Minister kosteloos verkrijgbaar gestelde kaart die telkens na zes jaren wordt herzien. Van de verkrijgbaarstelling wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

§ 3. Normen waterkwantiteit, waterkwaliteit en functievervulling

Artikel 2.8

Bij provinciale verordening worden, met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, normen gesteld met betrekking tot de gemiddelde kans per jaar op overstroming van daarbij aan te wijzen gebieden.

Artikel 2.9

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt de rangorde van maatschappelijke en ecologische behoeften vastgesteld, die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater.

  • 2 Bij of krachtens de maatregel en, in de gevallen bij die maatregel bepaald, provinciale verordening kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde rangorde. Deze regels kunnen mede voorzien in de overeenkomstige toepassing van de rangorde op het beschikbare grondwater.

Artikel 2.10

Normen voor de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen worden vastgesteld krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, in overeenstemming met het stelsel van milieudoelstellingen, opgenomen in artikel 4 van de kaderrichtlijn water.

Artikel 2.11

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor rijkswateren en, met het oog op internationale verplichtingen of bovenregionale belangen, voor regionale wateren normen worden vastgesteld voor de overeenkomstig hoofdstuk 4 aan watersystemen toe te kennen functies. Voor regionale wateren kunnen zodanige normen voorts worden gesteld bij of krachtens provinciale verordening.

§ 4. Meten en beoordelen

Artikel 2.12

  • 1 Iedere twaalf jaren brengt de beheerder verslag uit aan Onze Minister over de algemene waterstaatkundige toestand van de primaire waterkering.

  • 2 Iedere twaalf jaren brengt de beheerder van het buitenwater, zijnde de grote rivieren, verslag uit aan Onze Minister over de mate waarin voldaan wordt aan de voor deze wateren opgestelde legger, mede in het licht van de regels voor het bepalen van de hydraulische belasting en de sterkte, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid.

  • 3 Onze Minister brengt telkens over de in het eerste en tweede lid genoemde periode verslag uit aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

  • 4 Het in het eerste lid bedoelde verslag bevat een beoordeling van de veiligheid. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de voor een dijktraject in bijlage II en III vastgestelde norm of normen, de ingevolge artikel 2.3, eerste lid, vastgestelde regels voor het bepalen van de hydraulische belasting en de sterkte, de in artikel 2.6, eerste lid, bedoelde technische leidraden en de legger. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de beoordeling. Bij de voorbereiding van de regeling worden de besturen van de waterschappen gehoord.

  • 5 Overschrijding van een in bijlage II vastgestelde norm wordt door de beheerder aan Onze Minister gemeld in het in het eerste lid bedoelde verslag.

  • 6 Indien de beoordeling van de veiligheid, bedoeld in het vierde lid, daartoe aanleiding geeft, bevat het in het eerste lid bedoelde verslag een omschrijving van de voorzieningen die op een daarbij aan te geven termijn nodig worden geacht.

  • 7 De eerstvolgende toezending van een verslag als bedoeld in het derde lid vindt plaats voor 1 januari 2024.

Artikel 2.13

  • 1 Onze Minister zendt elke twaalf jaar aan de beide Kamers der Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de in bijlagen II en III aangegeven normen voor dijktrajecten.

  • 2 De eerstvolgende toezending van een verslag als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 1 januari 2037.

Artikel 2.14

Onverminderd artikel 2.12 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij of krachtens provinciale verordening, regels worden gesteld ten aanzien van het periodiek door de beheerder meten van daarbij aan te geven grootheden en het aan de hand van de meetresultaten beoordelen van de mate van verwezenlijking van de normen, bedoeld in de paragrafen 2 en 3, voor zover het betreft normen die van rijkswege, onderscheidenlijk op provinciaal niveau, zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 3. Organisatie van het waterbeheer

§ 1. Toedeling beheer en zorgplichten

Artikel 3.1

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de watersystemen aangewezen die volledig dan wel met uitzondering van daarbij aangewezen onderdelen bij het Rijk in beheer zijn.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt voor de onder de aanwijzing vallende oppervlaktewaterlichamen tevens de begrenzing vastgesteld. Daarbij wordt voor de begrenzing van de oppervlaktewaterlichamen van de rivieren de buitenkruinlijn van de primaire waterkering voor zover die primaire waterkering is aangegeven op de kaarten die als bijlage I bij deze wet behoren, dan wel, waar deze ontbreekt, de daarbij vast te stellen lijn van de hoogwaterkerende gronden, als richtlijn gehanteerd.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen gronden binnen een oppervlaktewaterlichaam worden aangewezen als drogere oevergebieden als bedoeld in de begripsomschrijving van oppervlaktewaterlichaam in artikel 1.1.

  • 4 De voordracht voor de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan nadat gedeputeerde staten van alle provincies alsmede alle waterschapsbesturen zijn geraadpleegd over de inhoud daarvan.

  • 5 De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur houdende wijziging van de in het eerste lid bedoelde aanwijzing kan slechts worden gedaan indien over een daarin besloten liggende overdracht dan wel overneming van het beheer door Onze Minister overeenstemming is bereikt met de betrokken andere beheerder en gedeputeerde staten.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen niet tot het Rijk behorende overheidslichamen worden aangewezen die geheel of gedeeltelijk zijn belast met het beheer van daarbij aangewezen rijkswateren. De aanwijzing gebeurt in overeenstemming met het desbetreffende bestuursorgaan.

Artikel 3.2

  • 2 Voor zover bij provinciale verordening andere lichamen dan waterschappen worden belast met beheer, zijn de artikelen 4.6, 5.1, 7.2, 8.1 en 8.3 van deze wet niet van toepassing voor de betrokken beheerders en, indien het provincies en gemeenten betreft, evenmin artikel 5.29, behoudens voor zover dat artikel bij of krachtens die verordening van toepassing wordt verklaard voor daarbij aan te wijzen waterstaatswerken, in verband met de bijzondere betekenis van die waterstaatswerken.

Artikel 3.2a

Het waterschap draagt zo goed mogelijk zorg voor het voorkomen van schade aan waterstaatswerken veroorzaakt door muskus- en beverratten.

Artikel 3.3

  • 1 In het belang van het tijdig nemen van maatregelen bij hoog water dat gevaar voor een tot directe kering van het buitenwater bestemde primaire waterkering kan opleveren, draagt Onze Minister er zorg voor dat:

    • a. informatie beschikbaar is over de verwachte afwijkingen van de daartoe door Onze Minister gepubliceerde hoogwaterstanden;

    • b. waarschuwingen en verdere inlichtingen worden verschaft aan de beheerders van primaire waterkeringen en colleges van gedeputeerde staten die het betreft, zodra te verwachten is dat bij hoge stormvloed, hoog opperwater van een van de grote rivieren, hoog water van het IJsselmeer of het Markermeer of, ten gevolge van een combinatie daarvan, de hoogwaterstand het alarmeringspeil overschrijdt.

  • 2 Alarmeringspeilen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden door Onze Minister telkens voor zes jaren vastgesteld bij in de Staatscourant bekend te maken besluit.

Artikel 3.4

  • 1 Zuivering van stedelijk afvalwater gebracht in een openbaar vuilwaterriool geschiedt in een daartoe bestemde inrichting onder de zorg van een waterschap. Een zodanige inrichting kan worden geëxploiteerd door het waterschap zelf dan wel door een rechtspersoon die door het bestuur van het waterschap met die zuivering is belast.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen het bestuur van het betrokken waterschap en de raad van een betrokken gemeente op voorstel van één van beide partijen besluiten, dat de zuivering van daarbij aangewezen stedelijk afvalwater in die gemeente, vanaf een daarbij te bepalen tijdstip, geschiedt in een daartoe bestemde inrichting onder de zorg van die gemeente. Een besluit als bedoeld in de vorige volzin kan slechts worden genomen op grond dat zulks aantoonbaar doelmatiger is voor de zuivering van stedelijk afvalwater.

  • 3 Het bestuur van het waterschap en de raad van de betrokken gemeente beslissen op een voorstel als bedoeld in het tweede lid, binnen één jaar na de dag waarop het door de raad van de betrokken gemeente dan wel door het bestuur van het waterschap is ontvangen. Bij gebreke van overeenstemming binnen die termijn beslissen, de beide partijen gehoord, gedeputeerde staten.

Artikel 3.5

  • 1 De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders dragen zorg voor een doelmatige inzameling van het afvloeiend hemelwater, voor zover van degene die zich daarvan ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, redelijkerwijs niet kan worden gevergd het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater te brengen.

  • 2 De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders dragen tevens zorg voor een doelmatige verwerking van het ingezamelde hemelwater. Onder het verwerken van hemelwater kunnen in ieder geval de volgende maatregelen worden begrepen: de berging, het transport, de nuttige toepassing, het, al dan niet na zuivering, terugbrengen op of in de bodem of in het oppervlaktewater van ingezameld hemelwater, en het afvoeren naar een zuiveringtechnisch werk.

Artikel 3.6

  • 1 De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders dragen zorg voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de beheerder of de provincie behoort.

  • 2 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, omvatten mede de verwerking van het ingezamelde grondwater, waaronder in ieder geval worden begrepen de berging, het transport, de nuttige toepassing en het, al dan niet na zuivering, op of in de bodem of in het oppervlaktewater brengen van ingezameld grondwater, en het afvoeren naar een zuiveringtechnisch werk.

§ 1a. De deltacommissaris

Artikel 3.6a

  • 1 Er is een rechtstreeks onder Onze Minister ressorterende regeringscommissaris voor het deltaprogramma. Deze draagt de titel «deltacommissaris».

  • 2 De deltacommissaris wordt aangewezen bij koninklijk besluit, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad.

  • 3 De deltacommissaris wordt aangewezen voor een periode van ten hoogste zeven jaren en kan nog een maal aangewezen worden voor een periode van ten hoogste zeven jaren. De aanwijzing eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van deltacommissaris geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.

Artikel 3.6b

De deltacommissaris bevordert de totstandkoming en uitvoering van het deltaprogramma. Daartoe:

  • doet hij jaarlijks een voorstel voor het deltaprogramma en legt dit voor aan Onze Ministers;

  • bevordert hij overleg met betrokken bestuursorganen, bedrijven en maatschappelijke organisaties;

  • bewaakt hij de voortgang van de uitvoering van het deltaprogramma en rapporteert en adviseert daarover aan Onze Ministers.

Artikel 3.6c

De deltacommissaris verkrijgt ten behoeve van de totstandkoming en de uitvoering van het deltaprogramma desgevraagd van Onze Ministers de gegevens die aan hen bij of krachtens de wet dienen te worden verschaft.

Artikel 3.6d

  • 1 Ter uitvoering van artikel 3.6b voert de deltacommissaris regelmatig overleg met betrokken bestuursorganen van provincies, waterschappen en gemeenten.

  • 2 Aan het overleg kunnen, op uitnodiging, ook andere betrokken bestuursorganen deelnemen.

  • 3 In het overleg worden in ieder geval besproken de voortgang van de uitvoering van het deltaprogramma en voorstellen voor maatregelen en voorzieningen in het kader van het deltaprogramma.

Artikel 3.6e

De deltacommissaris is op het terrein van waterbeheer, natuur, milieu of ruimtelijke kwaliteit niet werkzaam in een andere publiek-bestuurlijke of ambtelijke functie of in de private sector.

§ 2. Interbestuurlijke samenwerking

Artikel 3.7

  • 1 Beheerders van binnen hetzelfde stroomgebieddistrict gelegen watersystemen stellen, voor zover nodig met het oog op een samenhangend en doelmatig waterbeheer, waterakkoorden vast waarin zij de hun beheersgebied overstijgende aspecten van het beheer ten opzichte van elkaar regelen.

  • 2 Beheerders kunnen een ander openbaar gezag uitnodigen aan het waterakkoord deel te nemen, indien dat gezag een waterstaatkundige taak vervult die niet door hen wordt vervuld.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of, ten aanzien van waterakkoorden die uitsluitend betrekking hebben op regionale wateren, provinciale verordening kunnen nadere regels met betrekking tot waterakkoorden worden gesteld.

Artikel 3.8

Waterschappen en gemeenten dragen zorg voor de met het oog op een doelmatig en samenhangend waterbeheer benodigde afstemming van taken en bevoegdheden waaronder het zelfstandige beheer van inname, inzameling en zuivering van afvalwater.

§ 3. Toezicht door hoger gezag

Artikel 3.10

  • 1 Bij of krachtens provinciale verordening kunnen met het oog op een samenhangend en doelmatig regionaal waterbeheer regels worden gesteld omtrent de door besturen van waterschappen te verstrekken informatie.

  • 2 Indien internationale verplichtingen of bovenregionale belangen dat noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de door besturen van provincies, waterschappen of gemeenten met betrekking tot het waterbeheer te verstrekken informatie.

Artikel 3.11

  • 1 Bij of krachtens provinciale verordening kunnen met het oog op een samenhangend en doelmatig regionaal waterbeheer regels worden gesteld met betrekking tot de voorbereiding, vaststelling, wijziging en inhoud van door besturen van waterschappen vast te stellen plannen, besluiten of waterakkoorden als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid.

  • 2 Indien internationale verplichtingen of bovenregionale belangen dat noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de voorbereiding, vaststelling, wijziging en inhoud van door besturen van provincies of waterschappen in het kader van het waterbeheer vast te stellen plannen, besluiten of waterakkoorden als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid.

Artikel 3.12

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen, indien een samenhangend en doelmatig regionaal waterbeheer dat vordert, het bestuur van een waterschap een aanwijzing geven omtrent de uitoefening van bevoegdheden of de uitvoering van taken. Indien het een waterschap betreft waarvan het gebied in twee of meer provincies is gelegen, wordt de aanwijzing gegeven door gedeputeerde staten van de provincie of provincies waaraan het toezicht op het waterschap is opgedragen.

  • 2 Bij de aanwijzing wordt een termijn gesteld waarbinnen uitvoering wordt gegeven aan de aanwijzing.

  • 3 Een aanwijzing wordt niet gegeven dan nadat het bestuur van het waterschap in de gelegenheid is gesteld van zijn gevoelen omtrent het voornemen tot het geven van de aanwijzing te doen blijken, tenzij spoedeisende omstandigheden zich daartegen verzetten.

  • 4 Wanneer het bestuur van een waterschap niet, niet tijdig of niet naar behoren gevolg geeft aan de aanwijzing, zijn gedeputeerde staten bevoegd daarin namens dat bestuur en ten laste van dat waterschap te voorzien. Indien gedeputeerde staten gebruikmaken van deze bevoegdheid, melden zij dit onverwijld aan Onze Minister.

Artikel 3.13

  • 1 Onze Minister kan, indien internationale verplichtingen of bovenregionale belangen dat noodzakelijk maken, gedeputeerde staten of het bestuur van een waterschap een aanwijzing geven omtrent de uitoefening van bevoegdheden of de uitvoering van taken in het kader van het waterbeheer. Artikel 3.12, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Een aanwijzing wordt niet gegeven dan nadat het betrokken bestuursorgaan en, indien de aanwijzing is gericht tot het bestuur van een waterschap, gedeputeerde staten van de provincie of provincies waaraan het toezicht op dat waterschap is opgedragen, in de gelegenheid zijn gesteld van hun gevoelen omtrent het voornemen tot het geven van de aanwijzing te doen blijken, tenzij spoedeisende omstandigheden zich daartegen verzetten.

