Aanwijzing (doen) besturen tijdens ontzegging e.d. (art. 9 WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2011.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-02-2009 t/m 31-05-2011

Aanwijzing (doen) besturen tijdens ontzegging e.d. (art. 9 WVW 1994)

Samenvatting

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Deze aanwijzing bevat regels voor het Openbaar Ministerie bij de opsporing en vervolging in de volgende situaties:

  • rijden tijdens een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (hieronder valt ook de juridische bestuurder);

  • rijden met een ongeldig, ingevorderd of ingehouden rijbewijs;

  • rijden terwijl de overgifte van het rijbewijs is gevorderd;

  • rijden nadat de inlevering van het rijbewijs is gevorderd danwel het rijbewijs is ingenomen op grond van de Wet Mulder.

Deze aanwijzing is gewijzigd vanwege de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening. Het strafvorderinggedeelte is geregeld in de Richtlijn voor strafvordering motorrijtuig (doen) besturen tijdens ontzegging e.d.

Rijden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid (OBM) (art. 9, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

De bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig op de weg kan bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking aan de veroordeelde of bestrafte zijn ontzegd. Dit artikellid heeft betrekking op de totale ontzegging en niet op de geclausuleerde ontzegging die op grond van het Wetboek van Strafrecht uitsluitend door de rechter kan worden opgelegd. Bij zo’n geclausuleerde ontzegging wordt de verdachte tijdens de terechtzitting door de rechter omtrent deze bijkomende straf geïnformeerd en die straf wordt hem op een later moment bij gerechtelijk schrijven betekend.

Bij strafbeschikking kan de OBM aan de bestrafte als hoofdstraf worden opgelegd. Tijdens de OM-zitting moet de verdachte voor het uitvaardigen van de strafbeschikking worden gehoord en moet hij zich bereid verklaren aan de rijontzegging te voldoen. Tijdens het horen kan met de verdachte worden afgesproken op welke dag de OBM zal ingaan. De kennisgeving OBM kan meteen aan hem worden uitgereikt.

Overtreding van artikel 9, eerste lid, WVW 1994 kan worden aangebracht bij de politierechter.

De aanwijzing geeft aan welke feiten uit het dossier moeten blijken voor het bewijs van het delictsbestanddeel ‘weet of redelijkerwijs moet weten’.

Rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs (art. 9, tweede lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Het rijbewijs wordt ongeldig verklaard als uit een uitgebreid onderzoek door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen blijkt dat de houder niet langer beschikt over de rijvaardigheid of over de lichamelijke of geestelijke gesteldheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van mototrrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven. Ongeldigverklaring is ook mogelijk als de houder geen medewerking verleent aan een rijvaardigheid- of rijgeschiktheidsonderzoek of aan een educatieve maatregel op grond van artikel 132, tweede lid, WVW 1994.

Overtreding van artikel 9, tweede lid, WVW 1994 kan worden aangebracht bij de politierechter.

Rijden terwijl het rijbewijs is ingevorderd of de overgifte is gevorderd op grond van een vermoeden in de zin van artikel 130, eerste lid, WVW 1994 (rijvaardigheid en geschiktheid)

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Een vordering tot overgifte van het rijbewijs kan plaatsvinden als de bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar brengt dat hem direct de bevoegdheid moet worden ontnomen.

Overtreding van artikel 9, vierde en/of vijfde lid, WVW 1994 kan worden aangebracht bij de politierechter.

Rijden nadat de inlevering van het rijbewijs is gevorderd of het rijbewijs is ingenomen op grond van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (artikel 9, achtste lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

De officier van justitie te Leeuwarden kan de de inlevering van het rijbewijs vorderen en dit laten innemen, met als doel een wanbetaler ertoe bewegen alsnog de aan hem opgelegde sanctie te betalen.

Overtreding van artikel 9, achtste lid, WVW 1994 is een overtreding waarvoor de rechtbank sector kanton bevoegd is.

