Wet publieke gezondheid

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-07-2023 en zichtdatum 16-05-2024.
Geldend van 01-07-2023 t/m 31-01-2024

Wet van 9 oktober 2008, houdende bepalingen over de zorg voor de publieke gezondheid (Wet publieke gezondheid)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, ter implementatie van de herziene Internationale Gezondheidsregeling en om beter voorbereid te zijn op infectieziektecrises, wenselijk is voor de infectieziektebestrijding regels te stellen betreffende de organisatie ervan en de informatieverplichtingen en de bevoegdheden tot optreden uit te breiden; dat het wenselijk is om deze regels samen met de bestaande bepalingen onder te brengen in één wet opdat een samenhangend geheel ontstaat; dat daarom de Wet collectieve preventie volksgezondheid, de Infectieziektenwet en de Quarantainewet kunnen worden ingetrokken en worden vervangen door een wet voor de publieke gezondheid; dat het daarnaast wenselijk is om in deze wet een bepaling op te nemen omtrent een verplichte digitale gegevensopslag bij de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. de Internationale Gezondheidsregeling: de Internationale Gezondheidsregeling met Bijlagen (Trb. 2007, 34);

  • b. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • c. publieke gezondheidszorg: de gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de bevolking of specifieke groepen daaruit, waaronder begrepen het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten;

  • d. jeugdgezondheidszorg: de publieke gezondheidszorg, waarbij een landelijk preventief gezondheidszorgpakket actief wordt aangeboden aan alle jeugdigen tot 18 jaar;

  • da. ouderengezondheidszorg: de publieke gezondheidszorg ten behoeve van personen boven de vijfenzestig jaar;

  • db. groep A1: een krachtens de procedure van artikel 20 als zodanig aangemerkte infectieziekte;

  • e. groep A2: covid-19, Middle East respiratory syndrome coronavirus (MERS-CoV), pokken, polio, severe acute respiratory syndrome (SARS), virale hemorragische koorts;

  • f. groep B1: een humane infectie veroorzaakt door een dierlijk influenzavirus, difterie, pest, rabies, tuberculose;

  • g. groep B2: buiktyfus (typhoid fever), cholera, hepatitis A, B en C, kinkhoest, mazelen, paratyfus, rubella, shigellose, shiga toxine producerende escherichia (STEC)/enterohemorragische escherichia coli-infectie, invasieve groep A streptokokkeninfectie, voedselinfectie, voor zover vastgesteld bij twee of meer patiënten met een onderlinge relatie wijzend op voedsel als een bron;

  • h. groep C: de krachtens artikel 19 aangewezen infectieziekten;

  • i. epidemie van een infectieziekte: een in korte tijd sterke toename van het aantal nieuwe patiënten lijdend aan een infectieziekte behorend tot groep A1, A2, B1, B2 of C;

  • j. quarantaine: verblijf van een persoon die mogelijk besmet is met een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2 in een door de burgemeester aangewezen gebouw, schip of in een aantal aangewezen ruimten daarbinnen, in verband met de bestrijding van de gevaren van die ziekte voor de volksgezondheid;

  • k. medisch toezicht: medisch toezicht op een in quarantaine geplaatste persoon om te bezien of deze met een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2 is geïnfecteerd en dientengevolge ziekteverschijnselen ontwikkelt;

  • l. besmetting: de aanwezigheid van een vector, infectueus of giftig agens of infectueuze of giftige stof op of in een terrein, gebouw, goed of vervoermiddel, waardoor een volksgezondheidsrisico kan ontstaan;

  • m. infectie: het binnendringen en de ontwikkeling of vermenigvuldiging van een infectueus agens in het lichaam van mensen, waardoor een volksgezondheidsrisico kan ontstaan;

  • n. vector: een insect of ander dier dat normaliter een infectueus agens met zich meevoert waardoor een volksgezondheidsrisico kan ontstaan, dan wel een plant of substantie waarin een infectueus agens normaliter leeft waardoor een volksgezondheidsrisico kan ontstaan;

  • o. lijk; een lijk in de zin van artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet op de lijkbezorging;

  • p. haven: haven, inclusief de ankergebieden, ligplaatsen, kaden, steigers en, voor wat betreft zeehavens, aanvaarroutes vanuit zee, alsmede alle zich in de nabijheid daarvan bevindende bedrijven, opslagplaatsen en overige terreinen en gebouwen, die op grond van hun ligging, bestemming of gebruik moeten worden geacht daartoe te behoren;

  • q. luchthaven: een terrein geheel of gedeeltelijk bestemd voor het opstijgen en het landen van luchtvaartuigen met inbegrip van:

    • 1°. de daarmee verband houdende bewegingen van luchtvaartuigen op de grond,

    • 2°. de afwikkeling van het in de aanhef en onder 1° bedoelde luchtverkeer, of

    • 3°. bedrijfsmatige activiteiten die samenhangen met de afwikkeling van het in de aanhef en onder 1° bedoelde luchtverkeer;

  • r. burgerexploitant: burgerexploitant als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart;

  • s. gebouw: elk bouwwerk dat een overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;

  • t. vervoermiddel: luchtvaartuig, schip, trein of wegvoertuig;

  • u. goed: tastbaar product, met inbegrip van planten en met uitzondering van dieren, vervoermiddelen en lijken in de zin van artikel 2, eerste lid, onder a, van de Wet op de lijkbezorging;

  • v. waar: eetwaar, waaronder tevens begrepen een kauwpreparaat, drinkwaar alsmede een andere roerende zaak, voor zover gebruikt in de sfeer van de particuliere huishouding of van een krachtens de Warenwet daarmee gelijkgestelde andere huishouding;

  • w. vervoersexploitant: een natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor een schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt waarbij gebruik wordt gemaakt van een haven of luchthaven, of diens vertegenwoordiger;

  • x. laboratorium: een laboratorium waar van het menselijk lichaam afgescheiden of afgenomen stoffen worden onderzocht ten behoeve van de diagnostiek van infectieziekten;

  • y. samenwerkingsverband van registerloodsen: het voor de desbetreffende scheepvaartweg, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet, aangewezen samenwerkingsverband van registerloodsen, waarin krachtens artikel 15, eerste lid, onderdeel b, onder 2, van de Loodsenwet, is voorzien;

  • z. burgerservicenummer: het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

  • aa. RIVM: het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op het RIVM;

  • ab. voorzitter van de veiligheidsregio: de voorzitter van het bestuur van de veiligheidsregio, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s;

  • ac. inspectie: de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;

  • ac. referentielaboratorium: een laboratorium dat naar de laatste stand van de wetenschap gespecialiseerd is in de diagnostiek, surveillance en behandeling dan wel bestrijding van een specifieke ziekte of ziekteverwekker.

Hoofdstuk II. Taken publieke gezondheidszorg

§ 1. Algemeen

Artikel 2

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders bevordert de totstandkoming en de continuïteit van en de samenhang binnen de publieke gezondheidszorg en de afstemming ervan met de curatieve gezondheidszorg en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen.

  • 2 Ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak draagt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor:

    • a. het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking,

    • b. het elke vier jaar, voorafgaand aan de opstelling van de nota gemeentelijke gezondheidsbeleid, bedoeld in artikel 13, tweede lid, op landelijk gelijkvormige wijze verzamelen en analyseren van gegevens over deze gezondheidssituatie,

    • c. het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen,

    • d. het bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van programma’s voor de gezondheidsbevordering,

    • e. het bevorderen van medisch milieukundige zorg,

    • f. het bevorderen van technische hygiënezorg,

    • g. het bevorderen van psychosociale hulp bij rampen,

    • h. het geven van prenatale voorlichting aan aanstaande ouders,

    • i. het aanbieden van een vrijwillig prenataal huisbezoek door de organisatie die voor het college van burgemeester en wethouders de jeugdgezondheidszorg verricht om hulp en ondersteuning te geven aan zwangere vrouwen en hun gezinnen die in een kwetsbare situatie verkeren, voor zover daartoe aanleiding is na toepassing van een adequaat signaleringsinstrument, alsmede het in dat kader door het college bepalen van de omvang van deze doelgroep.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, en kunnen met het oog op de in het eerste lid bedoelde taak regels worden gesteld over de verstrekking van niet tot een persoon herleidbare gegevens aan het college van burgemeester en wethouders door personen en instellingen werkzaam op het terrein van de gezondheidszorg en kan deze verstrekking verplicht worden gesteld. Voor zover het de gegevensverstrekking door personen en instellingen aan het college van burgemeester en wethouders betreft, bevat deze algemene maatregel van bestuur regels over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vergoeding van kosten.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister bevordert de kwaliteit en doelmatigheid van de publieke gezondheidszorg en draagt zorg voor de instandhouding en verbetering van de landelijke ondersteuningsstructuur.

  • 2 Onze Minister bevordert interdepartementale en internationale samenwerking op het gebied van de publieke gezondheidszorg.

Artikel 4

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van niet tot een persoon herleidbare systematische informatie door het college van burgemeester en wethouders aan Onze Minister inzake de uitvoering van deze wet en kan deze verstrekking verplicht worden gesteld.

§ 2. Jeugdgezondheidszorg

Artikel 5

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg.

  • 2 Ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak draagt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor:

    • a. het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren,

    • b. het ramen van de behoeften aan zorg,

    • c. de vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen, met uitzondering van het perinatale onderzoek op phenylketonurie (PKU), congenitale hypothyroïdie (CHT) en adrenogenitaal syndroom (AGS),

    • d. het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding,

    • e. het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat bij de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, gebruik wordt gemaakt van:

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat het bestand met de gegevens uit het register onderwijsdeelnemers, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, uiterlijk één maand na verkrijging wordt vernietigd.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid.

§ 3. Ouderengezondheidszorg

Artikel 5a

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de uitvoering van de ouderengezondheidszorg.

  • 2 Ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak draagt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor:

    • a. het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van ouderen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren;

    • b. het ramen van de behoeften aan zorg;

    • c. de vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen als comorbiditeit;

    • d. het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding;

    • e. het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid.

§ 4. Infectieziektebestrijding

Artikel 6

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de uitvoering van de algemene infectieziektebestrijding, waaronder in ieder geval behoort:

    • a. het nemen van algemene preventieve maatregelen op dit gebied,

    • b. het bestrijden van tuberculose en seksueel overdraagbare aandoeningen, inclusief bron- en contactopsporing,

    • c. bron- en contactopsporing bij meldingen als bedoeld in de artikelen 21, 22, 25 en 26.

  • 2 Het bestuur van de veiligheidsregio draagt zorg voor de voorbereiding op de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2, alsmede op de bestrijding van een nieuw subtype humaan influenzavirus, waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat.

  • 3 De burgemeester geeft leiding aan de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte, behorend tot groep B1, B2 of C, alsook de directe voorbereiding daarop en draagt zorg voor de toepassing van de maatregelen, bedoeld in hoofdstuk V.

  • 5 Indien de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan, gelet op de mate van beheersing, niet vereist dat de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het vierde lid, laatste zin, plaatsvindt door de voorzitter van de veiligheidsregio, komen die bevoegdheden na een besluit als bedoeld in het zesde lid en zolang een besluit als bedoeld in het zevende lid niet is genomen, bij uitsluiting toe aan de burgemeester. In afwijking van artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s is in die situatie ten behoeve van het bepaalde in paragraaf 8, van hoofdstuk V, voor de bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan, in plaats van de voorzitter van de veiligheidsregio, de burgemeester bevoegd toepassing te geven aan de in artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s genoemde artikelen, met uitzondering van de artikelen 5 en 7 van de Wet veiligheidsregio’s.

