Regeling erkenning EU-beroepskwalificaties beroepen in de individuele gezondheidszorg

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 19-03-2016 t/m 07-09-2018

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 november 2008, nr. MEVA/BO-2890092, houdende regels in verband met de erkenning van EG beroepskwalificaties in de individuele gezondheidszorg

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 2 Bij de aanvraag worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a. het in het eerste lid bedoelde aanvraagformulier;

    • b. een bewijs van nationaliteit, dan wel indien van toepassing een bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht heeft verkregen in een van de landen van de Europese Unie;

    • c. een gewaarmerkt afschrift van het getuigschrift van het desbetreffende beroep dat door het in het land van herkomst daartoe bij of krachtens de wet bevoegd verklaard gezag is afgegeven;

    • d. het programma van de opleiding tot het desbetreffende beroep, onderverdeeld in theorie en praktijkvakken, met opgave van de duur van het onderwijs in die vakken, afkomstig van de instelling waarbij de aanvrager het getuigschrift heeft behaald;

    • e. cijferlijsten en beoordelingen van studieresultaten, praktijkperiode of stages van de aanvrager;

    • f. een document niet ouder dan drie maanden, waaruit blijkt dat ten aanzien van de aanvrager geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, op grond waarvan de rechten tot de uitoefening van het betrokken beroep in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend is verloren;

    • g. indien de aanvrager houder is van een getuigschrift afgegeven in een ander land dan de betrokken staat, een verklaring waaruit blijkt:

      • dat het getuigschrift door het daarvoor bevoegd gezag van de betrokken staat is erkend;

      • dat de houder een beroepservaring heeft van ten minste drie jaar in de betrokken staat; en

      • voor zover de verklaring betrekking heeft op een beroep dat valt onder titel III van hoofdstuk III van de richtlijn dat bij de eerste erkenning rekening is gehouden met de in genoemd hoofdstuk van de richtlijn bedoelde minimum opleidingseisen;

    • h. bewijsstukken van eventuele beroepservaring en aanvullend onderwijs.

  • 3 De bescheiden bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, tot en met onderdeel i, zijn gesteld in het Nederlands, Engels, Frans of Duits, dan wel door een beëdigd vertaler in een van deze talen vertaald. Fotokopieën van deze bescheiden zijn gewaarmerkt.

Artikel 3

  • 1 Teneinde te kunnen beoordelen of een van de situaties, genoemd in artikel 11, eerste lid, van de wet zich voordoet, wint de minister, alvorens te beslissen op een aanvraag tot het verkrijgen van een erkenning voor beroepskwalificaties, advies in van de commissie.

  • 2 De commissie laat de minister weten of naar haar oordeel een van de situaties, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet zich voordoet en adviseert de minister over de beroepservaring die de aanvrager moet aantonen, dan wel de proeve van bekwaamheid die de aanvrager moet afleggen of de aanpassingsstage die de aanvrager moet doorlopen.

  • 3 Indien de aanvrager een proeve van bekwaamheid heeft afgelegd of een aanpassingsstage heeft doorlopen, raadpleegt de minister de commissie over de vraag of de aanvrager voldoende gescoord heeft op de proeve van bekwaamheid of de aanpassingsstage met succes is afgesloten om de wezenlijke verschillen te compenseren.

Artikel 4

Indien een erkenning van beroepskwalificaties wordt aangevraagd voor het beroep van apotheker, arts, tandarts, verloskundige of verpleegkundige en een van de situaties, genoemd in artikel 11, eerste lid, van de wet van toepassing is, wordt een aanpassingsstage doorlopen van een periode van ten hoogste drie jaar.

Artikel 5

  • 1 Voorafgaand aan de eerste dienstverrichting doet de dienstverrichter, die een beroep uitoefent als genoemd in artikel 3 van de wet BIG, melding aan de minister en verstrekt daarbij de volgende documenten:

    • a. een verklaring waaruit blijkt welk gereglementeerd beroep de dienstverrichter in Nederland komt verrichten en waarin gegevens zijn opgenomen betreffende verzekeringsdekking of soortgelijke bescherming tegen financiële risico’s van beroepsaansprakelijkheid;

    • b. een bewijs van nationaliteit dan wel indien van toepassing een bewijsmiddel waaruit blijkt dat de dienstverrichter het verblijfsrecht heeft verkregen in een van de landen van de Europese Unie;

    • c. bewijs van beroepskwalificaties;

    • d. een bewijs dat de dienstverrichter gerechtigd is om het betreffende beroep uit te oefenen in een andere betrokken staat dan Nederland;

    • e. een document dat niet ouder dan drie maanden is, waaruit blijkt dat ten aanzien van de aanvrager geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, op grond waarvan de rechten op de uitoefening van het betrokken beroep in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend is verloren;

    • f. indien de aanvrager houder is van een getuigschrift afgegeven in een ander land dan de betrokken staat, een verklaring waaruit blijkt:

      • dat het getuigschrift door het daarvoor bevoegd gezag van de betrokken staat is erkend;

      • dat de houder een beroepservaring heeft van ten minste drie jaar in de betrokken staat; en

      • voor zover de verklaring betrekking heeft op een beroep dat valt onder titel III van hoofdstuk III van de richtlijn, dat bij de eerste erkenning rekening is gehouden met de in genoemd hoofdstuk van de richtlijn bedoelde minimum opleidingseisen;

    • g. voor gevallen als bedoeld in artikel 22, onderdeel b, van de wet een bewijs van de in genoemd artikel omschreven beroepservaring.

  • 2 De dienstverrichter verstrekt de in het eerste lid bedoelde verklaring een maal per jaar indien hij voornemens is gedurende dat jaar in Nederland diensten te verrichten. Daarbij verstrekt de dienstverrichter opnieuw de documenten genoemd in het eerste lid voor zover zich daarin een wijziging heeft voorgedaan.

  • 3 De bescheiden genoemd in het eerste lid, onderdeel a, c, d, e, f en g, zijn gesteld in het Nederlands, Engels, Frans of Duits, dan wel door een beëdigd vertaler in een van deze talen vertaald. Fotokopieën van deze bescheiden zijn gewaarmerkt.

Artikel 6

  • 1 Voorafgaand aan de eerste dienstverrichting controleert de minister de beroepskwalificaties van de dienstverrichter die een beroep uitoefent waarvoor op grond van artikel 3 of 14 van de Wet BIG een register is ingesteld en de beroepsbeoefenaar niet op grond van titel III, hoofdstuk III, van de richtlijn in aanmerking komt voor erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen.

  • 3 Teneinde te kunnen beoordelen of de situatie, genoemd in artikel 27, derde lid, van de wet zich voordoet, wint de minister advies in van de commissie.

    De commissie laat de minister weten of naar haar oordeel de situatie bedoeld in artikel 27, derde lid, van de wet zich voordoet en adviseert de minister over de wijze waarop de dienstverrichter kan aantonen dat deze de ontbrekende kennis en vaardigheden inmiddels heeft verworven.

  • 4 De minister kan de commissie raadplegen over de vraag of de aanvrager voldoende heeft aangetoond dat hij de ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling erkenning EU-beroepskwalificaties beroepen in de individuele gezondheidszorg.

De

Minister

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Naar boven