  • 3 Wanneer het bestuur van een waterschap een krachtens het eerste lid gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt dan wel een krachtens het eerste lid gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht of anderszins een krachtens het eerste lid gevorderd resultaat niet, niet tijdig of niet naar behoren tot stand brengt, besluit Onze Minister daarin te voorzien ten laste van het waterschap. De artikelen 121, tweede en vierde lid, 121a tot en met 121e van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.14

  • 1 Onze Minister ziet toe op een evenwichtige onderlinge verdeling van de kosten omtrent hoogwaterbescherming voor waterschappen.

  • 2 Onze Minister informeert beide Kamers der Staten-Generaal van een voorgenomen wijziging in de verdeling van de kosten, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 4. Plannen

§ 1. Het nationale waterplan

Artikel 4.1

  • 1 Onze Ministers leggen in een nationaal waterplan de hoofdlijnen vast van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. Het plan is voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2 De hoofdlijnen omvatten in ieder geval:

    • a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;

    • b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;

    • c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;

    • d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.

  • 3 In het plan worden voorts opgenomen:

    • a. de stroomgebiedbeheerplannen voor de stroomgebieddistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems, voor zover die betrekking hebben of mede betrekking hebben op het Nederlandse grondgebied;

    • b. het Noordzeebeleid;

    • c. de functies van de rijkswateren.

Artikel 4.2

Onze Ministers zenden het vastgestelde nationale waterplan aan de Staten-Generaal.

Artikel 4.3

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de voorbereiding, inrichting en inhoud van het nationale waterplan, met inbegrip van de stroomgebiedbeheerplannen voor de stroomgebieddistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems, voor zover die betrekking hebben of mede betrekking hebben op het Nederlandse grondgebied. Deze regels voorzien in elk geval in:

    • a. de wijze waarop het ontwerp van het plan in gemeenschappelijk overleg met vertegenwoordigers uit de kring van de besturen van alle provincies, waterschappen en gemeenten wordt voorbereid;

    • b. raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de andere staten in de stroomgebieddistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems;

    • c. met betrekking tot het Noordzeebeleid: raadpleging van de bevoegde autoriteiten van andere betrokken staten en

    • d. inspraak van ingezetenen en belanghebbenden.

  • 2 Onze Ministers brengen de ontvangen zienswijzen over het ontwerp voor een internationaal stroomgebiedbeheerplan, voor zover die zienswijzen niet uitsluitend betrekking hebben op het Nederlandse deel van dat plan, ter kennis van de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten.

§ 2. Regionale waterplannen

Artikel 4.4

  • 1 Provinciale staten leggen in een of meer regionale waterplannen de hoofdlijnen vast van het in de provincie te voeren waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het provinciale ruimtelijke beleid. Deze plannen zijn voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisies als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2 De hoofdlijnen omvatten in ieder geval:

    • a. de vastlegging van de functies van de regionale wateren;

    • b. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen en in samenhang met de onder a bedoelde functies, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de regionale wateren, alsmede van de bijbehorende termijnen;

    • c. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen die met het oog op de onder b bedoelde ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;

    • d. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid.

  • 3 Provinciale staten dragen er in samenwerking met de staten van aangrenzende provincies zorg voor, dat de regionale waterplannen tezamen betrekking hebben op het totale grondgebied van alle provincies.

Artikel 4.5

  • 1 Provinciale staten stellen bij verordening regels met betrekking tot de voorbereiding, vormgeving en inrichting van het regionale waterplan. Zij stellen daarbij in elk geval regels met betrekking tot:

    • a. de wijze waarop het ontwerp van het plan in gemeenschappelijk overleg met de beheerders van de watersystemen in de provincie, alsmede de gemeentebesturen wordt voorbereid;

    • b. de raadpleging van Onze Minister, gedeputeerde staten van de aangrenzende provincies en, met betrekking tot grensvormende of grensoverschrijdende watersystemen, de ten aanzien van die watersystemen bevoegde Duitse of Belgische autoriteiten;

    • c. de inspraak van belanghebbenden en ingezetenen van de provincie.

  • 2 Een vastgesteld regionaal waterplan wordt toegezonden aan Onze Minister.

§ 3. Beheerplannen

Artikel 4.6

  • 1 Een beheerder stelt met betrekking tot de watersystemen onder zijn beheer een beheerplan vast. Daarbij wordt voor regionale wateren rekening gehouden met het regionale waterplan dat betrekking heeft op die regionale wateren, en dient de afstemming op beheerplannen van andere beheerders, indien sprake is of zou kunnen zijn van samenhang tussen de onderscheidene watersystemen, te zijn gewaarborgd.

  • 2 Het plan bevat:

    • a. het programma van de maatregelen en voorzieningen die, in aanvulling op en ter uitwerking van hetgeen in het nationale of regionale plan is opgenomen over maatregelen, nodig zijn met het oog op de ontwikkeling, werking en bescherming van rijkswateren, onderscheidenlijk regionale wateren, onder vermelding van de bijbehorende termijnen;

    • b. aanvullende toekenning van functies aan rijkswateren of regionale wateren, voor zover het nationale, onderscheidenlijk regionale, plan voorziet in de mogelijkheid daartoe;

    • c. de voornemens voor de wijze waarop het beheer wordt gevoerd;

    • d. een overzicht van de financiële middelen, die voor de uitvoering van het programma en het te voeren beheer nodig zijn.

Artikel 4.7

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening worden regels gesteld omtrent de voorbereiding, alsmede de vormgeving en inrichting van beheerplannen betreffende rijkswateren, onderscheidenlijk regionale wateren. Deze regels hebben in elk geval betrekking op:

    • a. de raadpleging van de in artikel 4.6, eerste lid, bedoelde beheerders alsmede gedeputeerde staten van de provincies en de besturen van de veiligheidsregio’s waarbinnen de watersystemen of onderdelen daarvan zijn gelegen, alsmede de ten aanzien van grensvormende of grensoverschrijdende wateren bevoegde Belgische, Duitse of Britse autoriteiten;

    • b. inspraak van belanghebbenden en ingezetenen van het beheersgebied.

  • 2 Bij de maatregel of verordening, bedoeld in het eerste lid, wordt voorzien in toezending of kennisgeving van een vastgesteld beheerplan aan de ingevolge het eerste lid geraadpleegde instanties alsmede Onze Minister.

§ 4. Periodieke herziening van plannen

Artikel 4.8

  • 1 De in dit hoofdstuk bedoelde plannen worden eenmaal in de zes jaren herzien. Voorts is tussentijdse herziening van de plannen mogelijk.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de termijn waarbinnen de herziening van een plan operationeel moet zijn.

Hoofdstuk 4a. Deltaprogramma

Artikel 4.9

  • 1 Er is een deltaprogramma.

  • 2 Het deltaprogramma bevat, in verband met de opgaven op het gebied van waterveiligheid en zoetwatervoorziening:

    • a. maatregelen en voorzieningen van nationaal belang ter voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste;

    • b. maatregelen en voorzieningen ter bescherming of verbetering van de chemische of ecologische kwaliteit van watersystemen, voor zover deze onderdeel uitmaken van de opgaven.

  • 3 Het deltaprogramma kan tevens ambities op andere beleidsterreinen bevatten, mits deze niet ten koste gaan van de opgaven, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Van het deltaprogramma kunnen tevens deel uitmaken onderzoeken ten behoeve van de in het tweede en derde lid bedoelde maatregelen en voorzieningen.

  • 5 In het deltaprogramma wordt jaarlijks voor de eerstvolgende zes jaren zo gedetailleerd als redelijkerwijs mogelijk is aangegeven welke maatregelen en voorzieningen in die periode zullen worden uitgevoerd en welke middelen beschikbaar worden gesteld voor:

    • a. opgaven als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a respectievelijk onderdeel b, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen beheer en onderhoud enerzijds en aanleg anderzijds;

    • b. ambities als bedoeld in het derde lid, waarbij wordt aangegeven hoe deze ambities worden gefinancierd;

    • c. onderzoeken als bedoeld in het vierde lid.

    Tevens geeft het indicatief aan welke maatregelen of soorten van maatregelen in de daaropvolgende twaalf jaren worden voorzien en welke middelen daarvoor vermoedelijk beschikbaar zijn bij ongewijzigd beleid.

  • 6 Het deltaprogramma maakt zichtbaar op welke wijze daarmee bijgedragen wordt aan het bereiken van de doelstellingen van het nationale waterplan op het gebied van waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

  • 7 In het deltaprogramma wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het voorstel en de adviezen, bedoeld in artikel 3.6b.

Artikel 4.10

  • 1 Onze Minister biedt jaarlijks, gelijktijdig met de begroting van het deltafonds voor het nieuwe jaar het deltaprogramma aan de Staten-Generaal aan.

  • 2 Onze Minister stelt de Staten-Generaal schriftelijk op de hoogte van de gevolgtrekkingen die hij aan de beraadslagingen in de Staten-Generaal over het deltaprogramma verbindt voor de uitvoering van dat programma.

  • 3 Gevolgtrekkingen als bedoeld in het tweede lid worden aangemerkt als onderdeel van het deltaprogramma.

Hoofdstuk 5. Aanleg en beheer van waterstaatswerken

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 5.1

  • 1 De beheerder draagt zorg voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van de legger maakt deel uit een overzichtskaart, waarop de ligging van waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones staat aangegeven.

  • 2 De legger gaat vergezeld van een technisch beheersregister met betrekking tot primaire waterkeringen dan wel waterkeringen ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan artikel 2.4, waarin de voor het behoud van het waterkerend vermogen kenmerkende gegevens van de constructie en de feitelijke toestand nader zijn omschreven.

  • 3 Bij of krachtens provinciale verordening of, ten aanzien van waterstaatswerken in beheer bij het Rijk, algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven ten aanzien van de inhoud, vorm en periodieke herziening van de legger voor daarbij te onderscheiden categorieën van waterstaatswerken. Voorts kan daarbij vrijstelling worden verleend van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen met betrekking tot bepaalde waterstaatswerken die zich naar hun aard of functie niet lenen voor het omschrijven van die elementen dan wel van geringe afmetingen zijn.

Artikel 5.2

  • 1 Een beheerder is verplicht voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen.

  • 2 In een peilbesluit worden waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk worden gehandhaafd.

  • 3 De aanwijzing vindt plaats bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij of krachtens provinciale verordening voor zover het betreft rijkswateren onderscheidenlijk regionale wateren. Bij de maatregel of de verordening kunnen ten aanzien van rijkswateren onderscheidenlijk regionale wateren nadere regels worden gesteld met betrekking tot het peilbesluit.

Artikel 5.3

De beheerder neemt, met inachtneming van de bij of krachtens hoofdstuk 2 gestelde regels, ten aanzien van de waterstaatswerken onder zijn beheer de nodige maatregelen voor het veilig en doelmatig gebruik daarvan, overeenkomstig de krachtens hoofdstuk 4 aan die waterstaatswerken toegekende functies.

Artikel 5.4

  • 1 De aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder geschiedt overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.

  • 2 Het plan bevat ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. Voor in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen bevat het plan een inventarisatie van maatschappelijke functies en ambities en mogelijke innovaties waarmee de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk gecombineerd zou kunnen worden, inclusief de mogelijkheden om het desbetreffende werk middels een concessie voor werken of andere vorm van publiek-private samenwerking te realiseren.

  • 3 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de inventarisatie wordt uitgevoerd en private partijen daarbij betrokken worden.

  • 4 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 5 Indien het plan de verlegging van een primaire waterkering betreft, kan het voorts voorzieningen bevatten met betrekking tot de inpassing in de omgeving van het gebied tussen de plaats waar de oorspronkelijke primaire waterkering is gelegen, en de plaats waar de nieuwe primaire waterkering komt te liggen.

§ 2. Projectprocedure voor waterstaatswerken

Artikel 5.5

Deze paragraaf is van toepassing op projectplannen tot aanleg, verlegging of versterking van primaire waterkeringen en, in de gevallen bij of krachtens provinciale verordening bepaald, op projectplannen van besturen van waterschappen voor de aanleg of wijziging van andere waterkeringen dan primaire waterkeringen en op andere waterstaatswerken van bovenlokale betekenis die met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moeten worden gebracht.

Artikel 5.6

  • 3 De beheerder stelt een projectplan tot aanleg, verlegging of versterking van een primaire waterkering vast binnen twaalf weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken. Na vaststelling zendt hij het plan onverwijld aan gedeputeerde staten.

Artikel 5.7

  • 1 Het projectplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie op wier grondgebied het wordt uitgevoerd. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 2 Indien het een waterstaatswerk betreft dat in meer dan één provincie is gelegen, kunnen gedeputeerde staten van de desbetreffende provincies bij overeenstemmende besluiten bepalen dat gedeputeerde staten van de provincie waarin het waterstaatswerk in hoofdzaak is gelegen, belast zijn met de goedkeuring van het projectplan.

Artikel 5.8

  • 1 Gedeputeerde staten bevorderen een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten die nodig zijn ter uitvoering van het projectplan.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen van andere betrokken bestuursorganen de medewerking vorderen die voor het welslagen van de coördinatie nodig is. Die bestuursorganen verlenen de van hen gevorderde medewerking.

  • 3 Indien het een waterstaatswerk betreft dat in meer dan één provincie is gelegen, kunnen gedeputeerde staten van de desbetreffende provincies bij overeenstemmende besluiten bepalen dat gedeputeerde staten van een van die provincies de coördinatie van de voorbereiding van de in het eerste lid bedoelde besluiten bevorderen.

  • 4 Ten aanzien van aanvragen tot het nemen van besluiten als bedoeld in het eerste lid is de beheerder mede bevoegd deze in te dienen bij de bevoegde bestuursorganen.

Artikel 5.9

Op de voorbereiding van de in artikel 5.8, eerste lid, bedoelde besluiten is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

  • a. de ontwerpen van de besluiten binnen een door gedeputeerde staten te bepalen termijn worden toegezonden aan gedeputeerde staten, die zorg dragen voor de in artikel 3:13, eerste lid, van die wet bedoelde toezending;

  • b. gedeputeerde staten ten aanzien van de ontwerpen van de besluiten gezamenlijk toepassing kunnen geven aan de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:12 van die wet;

  • c. zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder;

  • d. in afwijking van artikel 3:18 van die wet de besluiten worden genomen binnen een door gedeputeerde staten te bepalen termijn;

  • e. de besluiten onverwijld worden gezonden aan gedeputeerde staten;

  • f. gedeputeerde staten beslissen over de toepassing van artikel 3:18, tweede lid, van die wet.

Artikel 5.10

Voor zover een bestemmingsplan voor de uitvoering van werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist, geldt zodanige eis niet in het gebied dat is begrepen in een vastgesteld projectplan.