  • 6 Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, besluit na overleg met de voorzitter van de betrokken veiligheidsregio of sprake is van een situatie als bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 Onze Minister kan het in het zesde lid bedoelde besluit, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, na overleg met de voorzitter van de betrokken veiligheidsregio wijzigen als de in dat lid bedoelde omstandigheid zich niet langer voordoet.

  • 8 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de taken, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, nader worden uitgewerkt.

Artikel 6a

  • 1 Voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vectoren draagt Onze Minister, in afwijking van artikel 6, eerste tot en met vierde lid, zorg voor maatregelen ter preventie van vestiging van dergelijke vectoren, waaronder het nemen van bestrijdingsmaatregelen.

  • 2 In gevallen waarin een spoedige voorziening krachtens artikel 47a in het belang van de volksgezondheid zo dringend geboden is dat de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid niet kan worden afgewacht, kan bij regeling van Onze Minister een vector als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen.

  • 3 De regeling, bedoeld in het tweede lid, vervalt zes maanden nadat zij in werking is getreden, of, indien binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van die regeling in werking is getreden, op het tijdstip waarop de maatregel in werking treedt.

Artikel 6b

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt een vaccinatieprogramma vastgesteld, waarin wordt opgenomen welke groepen voor welke vaccinaties in aanmerking komen. Voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan een afwijkend aanbod worden opgenomen.

  • 2 Onze Minister draagt via het RIVM zorg voor de regie op en de coördinatie van de uitvoering, alsmede de registratie, bewaking en evaluatie van het vaccinatieprogramma.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders draagt mede zorg voor het deel van het vaccinatieprogramma dat daartoe bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen. Het college draagt ervoor zorg dat deze wordt uitgevoerd door de organisatie, of onder verantwoordelijkheid van die organisatie, die voor het college de jeugdgezondheidszorg, bedoeld in artikel 5, uitvoert.

  • 4 Het college van burgemeester en wethouders past bij de uitvoering van het vaccinatieprogramma de vaccins toe die door of vanwege het RIVM worden verstrekt. De vaccins blijven eigendom van het RIVM tot het moment van toediening.

  • 5 Het college van burgemeester en wethouders draagt ervoor zorg dat aan het RIVM ten behoeve van de taken van het RIVM, bedoeld in het tweede lid, wordt gemeld welke organisatie voor de gemeente uitvoering geeft aan de vaccinaties.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de kwalitatieve en programmatische uitvoering van het deel van het vaccinatieprogramma, bedoeld in het derde lid. Voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen voor de programmatische uitvoering afwijkende regels worden gesteld.

  • 7 De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 6c

  • 1 Het RIVM heeft, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, tot taak om namens Onze Minister werkzaamheden te verrichten bij de bestrijding van infectieziekten.

  • 2 Het RIVM verwerkt de persoonsgegevens waaronder gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het RIVM verwerkt op grond van het eerste lid slechts persoonsgegevens indien daarop pseudonimisering als bedoeld in artikel 4, onderdeel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming, is toegepast en vervolgens onafgebroken is gecontinueerd.

  • 4 Artikel 21, eerste lid, tweede volzin, van de Algemene verordening gegevensbescherming is bij de verwerking door het RIVM niet van toepassing.

  • 5 Voor zover het voor het RIVM noodzakelijk is om voor de taakuitvoering gebruik te maken van een referentielaboratorium zijn het tweede tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing op het referentielaboratorium.

Artikel 7

  • 1 In de situatie, bedoeld in artikel 6, vierde en vijfde lid, geeft Onze Minister leiding aan de bestrijding en kan Onze Minister de voorzitter van de veiligheidsregio opdragen hoe de bestrijding ter hand te nemen, waaronder begrepen het opdragen tot het toepassen van de maatregelen, bedoeld in hoofdstuk V.

  • 2 In afwijking van artikel 6, derde lid, geeft Onze Minister leiding aan de bestrijding van een infectieziekte behorend tot groep B1 of B2, indien de burgemeester van een gemeente die het aangaat daartoe verzoekt. Onze Minister kan dan de burgemeester opdragen hoe de bestrijding ter hand te nemen, waaronder begrepen het opdragen tot het toepassen van de maatregelen, bedoeld in hoofdstuk V.

  • 3 Onze Minister kan de burgemeester opdragen om, ter uitvoering van de aanbevelingen, bedoeld in de artikelen 15 en 16 van de Internationale Gezondheidsregeling, toepassing te geven aan de maatregelen, bedoeld in de artikelen 51, 54 en 55, alsook om de maatregelen, bedoeld in artikel 22a van de Wet op de lijkbezorging, toe te passen.

  • 4 Voordat toepassing wordt gegeven aan het eerste, tweede of derde lid, voert Onze Minister een bestuurlijk afstemmingsoverleg waarbij in ieder geval Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en de veiligheidsregio’s of gemeenten die het aangaat, worden betrokken.

  • 5 Zodra toepassing wordt gegeven aan het eerste of tweede lid, informeert Onze Minister Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

  • 6 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste, tweede of derde lid, verstrekt de voorzitter van de veiligheidsregio of de burgemeester aan Onze Minister, indien deze daarom verzoekt, de gegevens die Onze Minister nodig heeft ter uitoefening van die taak.

Artikel 8

  • 1 Ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, past het bestuur van de veiligheidsregio de maatregelen toe die door Onze Minister worden opgedragen, indien het gaat om de voorbereiding op de bestrijding van:

    • a. infectieziekten behorende tot groep A1 of A2, of

    • b. een nieuw subtype humaan influenzavirus, waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat.

  • 2 Het bestuur van de veiligheidsregio beschrijft in het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s, de organisatie, de taken en bevoegdheden in het kader van de bestrijding van en de voorbereiding op de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2, alsmede de voorbereiding op de bestrijding van een nieuw subtype humaan influenzavirus waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat.

  • 3 Het deel van het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s, dat betrekking heeft op bestrijding van en de voorbereiding op de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2, alsmede de voorbereiding op de bestrijding van een nieuw subtype humaan influenzavirus waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat, wordt vastgesteld in overeenstemming met het algemeen bestuur van de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Artikel 9

Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Veiligheid en Justitie bepalen dat, in daarbij aangewezen gevallen, een andere burgemeester de taak, dan wel een bepaald deel van de taak, bedoeld in artikel 6, derde lid, dient te vervullen.

Artikel 10

Onverminderd artikel 7, eerste, tweede en derde lid, kunnen bij regeling van Onze Minister regels worden gesteld betreffende de door de burgemeester te treffen maatregelen ter bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep B1, B2 of C.

Artikel 11

  • 1 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Veiligheid en Justitie, kunnen regels worden gesteld over de verdeling van vaccins en therapeutische farmaproducten, indien er een beperkte beschikbaarheid is van deze middelen en ten behoeve van de bestrijding van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2 prioriteiten moeten worden gesteld voor de verdeling ervan.

  • 2 Onze Minister stelt de beide Kamers der Staten-Generaal onverwijld op de hoogte van de vastgestelde regeling.

Artikel 12

Onze Minister draagt ervoor zorg dat aan de informatieverplichtingen, voortvloeiende uit de Internationale Gezondheidsregeling, wordt voldaan.

§ 5. Bevolkingsonderzoek

Artikel 12a

  • 1 Onze Minister draagt via het RIVM zorg voor de regie op en de coördinatie van de uitvoering, alsmede de registratie, bewaking en evaluatie van het bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bevolkingsonderzoek, waaronder de neonatale hielprikscreening. Voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan een afwijkend aanbod worden opgenomen.

  • 2 Bij de uitvoering van de neonatale hielprikscreening kan de betrokken opvolgend kinderarts, indien dit noodzakelijk is vanwege de urgentie van de aansluitende zorg door deze arts, de gegevens betreffende een kind tot de leeftijd van zes maanden raadplegen zonder daarvoor toestemming te vragen. De toestemming wordt alsnog gevraagd zodra daartoe gelegenheid is.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van het bevolkingsonderzoek, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk III. Landelijke en gemeentelijke nota gezondheidsbeleid

Artikel 13

  • 1 Onze Minister stelt elke vier jaar een landelijke nota gezondheidsbeleid en een landelijk programma voor uitvoering van onderzoek vast op het gebied van de publieke gezondheid.

  • 2 De gemeenteraad stelt binnen twee jaar na openbaarmaking van de nota, bedoeld in het eerste lid, een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid vast, waarin de raad in ieder geval aangeeft:

    • a. wat de gemeentelijke doelstellingen zijn ter uitvoering van de in de artikelen 2, 5, 5a en 6 genoemde taken,

    • b. welke acties in de bestreken periode worden ondernomen ter realisering van deze doelstellingen,

    • c. welke resultaten de gemeente in die periode wenst te behalen,

    • d. hoe het college van burgemeester en wethouders uitvoering geeft aan de in artikel 16 genoemde verplichting.

  • 3 De gemeenteraad neemt bij het vaststellen van de nota gemeentelijk gezondheidsbeleid in ieder geval de landelijke prioriteiten in acht, zoals opgenomen in de landelijke nota gezondheidsbeleid.

Hoofdstuk IV. Gemeentelijke gezondheidsdiensten

Artikel 14

  • 1 Ter uitvoering van bij of krachtens deze wet opgedragen taken dragen de colleges van burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot een regio als bedoeld in de Wet veiligheidsregio’s, via het treffen van een gemeenschappelijke regeling zorg voor de instelling en instandhouding van een regionale gezondheidsdienst in die regio.

  • 2 Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt een openbaar lichaam ingesteld met de aanduiding: gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 3 De gemeentelijke gezondheidsdienst staat onder leiding van een directeur publieke gezondheid, die wordt benoemd door het algemeen bestuur van de gemeentelijke gezondheidsdienst in overeenstemming met het bestuur van de veiligheidsregio.

  • 5 In afwijking van het eerste lid kan een regionale gezondheidsdienst worden ingesteld en in stand gehouden door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in twee of meer regio’s als bedoeld in de Wet veiligheidsregio’s. In dat geval geschiedt de benoeming, bedoeld in het derde lid, in overeenstemming met de besturen van de betrokken veiligheidsregio’s, en draagt het algemeen bestuur van de gemeentelijke gezondheidsdienst ervoor zorg dat in elk der regio’s adequaat wordt voorzien in de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 15

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat de gemeentelijke gezondheidsdienst beschikt over deskundigen op de volgende terreinen:

    • a. sociale geneeskunde,

    • b. epidemiologie,

    • c. sociale verpleegkunde,

    • d. gezondheidsbevordering, en

    • e. gedragswetenschappen.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het opleidingsniveau of de deskundigheid waarover de deskundigen dienen te beschikken. Deze eisen kunnen verschillen naar gelang de taken van de gemeentelijke gezondheidsdienst waarvoor de deskundigen worden ingezet.

Artikel 16

Voordat besluiten worden genomen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg vraagt het college van burgemeester en wethouders advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Hoofdstuk V. Bijzondere bepalingen infectieziektebestrijding

§ 1. Algemeen

Artikel 17

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder gemeentelijke gezondheidsdienst: een door de directeur publieke gezondheid van de gemeentelijke gezondheidsdienst aangewezen arts in dienst van de gemeentelijke gezondheidsdienst die gespecialiseerd is in infectieziektebestrijding.

Artikel 18

Voordat de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een maatregel als bedoeld in de artikelen 31, 35, 38, 47, 53, 54 of 55 neemt of intrekt, vraagt deze om advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Artikel 19

Bij algemene maatregel van bestuur worden de infectieziekten behorende tot groep C aangewezen.