Opsporing

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

1. Misdrijven

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

1.1. Het rijden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid (art. 9, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Artikel 9, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) bevat het verbod op de weg een motorrijtuig te besturen, terwijl de bevoegdheid daartoe bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking is ontzegd. Die bepaling richt zich ook tot de juridisch bestuurder (uitleg toevoegen). Dit misdrijf komt neer op het negeren van de rechterlijke uitspraak of strafbeschikking.

Het negeren van rechterlijke uitspraken of strafbeschikkingen is schadelijk voor de rechtsorde en maatschappelijk ongewenst. Toch deelnemen aan het verkeer is in dat verband dan ook uiterst laakbaar.

Een ontzegging van de rijbevoegdheid betreft een aan de veroordeelde1 individueel opgelegde verplichting om gedurende een bepaalde tijd geen motorrijtuigen (– inclusief bromfietsen, landbouwtractors en gehandicaptenvoertuigen voorzien van een motor) te besturen.

De verdachte wordt tijdens de terechtzitting door de rechter omtrent deze bijkomende straf geïnformeerd en deze straf wordt hem op een later moment bij een gerechtelijk schrijven betekend.

Bij strafbeschikking kan de OBM aan de bestrafte als hoofdstraf worden opgelegd. Tijdens de OM-zitting moet de verdachte voor het uitvaardigen van de strafbeschikking worden gehoord over het feit en moet hij zich bereid verklaren aan de rijontzegging te voldoen. Zonder deze bereidverklaring kan bij strafbeschikking geen rijontzegging worden opgelegd. Tijdens het horen kan met de verdachte worden afgesproken op welke dag de OBM zal ingaan. De kennisgeving OBM kan meteen aan hem worden uitgereikt.

Dit artikellid heeft betrekking op de totale ontzegging en niet op een geclausuleerde ontzegging2, die niet op grond van de WVW 1994, maar op grond van het Wetboek van Strafrecht uitsluitend door de rechter kan worden opgelegd. Uit de bewijsmiddelen moet zonder meer blijken dat wordt voldaan aan het delictsbestanddeel ‘weet of redelijkerwijs moeten weten’. Het is daarom van belang dat uit het dossier blijkt:

  • dat de rechter de bijkomende straf heeft opgelegd of de officier van justitie de strafbeschikking heeft uitgevaardigd,

  • wat de datum van de uitspraak of uitvaardigen van de strafbeschikking was,

  • dat de verdachte, dan wel degene die de juridische bestuurder was, reed gedurende de tijd dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd,

  • dat de betrokkene de betekening van de (ingangsdatum van de) hem opgelegde ontzegging3 in persoon heeft ontvangen.

  • wat de ingangsdatum van de OBM is.

1.2. Het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs (art. 9, tweede lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Artikel 9, tweede lid, WVW 1994 bevat het verbod op de weg een motorrijtuig te besturen terwijl het daarvoor vereiste rijbewijs4 voor een of meer categorieën van motorrijtuigen ongeldig is verklaard, dan wel terwijl het vereiste rijbewijs voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard. Deze bepaling richt zich eveneens tot de juridisch bestuurder. Het rijbewijs wordt ongeldig verklaard als de houder niet langer beschikt over de rijvaardigheid of over de lichamelijke of geestelijke gesteldheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven.

Een rijbewijs wordt ongeldig verklaard op grond van artikel 134, derde lid, WVW 1994 voor een deel van de geldigheidsduur alsmede voor (een) bepaalde categorie of categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven na een uitgebreid voorafgaand onderzoek. Hierbij moet vastgesteld zijn dat de houder hetzij niet de rijvaardigheid bezit, hetzij niet voldoet aan de vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke of geestelijke gesteldheid (artikel 12 RMGR). De uitvoering van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (RMRG), zoals is bedoeld in Hoofdstuk VI paragraaf 9 van de WVW 1994, is in handen van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, Divisie Vorderingen.