Artikel 5.11

  • 1 Indien een bestuursorgaan, niet zijnde een bestuursorgaan van het Rijk, dat in eerste aanleg bevoegd is te beslissen op een aanvraag tot het nemen van een besluit dat nodig is ter uitvoering van het projectplan, niet of niet tijdig een ontwerp-besluit op de aanvraag aan gedeputeerde staten zendt, dan wel niet, niet tijdig of niet in overeenstemming met het projectplan beslist of een beslissing neemt die naar het oordeel van gedeputeerde staten wijziging behoeft, kunnen gedeputeerde staten een beslissing op de aanvraag nemen. In het laatste geval treedt hun besluit in de plaats van het besluit van het in eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan. Indien gedeputeerde staten voornemens zijn zelf een beslissing op de aanvraag te nemen, plegen zij overleg met het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is te beslissen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op ambtshalve te nemen besluiten ter uitvoering van het projectplan en andere besluiten dan die ter uitvoering van het projectplan, welke zijn gericht op de realisering van de in het projectplan opgenomen voorzieningen.

  • 3 Indien bij de toepassing van het eerste lid de in dat lid bedoeld beslissing op een aanvraag tot het nemen van een besluit wordt genomen door gedeputeerde staten, draagt het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd was te beslissen op de aanvraag de ter zake ontvangen leges over aan gedeputeerde staten.

Artikel 5.12

De in artikel 5.8, eerste lid, bedoelde besluiten worden, voor zover zij gecoördineerd zijn voorbereid, gelijktijdig door gedeputeerde staten bekendgemaakt.

Artikel 5.13

  • 1 Tegen een besluit als bedoeld in artikel 5.7, eerste lid, kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijze kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht naar voren heeft gebracht tegen het ontwerp van het projectplan waarop de goedkeuring betrekking heeft.

  • 2

In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen de besluiten, bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, aan met ingang van de dag na die waarop de in artikel 5.12 bedoelde bekendmaking is geschied.

Artikel 5.14

  • 2 De in artikel 18, eerste lid, van de onteigeningswet bedoelde dagvaarding kan geschieden nadat het projectplan door gedeputeerde staten is goedgekeurd. De rechtbank spreekt de onteigening niet uit dan nadat het projectplan onherroepelijk is geworden.

§ 3. Bijzondere bepalingen met betrekking tot verontreiniging van de bodem en oever van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 5.15

  • 1 Indien ten gevolge van een ongewoon voorval de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam zodanig is of dreigt te worden verontreinigd of aangetast dat de kwaliteit van die bodem of oever een belemmering vormt voor het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit, neemt de beheerder onverwijld de naar zijn oordeel noodzakelijke maatregelen ten einde de oorzaak van de verontreiniging of aantasting weg te nemen en de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.

Artikel 5.16

  • 1 De beheerder kan rechthebbenden ten aanzien van gronden, waarin zich een verontreiniging bevindt die een belemmering kan vormen voor het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit en die zijn gelegen in of deel uitmaken van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam, bevelen op daarbij aangegeven wijze onderzoek te verrichten naar die verontreiniging.

  • 2 De beheerder kan degene, door wiens handelen een verontreiniging van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam is veroorzaakt, bevelen op daarbij aangegeven wijze onderzoek te verrichten naar die verontreiniging.

  • 3 De beheerder kan rechthebbenden ten aanzien van gronden, waarin zich een verontreiniging bevindt die een belemmering vormt voor het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit en die zijn gelegen in of deel uitmaken van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam, bevelen op daarbij aangegeven wijze tijdelijke beveiligingsmaatregelen te treffen.

  • 4 De in het eerste en derde lid bedoelde bevelen worden slechts gegeven aan rechthebbenden ten aanzien van gronden, die zij in gebruik hebben of hebben gehad in de uitoefening van een bedrijf.

Artikel 5.17

  • 1 Indien de beheerder maatregelen of voorzieningen als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, onder a, treft in verband met een verontreiniging of aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam die een belemmering vormt voor het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit, en deze verontreiniging of aantasting zich niet beperkt tot die bodem of oever, hebben die maatregelen of voorzieningen tevens betrekking op de bodem die niet behoort tot de bodem of oever van het oppervlaktewaterlichaam, voor zover:

    • a. de bron van de verontreiniging of aantasting in de bodem of oever van het oppervlaktewaterlichaam is gelegen, en

    • b. de verontreiniging of aantasting van de bodem die niet tot de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam behoort tot ernstige risico’s leidt.

  • 2 In een geval als bedoeld in het eerste lid pleegt de beheerder, alvorens de maatregelen of voorzieningen te treffen, ter zake overleg met het bevoegde bestuursorgaan ingevolge de Wet bodembescherming.

Artikel 5.18

Indien een verontreiniging of aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 6.8 zich niet beperkt tot die bodem of oever, pleegt de beheerder, alvorens van zijn bevoegdheden gebruik te maken, ter zake overleg met het bevoegde bestuursorgaan ingevolge de Wet bodembescherming.

Artikel 5.19

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen de kwaliteit van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam een belemmering vormt voor het realiseren van de gewenste gebiedskwaliteit. Bij of krachtens die maatregel kan worden bepaald in welke gevallen een ingreep in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam zonder meer is vereist.

§ 4. Gedoogplichten en bijzondere bevoegdheden

Artikel 5.20

  • 1 De met de inspectie van watersystemen of onderdelen daarvan belaste personen, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de beheerder, zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner.

  • 2 Onze Minister of het bestuur van een waterschap is bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden, tot het zonder toestemming van de bewoner binnentreden in een woning door een of meer daartoe bij besluit van Onze Minister of dat bestuur aangewezen personen, voor zover die woning deel uitmaakt van een waterstaatswerk of daarmee rechtstreeks in verbinding staat.

Artikel 5.21

  • 1 De beheerder of, in voorkomende gevallen, gedeputeerde staten kunnen, voor zover dat voor de vervulling van hun taken redelijkerwijs nodig is, rechthebbenden ten aanzien van gronden de verplichting opleggen om op of in die gronden onderzoeken en daarmee verband houdende werkzaamheden te gedogen.

  • 2 Spoedeisende gevallen uitgezonderd, wordt de beschikking waarbij de gedoogplicht wordt opgelegd, ten minste twee weken voor aanvang van het onderzoek aan de rechthebbenden bekendgemaakt.

Artikel 5.22

  • 1 Degene die ter verkrijging van gegevens, benodigd voor de aanvraag of wijziging van een watervergunning of ter voldoening aan een andere op grond van deze wet, dan wel een verordening van waterschap of provincie in het kader van het waterbeheer, op hem rustende verplichting, onderzoek moet verrichten op of in gronden ten aanzien waarvan hem de nodige bevoegdheid ontbreekt, kan, indien de rechthebbenden ten aanzien van die gronden geen toestemming verlenen, de beheerder of het op grond van hoofdstuk 6 bevoegde gezag verzoeken de rechthebbenden daartoe een gedoogplicht overeenkomstig artikel 5.21 op te leggen.

  • 2 De beheerder, onderscheidenlijk het bevoegde gezag, stelt bij het opleggen van de gedoogplicht zodanige voorwaarden dat de vergoeding van schade aan de rechthebbenden op voldoende wijze is verzekerd.

Artikel 5.23

  • 1 Rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken zijn gehouden onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan waterstaatswerken te gedogen, voorzover die werkzaamheden geschieden door of onder toezicht van de beheerder.

  • 2 Rechthebbenden ten aanzien van gronden, gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van een beheerder, zijn gehouden op die gronden specie en maaisel te ontvangen, die tot regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam worden verwijderd.

  • 3 De beheerder stelt de rechthebbenden ten minste achtenveertig uur van tevoren schriftelijk in kennis van de voorgenomen werkzaamheden.

Artikel 5.24

  • 1 De beheerder kan, voor zover dat voor de vervulling van zijn taken redelijkerwijs nodig is, rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken de verplichting opleggen om de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk en de daarmee verband houdende werkzaamheden te gedogen, wanneer naar zijn oordeel de belangen van die rechthebbenden onteigening niet vorderen.

Artikel 5.25

  • 1 Rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken zijn gehouden te gedogen dat op of aan die zaken door of vanwege de beheerder meetmiddelen, seinen, merken of andere tekens worden aangebracht en in stand gehouden, indien dat naar het oordeel van de beheerder nodig is in verband met de functievervulling van een waterstaatswerk.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verkeerstekens die door of vanwege het op grond van de Scheepvaartverkeerswet bevoegde gezag worden aangebracht en in stand gehouden.

Artikel 5.26

Rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken, gelegen in of deel uitmakend van een oppervlaktewaterlichaam of bergingsgebied, zijn gehouden wateroverlast en overstromingen ten gevolge van de afvoer of tijdelijke berging van oppervlaktewater te dulden.

Artikel 5.27

Rechthebbenden ten aanzien van gronden waarin het grondwater invloed ondergaat door het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water krachtens een watervergunning, zijn, onverminderd artikel 7.18, gehouden dat onttrekken of infiltreren te gedogen.

§ 5. Gevaar voor waterstaatswerken

Artikel 5.28

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder gevaar: omstandigheden waardoor de goede staat van een of meer waterstaatswerken onmiddellijk en ernstig in het ongerede is of dreigt te geraken.

Artikel 5.29

  • 1 De beheerder draagt zorg voor het houden van oefeningen in doeltreffend optreden bij gevaar. Tevens stelt hij voor de waterstaatswerken onder zijn beheer een calamiteitenplan vast, dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

  • 2 In het calamiteitenplan wordt de afstemming op crisisplannen en voor het waterbeheer van belang zijnde rampbestrijdingsplannen, vastgesteld voor het gebied waarin de waterstaatswerken zijn gelegen, gewaarborgd.

  • 3 Het ontwerp van een calamiteitenplan wordt in elk geval voor commentaar gezonden aan de besturen van de veiligheidsregio’s waarbinnen de waterstaatswerken zijn gelegen.

Artikel 5.30

  • 1 De beheerder is in geval van gevaar, zolang de daardoor ontstane situatie zulks noodzakelijk maakt, bevoegd de maatregelen te treffen die hij nodig oordeelt, zo nodig in afwijking van wettelijke voorschriften, met dien verstande dat hij geen maatregelen treft die in strijd zijn met de Grondwet of met internationaalrechtelijke verplichtingen.

  • 2 Indien het bestuur van een waterschap gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, meldt hij dit onverwijld aan gedeputeerde staten.

  • 3 Indien het bestuur van een waterschap in verband met gevaar voor een primaire waterkering gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, meldt hij dit, in afwijking van het tweede lid, onverwijld aan Onze Minister.

  • 4 De beheerder brengt, zodra de feitelijke omstandigheden op grond waarvan toepassing is gegeven aan het eerste lid, dat toelaten, het waterstaatswerk weer zoveel mogelijk in overeenstemming met de in de legger voorgeschreven staat.

  • 5 De beheerder draagt zorg voor een evaluatie van het optreden en verder handelen bij toepassing van het eerste en vierde lid. Hij zendt in elk geval een exemplaar van deze evaluatie ter kennisneming aan gedeputeerde staten, alsmede aan de besturen van de veiligheidsregio’s waarbinnen de waterstaatswerken zijn gelegen.

  • 6 Indien de evaluatie betrekking heeft op zijn optreden en verder handelen in verband met gevaar voor een primaire waterkering, zendt de beheerder, in afwijking van het vijfde lid, in elk geval een exemplaar van de evaluatie ter kennisneming aan Onze Minister, alsmede aan de besturen van de veiligheidsregio’s waarbinnen de primaire waterkering is gelegen.

Artikel 5.31

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen, indien naar hun oordeel het bestuur van een waterschap niet of niet voldoende optreedt bij gevaar, overeenkomstige toepassing geven aan artikel 3.12.

  • 2 Indien de omstandigheden geen voorafgaande bijeenroeping van gedeputeerde staten gedogen, is Onze Commissaris in de provincie bevoegd tot uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid, zolang het gevaar voortduurt en totdat gedeputeerde staten van die bevoegdheid gebruik maken.

  • 3 Onze Minister kan, indien naar zijn oordeel gedeputeerde staten of Onze Commissaris in de provincie ten onrechte niet of niet voldoende gebruik maken van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste of tweede lid, overeenkomstige toepassing geven aan artikel 3.13.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, kan Onze Minister, indien naar zijn oordeel het bestuur van een waterschap niet of niet voldoende optreedt bij gevaar voor een primaire waterkering, overeenkomstige toepassing geven aan artikel 3.13.

Artikel 5.32

  • 1 Onze Minister is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in geval van een watersnood, zolang de daardoor ontstane situatie zulks noodzakelijk maakt, bevoegd maatregelen te treffen die hij nodig oordeelt, zo nodig in afwijking van wettelijke voorschriften, met dien verstande dat hij geen maatregelen treft die in strijd zijn met de Grondwet of met internationaalrechtelijke verplichtingen.

  • 2 Onder watersnood wordt mede verstaan een dringend of dreigend gevaar voor overstroming.

  • 3 Onze Minister draagt zorg voor het houden van oefeningen in doeltreffend optreden bij watersnood.

  • 4 Onze Minister draagt zorg voor een evaluatie van het optreden en verder handelen bij toepassing van het eerste lid.

Hoofdstuk 6. Handelingen in watersystemen

§ 1. Watervergunning en algemene regels

Artikel 6.1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • lozen: brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam of brengen van water of stoffen op een zuiveringtechnisch werk;

  • revisievergunning: vergunning die wordt verleend krachtens artikel 6.18, eerste lid, of 6.19, eerste lid;

  • stoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen;

  • storten van stoffen: zich in zee of op zee ontdoen van stoffen of van vaartuigen, luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken, op een wijze als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 6.12, onderdeel b, dan wel als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onderdeel b, of derde lid.

Artikel 6.2

  • 1 Het is verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij:

    • a. een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap;

    • b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;

    • c. artikel 6.3, eerste tot en met derde lid, van toepassing is.

  • 2 Het is verboden met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, water of stoffen te brengen op een zuiveringtechnisch werk, tenzij:

    • a. een daartoe strekkende vergunning is verleend door het bestuur van het in artikel 3.4 bedoelde waterschap;

    • b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid worden de gronden binnen een oppervlaktewaterlichaam die ingevolge artikel 3.1 of 3.2 zijn aangewezen als drogere oevergebieden, niet tot dat oppervlaktewaterlichaam gerekend.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op het lozen ten gevolge van het gebruik van meststoffen op agrarische gronden in uiterwaarden en buitendijkse gebieden in het kader van de normale agrarische bedrijfsuitoefening, voor zover daaromtrent regels zijn gesteld bij of krachtens de Meststoffenwet.

Artikel 6.3

  • 1 Het is zonder daartoe strekkende vergunning van Onze Minister verboden:

    • a. zich van stoffen te ontdoen door deze vanaf of vanuit een vaartuig dan wel een luchtvaartuig in zee te brengen of op zee te verbranden;

    • b. zich in zee te ontdoen van vaartuigen, luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken;

    • c. stoffen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig te nemen met het oogmerk zich daarvan op een wijze als bedoeld in onderdeel a te ontdoen of die stoffen in zee te brengen ten behoeve van een activiteit als bedoeld in onderdeel d, dan wel met dat oogmerk stoffen af te geven of op te slaan;

    • d. stoffen in zee te brengen vanaf of vanuit een vaartuig, luchtvaartuig of op de zeebodem opgericht werk ten behoeve van een activiteit waarbij bewust wordt ingegrepen in het mariene milieu om natuurlijke processen te beïnvloeden en die als zodanig is aangewezen in bijlage 4 bij het op 7 november 1996 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (Trb. 1998, 134).