Artikel 20

  • 1 Indien het belang van de volksgezondheid dat vordert en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, kan bij regeling van Onze Minister een infectieziekte, niet behorend tot groep A1, A2, B1, B2 of C, dan wel een ziektebeeld met een volgens de stand van de wetenschap onbekende oorzaak, waarbij een gegrond vermoeden bestaat van besmettelijkheid en ernstig gevaar voor de volksgezondheid, worden aangemerkt als behorend tot groep A1, A2, B1 of B2.

  • 2 Indien het belang van de volksgezondheid dat vordert, kan, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bij regeling van Onze Minister een infectieziekte behorend tot groep A2 worden aangemerkt als behorend tot A1, een infectieziekte behorend tot B1 worden aangemerkt als behorend tot groep A1 of A2, een infectieziekte behorend tot groep B2 worden aangemerkt als behorend tot groep A1, A2 of B1, of een infectieziekte behorend tot groep C worden aangemerkt als behorend tot groep A1, A2, B1 of B2.

  • 3 In de regeling, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt bepaald welke bepalingen van deze wet, die gelden voor de infectieziekten behorende tot de desbetreffende groep, in dat geval van toepassing zijn. Na de inwerkingtreding van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde regeling, vindt de toepassing van deze wet overeenkomstig die regeling plaats.

  • 4 Na het tot stand komen van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde ministeriële regeling tot aanwijzing van een infectieziekte als behorend tot een andere groep dan A1, wordt binnen acht weken een voorstel van wet tot incorporatie van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien niet binnen deze termijn een voorstel van wet wordt ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal of indien het voorstel van wet wordt ingetrokken dan wel door een der Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, trekt Onze Minister de regeling onverwijld in. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan vervalt de regeling van rechtswege op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet.

  • 5 Na het tot stand komen van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde ministeriële regeling tot aanwijzing van een infectieziekte als behorend tot groep A1, wordt onverwijld een voorstel van wet tot incorporatie van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken dan wel door een der Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, trekt Onze Minister de regeling onverwijld in. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan vervalt de regeling van rechtswege op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet.

  • 6 Indien naar het oordeel van Onze Minister een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, kan Onze Minister bepalen dat een op grond van het eerste of tweede lid vastgestelde regeling onmiddellijk na bekendmaking in werking treedt. In dat geval kan Onze Minister deze regeling, in afwijking van artikel 5, aanhef en onder a, van de Bekendmakingswet, op andere dan de daar genoemde wijze bekendmaken.

Artikel 20a

  • 1 Onverminderd de inwerkingstelling van bepalingen, bedoeld in paragraaf 8, van hoofdstuk V, bij de toepassing van artikel 20, eerste of tweede lid, kunnen niet in werking gestelde of met toepassing van het tweede lid buiten werking gestelde bepalingen van die paragraaf, indien het belang van de volksgezondheid dit vordert en voor zover het betreft een infectieziekte behorend tot groep A1, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bij regeling van Onze Minister, in werking worden gesteld.

  • 2 Zodra het belang van de volksgezondheid niet langer vordert dat krachtens artikel 20 of het eerste lid in werking gestelde bepalingen, bedoeld in paragraaf 8, van hoofdstuk V, in werking zijn, worden deze bepalingen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bij regeling van Onze Minister buiten werking gesteld.

  • 3 Na de inwerkingtreding van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde regeling, vindt de toepassing van deze wet overeenkomstig die regeling plaats.

  • 4 Na het tot stand komen van een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde ministeriële regeling wordt onverwijld een voorstel van wet ter bekrachtiging van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Artikel 20, vijfde lid, tweede en derde zin, en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20b

  • 1 Zodra het belang van de volksgezondheid niet langer vordert dat een in artikel 1, onderdeel db, genoemde infectieziekte is aangemerkt als behorend tot groep A1, wordt bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bepaald dat deze infectieziekte niet langer als zodanig wordt aangemerkt. Indien het belang van de volksgezondheid dat vordert kan deze infectieziekte bij diezelfde regeling worden aangemerkt als behorend tot groep A2, B1 of B2.

  • 2 Artikel 20, derde lid, eerste zin, is van overeenkomstige toepassing op een regeling als bedoeld in het eerste lid, tweede zin. Na de inwerkingtreding van een krachtens het eerste lid vastgestelde regeling, vindt de toepassing van deze wet overeenkomstig die regeling plaats.

  • 3 Na het tot stand komen van een krachtens het eerste lid vastgestelde regeling wordt onverwijld een voorstel van wet tot incorporatie van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Artikel 20, vijfde lid, tweede en derde zin, en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Melding

Artikel 21

  • 1 De arts die bij een door hem onderzocht persoon een ziektebeeld vaststelt met een volgens de stand van de wetenschap onbekende oorzaak, waarbij een gegrond vermoeden bestaat van besmettelijkheid en ernstig gevaar voor de volksgezondheid, meldt dit onverwijld aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 2 De arts die vaststelt dat een lijk is besmet met een infectueus of giftig agens of een infectueuze of giftige stof waardoor een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan ontstaan, meldt dit onverwijld aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 3 De arts die een voor zijn praktijk ongewoon aantal gevallen vaststelt van een infectieziekte, niet behorend tot groep A1, A2, B1, B2 of C, die een gevaar vormt voor de volksgezondheid, meldt dit binnen 24 uur aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Artikel 22

  • 1 De arts die bij een door hem onderzocht persoon een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2 vermoedt of vaststelt, meldt dit onverwijld aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 2 De arts die bij een door hem onderzocht persoon een infectieziekte behorend tot groep B1, B2 of C vaststelt, dan wel een vermoeden heeft dat deze persoon lijdt aan difterie, een humane infectie veroorzaakt door een dierlijk influenzavirus of rabies, meldt dit binnen 24 uur aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 3 De arts die gegronde redenen heeft om bij een persoon een infectieziekte behorend tot groep B1 of B2 te vermoeden, meldt dit binnen 24 uur aan de gemeentelijke gezondheidsdienst, indien die persoon weigert het onderzoek te ondergaan dat noodzakelijk is ter vaststelling van die ziekte en daardoor ernstig gevaar voor de volksgezondheid door de verspreiding van die infectieziekte kan ontstaan.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kan vrijstelling worden verleend van de meldingsplicht, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, met ingang van een daarbij te bepalen tijdstip en met inachtneming van daarbij te stellen voorwaarden.

Artikel 23

  • 1 De arts doet de in de artikelen 21 en 22 bedoelde meldingen aan de gemeentelijke gezondheidsdienst van de gemeente waarin deze zijn praktijk heeft.

  • 2 Indien de meldingen, bedoeld in de artikelen 21, eerste lid, en 22, betrekking hebben op een persoon die zijn verblijfplaats heeft in een andere gemeente, geeft de gemeentelijke gezondheidsdienst deze melding onverwijld door aan de gemeentelijke gezondheidsdienst van de verblijfplaats van de betrokkene.

Artikel 24

  • 1 De melding, bedoeld in de artikelen 21, eerste lid, en 22, bevat de volgende gegevens:

    • a. de naam, het adres, het geslacht, de geboortedatum, het burgerservicenummer en de verblijfplaats van de betrokken persoon,

    • b. de infectieziekte dan wel een beschrijving van het ziektebeeld, de eerste ziektedag, de vaccinatietoestand, het gebruik van chemoprofylaxe, de vermoedelijke infectiebron, de datum van vermoeden of vaststelling van infectie, de wijze van vaststelling van die infectieziekte, en

    • c. indien nodig, of de betrokken persoon dan wel een persoon in zijn directe omgeving beroeps- of bedrijfsmatig betrokken is bij de behandeling van eet- of drinkwaren of bij de behandeling, verpleging of verzorging van andere personen.

  • 2 De melding, bedoeld in artikel 21, tweede lid, bevat de volgende gegevens: de aard van het infectueus of giftig agens of de infectueuze of giftige stof en de plaats waar het lijk zich bevindt.

  • 3 De melding, bedoeld in artikel 21, derde lid, bevat de volgende gegevens: de infectieziekte, het geslacht, de geboortedatum en de nationaliteit van de betrokken personen.

  • 4 De arts verstrekt aan de gemeentelijke gezondheidsdienst uitsluitend andere medische gegevens over de betrokken persoon indien:

    • a. de burgemeester hierom verzoekt krachtens artikel 30, of

    • b. de betrokken persoon daarvoor toestemming geeft.

  • 5 Voor de beveiliging van de gegevensverwerking bij de meldingen, bedoeld in de artikelen 21 en 22, worden bij regeling van Onze Minister regels gesteld.

Artikel 25

  • 1 De arts die een onderzoek bij een laboratorium aanvraagt, stuurt de volgende gegevens mee: de naam, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de betrokken persoon.

  • 2 Onverminderd artikel 22 meldt het hoofd van het laboratorium de vaststelling van een verwekker van een infectieziekte behorend tot groep A1, A2, B1, B2 of C aan de gemeentelijke gezondheidsdienst van de gemeente waarin de arts die het onderzoek bij het laboratorium heeft aangevraagd zijn praktijk heeft.

  • 3 De melding bevat de volgende gegevens: de naam van de arts, de naam, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de betrokken persoon.

  • 4 Indien de melding betrekking heeft op een persoon die zijn verblijfplaats heeft in een andere gemeente, geeft de gemeentelijke gezondheidsdienst deze melding onverwijld door aan de gemeentelijke gezondheidsdienst van de verblijfplaats van de betrokkene.

  • 5 Het hoofd van het laboratorium zorgt op verzoek van de gemeentelijke gezondheidsdienst ervoor dat nader onderzoek wordt gedaan naar de ziekteverwekker en dat de gemeentelijke gezondheidsdienst van het resultaat op de hoogte wordt gesteld.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop en de termijn waarbinnen de melding plaatsvindt.

  • 7 Voor de beveiliging van de gegevensverwerking bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en de melding worden bij regeling van Onze Minister regels gesteld.

Artikel 26

  • 1 Het hoofd van een instelling waar voor infectieziekten kwetsbare populaties verblijven of samenkomen voor een of meer dagdelen per etmaal, stelt de gemeentelijke gezondheidsdienst van de gemeente waarin de instelling gelegen is, op de hoogte van het optreden van een ongewoon aantal zieken met maag- en darmaandoeningen, geelzucht, huidaandoeningen of andere ernstige aandoeningen van vermoedelijk infectueuze aard in de desbetreffende populatie of bij het begeleidend of verzorgend personeel.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop en de termijn waarbinnen de berichtgeving plaatsvindt.

Artikel 27

  • 1 De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onverwijld door aan de voorzitter van de veiligheidsregio en de burgemeester van de gemeente waarin de betrokken persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft.

  • 2 De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onverwijld door aan de burgemeester van de gemeente waarin de betrokken persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft.

  • 3 De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onverwijld door aan de burgemeester van de gemeente waarin het lijk zich bevindt.

  • 4 De gemeentelijke gezondheidsdienst deelt de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 21, derde lid, zo spoedig mogelijk mee aan de burgemeester van de gemeente waarin de arts zijn praktijk heeft.

  • 5 De gemeentelijke gezondheidsdienst deelt de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 22, tweede en derde lid, zo spoedig mogelijk mee aan de burgemeester van de gemeente waarin de betrokken persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft.

  • 6 De gemeentelijke gezondheidsdienst deelt de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 26 binnen een redelijke termijn mee aan de burgemeester van de gemeente waarin de instelling is gelegen.

  • 7 De gemeentelijke gezondheidsdienst verstrekt de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de gegevens, bedoeld in artikel 24, eerste, tweede en derde lid, die deze nodig heeft voor de uitoefening van de hem bij deze wet toegekende bevoegdheden.