Ongeldigverklaring van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen is ook mogelijk als de houder geen medewerking verleent aan een rijvaardigheid- of rijgeschiktheidsonderzoek of een educatieve maatregel op grond van artikel 132, tweede lid, WVW 1994.

Ook hier geldt dat zonder meer uit de bewijsmiddelen moet blijken dat is voldaan aan het delictsbestanddeel ‘weet of redelijkerwijs moet weten’. Het is daarom van belang dat een kennisgeving ongeldigverklaring in het parketdossier is opgenomen, alsmede de wijze waarop deze aan betrokkene is verzonden. Op het CRR rust de verplichting zorg te dragen voor een dergelijke kennisgeving.

1.3. Uitzonderingen op artikel 9, tweede lid, WVW 1994

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

In het derde lid van artikel 9 WVW 1994 is een voorziening getroffen die het degene wiens rijbewijs ongeldig is verklaard mogelijk maakt om in het kader van het hernieuwd aanvragen van een rijbewijs rijlessen te nemen en rijexamen te doen. Ook is een rijproef mogelijk binnen het onderzoek naar de rijvaardigheid of rijgeschiktheid.

1.4. Artikel 9, vierde en vijfde lid, WVW 1994

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Ingevolge artikel 9, vierde lid, WVW 1994 is het de bestuurder (inclusief de juridische bestuurder) verboden op een weg een motorrijtuig te besturen of te doen besturen van de categorie of categorieën, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, terwijl dat rijbewijs is ingevorderd of de overgifte is gevorderd op grond van een vermoeden in de zin van artikel 130, eerste lid, WVW 1994 (rijvaardigheid en geschiktheid). Een vordering tot overgifte van het rijbewijs in de zin van artikel 130, tweede lid, WVW 1994 kan plaatsvinden als de bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar brengt dat direct de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven te rijden. De gevallen, waarin dit mogelijk is, zijn omschreven in artikel 5 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (RMRG).

Het vijfde lid bepaalt dat de bestuurder op een weg geen motorrijtuig mag besturen of doen besturen van de categorie of categorieën, waarvoor dat rijbewijs is af gegeven als de geldigheid van het aan de houder afgegeven rijbewijs voor een of meer categorieën is geschorst in verband met de vorderingsprocedure op grond van artikel 131 derde lid, onder a, WVW 1994. De gevallen, waarin dit mogelijk is, zijn omschreven in artikel 7 RMGR en 130, derde lid, WVW 1994.

Ook bij het vijfde lid van artikel 9 WVW 1994 geldt dat de bij betrokkene aanwezige wetenschap moet worden aangetoond op grond van in het dossier aanwezige stukken, waaruit blijkt dat de schorsing de verdachte bekend is. Op het CRR rust de verplichting zorg te dragen voor een dergelijke kennisgeving. Op grond van artikel 178 jo. 176 WVW 1994 zijn deze bepalingen als misdrijven gekwalificeerd.

1.5. Het rijden na een vordering tot overgifte, tijdens een invordering of inhouding (art. 9, zevende lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Het zevende lid van artikel 9 WVW 1994 heeft betrekking op het op de weg besturen van een motorrijtuig nadat ingevolge artikel 164 WVW 1994 de overgifte van het rijbewijs van de bestuurder is gevorderd, dan wel het rijbewijs is ingevorderd en niet is teruggegeven.5 Deze bepaling richt zich ook tot de juridisch bestuurder. De verdachte heeft de mogelijkheid om op grond van artikel 164, achtste lid, WVW 1994 een klaagschrift in te dienen tegen een vordering tot overgifte/invordering respectievelijk een inhouding, zolang de vervolging nog niet is ingesteld. Het klaagschrift wordt ingediend ter griffie van de rechtbank in het arrondissement waar het feit is begaan, en anders ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de vervolging plaatsvindt, dan wel het laatst plaatsvond. Behandeling van het klaagschrift vindt plaats in raadkamer op grond van artikel 552a derde en vijfde lid, WvSv.