  • 2 Het eerste lid is mede van toepassing op handelingen die plaatsvinden op in Nederland geregistreerde vaartuigen en luchtvaartuigen die zich bevinden buiten Nederland en de Nederlandse exclusieve economische zone.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing op het zich ontdoen van stoffen door deze vanaf of vanuit een op de zeebodem opgericht werk in zee te brengen of op zee te verbranden, tenzij die handelingen samenhangen met of voortvloeien uit het normale gebruik van dat werk, mits dat gebruik niet ten doel heeft het zich ontdoen van stoffen.

  • 4 Het eerste lid, onderdelen a tot en met c, en het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op:

    • a. het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen met een ander oogmerk dan het zich er enkel van ontdoen;

    • b. het achterlaten van vaste substanties of voorwerpen die aanvankelijk in zee zijn geplaatst met een ander oogmerk dan het zich ervan ontdoen.

Artikel 6.4

  • 1 Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van gedeputeerde staten grondwater te onttrekken of water te infiltreren:

    • a. ten behoeve van industriële toepassingen, indien de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150 000 m3 per jaar bedraagt;

    • b. ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem.

  • 2 Bij provinciale verordening kan worden bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is voor onttrekkingen waarbij de te onttrekken hoeveelheid ten hoogste 10 m3 per uur bedraagt.

Artikel 6.5

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan voor rijkswateren en, met het oog op internationale verplichtingen of bovenregionale belangen, voor regionale wateren worden bepaald dat het verboden is zonder daartoe strekkende vergunning van Onze Minister, onderscheidenlijk het bestuur van het waterschap:

  • a. water te brengen in of te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam;

  • b. grondwater te onttrekken of water te infiltreren in andere gevallen dan als bedoeld in artikel 6.4;

  • c. gebruik te maken van een waterstaatswerk of een daartoe behorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten, werken te maken of te behouden, dan wel vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.

Artikel 6.5a

Een verbod bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onderdeel c, is niet van toepassing op windparken waarop de Wet windenergie op zee van toepassing is.

Artikel 6.6

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 6.2 tot en met 6.5, met dien verstande dat voor regionale wateren, voor zover het handelingen als bedoeld in artikel 6.4 of 6.5 betreft, slechts regels worden gesteld met het oog op internationale verplichtingen of bovenregionale belangen.

  • 2 Bij of krachtens de maatregel kan met betrekking tot daarbij aangegeven handelingen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften, gesteld door een bij of krachtens die maatregel aangewezen bestuursorgaan. Daarbij kan worden bepaald dat deze voorschriften mogen afwijken van de krachtens het eerste lid gestelde regels.

  • 3 Bij de maatregel kan voorts worden bepaald dat bij verordening van een waterschap of bij provinciale verordening, dan wel in de aan een watervergunning te verbinden voorschriften, mag worden afgeweken van de krachtens het eerste lid gestelde regels.

Artikel 6.7

De in artikel 6.6, eerste lid, bedoelde regels kunnen mede een vrijstelling van een verbod als bedoeld in artikel 6.3, 6.4 of 6.5 inhouden of een verbod op het verrichten van daarbij aangegeven handelingen, alsmede de verplichting om, met inachtneming van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, het verrichten van handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan een daarbij aangewezen bestuursorgaan.

Artikel 6.8

Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

Artikel 6.9

  • 1 Degene die handelingen verricht als bedoeld in artikel 6.8 en daarbij kennis neemt van een verontreiniging of aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam die door die handelingen wordt veroorzaakt, maakt zo spoedig mogelijk melding van de verontreiniging of aantasting bij de beheerder. Hij geeft daarbij aan welke maatregelen als bedoeld in artikel 6.8 hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen.

  • 2 De beheerder kan aanwijzingen geven met betrekking tot de te nemen maatregelen, bedoeld in artikel 6.8.

Artikel 6.10

  • 1 Onze Minister kan de toegang tot een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk geheel of gedeeltelijk verbieden of beperken door een daartoe strekkende bekendmaking ter plaatse, dan wel gedaan op een andere geschikte wijze.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik door het openbaar verkeer, tenzij het verbod of de beperking van de toegang betrekking heeft op een veiligheidszone rondom een werk in de exclusieve economische zone die is ingesteld in overeenstemming met artikel 60 van het VN-Zeerechtverdrag, dan wel rondom een werk in de territoriale zee.

Artikel 6.11

  • 1 De in dit hoofdstuk gegeven bevoegdheden kunnen ten aanzien van handelingen als bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, die plaatsvinden in de Nederlandse exclusieve economische zone, mede worden toegepast ter bescherming van andere belangen dan waarin artikel 2.1 voorziet, voor zover daarin niet bij of krachtens andere wet is voorzien.

  • 2 De in dit hoofdstuk gegeven bevoegdheden kunnen ten aanzien van handelingen als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, mede worden toegepast ter bescherming van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk.

Artikel 6.12

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:

  • a. handelingen waaromtrent regels zijn gesteld bij of krachtens de Kernenergiewet of de Wet voorkoming verontreiniging door schepen;

  • b. handelingen aan boord van vaartuigen of luchtvaartuigen in zee, voor zover die handelingen samenhangen met of voortvloeien uit het normale gebruik van het vaartuig of luchtvaartuig, mits dat gebruik niet ten doel heeft het zich ontdoen van stoffen;

  • c. handelingen aan boord van oorlogsschepen, marinehulpschepen en andere schepen die in gebruik zijn voor de uitvoering van de militaire taak, ongeacht hun nationaliteit;

  • d. handelingen in zee waaromtrent regels zijn gesteld bij of krachtens de Mijnbouwwet alsmede het onttrekken van grondwater bij of ten behoeve van het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte in de zin van artikel 1 van die wet, voor zover het onttrekken op een diepte van meer dan 500 meter beneden de oppervlakte van de aardbodem plaatsvindt;

  • e. handelingen waaromtrent regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, voor zover bij algemene maatregel van bestuur niet anders wordt bepaald.

§ 2. Nadere bepalingen omtrent de watervergunning

Artikel 6.13

Deze paragraaf is mede van toepassing op de krachtens verordening van een waterschap vereiste vergunningen, voor zover deze betrekking hebben op handelingen in een watersysteem of beschermingszone. Met een vergunning wordt gelijkgesteld een krachtens zodanige verordening vereiste ontheffing.

Artikel 6.14

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning geschiedt en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag. Bij de maatregel kan, in afwijking van artikel 2:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden bepaald dat de aanvraag geheel of gedeeltelijk elektronisch wordt ingediend, of dat het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk elektronisch ingediende aanvragen in ontvangst neemt. Daarbij kan worden bepaald dat de verplichtingen slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.

  • 2 Bij een verordening als bedoeld in artikel 6.13, kunnen eveneens regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens over de bij die verordening aangewezen handeling, die door de aanvrager worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag.

Artikel 6.15

  • 1 De aanvraag om vergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente waar de handeling geheel of in hoofdzaak wordt verricht. Tevens kan, in afwijking van de eerste volzin, de aanvraag bij het bevoegd gezag worden ingediend. In dat geval zendt het bevoegd gezag een afschrift van de aanvraag aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de handeling geheel of in hoofdzaak wordt verricht.

  • 2 Het orgaan waarbij de aanvraag is ingediend, zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst van de aanvraag, waarin het de datum vermeldt, waarop het de aanvraag heeft ontvangen.

  • 3 Het bevoegd gezag zendt de aanvrager nadat het de aanvraag heeft ontvangen, onverwijld een bericht waarin het vermeldt dat het bevoegd is op de aanvraag te beslissen en welke procedure ter voorbereiding van die beslissing zal worden gevolgd.

Artikel 6.16

  • 2 Een vergunning voor het onttrekken van grondwater of infiltreren van water als bedoeld in artikel 6.4, wordt niet verleend of gewijzigd dan nadat het bestuur van het betrokken waterschap door gedeputeerde staten in de gelegenheid is gesteld advies te geven omtrent de aanvraag of het ontwerp van de op de aanvraag te nemen beschikking.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bestuursorganen worden aangewezen, die door het bevoegd gezag in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen omtrent het ontwerp van de beschikking tot verlening of wijziging van een vergunning.

Artikel 6.17

  • 1 Indien een aanvraag om vergunning betrekking heeft op een handeling of samenstel van handelingen ten aanzien waarvan meer dan één bestuursorgaan bevoegd is, wordt de aanvraag in behandeling genomen en wordt daarop beslist door het bestuursorgaan van het hoogste gezag. Ontbreekt een hoogste gezag, dan wordt de aanvraag in behandeling genomen en wordt daarop beslist door het bestuursorgaan op wiens grondgebied de handeling of het samenstel van handelingen in hoofdzaak wordt verricht.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen de betrokken bestuursorganen gezamenlijk uit hun midden een ander bestuursorgaan aanwijzen dat de aanvraag in behandeling zal nemen en daarop zal beslissen. De bevoegdheid tot aanwijzing kan steeds in mandaat worden uitgeoefend.

  • 3 Op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt niet beslist dan nadat de medebetrokken bestuursorganen in de gelegenheid zijn gesteld advies te geven omtrent de aanvraag of het ontwerp van de op de aanvraag te nemen beschikking.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op aanvragen tot wijziging van een vergunning waardoor het aantal betrokken bestuursorganen toeneemt.

Artikel 6.18

  • 1 Indien een wijziging wordt aangevraagd van een vergunning die betrekking heeft op een handeling die deel uitmaakt van een samenstel van handelingen van de aanvrager waarvoor ook reeds een of meer andere watervergunningen van kracht zijn, kan het bevoegd gezag, in overeenstemming met de andere bevoegde bestuursorganen, in het belang van een doelmatige uitvoering en handhaving van de betrokken vergunningen bepalen dat een watervergunning moet worden aangevraagd die betrekking heeft op alle handelingen die behoren tot het samenstel en daarbij voorziet in de aangevraagde wijziging.

  • 2 Indien overeenkomstig het eerste lid is bepaald dat een revisievergunning moet worden aangevraagd, besluiten de bevoegde bestuursorganen tot het buiten behandeling laten van aanvragen voor het wijzigen van afzonderlijke watervergunningen die van kracht zijn voor handelingen die behoren tot het betrokken samenstel.

  • 3 Het bevoegd gezag voor de ingevolge het eerste lid te verlenen revisievergunning kan bij de verlening van die vergunning de rechten die de aanvrager aan de al eerder verleende vergunningen ontleent, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn ingevolge artikel 6.22, in samenhang met de artikelen 2.1, 6.11 en 6.20.

  • 4 Een ingevolge het eerste lid verleende revisievergunning vervangt met ingang van het tijdstip waarop zij in werking treedt, de eerder voor het betrokken samenstel van handelingen verleende vergunningen. Deze vergunningen vervallen op het tijdstip waarop de revisievergunning onherroepelijk wordt.

Artikel 6.19

  • 1 Indien voor een samenstel van handelingen verschillende watervergunningen van kracht zijn, kan een van de bevoegde gezagen, in overeenstemming met de andere bevoegde bestuursorganen, in het belang van een doelmatige uitvoering en handhaving van de betrokken vergunningen ambtshalve een vergunning verlenen die betrekking heeft op alle handelingen die behoren tot het samenstel.

  • 2 Artikel 6.18, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing zodra het ontwerp van de in het eerste lid bedoelde revisievergunning is toegezonden aan de houders van de in het eerste lid bedoelde vergunningen. Voorts zijn artikel 6.18, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.20

  • 1 Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. De aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen mede betrekking hebben op:

    • a. financiële zekerheidsstelling voor de nakoming van krachtens de vergunning geldende verplichtingen of voor de dekking van aansprakelijkheid voor schade, voortvloeiend uit door de vergunde handeling of het staken van die handeling veroorzaakte nadelige gevolgen voor het watersysteem;

    • b. het na het staken van de vergunde handeling wegnemen, compenseren of beperken van door de vergunde handeling of het staken van die handeling veroorzaakte nadelige gevolgen voor het watersysteem.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de aan een vergunning te verbinden voorschriften en beperkingen.

  • 3 Gedragingen in strijd met de aan een vergunning verbonden voorschriften zijn verboden.

Artikel 6.21

Een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11.

Artikel 6.22

  • 1 Het bevoegd gezag kan een vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen wijzigen of aanvullen.

  • 2 Het bevoegd gezag kan een vergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien de vergunning gedurende drie achtereenvolgende jaren niet is gebruikt.

  • 3 Het bevoegd gezag trekt de vergunning geheel of gedeeltelijk in:

    • a. op aanvraag van de vergunninghouder, voor zover de doelstellingen en belangen, bedoeld in de artikelen 2.1 en 6.11, zich hiertegen niet verzetten;

    • b. indien zich omstandigheden of feiten voordoen waardoor de handeling of handelingen waarvoor de vergunning is verleend, niet langer toelaatbaar worden geacht met het oog op de in de artikelen 2.1 en 6.11 bedoelde doelstellingen en belangen;

    • c. indien een voor Nederland verbindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie, dan wel een wettelijk voorschrift ter uitvoering daarvan, daartoe verplicht.

  • 4 Het bevoegd gezag gaat in een geval als bedoeld in het derde lid, onderdeel b of c, niet tot intrekking over, voor zover kan worden volstaan met wijziging of aanvulling van de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen.

Artikel 6.23

  • 1 Indien door wijziging of gedeeltelijke intrekking van een met toepassing van artikel 6.17 verleende vergunning de betrokkenheid van het bestuursorgaan dat de vergunning als bevoegd gezag heeft verleend eindigt, wordt tegelijk met het besluit tot wijziging of gedeeltelijke intrekking aan de vergunninghouder medegedeeld welk bestuursorgaan nadat het besluit onherroepelijk is geworden, bevoegd gezag is. Zo nodig wordt door overgebleven bestuursorganen overeenkomstige toepassing gegeven aan artikel 6.17.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien de betrokkenheid van het bevoegd gezag eindigt door de gedeeltelijke weigering van een vergunning.

Artikel 6.24

  • 1 Een vergunning geldt tevens voor de rechtsopvolgers van de vergunninghouder, tenzij bij de vergunning anders is bepaald.

  • 2 De rechtsopvolger van de vergunninghouder doet binnen vier weken nadat de vergunning voor hem is gaan gelden, daarvan mededeling aan het bevoegd gezag.

§ 3. Bijzondere bepalingen met betrekking tot verontreiniging

Artikel 6.25

  • 2 De voordracht voor een krachtens artikel 6.6 vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt, voor zover die maatregel betrekking heeft op het lozen of storten van stoffen, niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd.