Artikel 28

  • 3 De gemeentelijke gezondheidsdienst verstrekt bij een melding als bedoeld in de artikelen 21, eerste lid, en 22 de volgende gegevens:

    • a. de infectieziekte dan wel een beschrijving van het ziektebeeld, de eerste ziektedag, de vaccinatietoestand, het gebruik van chemoprofylaxe, eventuele ziekenhuisopname, de vermoedelijke infectiebron, zonodig met inbegrip van de daaruit voortkomende gevallen, de datum van vermoeden of vaststelling van infectie,

    • b. het geslacht, de geboortemaand en het geboortejaar van de betrokken persoon, alsmede de eerste drie cijfers van de postcode van diens adres, en

    • c. de uitslag van het nader onderzoek, bedoeld in artikel 25, vijfde lid.

  • 4 De gemeentelijke gezondheidsdienst verstrekt bij een melding als bedoeld in artikel 21, tweede lid, de volgende gegevens: de aard van het infectueus of giftig agens of de infectueuze of giftige stof en de plaats waar het lijk zich bevindt.

  • 5 De gemeentelijke gezondheidsdienst verstrekt bij een melding als bedoeld in artikel 21, derde lid, de volgende gegevens: de infectieziekte, het geslacht, de geboortedatum en de nationaliteit van de betrokken personen, alsmede de woonplaats van de arts die de melding heeft gedaan.

Artikel 29

  • 1 De gemeentelijke gezondheidsdienst neemt de persoonsgegevens, die ingevolge de artikelen 24, 25, en 30 zijn verkregen, op in een door hem gehouden registratie.

  • 2 De gemeentelijke gezondheidsdienst bewaart deze gegevens ten hoogste vijf jaar.

§ 3. Maatregelen gericht op het individu

Artikel 30

Op verzoek van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio verstrekt de behandelend arts van een persoon die naar het oordeel van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een gevaar oplevert voor de overbrenging van een infectieziekte behorend tot groep A1, A2, B1 of B2 aan de gemeentelijke gezondheidsdienst zo spoedig mogelijk de hem bekende nadere medische en epidemiologische gegevens die noodzakelijk zijn om de aard en de omvang van het gevaar van verspreiding van de infectieziekte vast te stellen.

Artikel 31

  • 1 De voorzitter van de veiligheidsregio kan een persoon onverwijld ter isolatie in een ziekenhuis doen opnemen, indien:

    • a. de betrokkene lijdt aan een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2, dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de betrokkene daaraan lijdt,

    • b. ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat door verspreiding van die infectieziekte,

    • c. dit gevaar niet op andere wijze effectief kan worden afgewend, en

    • d. de betrokkene niet tot opneming ter isolatie bereid is.

  • 2 De burgemeester kan een persoon onverwijld ter isolatie in een ziekenhuis doen opnemen, indien:

    • a. ten aanzien van de betrokkene de melding ingevolge artikel 22, derde lid, heeft plaatsgevonden, of de betrokkene lijdt aan een infectieziekte behorend tot groep B1,

    • b. ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat door verspreiding van die infectieziekte,

    • c. dit gevaar niet op andere wijze effectief kan worden afgewend, en

    • d. de betrokkene niet tot opneming ter isolatie bereid is.

  • 3 De voorzitter van de veiligheidsregio dan wel de burgemeester kan een ter isolatie opgenomen persoon door een arts doen onderzoeken, indien:

    • a. ten gevolge van de infectieziekte onmiddellijk gevaar dreigt voor de gezondheid van derden,

    • b. de aard en de omvang van dit gevaar niet op andere wijze dan door onderzoek kunnen worden vastgesteld,

    • c. de uitkomst van het onderzoek noodzakelijk is om dit gevaar effectief te kunnen afwenden, en

    • d. de betrokkene niet bereid is het onderzoek te ondergaan.

  • 4 De voorzitter van de veiligheidsregio dan wel de burgemeester kan een ter isolatie opgenomen persoon door een arts in het lichaam doen onderzoeken indien aan de voorwaarden, bedoeld in het derde lid, is voldaan en de rechter daartoe een machtiging heeft verleend.

  • 5 Het onderzoek, bedoeld in het derde en vierde lid, omvat niet meer dan nodig is ter afwending van het gevaar voor derden.

Artikel 32

  • 1 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio doet de beschikking tot opneming ter isolatie aan de betrokkene uitreiken.

  • 2 In de beschikking geeft de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio aan in welk ziekenhuis, aangewezen op grond van artikel 34, de opneming ter isolatie ten uitvoer wordt gelegd.

  • 3 Na uitreiking van de beschikking voorziet de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio in bijstand van de betrokkene door een raadsman, tenzij de betrokkene daartegen bedenkingen heeft.

  • 4 Wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gevaar, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onder b, of tweede lid, onder b, is geweken of op minder ingrijpende wijze kan worden afgewend, heft de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de opneming ter isolatie onverwijld op.

Artikel 33

  • 1 De voorzitter van de veiligheidsregio dan wel de burgemeester doet de beschikking tot het onderzoek, bedoeld in artikel 31, vierde lid, aan de betrokkene uitreiken.

  • 2 In zijn beschikking geeft de voorzitter van de veiligheidsregio dan wel de burgemeester aan waaruit het onderzoek bestaat, welke arts het onderzoek verricht en binnen welke termijn het onderzoek plaatsvindt.

Artikel 34

  • 1 De opneming ter isolatie wordt ten uitvoer gelegd in een gesloten afdeling van een door Onze Minister aangewezen ziekenhuis.

  • 2 Het ziekenhuis neemt de betrokkene onverwijld op.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld waaraan de opneming ter isolatie en het onderzoek moeten voldoen.

  • 4 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, indien de omstandigheden onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maken.

Artikel 35

  • 1 De voorzitter van de veiligheidsregio kan een persoon onverwijld doen onderwerpen aan de maatregel van quarantaine om de verspreiding van infectieziekten behorend tot groep A1 of A2 tegen te gaan, indien:

    • a. er redenen zijn om aan te nemen dat die persoon recentelijk een dusdanig contact met een lijder of een vermoedelijke lijder aan een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2 heeft gehad, dat deze persoon mogelijk met dezelfde ziekte is geïnfecteerd,

    • b. ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat door verspreiding van die infectieziekte, en

    • c. die persoon niet tot vrijwillige onderwerping aan die maatregel bereid is.

  • 2 De voorzitter van de veiligheidsregio kan toestaan dat de quarantaine onder zonodig te stellen voorwaarden plaatsvindt in de woning van de af te zonderen persoon.

  • 3 Tijdens de quarantaine wordt medisch toezicht verricht. Het toezicht wordt verricht onder medische verantwoordelijkheid van een door de gemeentelijke gezondheidsdienst aangewezen geneeskundige.

  • 4 De quarantaine en het medisch toezicht vinden plaats onder zodanige voorwaarden en omstandigheden en gedurende een zodanige periode als noodzakelijk is om het gevaar, bedoeld in het eerste lid, onder b, af te wenden. Zodra redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit gevaar is geweken of op minder ingrijpende wijze kan worden afgewend, heft de voorzitter van de veiligheidsregio de maatregel onverwijld op.

Artikel 36

  • 1 De voorzitter van de veiligheidsregio doet de beschikking tot onderwerping aan de maatregel van quarantaine aan de betrokkene uitreiken.

  • 2 In de beschikking geeft de voorzitter van de veiligheidsregio aan:

    • a. hoe en waar de maatregel ten uitvoer wordt gelegd,

    • b. waarop bij het medisch toezicht in ieder geval wordt gelet, en

    • c. aan welke regels betrokkene zich heeft te houden.

  • 3 Na uitreiking van de beschikking voorziet de voorzitter van de veiligheidsregio in bijstand van de betrokkene door een raadsman, tenzij de betrokkene daartegen bedenkingen heeft.

Artikel 37

De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio draagt de tenuitvoerlegging van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 31 en 35 op aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Artikel 38

  • 1 De voorzitter van de veiligheidsregio kan een persoon die gevaar oplevert voor de verspreiding van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2 het verbod opleggen om beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden te verrichten, die een ernstig risico inhouden voor de verspreiding van die infectieziekte.

  • 2 De burgemeester kan een persoon die gevaar oplevert voor de verspreiding van een infectieziekte behorend tot groep B1 of B2 het verbod opleggen om beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden te verrichten, die een ernstig risico inhouden voor de verspreiding van die infectieziekte.

  • 3 Voordat de maatregel wordt genomen, hoort de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de werkgever van de betrokkene, tenzij betrokkene hiertegen bezwaar maakt.

  • 4 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio heft de maatregel op als het gevaar is geweken of op minder ingrijpende wijze kan worden afgewend.

§ 4. Rechterlijke toetsing maatregelen tot isolatie, medisch onderzoek en quarantaine

Artikel 39

  • 1 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio stelt de officier van justitie terstond op de hoogte van de beschikking tot opneming ter isolatie, bedoeld in artikel 31, eerste of tweede lid van de beschikking tot het onderzoek, bedoeld in artikel 31, vierde lid, en van de beschikking een persoon te onderwerpen aan de maatregel van quarantaine, bedoeld in artikel 35.

  • 2 Zo spoedig mogelijk nadat de beschikking is gegeven, maar in elk geval niet later dan de volgende dag, zendt de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de officier van justitie een afschrift van de beschikking.

  • 3 Ingeval van een beschikking tot opneming ter isolatie als bedoeld in artikel 31, eerste of tweede lid en van een beschikking tot het onderzoek als bedoeld in artikel 31, vierde lid, is de rechtbank van de plaats waar het aangewezen ziekenhuis is gelegen bevoegd. Ingeval van een beschikking een persoon te onderwerpen aan de maatregel van quarantaine, bedoeld in artikel 35, is de rechtbank van de verblijfplaats van betrokkene bevoegd.

Artikel 40

  • 1 Indien de officier van justitie van oordeel is dat aan de voorwaarden voor de opneming ter isolatie, bedoeld in artikel 31, eerste of tweede lid het onderzoek, bedoeld in artikel 31, vierde lid, of de maatregel van quarantaine, bedoeld in artikel 35, is voldaan, doet hij uiterlijk op de dag na de datum van ontvangst van de beschikking een verzoek tot een machtiging tot voortzetting van de isolatie, de quarantaine of tot het onderzoek.

  • 2 De officier van justitie deelt aan de betrokkene, de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio en in voorkomend geval het ziekenhuis, schriftelijk mede dat hij het verzoek heeft gedaan of dat hij heeft besloten om geen verzoek te doen.

  • 3 Het besluit geen verzoek te doen neemt de officier van justitie niet dan nadat hij het advies van de inspecteur-generaal van de inspectie heeft ingewonnen.

  • 4 Met het besluit geen verzoek te doen, vervalt de beschikking tot opneming ter isolatie, bedoeld in artikel 31, eerste of tweede lid de beschikking tot het onderzoek, bedoeld in artikel 31, vierde lid, of de beschikking een persoon te onderwerpen aan de maatregel van quarantaine, bedoeld in artikel 35, van rechtswege.

Artikel 41

  • 1 Voordat op het verzoek van de officier van justitie wordt besloten, hoort de rechter degene ten aanzien van wie de maatregel is gevorderd.

  • 2 De rechter hoort de betrokkene op zijn verblijfplaats.

  • 3 De rechter kan zich laten voorlichten, getuigen en deskundigen oproepen en onderzoek door deskundigen bevelen.

  • 4 De rechter stelt de raadsman in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken.

  • 5 De rechter beslist binnen drie dagen, te rekenen vanaf de dag na die van het instellen van de vordering.

  • 6 Tegen de beschikking staat geen voorziening open.