2. Overtredingen (artikel 9, achtste lid, WVW 1994)

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Dit artikellid is geschreven voor die gevallen waarin niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 28a en 30, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder) heeft plaatsgevonden. De officier van justitie te Leeuwarden kan de inlevering van het rijbewijs vorderen en dit laten innemen, met als doel de wanbetaler ertoe bewegen alsnog de hem opgelegde sanctie te betalen (zie aanwijzing administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften).

Is het stadium van (vordering tot) inneming van het rijbewijs bereikt, dan mag er vanuit worden gegaan dat betrokkene geen verdere of geen enkele medewerking zal verlenen aan het betalen van het aan hem opgelegde sanctiebedrag.

Vervolging door dagvaarding

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

1. Vervolgingsbeleid bij artikel 9, eerste, tweede, vierde, vijfde en zevende lid, WVW 1994

[Regeling vervallen per 01-06-2011]

Overtredingen van artikel 9, eerste, tweede vierde, vijfde en zevende lid, WVW 1994 kunnen bij de politierechter worden aangebracht. Bij cumulatie van misdrijven en overtredingen kan op de gebruikelijke wijze voor gevoegde afdoening bij de politierechter worden gekozen.

Overtreding van artikel 9, achtste lid, is op grond van artikel 178, tweede lid, jo. artikel 177, eerste lid, aanhef en onder a, WVW 1994, gekwalificeerd als overtreding waarvoor de rechtbank sector kanton bevoegd is.

Het komt voor dat aan een verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd, zonder dat deze bestuurder in het bezit is van een geldig aan hem afgegeven rijbewijs. Als deze verdachte vervolgens wordt aangetroffen als bestuurder van een motorrijtuig, waarvan voor het besturen een geldig rijbewijs is vereist, is, uitgaande van voldoende wetenschap bij de betrokkene, sprake van een meerdaadse samenloop van artikel 9, eerste lid, WVW 1994 en artikel 107 WVW 1994. In die situatie dient de zaak bij de politierechter te worden aangebracht ter zake van het misdrijf van artikel 9, eerste lid, WVW 1994, alsmede overtreding van artikel 107 WVW 1994 in de vorm van een cumulatieve tenlastelegging.

In het geval van een ongeldigverklaring van het rijbewijs, zal moeten blijken dat sprake is van voldoende wetenschap hierover bij de betrokkene en opname hiervan in het desbetreffende register. Bij afwezigheid van het een en/of het ander, zal – ook als de ongeldigverklaring jaren geleden heeft plaatsgevonden maar dit niet onomstotelijk uit dossierstukken blijkt – in beginsel kunnen worden vervolgd voor de overtreding van artikel 107, eerste lid, WVW 1994.

  1. Daar waar in deze Aanwijzing het woord veroordeelde is gebruikt, wordt daaronder tevens verstaan degene jegens wie een strafbeschikking is uitgevaardigd – de bestrafte. ^ [1]
  2. Bijvoorbeeld de zogenoemde weekend – OBM en OBM met beperkingen – bijvoorbeeld geldend uitsluitend buiten werktijd. ^ [2]
  3. Dit is dus niet de mededeling uitspraak, want daarin kan de betrokkene niet lezen of en zo ja wanneer de ontzegging is gaan lopen. ^ [3]
  4. In het negende lid van art. 9 WVW 1994 wordt aangegeven dat hier onder rijbewijs – naast het op basis van de (oude) Wegenverkeerswet afgegeven Nederlandse rijbewijs – mede dient te worden verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland. Een in Nederland afgegeven internationaal rijbewijs valt (dus) niet onder deze regeling. ^ [4]
  5. Hier wordt verwezen naar de Aanwijzing inzake de invordering van rijbewijzen. ^ [5]
Naar boven