Artikel 6.26

  • 3 Een vergunning voor het infiltreren van water wordt slechts verleend, indien er geen gevaar is voor verontreiniging van het grondwater. Bij de beoordeling van dat gevaar worden de krachtens artikel 12 van de Wet bodembescherming gestelde regels in acht genomen.

  • 4 Onverminderd artikel 6.20 worden aan een vergunning als bedoeld in het derde lid voorschriften verbonden volgens de krachtens artikel 12 van de Wet bodembescherming gestelde regels. Aan de vergunning worden in ieder geval voorschriften verbonden ter verzekering van de controle op de kwaliteit van het grondwater.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de aan een vergunning voor het onttrekken van grondwater te verbinden voorschriften, voor zover die voorschriften betrekking hebben op het infiltreren van water.

§ 4. Coördinatie met Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of Kernenergiewet

Artikel 6.27

  • 3 De in het eerste lid bedoelde aanvraag om een watervergunning wordt in ieder geval buiten behandeling gelaten, indien niet binnen zes weken na het tijdstip van indiening ervan tevens een aanvraag krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Kernenergiewet is ingediend, dan wel de aanvraag krachtens die wetten buiten behandeling wordt gelaten.

  • 4 Het orgaan dat krachtens de betrokken wet bevoegd is op de aanvraag om vergunning te beslissen, brengt binnen acht weken na ontvangst van de in het eerste lid eerstbedoelde aanvraag advies uit met het oog op de samenhang tussen de beschikkingen op de onderscheidene aanvragen. Dat orgaan wordt voorts in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking op de aanvraag. In een geval als bedoeld in artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bevoegd gezag besluiten de in de eerste volzin bedoelde termijn met een bij zijn besluit te bepalen redelijke termijn te verlengen. Indien artikel 30, vierde lid, van de Dienstenwet op de aanvraag van toepassing is, wordt de verlengingstermijn afgestemd op de duur waarmee ingevolge dat artikellid de termijn voor het geven van de beschikking op de aanvraag kan worden verlengd.

  • 5 Wordt in de vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een bepaling opgenomen over de termijn waarvoor zij geldt, dan wordt in de watervergunning een gelijke bepaling opgenomen.

  • 7 Het tweede, vierde en vijfde lid en de artikelen 6.28 en 6.29 zijn van overeenkomstige toepassing op een ambtshalve wijziging van een in het eerste lid bedoelde vergunning. Voorts dragen gedeputeerde staten er ten minste zorg voor dat de betrokken beschikkingen gezamenlijk worden bekendgemaakt en daarvan gezamenlijk mededeling wordt gedaan.

  • 8 Wordt in een geval als bedoeld in artikel 3.16 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dan wel in de Kernenergiewet juncto dat artikel, beroep ingesteld tegen een beschikking inzake een vergunning krachtens een van die wetten, dan kan de uitspraak in beroep ook betrekking hebben op een daarmee samenhangende, inzake een watervergunning gegeven beschikking.

Artikel 6.28

  • 1 In een geval als bedoeld in artikel 6.27, eerste lid, waarin gedeputeerde staten of een van Onze Ministers bevoegd zijn de krachtens de betrokken wet vereiste vergunning te verlenen, kunnen gedeputeerde staten, onderscheidenlijk Onze betrokken Minister, indien dat met het oog op de samenhang tussen de beschikkingen op de onderscheidene aanvragen in het belang van de bescherming van het milieu geboden is, en zo nodig in afwijking van regels, gesteld krachtens een provinciale verordening als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet milieubeheer, aan het bevoegd gezag een aanwijzing geven ter zake van de inhoud van die beschikking.

  • 3 De aanwijzing wordt vermeld in de beschikking van het bevoegd gezag, ter zake waarvan zij is gegeven. Een exemplaar ervan wordt gevoegd bij ieder exemplaar van die beschikking.

Artikel 6.29

In een geval als bedoeld in artikel 6.27, eerste lid, waarin burgemeester en wethouders bevoegd zijn de krachtens de betrokken wet vereiste vergunning te verlenen, is artikel 6.28 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat gedeputeerde staten op een daartoe strekkend verzoek van burgemeester en wethouders een aanwijzing kunnen geven aan het bevoegd gezag.

§ 5. Landelijke voorziening voor elektronische aanvraag

Artikel 6.30

Het bevoegd gezag en de bestuursorganen die zijn betrokken bij de beslissing op de aanvraag om een watervergunning, maken gebruik van de voorziening, bedoeld in artikel 7.6, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Artikel 7.6, tweede lid, tweede en derde volzin, van die wet zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7. Financiële bepalingen

§ 1. Heffingen

Artikel 7.1

  • 1 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • 2 Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2:

    • a. worden de gronden binnen een oppervlaktewaterlichaam die ingevolge artikel 3.1 of 3.2 zijn aangewezen als drogere oevergebieden, niet tot dat oppervlaktewaterlichaam gerekend en

    • b. wordt de exclusieve economische zone niet tot enig oppervlaktewaterlichaam gerekend.

Artikel 7.2

  • 1 Onder de naam verontreinigingsheffing vindt een heffing plaats ter zake van lozen op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk.

  • 2 Ter zake van lozen in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij een waterschap kan het algemeen bestuur van dat waterschap onder de naam verontreinigingsheffing een heffing instellen.

  • 3 Aan de heffing kunnen worden onderworpen:

    • a. ter zake van lozen vanuit een bedrijfsruimte of woonruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;

    • b. ter zake van lozen met behulp van een riolering of een zuiveringtechnisch werk: degene bij wie die riolering of dat zuiveringtechnisch werk in beheer is;

    • c. ter zake van andere lozingen dan als bedoeld in onderdeel a of b: degene die loost.

  • 4 Ter zake van de verontreinigingsheffing van een waterschap wordt voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a:

    • a. gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de heffingsambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b. gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • c. het ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die ruimte ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

  • 5 De opbrengst van de verontreinigingsheffing komt ten goede aan de bekostiging van het beheer van het watersysteem van de beheerder.

Artikel 7.3

  • 1 Voor de verontreinigingsheffing geldt als grondslag de hoeveelheid en hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd. Als heffingsmaatstaf geldt de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd, uitgedrukt in vervuilingseenheden.

  • 2 Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot:

    het zuurstofverbruik: het jaarlijks verbruik van 54,8 kilogram zuurstof.

Artikel 7.5

  • 1 Het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met behulp van door de heffingplichtige, gedurende elk etmaal van het kalenderjaar ondernomen meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens, overeenkomstig bij ministeriële regeling, onderscheidenlijk belastingverordening te stellen regels.

  • 2 Op aanvraag van de heffingplichtige staat de heffingsambtenaar onder nader te stellen voorwaarden toe dat van de frequentie van meting, bemonstering en analyse, bedoeld in het eerste lid, wordt afgeweken indien door de heffingplichtige aannemelijk wordt gemaakt dat voor de berekening van de vervuilingswaarde met gegevens over meting, bemonstering en analyse van een beperkt aantal etmalen kan worden volstaan. Deze beslissing wordt genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3 De bepaling van het zuurstofverbruik van de stoffen welke in een kalenderjaar worden geloosd, geschiedt op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen.

  • 4 Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op die uitkomst een correctie toegepast, overeenkomstig bij ministeriële regeling, onderscheidenlijk belastingverordening te stellen regels.

Artikel 7.6

  • 1 Het tarief van de heffing ter zake van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk bedraagt € 37,28 per vervuilingseenheid.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief per vervuilingseenheid van de heffing ter zake van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk vanuit een zuiveringtechnisch werk voor het biologisch zuiveren van huishoudelijk afvalwater 50% van het in het eerste lid genoemde bedrag.

  • 3 Het tarief van de heffing ter zake van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij een waterschap is gelijk aan het door dat waterschap voor het desbetreffende belastingjaar vastgestelde tarief van de zuiveringsheffing, bedoeld in artikel 122d van de Waterschapswet.

  • 4 In afwijking van het eerste lid is van heffing vrijgesteld de in het tweede lid bedoelde lozing indien deze plaatsvindt anders dan door de beheerder, mits de hoeveelheid afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen niet is toegenomen.

Artikel 7.7

  • 1 Provinciale staten zijn, onder de naam grondwaterheffing, bevoegd bij wijze van belasting een heffing in te stellen wegens onttrekken van grondwater, ter bestrijding van de ten laste van de provincie komende kosten:

    • a. van maatregelen, direct verband houdende met het voorkomen en tegengaan van nadelige gevolgen van het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water;

    • b. in verband met voor het grondwaterbeleid noodzakelijke onderzoekingen;

    • c. in verband met het houden van een register ter zake van het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water;

    • d. in verband met de vergoeding ingevolge artikel 7.14, eerste lid, van schade, voortvloeiend uit de uitvoering van artikel 6.4;

    • e. in verband met de uitvoering van artikel 7.19.

  • 2 Aan de heffing worden onderworpen de bij provinciale verordening aan te wijzen houders van inrichtingen of werken, bestemd tot het onttrekken van grondwater.

  • 3 Als de houder van de inrichting of het werk wordt aangemerkt:

    • a. indien het daartoe krachtens deze wet of de Waterschapswet bevoegde gezag een vergunning heeft verleend voor de onttrekking van het grondwater: degene aan wie deze vergunning is verleend;

    • b. indien ter zake van de onttrekking van het grondwater de krachtens deze wet of de Waterschapswet voorgeschreven melding is gedaan: degene die deze melding heeft gedaan;

    • c. in overige gevallen: degene ten behoeve van wie de onttrekking plaatsvindt.

  • 4 Als grondslag voor de heffing geldt de onttrokken hoeveelheid grondwater. Indien op grond van vergunningvoorschriften water wordt geïnfiltreerd, wordt voor het vaststellen van de grondslag de geïnfiltreerde hoeveelheid volgens bij provinciale verordening te stellen nadere regels in mindering gebracht op de onttrokken hoeveelheid grondwater.

Artikel 7.8

  • 1 Van verontreinigingsheffing zijn vrijgesteld:

    • a. lozingen die plaatsvinden met behulp van een openbaar vuilwaterriool;

    • b. lozingen van stoffen vanuit een zuiveringtechnisch werk door een beheerder op een oppervlaktewaterlichaam dat bij hem in beheer is;

    • c. lozingen van stoffen afkomstig uit een zuiveringtechnisch werk anders dan door de beheerder, mits het lozen plaatsvindt op een oppervlaktewaterlichaam dat bij die beheerder in beheer is en de hoeveelheid afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen niet is toegenomen.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bij die maatregel aan te geven onttrekken van grondwater is vrijgesteld van grondwaterheffing.

  • 3 Voorts kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur onderscheidenlijk bij belastingverordening nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verontreinigingsheffing. Nadere regels met betrekking tot de kosten, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, onderdeel b, kunnen worden gesteld bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 7.9

Van de aanvrager kunnen, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels, door Onze Minister rechten worden geheven ter dekking van de kosten van het door hem in behandeling nemen van een aanvraag tot het nemen van een beschikking op grond van hoofdstuk 5 of 6 van deze wet.

§ 2. Verontreinigingsheffing door het Rijk

Artikel 7.10

  • 1 De verontreinigingsheffing ter zake van lozen op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk wordt door Onze Minister bij wege van aanslag geheven. De heffing wordt geheven over het kalenderjaar.

  • 3 Voor de toepassing van de Algemene wet treedt Onze Minister in de plaats van Onze Minister van Financiën.

  • 4 Voorts treden voor de toepassing van de Algemene wet de daartoe bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar of ambtenaren in de plaats van het bestuur van 's Rijksbelastingen en van de inspecteur, onderscheidenlijk van de ambtenaren van de rijksbelastingdienst.

  • 5 Van een besluit als bedoeld in het vierde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 7.11

  • 1 Indien een bedrijfs- of woonruimte of een zuiveringtechnisch werk bij meer dan één persoon in gebruik of beheer is, kan de heffingsambtenaar een belastingaanslag inzake de in artikel 7.10, eerste lid, bedoelde heffing ter zake van die ruimte of van dat zuiveringtechnisch werk ten name van één van die personen stellen.

  • 2 De heffingsambtenaar is bevoegd voor een zelfde in artikel 7.2, derde lid, bedoelde heffingplichtige, bestemde belastingaanslagen van dezelfde soort op één aanslagbiljet te verenigen.

Artikel 7.12

De door Onze Minister aangewezen ambtenaren die voor de toepassing van de Algemene wet in de plaats treden van de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, zijn, voor zover dit voor het heffen van de in artikel 7.10, eerste lid, bedoelde heffing redelijkerwijs nodig is, bevoegd:

  • a. elke plaats met medeneming van de benodigde apparatuur, zo nodig met behulp van de sterke arm, met uitzondering van een woonruimte zonder toestemming van de gebruiker of de gebruikers, te betreden;

  • b. monsters te nemen ter zake van lozingen op oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk.

Artikel 7.13

  • 2 Een voorlopige aanslag voor de in het eerste lid bedoelde heffing waarvan het aanslagbiljet een dagtekening heeft die ligt in het jaar waarover deze is vastgesteld, is invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er na de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, nog maanden van het jaar overblijven. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3 Indien toepassing van het tweede lid niet leidt tot meer dan twee maandelijkse termijnen, is de in dat lid bedoelde belastingaanslag twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet invorderbaar.

§ 3. Schadevergoeding

Artikel 7.14

  • 1 Aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, wordt op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

  • 2 Het verzoek tot vergoeding van de schade bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde schadevergoeding. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel verordening van provincie of waterschap kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting, indiening en motivering van een verzoek tot schadevergoeding.

  • 3 Het bestuursorgaan kan het verzoek afwijzen, indien vijf jaren zijn verlopen na de dag waarop de schade zich heeft geopenbaard dan wel nadat de benadeelde redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de schade, doch in elk geval na verloop van twintig jaren na de schadeveroorzakende gebeurtenis. Bij of krachtens de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur dan wel verordening van provincie of waterschap kunnen regels worden gesteld omtrent de behandeling en de wijze van beoordeling van een verzoek tot schadevergoeding.

  • 4 Het besluit inzake de toekenning van de vergoeding wordt genomen bij afzonderlijke beschikking.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, onverminderd artikel 7.15, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de schade die krachtens het eerste lid voor vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 7.15

Voor de toepassing van artikel 7.14 wordt onder schade mede verstaan schade in verband met wateroverlast of overstromingen, voor zover deze het gevolg zijn van de verlegging van een waterkering of van andere maatregelen, gericht op het vergroten van de afvoer- of bergingscapaciteit van watersystemen.

Artikel 7.16

Afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening blijft buiten toepassing, voor zover een belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in artikel 7.14, eerste lid.

Artikel 7.17

  • 1 Indien de door een bestuursorgaan uit hoofde van artikel 7.14 vergoede schade voortvloeit uit een op aanvraag genomen besluit, kan het bestuursorgaan deze schade bij beschikking in rekening brengen bij de aanvrager van dat besluit.