Artikel 42

  • 1 De ter isolatie opgenomen persoon of de in quarantaine geplaatste persoon kan de rechter verzoeken de maatregel op te heffen.

  • 3 De rechter kan het verzoek zonder toepassing van artikel 41 afwijzen, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden worden aangevoerd.

Artikel 43

  • 1 Degene ten aanzien van wie een beschikking tot opneming ter isolatie als bedoeld in artikel 31, eerste of tweede lid tot onderzoek als bedoeld in artikel 31, derde of vierde lid, of tot onderwerping aan een maatregel van quarantaine als bedoeld in artikel 35 is genomen, kan de rechter bij een zelfstandig verzoek bij een verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene, dan wel, indien de officier van justitie geen verzoek als bedoeld in artikel 40, eerste lid, doet, bij een afzonderlijk verzoekschrift, verzoeken een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe te kennen op de grond dat de beschikking van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio onrechtmatig was.

Artikel 44

  • 1 Indien degene ten aanzien van wie een beschikking is genomen tot opneming ter isolatie als bedoeld in artikel 31, eerste of tweede lid tot onderzoek als bedoeld in artikel 31, derde of vierde lid, of tot onderwerping aan een maatregel van quarantaine als bedoeld in artikel 35, nadeel heeft geleden doordat de rechter of de officier van justitie een van de bepalingen uit deze paragraaf niet in acht heeft genomen, kent de rechter deze op diens verzoek een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe ten laste van de Staat.

  • 2 Het verzoek kan worden ingediend als een zelfstandig verzoek bij het verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van betrokkene, dan wel bij een afzonderlijk verzoekschrift, binnen drie maanden te rekenen vanaf de dag waarop betrokkene redelijkerwijs bekend kon zijn met de schending van het voorschrift waarop zijn verzoek betrekking heeft.

Artikel 46

Ingeval een verzoekschrift als bedoeld in artikel 42, eerste lid, of artikel 43, eerste lid, wordt ingediend, dan wel een van de daartoe bevoegde personen beroep instelt, behoeft de indiening van het verzoekschrift niet bij procureur te geschieden.

§ 5. Maatregelen gericht op gebouwen, goederen en vervoermiddelen

Artikel 47

  • 1 Indien er een gegrond vermoeden bestaat van een besmetting kan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio terreinen, gebouwen, vervoermiddelen of goederen controleren op de aanwezigheid van een besmetting, zonodig door het nemen van monsters.

  • 2 In het geval van een besmetting kan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio:

    • a. voorschriften van technisch-hygiënische aard geven,

    • b. terreinen, gebouwen, vervoermiddelen of goederen ontsmetten, met inbegrip van de vernietiging van vectoren.

  • 3 In het geval van een besmetting waarbij ernstig gevaar dreigt voor de volksgezondheid, kan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio:

    • a. gebouwen of terreinen dan wel gedeelten daarvan sluiten,

    • b. een verbod uitvaardigen tot het gebruik maken of betreden van vervoermiddelen,

    • c. waren vernietigen.

  • 4 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio heft de maatregel op als het gevaar is geweken.

  • 5 De burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio kan een last onder bestuursdwang opleggen aan degene die geen medewerking verleent aan het uitvoeren van het bepaalde in het tweede lid, onderdeel a.

Artikel 47a

  • 1 Ter uitvoering van artikel 6a is Onze Minister bij uitsluiting van de burgemeester bevoegd de volgende maatregelen te nemen:

    • a. het controleren van terreinen, gebouwen, vervoermiddelen of goederen op de aanwezigheid van een vector, zo nodig door het nemen van monsters, indien er een aannemelijk risico is op de aanwezigheid van een dergelijke vector,

    • b. het geven van voorschriften van technisch-hygiënische aard bij de aanwezigheid van een vector, of indien er een aannemelijk risico daarop is,

    • c. het vernietigen van vectoren op of in terreinen, gebouwen, vervoermiddelen of goederen.

  • 2 Onze Minister kan een last onder bestuursdwang opleggen aan degene die geen medewerking verleent aan het uitvoeren van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b.

§ 6. Havens en luchthavens

Artikel 48

  • 1 Bij regeling van Onze Minister worden de havens en luchthavens aangewezen waarop de eisen van deze paragraaf van toepassing zijn. De havens of luchthavens kunnen per categorie worden aangewezen voor toepassing van artikel 49.

  • 2 Een burgerhaven of burgerluchthaven wordt aangewezen in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

  • 3 Een militaire haven of militaire luchthaven wordt aangewezen in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.

Artikel 49

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald over welke voorzieningen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, en bijlage 1 van de Internationale Gezondheidsregeling, de havens of luchthavens beschikken, alsmede aan welke eisen deze voorzieningen voldoen. Deze voorzieningen en eisen kunnen per categorie haven of luchthaven verschillen.

  • 2 Voor zover het een burgerhaven of burgerluchthaven betreft draagt de exploitant daarvan zorg voor de naleving van het krachtens het eerste lid bepaalde.

  • 3 Voor zover het betreft burgerluchtverkeer op een militaire luchthaven met burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant, draagt de burgerexploitant zorg voor de naleving van het krachtens het eerste lid bepaalde.

Artikel 50

  • 1 De gezagvoerder van een schip dat een internationale reis maakt, die een haven wil aandoen en wetenschap heeft of een ernstig vermoeden heeft dat er aan boord van zijn schip één of meer ziektegevallen zijn die wijzen op een ziekte van infectueuze aard die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren, zorgt ervoor dat de verkeersleiding van de haven en de aan boord komende loods hiervan zo spoedig mogelijk doch voor aankomst op de hoogte worden gesteld.

  • 2 De gezagvoerder van een luchtvaartuig dat een internationale reis maakt, die een luchthaven wil aandoen en wetenschap heeft of een ernstig vermoeden heeft dat er aan boord van zijn luchtvaartuig één of meer ziektegevallen zijn die wijzen op een ziekte van infectueuze aard die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren, zorgt ervoor dat de luchtverkeersleiding van de luchthaven hiervan zo spoedig mogelijk doch voor aankomst op de hoogte wordt gesteld.

  • 3 De verkeersleiding van de burgerhaven geeft een melding onverwijld door aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, het samenwerkingsverband van registerloodsen en de exploitant van de burgerhaven. De luchtverkeersleiding van de burgerluchthaven geeft een melding onverwijld door aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en de exploitant van de burgerluchthaven.

  • 4 De exploitant van de burgerhaven of burgerluchthaven geeft een melding onverwijld door aan de gemeentelijke gezondheidsdienst. De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft een melding onverwijld door aan de burgemeester en het RIVM.

  • 5 De verkeersleiding van de militaire haven of de luchtverkeersleiding van de militaire luchthaven geeft een melding onverwijld door aan de gemeentelijke gezondheidsdienst en het RIVM. De gemeentelijke gezondheidsdienst geeft een melding onverwijld door aan de burgemeester.

Artikel 51

  • 1 Onverminderd artikel 50 verstrekt de gezagvoerder van een schip dat een internationale reis maakt op verzoek van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio bij aankomst in de burgerhaven de maritieme gezondheidsverklaring, bedoeld in artikel 37 van de Internationale Gezondheidsregeling.

  • 2 Onverminderd artikel 50 verstrekt de gezagvoerder van een luchtvaartuig dat een internationale reis maakt op verzoek van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio bij aankomst in de burgerluchthaven, dan wel in het voor burgerluchtverkeer bestemde gedeelte van een militaire luchthaven met burgermedegebruik, het gezondheidsgedeelte van de algemene verklaring voor luchtvaartuigen, bedoeld in artikel 38 van de Internationale Gezondheidsregeling.

  • 3 Indien de gezondheidsverklaring, bedoeld in het eerste of tweede lid, daartoe naar het oordeel van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio aanleiding geeft, verstrekt de gezagvoerder op verzoek van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio aanvullende gegevens over de gezondheidstoestand aan boord.

Artikel 52

In geval van een melding als bedoeld in artikel 50 of indien anderszins blijkt van omstandigheden aan boord van een schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt, die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen meebrengen, kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, na overleg met Onze Minister, bepalen in welke burgerhaven of burgerluchthaven het schip of luchtvaartuig aankomt, alsook, na overleg met het samenwerkingsverband van registerloodsen, hoe de loodsdienstverlening aan het schip plaatsvindt.

Artikel 53

  • 1 In geval van een melding als bedoeld in artikel 50 of indien anderszins blijkt van omstandigheden aan boord van een schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt, die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen meebrengen, bepaalt de burgemeester welke maatregelen met betrekking tot de toelating tot of de onttrekking aan het vrije verkeer moeten worden genomen als het schip of luchtvaartuig in de burgerhaven of burgerluchthaven, dan wel in het voor burgerluchtverkeer bestemde gedeelte van een militaire luchthaven met burgermedegebruik, is aangekomen.

  • 2 In geval van een directe dreiging van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of A2, kan de voorzitter van de veiligheidsregio ten aanzien van een schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt, bepalen welke maatregelen met betrekking tot de toelating tot of de onttrekking aan het vrije verkeer moeten worden genomen als het schip of luchtvaartuig in de burgerhaven of burgerluchthaven, dan wel in het voor burgerluchtverkeer bestemde gedeelte van een militaire luchthaven met burgermedegebruik, is aangekomen.

  • 3 In de situatie, bedoeld in het eerste en tweede lid, draagt de gezagvoerder van het schip of luchtvaartuig ervoor zorg dat:

    • a. na aankomst niemand het schip of luchtvaartuig betreedt of verlaat en er geen vervoermiddelen of goederen worden geladen of gelost, tenzij de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio daartoe opdracht of toestemming geeft, en

    • b. op verzoek van de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een overzicht wordt gegeven van de volgende gegevens van de passagiers, voor zover deze gegevens bekend zijn bij de gezagvoerder: naam, adres, geslacht, leeftijd en bestemming.

  • 4 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio past de maatregelen niet langer toe dan nodig is om het onderzoek uit te voeren om de ernst van het gevaar vast te stellen.

Artikel 54

De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio kan de exploitant van een burgerhaven of burgerluchthaven dan wel de burgerexploitant opdragen om:

  • a. voorlichting aan reizigers te geven over het nemen van maatregelen ter voorkoming van een infectie of van een besmetting van de bagage,

  • b. medewerking te verlenen aan door de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio te nemen maatregelen van onderzoek van vertrekkende of aankomende reizigers naar de aanwezigheid van een ziekte van infectueuze aard die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren,

  • c. ter voorkoming van een besmetting voorschriften van technisch-hygiënische aard uit te voeren, indien er een gegrond risico is op een besmetting,

  • d. ter bestrijding van een besmetting gebouwen of terreinen dan wel gedeelten daarvan te sluiten.

Artikel 55

De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio kan de vervoersexploitant opdragen om:

  • a. voorlichting aan passagiers te geven over het nemen van maatregelen ter voorkoming van een infectie of van een besmetting van de bagage,

  • b. ter voorkoming van een besmetting maatregelen van technisch-hygiënische aard uit te voeren voor een schip of luchtvaartuig en de hierin aanwezige goederen, indien er een gegrond risico is op een besmetting,

  • c. een schip of luchtvaartuig en de hierin aanwezige goederen te controleren op de aanwezigheid van een besmetting,

  • d. ter bestrijding van een besmetting een schip of luchtvaartuig en de hierin aanwezige goederen te ontsmetten, met inbegrip van de vernietiging van vectoren.

Artikel 56

De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van hetgeen op grond van de artikelen 53, eerste en tweede lid, 54 en 55 is opgedragen, indien de omstandigheden onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maken.