  • 2 Indien door een bestuursorgaan, niet zijnde Onze Minister, een vergoeding als bedoeld in artikel 7.14 wordt toegekend in verband met de noodzakelijke behartiging van een openbaar belang waarvan de behartiging niet of niet geheel tot de taak van dat bestuursorgaan behoort, kan Onze Minister op verzoek van dat bestuursorgaan aan het openbaar lichaam welks belang geheel of gedeeltelijk wordt behartigd, de verplichting opleggen de met de toepassing van artikel 7.14 gemoeide kosten die het gevolg zijn van die belangenbehartiging, geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

  • 3 Een verplichting als bedoeld in het tweede lid wordt niet opgelegd dan nadat het openbaar lichaam welks belang geheel of gedeeltelijk wordt behartigd, en overige rechtstreeks betrokkenen in de gelegenheid zijn gesteld daaromtrent hun zienswijzen naar voren te brengen.

  • 4 Van het besluit tot oplegging van een verplichting als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 7.18

  • 1 De schade aan een onroerende zaak, veroorzaakt door het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water krachtens een watervergunning, wordt, voorzover dit redelijkerwijze kan worden gevergd, door de vergunninghouder ondervangen.

  • 2 Voorzover de schade niet is ondervangen, is de vergunninghouder desgevorderd verplicht jegens ieder die enig recht op het gebruik of het genot van de onroerende zaak heeft, die schade te vergoeden.

  • 3 Niettemin kan een eigenaar van de onroerende zaak, indien door de aard of de omvang van de schade de eigendom van die zaak voor hem van te geringe betekenis is geworden, vorderen dat de vergunninghouder de onroerende zaak in eigendom overneemt. De vordering kan worden gedaan zowel bij niet-aanvaarding van een als schadevergoeding aangeboden som als na aanvaarding daarvan.

  • 4 Vorderingen, op grond van dit artikel staan ter kennisneming van de rechtbank binnen wier rechtsgebied de onroerende zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.

Artikel 7.19

  • 1 Hij, die op grond van artikel 7.18, eerste, tweede of derde lid, een vordering kan doen met betrekking tot schade in verband met een watervergunning voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water als bedoeld in artikel 6.4 of 6.5, onderdeel b, dan wel krachtens een verordening van een waterschap, kan eerst aan gedeputeerde staten van de provincie waarin de in artikel 7.18 bedoelde onroerende zaak geheel of grotendeels is gelegen verzoeken een onderzoek in te stellen.

  • 2 Indien een onroerende zaak is gelegen in een gebied waarin de grondwaterstand invloed ondergaat van meer dan één onttrekking en blijkens het onderzoek niet of niet binnen redelijke termijn is vast te stellen door welke onttrekking de schade die de onroerende zaak ondervindt wordt veroorzaakt, kennen gedeputeerde staten de rechthebbende ten aanzien van die onroerende zaak op zijn verzoek een vergoeding van de kosten van ondervanging van de schade dan wel een schadevergoeding toe. De rechthebbende is in dat geval gehouden tot overdracht van de rechten welke hij tegenover derden mocht kunnen doen gelden.

Artikel 7.20

  • 1 Ingeval de rechtbank de vordering, bedoeld in artikel 7.18, derde lid, gegrond acht, veroordeelt zij de vergunninghouder tot overneming en tot betaling van de overnemingssom. Tegen het vonnis staat geen ander rechtsmiddel open dan beroep in cassatie. Het beroep in cassatie moet op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen ervan worden ingeschreven in de registers, bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3 Het vonnis waarbij de vergunninghouder tot overneming is veroordeeld, kan worden ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, nadat het in kracht van gewijsde is gegaan. Door inschrijving van het vonnis gaat de eigendom op de vergunninghouder over.

§ 4. Schade aan waterstaatswerken

Artikel 7.21

  • 1 De kosten wegens schade, toegebracht aan waterstaatswerken in beheer of onderhoud bij een beheerder, waarvoor eigenaren of gebruikers van vaartuigen wettelijk aansprakelijk zijn, worden door de daartoe door de beheerder aangewezen ambtenaar geraamd en vermeld in een proces-verbaal dat zo mogelijk aan de schipper in afschrift wordt meegedeeld.

  • 2 Indien het geraamde bedrag aan de betrokken ambtenaar niet tot zekerheid wordt betaald of niet tot diens genoegen zekerheid wordt gesteld voor betaling daarvan binnen redelijke termijn, is deze ambtenaar bevoegd, desnoods met behulp van de sterke arm, het voortzetten van de reis, het ondernemen van de terugtocht of het aanvangen van een nieuwe reis, ook indien het vaartuig inmiddels buiten zijn ambtsgebied is gebracht, te beletten.

  • 3 Onverminderd het recht op vergoeding van de schade is het betrokken publiekrechtelijk lichaam bevoegd het betaalde bedrag aan te wenden tot herstel van de schade. Indien blijkt dat de werkelijke kosten wegens schade minder bedragen dan het betaalde bedrag, wordt het overschot, met de wettelijke rente daarvan vanaf de dag der betaling, uitgekeerd aan degene die heeft betaald.

Artikel 7.22

  • 1 De Staat kan – behoudens matiging door de rechter – de ten laste van het Rijk komende kosten van onderzoek naar verontreiniging of aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam en van maatregelen als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, onder a, of artikel 5.15, eerste lid, in verband met verontreiniging of aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam die een belemmering vormt voor het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit, verhalen op degene door wiens onrechtmatige daad die verontreiniging of aantasting in het betrokken geval is veroorzaakt en die deswege of anderszins buiten overeenkomst jegens enige overheid krachtens burgerlijk recht aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan.

  • 2 De Staat kan, indien de kosten bedoeld in het eerste lid mede ten laste komen van een waterschap, ook deze kosten overeenkomstig dat lid verhalen.

  • 3 De Staat kan ten laste van het Rijk komende kosten als bedoeld in het eerste lid overeenkomstig de regels betreffende ongerechtvaardigde verrijking verhalen op degene die door dat onderzoek of die maatregelen ongerechtvaardigd wordt verrijkt. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De bevoegdheden, bedoeld in het eerste en derde lid, komen toe aan het waterschap in gevallen waarin kosten als bedoeld in het eerste lid geheel te haren laste komen, alsmede in gevallen waarin de Staat niet van deze bevoegdheid gebruik maakt, voor zover zodanige kosten te haren laste komen.

§ 4a. Het deltafonds

Artikel 7.22a

  • 1 Er is een deltafonds.

  • 2 Het deltafonds heeft ten doel de financiering en bekostiging van:

    • a. maatregelen en voorzieningen ter voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • b. maatregelen en voorzieningen ter bescherming of verbetering van de chemische of ecologische kwaliteit van watersystemen;

    • c. het inwinnen, bewerken en verspreiden van met de onderdelen a en b samenhangende gegevens en het verrichten van met de onderdelen a en b samenhangende onderzoeken.

Artikel 7.22c

De ontvangsten van het deltafonds zijn:

  • a. een bijdrage ten laste van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat;

  • b. bijdragen ten laste van andere begrotingen van het Rijk;

  • c. bijdragen van derden;

  • d. andere ontvangsten in het kader van het bereiken van de doelen van het deltafonds.

Artikel 7.22d

  • 1 Ten laste van het deltafonds komen de uitgaven ten behoeve van:

    • a. aanleg, verbetering, beheer, onderhoud en bediening van waterstaatswerken die bij het Rijk in beheer zijn of zullen zijn, ter voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste;

    • b. maatregelen en voorzieningen ter bescherming of verbetering van de chemische of ecologische kwaliteit van watersystemen;

    • c. het inwinnen, bewerken en verspreiden van met de onderdelen a en b samenhangende gegevens;

    • d. met de onderdelen a en b samenhangende onderzoeken.

  • 2 Onze Minister kan uit het deltafonds subsidies verstrekken ten behoeve van:

    • a. aanleg, verbetering, beheer, onderhoud en bediening van waterstaatswerken die niet bij het Rijk in beheer zijn of zullen zijn, ter voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste;

    • b. maatregelen en voorzieningen ter bescherming of verbetering van de chemische of ecologische kwaliteit van watersystemen;

    • c. met de onderdelen a en b samenhangende onderzoeken.

  • 5 Ten laste van het deltafonds kunnen eveneens uitgaven worden gebracht ten behoeve van maatregelen en voorzieningen als bedoeld in artikel 7.22a, tweede lid, onderdelen a en b, alsmede ten behoeve van het inwinnen, verspreiden en bewerken van gegevens en het doen van onderzoek als bedoeld in artikel 7.22a, tweede lid, onderdeel c, met betrekking tot buiten het Nederlandse grondgebied gelegen delen van de stroomgebieddistricten Eems, Maas, Rijn en Schelde.

  • 6 Ten laste van het deltafonds komen tevens uitgaven ten behoeve van het bureau ter ondersteuning van de werkzaamheden van de deltacommissaris, de huisvestingskosten van het bureau en verdere aan de taakvervulling van de deltacommissaris verbonden uitgaven.

  • 7 Ten laste van het deltafonds komen voorts andere uitgaven en subsidies in het kader van het bereiken van de doelen van dat fonds.

§ 5. Financiering en bekostiging maatregelen primaire waterkeringen

Artikel 7.23

  • 1 Onze Minister verleent aan de beheerder op aanvraag een subsidie voor het treffen van maatregelen, indien:

    • a. de maatregelen nodig zijn vanwege:

    • b. de maatregelen voor het kalenderjaar waarin de subsidie wordt verstrekt zijn opgenomen in een jaarlijks door Onze Minister vast te stellen programma; en

    • c. bij maatregelen die betrekking hebben op een dijktraject als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, tweede zin, en nodig zijn vanwege het eerste lid, onderdeel a, onder 1° of 2°, de norm, vermeld in bijlage II, is overschreden.

  • 2 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend voor negentig procent van de geraamde kosten van een sober en doelmatig ontwerp van de maatregelen. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de kostenraming en de subsidiabele kosten.

  • 4 Bij de voorbereiding van het programma, bedoeld in het eerste lid, en van de regeling, bedoeld in het tweede lid, worden de besturen van de waterschappen gehoord.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden de maatregelen aangewezen waarvoor in afwijking van het tweede lid subsidie wordt verleend voor honderd procent van de kosten van uitvoering. Daarbij worden de aard en omvang van deze maatregelen aangeduid en de locaties en de betrokken beheerders vermeld.

Artikel 7.24

  • 1 Een waterschap is een jaarlijkse bijdrage aan Onze Minister verschuldigd ter bestrijding van de kosten verbonden aan de verstrekking van subsidies voor maatregelen die nodig zijn vanwege:

  • 2 De jaarlijkse bijdrage wordt berekend volgens de formule:

    B = 0,50 x R1 (I/IT + WG/WGT) + 0,40 x R2 (I/IT + WG/WGT), waarin

    B voorstelt: de te berekenen bijdrage in euro’s;

    R1 voorstelt: een bedrag in euro’s dat gelijk is aan het bedrag dat ten laste van een begroting als bedoeld in artikel 7.22c, eerste lid, onder a of b, ten bate van de begroting van het desbetreffende jaar wordt toegevoegd aan het deltafonds ten behoeve van subsidies voor de maatregelen die zijn aangewezen krachtens artikel 7.23, vijfde lid, en dat tezamen met R2 niet hoger is dan het in het vierde lid genoemde maximum;

    R2 voorstelt: een bedrag in euro’s dat gelijk is aan het bedrag dat ten laste van een begroting als bedoeld in artikel 7.22c, eerste lid, onder a of b, ten bate van de begroting van het desbetreffende jaar wordt toegevoegd aan het deltafonds ten behoeve van subsidies voor maatregelen als bedoeld in het eerste lid, die niet zijn aangewezen krachtens artikel 7.23, vijfde lid, en dat tezamen met R1 niet hoger is dan het in het vierde lid genoemde maximum;

    I voorstelt: het aantal ingezetenen in het gebied van het waterschap op de peildatum;

    IT voorstelt: het aantal ingezetenen in de gebieden van de waterschappen tezamen op de peildatum;

    WG voorstelt: de som van de op basis van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarden van de gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap op de peildatum;

    WGT voorstelt: de som van de op basis van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarden van de gebouwde onroerende zaken in de gebieden van de waterschappen tezamen op de peildatum.

  • 3 De peildatum, bedoeld in het tweede lid, is 1 januari 2010 voor de jaarlijkse bijdrage voor de kalenderjaren 2011 tot en met 2014 en voor elke daaropvolgende aaneengesloten periode van vier kalenderjaren telkens 1 januari van het laatste kalenderjaar dat voorafgaat aan de betrokken periode.

  • 4 Het in het tweede lid aan de som van R1 en R2 gestelde maximum bedraagt in 2014 131 x 106 euro’s en vanaf 2015 181 x 106 euro’s, met dien verstande dat met ingang van 2016 het laatstgenoemde bedrag ten opzichte van het loon- en prijspeil van 2011 jaarlijks wordt geĩndexeerd volgens de Index Bruto Overheidsinvesteringen, zoals toegepast door Onze Minister van Financiën in de Voorjaarsnota.

  • 5 Middelen die bestemd zijn voor subsidies ten behoeve van maatregelen als bedoeld in het eerste lid, kunnen tevens worden besteed aan:

    • a. uitgaven van het Rijk ten behoeve van zodanige maatregelen, mits deze uitgaven de kosten van een subsidie voor zodanige maatregelen niet te boven gaan;

    • b. uitgaven of subsidies ten behoeve van een of meer andere maatregelen, al dan niet zijnde waterbeheermaatregelen, die tezamen een vergelijkbaar beschermingsniveau bieden, indien een maatregel als bedoeld in het eerste lid zeer kostbaar of maatschappelijk zeer ingrijpend is en de uitgaven of subsidies voor dergelijke andere maatregelen de kosten van een subsidie voor een maatregel als bedoeld in het eerste lid niet te boven gaan, waarbij zo nodig kan worden afgeweken van de artikelen 7.22a en 7.22d;

    • c. eenmalige subsidies voor maatregelen die nodig zijn om bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere dan primaire waterkeringen in overeenstemming te brengen met de veiligheidsnormen, bedoeld in artikel 2.4.

Artikel 7.25

Ten behoeve van de vaststelling van de hoogte van de bijdrage, bedoeld in artikel 7.24, verschaft het dagelijks bestuur van een waterschap Onze Minister voor 1 maart van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de peildatum valt, de volgende gegevens:

  • a. het aantal ingezetenen in het gebied van het waterschap op de peildatum, en

  • b. de som van de op basis van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarden van de gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap op de peildatum.

Artikel 7.26

  • 1 Onze Minister stelt de verplichting tot betaling van de bijdrage, bedoeld in artikel 7.24, jaarlijks voor 1 mei vast.

  • 2 Indien de slotwet van de begroting van het deltafonds daartoe aanleiding geeft, wordt de verplichting tot betaling door Onze Minister gewijzigd.

  • 3 Indien de verplichting tot betaling op grond van het tweede lid wordt gewijzigd, is over de te betalen of terug te betalen geldsom geen wettelijke rente verschuldigd.

  • 4 Krachtens het eerste of tweede lid verschuldigde geldsommen kunnen door Onze Minister worden ingevorderd bij dwangbevel.

  • 5 Onze Minister kan een aan een waterschap terug te betalen geldsom verrekenen met een van hetzelfde waterschap krachtens het eerste of tweede lid te vorderen geldsom voor een ander kalenderjaar.