Artikel 57

  • 1 Een certificaat van sanitaire controle van schepen of een certificaat tot vrijstelling van sanitaire controle van schepen als bedoeld in artikel 39 van de Internationale Gezondheidsregeling, wordt op verzoek van de gezagvoerder door de burgemeester afgegeven indien het schip vrij is van besmetting.

  • 2 De certificaten worden opgesteld volgens het in bijlage 3 van de Internationale Gezondheidsregeling opgenomen model.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld over de afgifte van de certificaten.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister worden de havens aangewezen waarvoor de burgemeester bevoegd is tot afgifte van de certificaten.

§ 7. Certificaten van inenting

Artikel 58

  • 1 De inenting van personen of de toediening van profylaxe aan personen ter verkrijging van een internationaal geldig certificaat als bedoeld in artikel 36 van de Internationale Gezondheidsregeling, geschiedt onder bij regeling van Onze Minister vast te stellen voorwaarden.

  • 2 De certificaten worden opgesteld volgens het in bijlage 6 van de Internationale Gezondheidsregeling opgenomen model.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister worden de organisaties of personen aangewezen waar inentingen tegen gele koorts mogen worden verschaft.

§ 8. Collectieve maatregelen

§ 8.1. Algemene bepalingen

Artikel 58a. Begripsbepalingen

  • 2 In paragraaf 8 van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:

Artikel 58b. Doel, noodzaak, geschiktheid, proportionaliteit en subsidiariteit

De bij of krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheden worden, voor zover krachtens artikel 20 of 20a in werking gesteld, slechts toegepast voor de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan en voor zover:

  • a. de bedreiging van de volksgezondheid dusdanig ernstig is dat afwending van die dreiging noodzakelijk is;

  • b. de toepassing van de bevoegdheden gezien de aard van de infectieziekte daadwerkelijk geschikt is voor afwending van de dreiging;

  • c. de gevolgen voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn, waaronder ten minste de sociale, financieel-economische, maatschappelijke en andere gezondheidsbelangen, zo beperkt mogelijk zijn en tevens in redelijke verhouding staan tot de gevolgen die zouden intreden indien de bevoegdheden niet worden toegepast; en

  • d. geen alternatieven beschikbaar zijn waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt en die minder ingrijpend zouden zijn voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn.

Artikel 58c. Reguliere procedure

  • 1 De vaststelling van een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling geschiedt door Onze Ministers in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad.

  • 2 Een regeling als bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder vastgesteld dan een week nadat deze aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien binnen die termijn de Tweede Kamer der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met de regeling, wordt deze niet vastgesteld.

  • 3 Een besluit als bedoeld in het tweede lid, tweede zin, kan worden genomen op voorstel van ten minste een derde van het grondwettelijk aantal leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

  • 4 Indien naar het oordeel van Onze Ministers en Onze Minister die het mede aangaat een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vastgestelde ministeriële regeling of een onderdeel daarvan niet langer voldoet aan één van de onderdelen van artikel 58b, wordt die regeling zo spoedig mogelijk gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 58ca. Bijzondere procedure

  • 1 Artikel 58c, tweede lid, kan buiten toepassing blijven:

    • a. indien een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vastgestelde ministeriële regeling of een onderdeel daarvan niet langer voldoet aan één van de onderdelen van artikel 58b, of

    • b. indien sprake is van:

      • 1°. een ernstige ontwrichting van de maatschappij of een directe dreiging daarvan, en

      • 2°. onverwijld toepassing van een bij of krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheid noodzakelijk is.

  • 2 Onze Minister zendt een ministeriële regeling die op grond van het eerste lid is vastgesteld zonder toepassing van artikel 58c, tweede lid, binnen twee dagen na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal, voorzien van een motivering waarom het eerste lid is toegepast. De regeling vervalt van rechtswege indien de Tweede Kamer der Staten-Generaal binnen een week na de toezending besluit niet in te stemmen met de regeling. Artikel 58c, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De procedure, bedoeld in het eerste lid, onder b, mag uitsluitend binnen acht weken na de eerste toepassing daarvan worden gebruikt. Deze periode kan steeds met acht weken worden verlengd of voor een periode van acht weken opnieuw aanvangen na de inwerkingtreding van een ministeriële regeling waarin het eerste lid, onder b, weer van toepassing wordt verklaard. Die regeling wordt met toepassing van artikel 58c tot stand gebracht.

Artikel 58cb. Werkingsduur collectieve maatregelen

  • 1 Bij een daartoe afzonderlijk tot stand te brengen ministeriële regeling wordt bepaald of de toepassing van een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheid, voor zover in werking gesteld krachtens artikel 20 of 20a, wordt verbonden aan een vervaltermijn gelet op de mogelijke gevolgen van de toepassing voor de vrije uitoefening van grondrechten en het maatschappelijk welzijn als bedoeld in artikel 58b, onder c en d. De in de eerste zin bedoelde ministeriële regeling wordt met toepassing van artikel 58c tot stand gebracht.

  • 2 Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid, wordt niet vastgesteld indien de Tweede Kamer of de Eerste Kamer der Staten-Generaal binnen de termijn, bedoeld in artikel 58c, tweede lid, tweede zin, besluit niet in te stemmen met de regeling. Artikel 58c, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op een besluit van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

  • 3 Indien voor een ministeriële regeling, dan wel een onderdeel daarvan, ingevolge het eerste lid een vervaltermijn geldt, vervalt deze regeling, dan wel het onderdeel, ten hoogste acht weken na de inwerkingtreding. Dit laat onverlet dat een regeling of onderdeel daarvan telkens, al dan niet gewijzigd, kan worden vastgesteld. Het tijdstip waarop de regeling of het onderdeel vervalt, ligt steeds ten hoogste acht weken na het tijdstip waarop die regeling of dat onderdeel zou vervallen.

Artikel 58d. Noodbevoegdheid

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen andere collectieve maatregelen worden genomen voor het in artikel 58b, aanhef, genoemde doel, indien:

    • a. sprake is van een ernstige ontwrichting van de maatschappij of een directe dreiging daarvan;

    • b. onverwijld handelen noodzakelijk is, en

    • c. een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk geldende of vast te stellen ministeriële regeling niet toereikend is.

  • 2 In afwijking van de artikelen 58c, tweede lid, en 58ca, wordt de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, niet vastgesteld dan nadat deze regeling ten minste 24 uur is voorgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Indien binnen die termijn de Tweede Kamer der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met deze ministeriële regeling, wordt deze niet vastgesteld.

  • 3 Een na toepassing van het tweede lid vastgestelde ministeriële regeling wordt door Onze Minister onverwijld aan beide Kamers der Staten-Generaal gezonden, voorzien van een motivering waarom het tweede lid is toegepast.

  • 4 Indien het onmogelijk is de termijn van 24 uur, bedoeld in het tweede lid af te wachten, zendt Onze Minister de vastgestelde regeling onverwijld aan beide Kamers der Staten-Generaal, voorzien van een motivering waarom hiervan sprake is. Artikel 58ca, tweede lid, tweede zin, is van toepassing.

  • 5 De ministeriële regeling bedoeld in het eerste lid, vervalt acht weken na de inwerkingtreding en kan steeds met toepassing van artikel 58c, tweede lid, worden verlengd met ten hoogste acht weken na het tijdstip waarop die regeling zou vervallen.

  • 6 Na de plaatsing in de Staatscourant van een krachtens het eerste lid vastgestelde ministeriële regeling wordt onverwijld een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken dan wel door een der Kamers der Staten-Generaal wordt verworpen, trekt Onze Minister de regeling onverwijld in, tenzij de regeling ingevolge het vijfde lid is vervallen. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan vervalt de ministeriële regeling van rechtswege op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, tenzij de ministeriële regeling ingevolge het vijfde lid is vervallen of wordt gebaseerd op de wet zoals deze dan luidt. Op een intrekkingsregeling als bedoeld in de tweede zin, zijn de artikelen 58c en 58ca niet van toepassing.

  • 7 Indien zich in het openbare lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba een omstandigheid voordoet waarin een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk, met toepassing van artikel 58ca vast te stellen ministeriële regeling niet zodanig tijdig tot stand kan komen als noodzakelijk is voor het in artikel 58b, aanhef, genoemde doel, kan Onze Minister ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, de gezaghebber opdragen toepassing te geven aan de hem in artikel 179 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toegekende bevoegdheid om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen ter bestrijding van een epidemie van de betreffende infectieziekte of een directe dreiging daarvan.

  • 8 Binnen twee weken na de vaststelling van de in het zevende lid bedoelde opdracht wordt een ministeriële regeling vastgesteld tot regeling van de in die voorschriften genoemde onderwerpen. Onze Minister zendt de regeling binnen twee dagen na vaststelling aan beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 58e. Differentiatie, ontheffing en lokaal maatwerk

  • 1 In een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling kan onverminderd artikel 58d en de paragrafen 8.2 en 8.3 van dit hoofdstuk, onderscheid worden gemaakt:

    • a. binnen en tussen gemeenten en met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • b. tussen personen op basis van leeftijd;

    • c. tussen activiteiten;

    • d. tussen openbare, publieke en besloten plaatsen, of gedeelten daarvan.

  • 2 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio kan met het oog op bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van:

    Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 3 Voordat de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een beslissing neemt over de verlening van een ontheffing als bedoeld in het tweede lid, vraagt hij advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 4 De burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio verleent geen ontheffing, indien het belang van de bestrijding van de epidemie van de betreffende infectieziekte, of de directe dreiging daarvan, zich daartegen naar zijn oordeel verzet. Bij de afweging van de betrokken belangen betrekt de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio in ieder geval:

    • a. de aard van de plaats, de aard van de activiteit en het aantal personen waarop de te verlenen ontheffing betrekking heeft;

    • b. de gevolgen die verlening van de ontheffing zou hebben voor de naleving van de bij of krachtens artikel 58f, tweede lid, en derde lid, onder e, vastgestelde regels, in en buiten de plaats waarop de te verlenen ontheffing betrekking heeft.

  • 5 In een krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling kan aan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de bevoegdheid worden toegekend om de plaatsen aan te wijzen waar de in die regeling gestelde regels van toepassing zijn. Aan de uitoefening van de bevoegdheid kunnen in die ministeriële regeling voorwaarden of beperkingen worden verbonden.

§ 8.2. Maatregelen

Artikel 58f. Veilige afstand

  • 1 Degene die zich buiten een woning ophoudt, houdt een veilige afstand tot andere personen.

  • 2 De veilige afstand wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.

  • 3 De veilige afstand geldt niet:

    • a. tussen personen die op hetzelfde adres woonachtig zijn;

    • b. voor een opsporingsambtenaar, toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht, beveiligingsmedewerker, zorgverlener, mantelzorger of geestelijke bedienaar of persoon die werkzaam is bij een justitiële inrichting, bij de politie, de brandweer, de krijgsmacht, of die eerste hulp biedt bij een het leven of de gezondheid bedreigende situatie, voor zover deze zijn taak of het bieden van eerste hulp niet op gepaste wijze kan uitoefenen met inachtneming van de veilige afstand;

    • c. voor degene jegens wie een onder b genoemde persoon zijn taak of het bieden van eerste hulp uitoefent;

    • d. tussen een persoon met een handicap of persoon tot en met de leeftijd van twaalf jaar en diens begeleider, voor zover die persoon zich niet met inachtneming van de veilige afstand jegens zijn begeleider buiten een woning kan ophouden; of

    • e. voor andere bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van personen of aangewezen plaatsen of gevallen, onder daarbij te stellen voorwaarden of beperkingen.