Hoofdstuk 8. Handhaving

Artikel 8.1

  • 1 De beheerder heeft tot taak:

    • a. zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 6 of krachtens artikel 10.1 bepaalde, voor zover betrekking hebbend op de door hem beheerde watersystemen en de daarbij behorende beschermingszones en van het bij of krachtens titel 12.3 van de Wet milieubeheer bepaalde met betrekking tot het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam;

    • b. gegevens die met het oog op de uitoefening van de onder a bedoelde taak van belang zijn, te verzamelen en te registreren;

    • c. klachten te behandelen die betrekking hebben op de naleving van de in onderdeel a bedoelde voorschriften.

  • 2 Met de beheerder worden voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld gedeputeerde staten, ter zake van handelingen als bedoeld in artikel 6.4.

Artikel 8.2

In afwijking van artikel 8.1, eerste lid, rusten de daarin bedoelde taken ten aanzien van:

  • a. een vergunningplichtige handeling waarop artikel 6.17, eerste of tweede lid, van toepassing is: op het bestuursorgaan dat op de vergunningaanvraag beslist;

  • b. een handeling waarvoor krachtens artikel 6.7 een meldings-, meet-, registratie- of opgaveverplichting geldt: op het ingevolge dat artikel aangewezen bestuursorgaan.

Artikel 8.3

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 6 of krachtens artikel 10.1 bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren. Indien de aanwijzing ambtenaren betreft, ressorterende onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister, wordt het desbetreffende besluit genomen in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 3 Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van de vervulling van de in het eerste lid bedoelde taak. Voor krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren die ressorteren onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister, worden zodanige regels gesteld in overeenstemming met Onze betrokken Minister.

  • 4 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 6 of krachtens artikel 10.1 bepaalde zijn binnen hun ambtsgebied eveneens belast de ambtenaren die daartoe worden aangewezen bij besluit van de beheerder, niet zijnde Onze Minister, of een ander met de uitvoering van deze wet belast bestuursorgaan.

Artikel 8.4

  • 1 Het op grond van hoofdstuk 6 bevoegde gezag kan een watervergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

    • a. in strijd met de vergunning of de daaraan verbonden voorschriften wordt gehandeld, dan wel de met betrekking tot de vergunde handeling geldende wettelijke voorschriften niet worden nageleefd;

    • b. de ter verkrijging van de vergunning verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn, dat op de aanvraag voor de vergunning een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend zouden zijn geweest.

  • 2 Het bevoegd gezag gaat in een geval als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet tot intrekking over dan nadat het de vergunninghouder een redelijke termijn heeft gesteld om zijn handelen alsnog in overeenstemming te brengen met de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften, onderscheidenlijk de geldende wettelijke voorschriften na te leven.

Artikel 8.5

Onze Minister is bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde in gevallen waarin hem de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving daarvan is opgedragen.

Artikel 8.6

Met betrekking tot de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van het bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 6 of krachtens artikel 10.1 bepaalde zijn de artikelen 5.7 en 5.8 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Artikel 8.8

De ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, geven geen toestemming tot vertrek van een vaartuig of luchtvaartuig uit Nederland indien zij ernstige redenen hebben om te vermoeden dat in strijd met een van de in artikel 6.3 omschreven verboden is of zal worden gehandeld.

Artikel 8.9

  • 1 Onverminderd het recht van andere staten om overeenkomstig het VN-Zeerechtverdrag tot rechtsvervolging over te gaan, is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in of boven de exclusieve economische zone schuldig maakt aan overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet.

  • 2 Bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid wordt afdeling 7 van Deel XII van het VN-Zeerechtverdrag in acht genomen.

Artikel 8.10

Onze Minister en de toezichthouders nemen bij de toepassing van artikel 8.5, onderscheidenlijk bij de uitoefening van het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde, afdeling 7 van Deel XII van het VN-Zeerechtverdrag in acht.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 10.1

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van internationale verplichtingen die betrekking hebben op waterbeheer, alsmede ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in deze wet geregelde onderwerpen.

Artikel 10.2

Een wijziging van de kaderrichtlijn water of van een andere op grond van deze wet uitgevoerde richtlijn van een of meer instellingen van de Europese Unie alleen of gezamenlijk gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 10.2a

  • 1 Een wijziging van bijlage 4 bij het op 7 november 1996 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (Trb. 1998, 134) gaat voor de toepassing van artikel 6.3, eerste lid, aanhef en onderdeel d, gelden met ingang van de dag waarop die wijziging internationaal in werking treedt, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 2 Indien voorafgaand aan de dag, waarop artikel 6.3, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van toepassing wordt op een activiteit voor die activiteit een watervergunning is verleend, berust deze op artikel 6.3, eerste lid, aanhef en onderdeel d, mits de activiteit in bijlage 4 bij het op 7 november 1996 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (Trb. 1998, 134) is aangemerkt als een activiteit waarvoor een vergunning kan worden verleend.

Artikel 10.3

Indien voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 14 maart 2018 tot wijziging van de Waterwet en van de Wet maritiem beheer BES in verband met de uitvoering van de wijziging van het Protocol van 1996 bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (mariene geo-engineering) (Stb. 98) voor een activiteit als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onderdeel d, een watervergunning is verleend, berust deze op artikel 6.3, eerste lid, aanhef en onderdeel d, mits de activiteit in bijlage 4 bij het op 7 november 1996 te Londen tot stand gekomen Protocol bij het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972 (Trb. 1998, 134) is aangemerkt als een activiteit waarvoor een vergunning kan worden verleend.

Artikel 10.4

  • 1 Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de volledige inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet.

Artikel 10.5

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 29 januari 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa

Uitgegeven de twaalfde maart 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage I. Primaire waterkeringen en dijktrajecten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid

Bijlage 264629.png
Kaart 1: Noord-Nederland
Bijlage 264630.png
Kaart 2: Midden-Nederland
Bijlage 257877.png
Kaart 3: Zuid-West Nederland
Bijlage 264631.png
Kaart 4: Limburg

Bijlage IA. Rijksdriehoekscoördinaten begrenzingen dijktrajecten als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid

Traject

Beginpunt

Eindpunt

 
 

X

Y

X

Y

 

1-1

209653

610745

206219

609839

 

1-2

206219

609839

209653

610745

 

2-1

185760

606974

170840

605505

 

2-2

170840

605505

185760

606974

 

3-1

155445

602424

144741

598119

 

3-2

144742

598119

155445

602424

 

4–1

133.163

589.773

134.096

590.085

 

4–2

134.096

590.085

133.163

589.773

 

5-1

112567

558327

119733

576775

 

5-2

119733

576775

112567

558327

 

6-1

177262

539619

153258

544493

 

6-2

153258

544493

154105

567249

 

6-3

154105

567249

179480

592644

 

6-4

179480

592644

204405

601934

 

6-5

204405

601934

216161

601054

 

6-6

216161

601054

253851

603456

 

6-7

253851

603456

276791

584521

 

7-1

195173

519105

185608

514144

 

7-2

185608

514144

177263

539622

 

8-1

160680

475073

138779

482584

 

8-2

138779

482584

155909

500652

 

8-3

155909

500652

171994

513513

 

8-4

171994

513513

186770

503645

 

8-5

186770

503645

177821

492155

 

8-6

177821

492155

167033

486659

 

8-7

167033

486659

160680

475073

 

9-1

223120

504085

201902

516879

 

9–2

201.902

516.879

195.317

519.225

 

10-1

200190

502567

199187

515698

 

10-2

199187

515698

191128

508821

 

10-3

191128

508821

200190

502567

 

11-1

202254

497760

187519

503868

 

11-2

193009

505087

193009

505087

(gesloten traject)

11-3

187519

503868

184503

492932

 

12-1

122746

545196

131682

549716

 

12-2

131682

549716

135858

531917

 

13-1

102162

498527

104555

526714

 

13-2

104555

526714

106093

532122

 

13-3

106093

532122

110007

550827

 

13-4

110007

550827

114952

549715

 

13-5

114952

549715

122746

545196

 

13-6

135858

531917

147789

522936

 

13-7

147789

522936

129694

512795

 

13-8

129694

512795

133452

503197

 

13-9

133452

503197

126138

488518

 

13a-1

129369

484290

129369

484290

(gesloten traject)

13b-1

136234

496309

136234

496309

(gesloten traject)

14-1

109982

446912

99230

436695

 

14-2

99230

436695

84432

436197

 

14-3

84432

436197

71043

441849

 

14-4

71043

441849

67837

444644

 

14-5

67837

444644

77756

456910

 

14-6

77756

456910

79853

459315

 

14-7

79853

459315

86592

467952

 

14-8

86592

467952

87622

469672

 

14-9

87622

469672

90297

474328

 

14-10

90297

474328

101923

497548

 

15-1

135883

447236

118596

439655

 

15-2

118596

439655

99456

436741

 

15-3

99456

436741

109982

446912

 

16-1

127067

426810

115089

426090

 

16-2

115089

426090

110825

435075

 

16-3

110825

435075

126731

441023

 

16-4

126731

441023

140327

441632

 

16-5

140327

441632

127067

426810

 

17-1

103936

429891

87353

429164

 

17-2

87353

429164

97847

435094

 

17-3

97847

435094

103936

429891

 

18-1

85998

432719

85998

432719

(gesloten traject)

19-1

77476

434792

77476

434792

(gesloten traject)

20-1

64432

429234

66654

438200

 

20-2

66654

438200

75533

432676

 

20-3

75533

432676

79292

424880

 

20-4

79292

424880

64432

429234

 

21-1

82193

425313

102631

417657

 

21-2

102631

417657

82193

425313

 

22-1

110911

421984

102666

419360

 

22-2

102666

419360

110911

421984

 

23-1

119764

424127

119764

424127

(gesloten traject)

24-1

136718

416981

120742

414799

 

24-2

120742

414799

119831

424128

 

24-3

119831

424128

131431

422736

 

25-1

50187

423075

61809

426798

 

25-2

61809

426798

81755

413105

 

25-3

81755

413105

70445

411726

 

25-4

70445

411726

50187

423075

 

26-1

47016

417935

39836

409941

 

26-2

39836

409941

52832

406943

 

26-3

52832

406943

65464

409401

 

26-4

65464

409401

47016

417935

 

27-1

72311

405585

71261

403770

 

27-2

71261

403770

70970

392499

 

27-3

71280

401961

70970

392499

 

27-4

72311

405585

71280

401961

 

28-1

49374

396428

36840

402588

 

29-1

36840

402588

20067

394383

 

29-2

20067

394383

30502

386511

 

29-3

30502

386511

34921

387049

 

29-4

34921

387049

39584

384436

 

30-1

49557

395609

59287

385942

 

30-2

59287

385942

56848

386903

 

30-3

56848

386903

39007

383426

 

30-4

39007

383426

39584

384436

 

31-1

73211

379721

59363

385948

 

31-2

59363

385948

73614

383309

 

31-3

73614

383309

73211

379721

 

32-1

14829

376195

29538

379138

 

32-2

29538

379138

39383

374562

 

32-3

39383

374562

49087

372961

 

32-4

49087

372961

74526

373616

 

33-1

75178

385198

74875

378665

 

34-1

116711

406448

103347

414028

 

34-2

103347

414028

87346

411453

 

34-3

87346

411453

85158

407600

 

34-4

85158

407600

76741

404715

 

34-5

76741

404715

75178

385198

 

34a-1

116265

413379

116265

413379

(gesloten traject)

35-1

133353

413856

120590

414313

 

35-2

120590

414313

117472

406225

 

36-1

194776

406311

188281

418489

 

36-2

188281

418489

173995

422801

 

36-3

173995

422801

160100

424249

 

36-4

160100

424249

147185

416146

 

36-5

147185

416146

133353

413856

 

36a-1

176268

421159

176268

421159

(gesloten traject)

37–1

136.718

416.981

141.524

417.788

 

38-1

131982

423063

152240

423529

 

38–2

152.240

423.529

141.524

417.788

 

39-1

151648

422304

151648

422304

(gesloten traject)

40-1

156762

427809

153475

423826

 

40-2

153475

423826

157057

426954

 

41-1

188437

429004

179024

432495

 

41-2

179024

432495

156762

427809

 

41-3

157057

426954

174242

423107

 

41-4

174242

423107

188549

418869

 

42-1

201472

430613

188637

428760

 

43-1

140327

441632

152879

440541

 

43-2

152879

440541

181026

441462

 

43-3

181026

441462

198792

433566

 

43-4

198792

433566

179281

433453

 

43-5

179281

433453

159698

434666

 

43-6

159698

434666

127067

426810

 

44-1

159724

445337

135883

447236

 

44-2

126138

488518

142448

479755

 

44–3

101.293

499.175

102.030

497.588

 

45-1

174665

441898

170286

440653

 

45-2

154906

463364

160892

474315

 

45-3

160892

474315

165407

475139

 

46-1

147367

476951

146261

470296

 

47-1

189183

444062

200034

446939

 

48-1

208669

428833

196600

442843

 

48-2

196600

442843

206063

446733

 

48-3

206063

446733

216660

442082

 

49-1

216220

442421

207390

446304

 

49-2

207390

446304

212047

457222

 

50-1

212047

457222

210107

461154

 

50-2

210107

461154

212966

463772

 

51-1

212925

463941

219480

473284

 

52a-1

202081

487555

202081

487555

(gesloten traject)

52-1

204945

451730

207141

466939

 

52-2

207141

466939

201740

486557

 

52-3

201740

486557

202849

494718

 

52-4

202849

494718

202254

497760

 

53-1

214277

474030

204320

480019

 

53-2

204320

480019

200247

502522

 

53-3

200247

502522

223095

503033

 

54–1

188.473

418.796

199.502

414.044

 

55-1

196514

408294

196107

412299

 

56–1

198.600

404.749

196.906

406.964

 

57-1

200805

401651

199362

403853

 

58-1

197562

402562

196559

403624

 

59–1

200.592

399.194

200.592

399.194

(gesloten traject)

60-1

204317

396354

201451

397996

 

61-1

204290

394684

200650

396222

 

63-1

205024

394303

208375

390752

 

64-1

208814

389363

208375

390752

 

65-1

209965

385965

209861

390107

 

66–1

208.840

385.801

209.094

386.525

 

67–1

207.898

380.745

207.982

381.629

 

68-1

206047

371417

208554

378793

 

68-2

208554

378793

209422

383535

 

69-1

208277

378117

207921

374808

 

70-1

204683

370579

207228

374077

 

71-1

205042

369008

205474

369641

 

72-1

200430

366239

200544

366331

 

73-1

199624

364130

200498

365031

 

74-1

196533

363209

198066

363575

 

75-1

196240

359983

196463

360760

 

76-1

196568

355447

196814

356790

 

76-2

196814

356790

197507

357256

 

76a-1

196387

355283

196387

355283

(gesloten traject)

77-1

194708

353336

196682

354266

 

78-1

188262

354004

191587

355019

 

78a-1

192597

355730

192545

356136

 

79-1

188222

353922

186634

351562

 

80-1

190683

351761

191854

351385

 

81-1

186301

348601

186301

348601

(gesloten traject)

82-1

186854

345661

186993

346140

 

83-1

182024

335563

186136

344319

 

84–1

183.885

342.125

183.885

342.125

(gesloten traject)

85-1

181373

333439

181572

333937

 

86-1

179697

331607

179697

331607

(gesloten traject)

87-1

180503

330368

181184

332548

 

88-1

179298

325217

180215

326880

 

89-1

178661

324033

178792

324312

 

90-1

178064

312736

177147

320508

 

91-1

177690

322649

177690

322649

(gesloten traject)

92-1

176455

320388

176455

320388

(gesloten traject)

93-1

176764

318968

175495

321230

 

94-1

176728

316261

176894

317096

 

95-1

177054

309624

177395

310485

 

201

154105

567249

131682

549716

 

202

195.173

519.105

195.317

519.225

 

204a

147798

522938

158288

504524

 

204b

147798

522938

158288

504524

 

205

160680

475073

160892

474315

 

206

200190

502567

200247

502522

 

208

71046

441844

75202

437260

 

209

80598

431187

77484

434797

 

210

99456

436741

99230

436695

 

211

64432

429234

61801

426806

 

212

119764

424127

119831

424128

 

213

131982

423063

131431

422736

 

214

50187

423075

47016

417935

 

215

87357

411458

81758

413108

 

216

65464

409401

70445

411726

 

217

69404

410732

72311

405585

 

218

39836

409941

36840

402588

 

219

70970

392499

73614

383309

 

221

49557

395609

49374

396428

 

222

59287

385942

59363

385948

 

223

75465

376811

73211

379721

 

224

153475

423826

152240

423529

 

225

191128

508821

185608

514144

 

226

186686

506469

187005

506522

 

227

187519

503868

186770

503645

 

228

177.147

320.508

177.077

320.508

 

Bijlage II. Normen voor dijktrajecten als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid (signaleringswaarden)

Traject

Overstromingskans als bedoeld in artikel 2.2 eerste lid, tweede zin, aanhef en onderdeel a

Faalkans als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, tweede zin, aanhef en onderdeel b

1-1

1:1000

 

1-2

1:1000

 

2-1

1:1000

 

2-2

1:1000

 

3-1

1:3000

 

3-2

1:1000

 

4-1

1:300

 

4-2

1:1000

 

5-1

1:3000

 

5-2

1:3000

 

6-1

1:3000

 

6-2

1:3000

 

6-3

1:3000

 

6-4

1:3000

 

6-5

1:3000

 

6-6

1:3000

 

6-7

1:10000

 

7-1

1:3000

 

7-2

1:3000

 

8-1

1:30000

 

8-2

1:30000

 

8-3

1:30000

 

8-4

1:30000

 

8-5

1:3000

 

8-6

1:3000

 

8-7

1:3000

 

9-1

1:1000

 

9-2

1:3000

 

10-1

1:3000

 

10-2

1:3000

 

10-3

1:10000

 

11-1

1:3000

 

11-2

1:3000

 

11-3

1:300

 

12-1

1:1000

 

12-2

1:3000

 

13-1

1:3000

 

13-2

1:3000

 

13-3

1:3000

 

13-4

1:3000

 

13-5

1:3000

 

13-6

1:3000

 

13-7

1:3000

 

13-8

1:3000

 

13-9

1:3000

 

13a-1

1:300

 

13b-1

1:300

 

14-1

1:30000

 

14-2

1:100000

 

14-3

1:10000

 

14-4

1:10000

 

14-5

1:30000

 

14-6

1:30000

 

14-7

1:30000

 

14-8

1:30000

 

14-9

1:30000

 

14-10

1:30000

 

15-1

1:30000

 

15-2

1:10000

 

15-3

1:10000

 

16-1

1:100000

 

16-2

1:30000

 

16-3

1:30000

 

16-4

1:30000

 

17-1

1:3000

 

17-2

1:3000

 

17-3

1:100000

 

18-1

1:10000

 

19-1

1:100000

 

20-1

1:30000

 

20-2

1:10000

 

20-3

1:30000

 

20-4

1:1000

 

21-1

1:3000

 

21-2

1:300

 

22-1

1:3000

 

22-2

1:10000

 

23-1

1:3000

 

24-1

1:10000

 

24-2

1:1000

 

24-3

1:10000

 

25-1

1:3000

 

25-2

1:1000

 

25-3

1:300

 

25-4

1:300

 

26-1

1:3000

 

26-2

1:3000

 

26-3

1:10000

 

26-4

1:1000

 

27-1

1:3000

 

27-2

1:10000

 

27-3

1:3000

 

27-4

1:1000

 

28-1

1:1000

 

29-1

1:3000

 

29-2

1:10000

 

29-3

1:100000

 

29-4

1:1000

 

30-1

1:3000

 

30-2

1:100000

 

30-3

1:3000

 

30-4

1:1000000

 

31-1

1:30000

 

31-2

1:10000

 

31-3

1:300

 

32-1

1:1000

 

32-2

1:1000

 

32-3

1:3000

 

32-4

1:3000

 

33-1

1:300

 

34-1

1:1000

 

34-2

1:1000

 

34-3

1:3000

 

34-4

1:1000

 

34-5

1:300

 

34a-1

1:3000

 

35-1

1:10000

 

35-2

1:3000

 

36-1

1:10000

 

36-2

1:30000

 

36-3

1:30000

 

36-4

1:10000

 

36-5

1:10000

 

36a-1

1:3000

 

37-1

1:10000

 

38-1

1:30000

 

38-2

1:10000

 

39-1

1:3000

 

40-1

1:30000

 

40-2

1:10000

 

41-1

1:30000

 

41-2

1:10000

 

41-3

1:3000

 

41-4

1:10000

 

42-1

1:10000

 

43-1

1:30000

 

43-2

1:10000

 

43-3

1:30000

 

43-4

1:30000

 

43-5

1:30000

 

43-6

1:30000

 

44-1

1:30000

 

44-2

1:300

 

44-3

1:30000

 

45-1

1:100000

 

45-2

1:300

 

45-3

1:300

 

46-1

1:300

 

47-1

1:3000

 

48-1

1:30000

 

48-2

1:10000

 

48-3

1:10000

 

49-1

1:300

 

49-2

1:10000

 

50-1

1:30000

 

50-2

1:3000

 

51-1

1:1000

 

52a-1

1:3000

 

52-1

1:3000

 

52-2

1:3000

 

52-3

1:3000

 

52-4

1:3000

 

53-1

1:3000

 

53-2

1:10000

 

53-3

1:10000

 

54-1

1:1000

 

55-1

1:1000

 

56-1

1:300

 

57-1

1:300

 

58-1

1:300

 

59-1

1:300

 

60-1

1:300

 

61-1

1:300

 

62-1

1:300

 

63-1

1:300

 

64-1

1:300

 

65-1

1:300

 

66-1

1:300

 

67-1

1:300

 

68-1

1:1000

 

68-2

1:300

 

69-1

1:1000

 

70-1

1:300

 

71-1

1:300

 

72-1

1:300

 

73-1

1:300

 

74-1

1:300

 

75-1

1:300

 

76-1

1:300

 

76-2

1:300

 

76a-1

1:300

 

77-1

1:300

 

78-1

1:300

 

78a-1

1:300

 

79-1

1:300

 

80-1

1:300

 

81-1

1:300

 

82-1

1:300

 

83-1

1:300

 

84-1

1:300

 

85-1

1:300

 

86-1

1:300

 

87-1

1:1000

 

88-1

1:300

 

89-1

1:300

 

90-1

1:3000

 

91-1

1:300

 

92-1

1:300

 

93-1

1:1000

 

94-1

1:300

 

95-1

1:300

 

201

 

1:10000

202

1:10000

 

204a

 

1:10000

204b

 

1:1000

205

 

1:3000

206

 

1:10000

208

 

1:100000

209

 

1:100000

210

 

1:100000

211

 

1:3000

212

 

1:10000

213

1:10000

 

214

 

1:3000

215

 

1:30000

216

 

1:3000

217

 

1:30000

218

 

1:30000

219

 

1:30000

221

1:10000

 

222

 

1:30000

223

 

1:30000

224

 

1:30000

225

 

1:30000

226

 

1:3000

227

 

1:3000

228

1:3000

 

Bijlage III. Normen voor dijktrajecten als bedoeld in artikel 2.2, tweede en derde lid (ondergrenzen)

Traject

Overstromingskans als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, tweede zin, aanhef en onderdeel a

Faalkans als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, tweede zin, aanhef en onderdeel b

Overstromingskans als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, tweede zin, aanhef en onderdeel c

Overstromingskans als bedoeld in artikel 2.2, derde lid, aanhef en onderdeel a

Kans op niet-sluiten als bedoeld in artikel 2.2, derde lid, aanhef en onderdeel b

1-1

1:1000

       

1-2

1:1000

       

2-1

1:300

       

2-2

1:1000

       

3-1

1:3000

       

3-2

1:1000

       

4-1

1:300

       

4-2

1:300

       

5-1

1:1000

       

5-2

1:3000

       

6-1

1:1000

       

6-2

1:1000

       

6-3

1:1000

       

6-4

1:1000

       

6-5

1:1000

       

6-6

1:1000

       

6-7

1:3000

       

7-1

1:1000

       

7-2

1:1000

       

8-1

1:10000

       

8-2

1:10000

       

8-3

1:10000

       

8-4

1:10000

       

8-5

1:1000

       

8-6

1:1000

       

8-7

1:1000

       

9-1

1:300

       

9-2

1:1000

       

10-1

1:1000

       

10-2

1:1000

       

10-3

1:3000

       

11-1

1:1000

       

11-2

1:1000

       

11-3

1:100

       

12-1

1:1000

       

12-2

1:1000

       

13-1

1:1000

       

13-2

1:3000

       

13-3

1:1000

       

13-4

1:1000

       

13-5

1:1000

       

13-6

1:1000

       

13-7

1:1000

       

13-8

1:1000

       

13-9

1:1000

       

13a-1

1:100

       

13b-1

1:100

       

14-1

1:10000

       

14-2

1:30000

       

14-3

1:10000

       

14-4

1:3000

       

14-5

1:10000

       

14-6

1:10000

       

14-7

1:10000

       

14-8

1:10000

       

14-9

1:30000

       

14-10

1:30000

       

15-1

1:10000

       

15-2

1:3000

       

15-3

1:3000

       

16-1

1:30000

       

16-2

1:10000

       

16-3

1:10000

       

16-4

1:10000

       

16-5

   

1:10

   

17-1

1:1000

       

17-2

1:1000

       

17-3

1:30000

       

18-1

1:3000

       

19-1

1:30000

       

20-1

1:10000

       

20-2

1:10000

       

20-3

1:10000

       

20-4

1:300

       

21-1

1:1000

       

21-2

1:100

       

22-1

1:1000

       

22-2

1:3000

       

23-1

1:1000

       

24-1

1:3000

       

24-2

1:300

       

24-3

1:10000

       

25-1

1:1000

       

25-2

1:300

       

25-3

1:100

   

1:10

 

25-4

1:300

       

26-1

1:1000

       

26-2

1:1000

       

26-3

1:3000

       

26-4

1:1000

       

27-1

1:3000

       

27-2

1:10000

       

27-3

1:1000

   

1:10

 

27-4

1:300

   

1:10

 

28-1

1:300

       

29-1

1:1000

       

29-2

1:3000

       

29-3

1:30000

       

29-4

1:1000

       

30-1

1:1000

       

30-2

1:100000

       

30-3

1:1000

       

30-4

1:1000000

       

31-1

1:10000

       

31-2

1:3000

       

31-3

1:100

   

1:10

 

32-1

1:300

       

32-2

1:300

       

32-3

1:1000

       

32-4

1:1000

       

33-1

1:100

   

1:10

 

34-1

1:300

       

34-2

1:300

       

34-3

1:1000

   

1:10

 

34-4

1:300

   

1:10

 

34-5

1:100

   

1:10

 

34a-1

1:1000

       

35-1

1:3000

       

35-2

1:1000

       

36-1

1:3000

       

36-2

1:10000

       

36-3

1:10000

       

36-4

1:3000

       

36-5

1:3000

       

36a-1

1:1000

       

37-1

1:3000

       

38-1

1:10000

       

38-2

1:3000

       

39-1

1:3000

       

40-1

1:30000

       

40-2

1:3000

       

41-1

1:10000

       

41-2

1:3000

       

41-3

1:3000

       

41-4

1:3000

       

42-1

1:3000

       

43-1

1:10000

       

43-2

1:3000

       

43-3

1:10000

       

43-4

1:10000

       

43-5

1:10000

       

43-6

1:10000

       

44-1

1:10000

       

44-2

1:100

       

44-3

1:10000

       

45-1

1:30000

       

45-2

1:100

       

45-3

1:100

       

46-1

1:100

       

47-1

1:1000

       

48-1

1:10000

       

48-2

1:3000

       

48-3

1:3000

       

49-1

1:100

       

49-2

1:3000

       

50-1

1:10000

       

50-2

1:1000

       

51-1

1:300

       

52a-1

1:1000

       

52-1

1:1000

       

52-2

1:1000

       

52-3

1:1000

       

52-4

1:1000

       

53-1

1:1000

       

53-2

1:3000

       

53-3

1:3000

       

54-1

1:300

       

55-1

1:300

       

56-1

1:100

       

57-1

1:100

       

58-1

1:100

       

59-1

1:100

       

60-1

1:100

       

61-1

1:100

       

62-1

1:100

       

63-1

1:100

       

64-1

1:100

       

65-1

1:100

       

66-1

1:100

       

67-1

1:100

       

68-1

1:300

       

68-2

1:100

       

69-1

1:300

       

70-1

1:100

       

71-1

1:100

       

72-1

1:100

       

73-1

1:100

       

74-1

1:100

       

75-1

1:100

       

76-1

1:100

       

76-2

1:100

       

76a-1

1:100

       

77-1

1:100

       

78-1

1:100

       

78a-1

1:100

       

79-1

1:100

       

80-1

1:100

       

81-1

1:100

       

82-1

1:100

       

83-1

1:100

       

84-1

1:100

       

85-1

1:100

       

86-1

1:100

       

87-1

1:300

       

88-1

1:100

       

89-1

1:100

       

90-1

1:1000

       

91-1

1:300

       

92-1

1:100

       

93-1

1:300

       

94-1

1:100

       

95-1

1:100

       

201

 

1:3000

     

202

1:3000

       

204a

 

1:3000

     

204b

 

1:300

     

205

 

1:1000

     

206

 

1:3000

     

208

 

1:30000

   

1:100

209

 

1:30000

   

1:10

210

 

1:30000

   

1:200

211

 

1:1000

     

212

 

1:3000

     

213

1:3000

       

214

 

1:1000

     

215

 

1:10000

     

216

 

1:1000

     

217

 

1:10000

     

218

 

1:10000

     

219

 

1:10000

     

221

1:3000

       

222

 

1:10000

     

223

 

1:10000

     

224

 

1:10000

     

225

 

1:10000

   

1:100

226

 

1:1000

     

227

 

1:1000

     

228

1:1000