Artikel 58g. Hygiënemaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over hygiënemaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, met inbegrip van de verplichting tot toepassing of gebruik hiervan. De regels hebben geen betrekking op de toepassing of het gebruik in een woning.

Artikel 58h. Openstelling van publieke plaatsen

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen publieke plaatsen worden aangewezen die:

    • a. niet voor publiek mogen worden opengesteld;

    • b. slechts onder bij die regeling gestelde voorwaarden of beperkingen voor publiek mogen worden opengesteld.

  • 2 Tot de voorwaarden of beperkingen, bedoeld in het eerste lid onder b, kan behoren dat ten hoogste een bij die regeling vast te stellen aantal personen als publiek aanwezig mag zijn.

  • 3 De volgende plaatsen worden niet aangewezen als publieke plaatsen die niet voor publiek mogen worden opengesteld.

    • a. een plaats in gebruik ten behoeve van een verkiezing;

    • b. een plaats die is bestemd voor een vergadering van de Staten-Generaal of van een commissie daaruit;

    • c. een plaats die is bestemd voor een vergadering van de gemeenteraad, provinciale staten en het algemeen bestuur van een waterschap, of van een door deze organen ingestelde commissie;

    • d. een gerechtsgebouw.

Artikel 58i. Evenementen

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen evenementen worden aangewezen die:

    • a. niet mogen worden georganiseerd;

    • b. slechts onder bij die regeling gestelde voorwaarden of beperkingen mogen worden georganiseerd.

  • 2 Tot de voorwaarden of beperkingen, bedoeld in het eerste lid, onder b, kan behoren dat ten hoogste een bij die regeling vast te stellen aantal personen als publiek aanwezig mag zijn.

Artikel 58j. Zorgplicht publieke plaatsen

  • 1 Degene die bevoegd is tot het aan een publieke plaats treffen van voorzieningen of tot het openstellen van een publieke plaats voor publiek, draagt ten aanzien van die publieke plaats zorg voor zodanige voorzieningen of openstelling dat de daar aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i gestelde regels in acht kunnen nemen.

  • 2 Indien de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio van oordeel is dat de daar aanwezige personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58d, en 58f tot en met 58i niet in acht kunnen nemen, kan hij een schriftelijke aanwijzing geven aan degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het openstellen van die plaats voor publiek.

  • 3 In de aanwijzing geeft de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio met redenen omkleed aan op welke punten de aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58d, en 58f tot en met 58i gestelde regels niet in acht kunnen nemen, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het openstellen van die plaats voor publiek, de maatregelen treft.

  • 4 In een spoedeisende situatie kan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een bevel geven. Indien het bevel mondeling wordt gegeven, wordt het zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt.

  • 5 Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op plaatsen in gebruik ten behoeve van een verkiezing.

Artikel 58k. Zorgplicht besloten plaatsen

  • 1 Degene die bevoegd is tot het aan een besloten plaats, niet zijnde een woning, treffen van voorzieningen of tot het toelaten tot een besloten plaats van personen, draagt ten aanzien van die besloten plaats zorg voor zodanige voorzieningen of toelating dat de daar aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i gestelde regels in acht kunnen nemen.

  • 2 Indien de besloten plaats een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend en Onze Minister van oordeel is dat de daar aanwezige personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i niet in acht kunnen nemen, kan hij een schriftelijke aanwijzing geven aan degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het toelaten tot die plaats van personen. Indien de besloten plaats een ruimte betreft waar geen beroep of bedrijf wordt uitgeoefend, is de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio bevoegd deze aanwijzing te geven.

  • 3 In de aanwijzing geeft Onze Minister onderscheidenlijk de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio met redenen omkleed aan op welke punten de aanwezige personen de bij of krachtens de artikelen 58d, en 58f tot en met 58i gestelde regels niet in acht kunnen nemen, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen degene die bevoegd is tot het aan die plaats treffen van voorzieningen of tot het toelaten tot die plaats van personen, de maatregelen treft.

  • 4 In een spoedeisende situatie kan Onze Minister onderscheidenlijk de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio een bevel geven. Indien het bevel mondeling wordt gegeven, wordt het zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt.

  • 5 Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op plaatsen in gebruik ten behoeve van een verkiezing of op andere bij ministeriële regeling aangewezen plaatsen onder bij die regeling gestelde voorwaarden of beperkingen.

Artikel 58l. Bevelen voor besloten plaatsen

Indien door een gedraging of activiteit in of vanuit een besloten plaats, niet zijnde een woning, een ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van de betreffende ziekteverwekker ontstaat, kan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio de bevelen geven die nodig zijn voor de beëindiging van de gedraging of activiteit en de daar aanwezige personen bevelen zich onmiddellijk te verwijderen.

Artikel 58m. Bevelen voor openbare plaatsen

Indien de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio van oordeel is dat de omstandigheden op een openbare plaats zodanig zijn dat de daar aanwezige personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i niet in acht kunnen nemen, of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, kan hij de bevelen geven die nodig zijn om de naleving van deze artikelen op een openbare plaats te verzekeren.

Artikel 58n. Zorgaanbieders en zorglocaties

  • 1 Een zorgaanbieder draagt zorg voor een zodanige openstelling, inrichting en zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning dat de aanwezige personen die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken zijn of die geen mantelzorger zijn, de bij of krachtens de artikelen 58d, eerste lid, en 58f tot en met 58i gestelde regels redelijkerwijs in acht kunnen nemen.

  • 2 Een zorgaanbieder kan, indien dit noodzakelijk is om verspreiding van de betreffende ziekteverwekker naar dan wel vanuit een zorglocatie tegen te gaan en de maatregelen die de zorgaanbieder treft op grond van het eerste lid onvoldoende zijn om die verspreiding tegen te gaan, beperkingen of andere voorwaarden stellen aan de toegang van personen tot een zorglocatie door iemand die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken is of die geen mantelzorger is.

  • 3 Indien Onze Minister van oordeel is dat personen die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken zijn of die geen mantelzorger zijn, de in het eerste lid genoemde regels onvoldoende in acht kunnen nemen, kan hij de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven. In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten de aanwezige personen de regels niet in acht kunnen nemen, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de zorgaanbieder de maatregelen treft. In een spoedeisende situatie kan Onze Minister een bevel geven. Indien het bevel mondeling wordt gegeven, wordt het zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekendgemaakt.

  • 4 Indien de maatregelen die een zorgaanbieder neemt op grond van het eerste en tweede lid, onvoldoende of onevenredig zijn om verspreiding van de betreffende ziekteverwekker naar dan wel vanuit een zorglocatie tegen te gaan, kunnen bij ministeriële regeling beperkingen of andere voorwaarden worden gesteld aan het door de zorgaanbieder toelaten tot zorglocaties van personen die niet bij de zorg, jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning betrokken zijn of die geen mantelzorger zijn, tenzij het belang van de volksgezondheid niet opweegt tegen de belangen van de cliënten en patiënten bij die toegang. In de ministeriële regeling kan onderscheid worden gemaakt tussen zorglocaties of categorieën daarvan.

Artikel 58o. Bedrijfsmatig personenvervoer

  • 1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het aanbieden of verrichten van bepaalde categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer geheel of gedeeltelijk verboden is.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het aanbieden van, de toegang tot en het gebruik van voorzieningen voor bedrijfsmatig personenvervoer binnen Nederland of met een bestemming in Nederland. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen categorieën van bedrijfsmatig personenvervoer, gebieden van waaruit de reiziger vertrekt, waaronder het vertrek vanuit gebieden in het buitenland of het reizen tussen het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of categorieën van personen voor wie de regels gelden.

§ 8.3. Maatregelen in verband met inreizen

Artikel 58p. Inreisverplichtingen bedrijfsmatig en niet-bedrijfsmatig personenvervoer

  • 1 In een krachtens artikel 58o, tweede lid, vast te stellen ministeriële regeling kan ten aanzien van de reiziger die vertrekt vanuit een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of die reist tussen het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius of Saba, worden bepaald dat:

    • a. de aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer uitsluitend vervoer aanbiedt, toegang daartoe verschaft of gebruik daarvan toestaat, indien de reiziger aan de aanbieder een testuitslag kan tonen waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker of een verklaring als bedoeld in artikel 58u, kan tonen, eventueel vergezeld van het voorgeschreven document als bedoeld in dat artikel;

    • b. de reiziger bij de toegang tot het vervoermiddel en tijdens het vervoer beschikt over een testuitslag waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker, de reiziger verplicht is deze op verzoek te tonen aan de aanbieder van bedrijfsmatig personenvervoer en verplicht is om de testuitslag te bewaren gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder;

    • c. ten aanzien van inreis in Bonaire, Sint Eustatius of Saba, de reiziger direct na aankomst beschikt over een testuitslag waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker, en een verplichting voor de reiziger om de testuitslag te bewaren gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de reiziger die heeft verbleven in een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of reist tussen het Europese deel van Nederland, Bonaire, Sint Eustatius of Saba, anders dan met gebruikmaking van bedrijfsmatig personenvervoer als bedoeld in het eerste lid, bij inreis in Nederland beschikt over een testuitslag waaruit blijkt dat hij op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker en om die testuitslag te bewaren gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere eisen gesteld aan de test, bedoeld in het eerste en tweede lid, die betrekking kunnen hebben op:

    • a. de vaststelling van de identiteit van de geteste persoon;

    • b. het type test dat is uitgevoerd;

    • c. de wijze waarop de testuitslag wordt aangetoond;

    • d. de termijn waarbinnen de test moet zijn uitgevoerd ten opzichte van het moment van inreis in Nederland.

  • 4 Ten aanzien van inreis in Bonaire, Sint Eustatius of Saba geschiedt de aanwijzing van gebieden, bedoeld in het eerste of tweede lid, na overleg met de gezaghebber.

  • 5 Ten aanzien van inreis in Bonaire, Sint Eustatius of Saba kan de in het tweede lid bedoelde testuitslag in bij ministeriële regeling bepaalde gevallen ook worden verkregen direct na het moment van aankomst.

Artikel 58q. Uitzondering op de inreisverplichtingen

In een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 58p, eerste en tweede lid, kan in daarbij te bepalen gevallen of ten aanzien van daarbij aan te wijzen categorieën personen, en onder daarbij te stellen voorwaarden of beperkingen worden bepaald dat een bij of krachtens die artikelleden bepaalde verplichting niet van toepassing is. Tot die voorwaarden of beperkingen kan behoren de verplichting voor de reiziger om te beschikken over een bewijs van vaccinatie tegen de betreffende ziekteverwekker, waaruit blijkt dat de betrokkene op het moment van inreizen was gevaccineerd volgens bij die ministeriële regeling bepaalde minimumeisen of een bewijs van herstel van een infectie met deze ziekteverwekker, volgens bij die regeling bepaalde eisen, en dat bewijs te bewaren gedurende een bij die regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.

Artikel 58r. Thuisquarantaineplicht Europees Nederland

  • 1 Bij regeling kan worden bepaald dat degene die het Europese deel van Nederland inreist en voor inreis heeft verbleven in een door Onze Minister aangewezen gebied in het buitenland of, indien door Onze Minister aangewezen, in Bonaire, Sint Eustatius of Saba, onverwijld na inreis gedurende een ononderbroken periode van een bij ministeriële regeling te bepalen aantal dagen in thuisquarantaine gaat. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de aangewezen gebieden.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen de plicht, bedoeld in het eerste lid, niet of niet langer van toepassing is. Daartoe kan behoren de verplichting om te beschikken over een testuitslag waaruit blijkt dat de betrokkene op het moment van testen niet was geïnfecteerd met de betreffende ziekteverwekker en die gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn wordt bewaard.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere eisen gesteld aan de test, bedoeld in het tweede lid, die betrekking kunnen hebben op:

    • a. de vaststelling van de identiteit van de geteste persoon;

    • b. het type test dat is uitgevoerd;

    • c. de wijze waarop de testuitslag wordt aangetoond.

  • 4 Dit artikel laat de toepassing van artikel 35 onverlet.

Artikel 58s. Uitzonderingen thuisquarantaineplicht

  • 1 De in artikel 58r, eerste lid bedoelde verplichting, geldt niet in bij ministeriële regeling bepaalde gevallen of aangewezen categorieën personen, onder daarbij gestelde voorwaarden of beperkingen. Tot die voorwaarden of beperkingen kan behoren de verplichting om te beschikken over een bewijs van vaccinatie tegen de betreffende ziekteverwekker, waaruit blijkt dat de betrokkene op het moment van inreizen was gevaccineerd, volgens bij die regeling te bepalen minimumeisen, of een bewijs van herstel van een infectie met deze ziekteverwekker, volgens bij die regeling bepaalde eisen, en dat bewijs gedurende een bij die regeling te bepalen termijn te bewaren en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio met het oog op bijzondere omstandigheden in een individueel geval ontheffing kan verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 58r, eerste lid, en artikel 58u. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden of beperkingen worden verbonden. Artikel 58e, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 58t. Verzoekschriftenprocedure

  • 1 De in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon kan de burgerlijke rechter schriftelijk verzoeken om opheffing van de ten aanzien van hem geldende verplichting om in thuisquarantaine te gaan op de grond dat deze verplichting niet op hem van toepassing is.

  • 2 Het verzoekschrift wordt ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wiens rechtsgebied de woonplaats van de indiener van het verzoekschrift is gelegen of binnen wiens rechtsgebied de aan de indiener, ten behoeve van de thuisquarantaine toegewezen verblijfplaats is gelegen. Voor de behandeling van het verzoekschrift wordt geen griffierecht geheven. Artikel 46 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Voordat op het verzoekschrift wordt beslist, hoort de rechter de indiener van het verzoekschrift door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel, tenzij de indiener niet beschikbaar was op het door de rechter vastgestelde tijdstip waarop het horen plaatsvindt. Artikel 41, derde lid, is van toepassing.

  • 5 De rechter beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek, doch uiterlijk binnen drie dagen te rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoekschrift. Tegen de beslissing van de rechter staat geen voorziening open.

Artikel 58u. Thuisquarantaineverklaring

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat op de in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon een verplichting rust om:

  • a. een papieren of digitale verklaring naar waarheid in te vullen, waarin hij verklaart dat hij na inreis onverwijld in thuisquarantaine zal gaan op zijn woonadres of het opgegeven adres van een verblijfplaats, dan wel dat sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 58s, eerste lid, en om daarbij de in die regeling genoemde gegevens aan Onze Minister te verstrekken;

  • b. bij inreis te beschikken over een papieren verklaring of een bevestiging van een digitaal ingevulde verklaring als bedoeld in onderdeel a, zo nodig vergezeld van het in die regeling voorgeschreven document indien het gaat om een persoon die verklaart dat sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 58s, eerste lid, of

  • c. de verklaring of bevestiging en het eventuele voorgeschreven document te bewaren gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen termijn en deze op verzoek te tonen aan de toezichthouder.

Artikel 58v. Gegevensverwerking

  • 2 Indien Onze Minister op grond van bevindingen in het kader van de monitoring nader onderzoek door een toezichthouder naar de naleving van de verplichting tot thuisquarantaine door een in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon wenselijk acht, of een in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon telefonisch niet heeft kunnen bereiken, kan Onze Minister een melding doen aan de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio waar de woon- of verblijfplaats van die persoon is gelegen.

  • 3 Onze Minister, de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio en de toezichthouders zijn bevoegd tot het verwerken en onderling uitwisselen van een melding als bedoeld in het tweede lid, en de krachtens de artikelen 58u of 58w verstrekte gegevens van een in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon, voor zover dit noodzakelijk is voor het toezicht op en de handhaving van de naleving van artikel 58r, eerste lid.

Artikel 58w. Aanvullende gegevensverstrekking en -verwerking thuisquarantaineverklaring

  • 1 Met het oog op het toezicht op en de handhaving van de naleving van artikel 58r, eerste lid, kan bij ministeriële regeling worden bepaald:

    • a. dat de in artikel 58r, eerste lid, bedoelde persoon die bij inreis gebruik maakt van een papieren verklaring als bedoeld in artikel 58u, deze verklaring op verzoek verstrekt en aan wie deze verklaring wordt verstrekt;

    • b. dat degene aan wie krachtens onderdeel a een verklaring wordt verstrekt, deze inneemt en vervolgens doorgeeft aan een ander of aan Onze Minister, dan wel vernietigt.

  • 2 Degene aan wie krachtens het eerste lid een papieren verklaring wordt verstrekt, is bevoegd tot het verwerken van die verklaring en de daarop vermelde persoonsgegevens, voor zover dit noodzakelijk is om te voldoen aan de op hem krachtens dat lid rustende verplichtingen.

  • 3 In de regeling bedoeld in het eerste lid, aanhef, kunnen voort regels worden gesteld over de beveiliging tegen verlies en onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens bij de verwerking van de digitale verklaring als bedoeld in artikel 58u.

Artikel 58x. Thuisquarantaineplicht Caribisch Nederland

  • 1 Bij ministeriële regeling kan, na overleg met de gezaghebber, worden bepaald dat op degene die reist tussen Bonaire, Sint Eustatius of Saba of die een van deze eilanden inreist en voor inreis heeft verbleven in het Europese deel van Nederland of in een door Onze Minister, na overleg met de gezaghebber, aangewezen gebied in het buitenland, onder daarbij te stellen voorwaarden of beperkingen, de verplichting, bedoeld in artikel 58r, eerste lid, rust.

  • 3 In de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat de gezaghebber met het oog op bijzondere omstandigheden in een individueel geval ontheffing kan verlenen van het bepaalde bij of krachtens het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Artikel 58e, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

§ 8.4. Overige bepalingen

Artikel 58y. Verantwoording en informatievoorziening

  • 1 Onze Minister maakt binnen een redelijke termijn na de aanwijzing van een infectieziekte als behorend tot groep A1, aan beide Kamers der Staten-Generaal inzichtelijk hoe de bestrijding van de epidemie van de betreffende infectieziekte ter hand wordt genomen. Daarbij betrekt Onze Minister de inzet van instrumenten ter voorkoming van verspreiding van de betreffende ziekteverwekker, de mogelijke scenario’s en handelingsperspectieven daarbij en de vooruitzichten.

  • 2 Onze Minister zendt maandelijks aan beide Kamers der Staten-Generaal een met redenen omkleed overzicht van de krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk geldende maatregelen. Daarin worden de beide Kamers tevens geïnformeerd over de monitoring van de effecten van de maatregelen in de praktijk en over de verwachtingen ten aanzien van het voortduren van de maatregelen.

  • 3 De burgemeester verstrekt desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen die hij voor de statistiek, informatievoorziening en beleidsvorming met betrekking tot de uitoefening van bevoegdheden op grond van dit hoofdstuk nodig heeft. De gegevens en inlichtingen worden kosteloos verstrekt door tussenkomst van de voorzitter van de veiligheidsregio.

  • 4 Indien de voorzitter van de veiligheidsregio toepassing heeft gegeven aan een bevoegdheid als bedoeld in paragraaf 8 van dit hoofdstuk, is hij daarover verantwoording schuldig aan de betrokken gemeenteraden. Hij brengt daartoe een verslag uit en beantwoordt de vragen van die raden.

Artikel 58z. Last onder bestuursdwang en last onder dwangsom

  • 2 Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 58f, eerste lid, en derde lid, onder e, indien de overtreding wordt begaan op een besloten plaats indien deze een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend.

  • 5 Dit artikel is niet van toepassing indien de overtreding wordt begaan op publieke of besloten plaatsen in gebruik ten behoeve van een verkiezing.

Artikel 58za. Bestuurlijke boete

  • 2 De op grond van het eerste lid op te leggen bestuurlijke boete bedraagt € 339.

Hoofdstuk VI. Financiële bepalingen

Artikel 59

  • 1 Indien de gemeenteraad een bijdrage heft voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van de publieke gezondheidszorg, draagt het college van burgemeester en wethouders ervoor zorg dat dit niet ten koste gaat van het bereik van deze werkzaamheden.

  • 2 Geen bijdrage wordt geheven voor de bij of krachtens de artikelen 5, 6 en 6b opgedragen taken, behoudens in gevallen bij algemene maatregel van bestuur aangewezen.

Artikel 60

  • 1 De gemeente draagt de kosten van de maatregelen die krachtens hoofdstuk V van deze wet worden genomen. Ook draagt de gemeente de kosten van door haar toegekende tegemoetkomingen aan hen, die inkomsten derven door de maatregelen, bedoeld in de artikelen 31, 35, 38 en 47.

  • 2 In afwijking van de eerste volzin van het eerste lid draagt het Rijk de kosten van de maatregel, bedoeld in artikel 31, indien deze wordt toegepast bij een persoon lijdend aan tuberculose.

  • 3 In afwijking van het eerste lid draagt:

    • a. de exploitant van een burgerhaven of burgerluchthaven en de burgerexploitant de kosten van de maatregelen die door de burgemeester krachtens artikel 54 zijn opgedragen,

    • b. de vervoersexploitant de kosten van de maatregelen die door de burgemeester krachtens artikel 55 zijn opgedragen.

  • 4 De in artikel 47, derde lid, onder c, bedoelde waren worden voor vernietiging door de burgemeester gewaardeerd. Het college van burgemeester en wethouders keert aan de eigenaar als schadeloosstelling het bedrag uit waarop de goederen zijn gewaardeerd.

  • 5 Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de kosten verbonden aan de maatregelen, bedoeld in de artikelen 31, 35, 38 en 47, te verhalen op de natuurlijke- of rechtspersoon ten aanzien van wie een maatregel is getroffen, indien die persoon niet tot vrijwillige medewerking bereid is geweest. De artikelen 5.25 en 5.26 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Onze Minister kan aan de exploitant van een burgerhaven of burgerluchthaven, de burgerexploitant of de vervoersexploitant een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen terzake van buitengewone kosten die door de exploitant van een burgerhaven of burgerluchthaven, de burgerexploitant of de vervoersexploitant worden gemaakt vanwege de naleving van de maatregelen die krachtens de artikelen 54 of 55 in samenhang met artikel 7, derde lid, zijn opgedragen.

Artikel 61

De kosten verband houdende met het voorzieningenniveau, bedoeld in artikel 49, eerste lid, komen, voor zover het een burgerhaven of burgerluchthaven betreft, ten laste van de exploitant.

Artikel 62

  • 1 Indien Onze Minister op grond van artikel 7, eerste of derde lid, de voorzitter van de veiligheidsregio dan wel de burgemeester opdraagt maatregelen te treffen, kan ten behoeve van de bekostiging daarvan een beroep worden gedaan op het Rijk.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 63

  • 1 De kosten ter verkrijging van een certificaat als bedoeld in artikel 57, eerste lid, komen ten laste van de gezagvoerder van het desbetreffende schip.

  • 2 Behoudens in bij regeling van Onze Minister te bepalen gevallen komen de kosten van inenting van personen of de toediening van profylaxe aan personen ter verkrijging van een certificaat als bedoeld in artikel 58, eerste lid, ten laste van de belanghebbende.

Hoofdstuk VII. Handhaving

§ 1. Toezicht

Artikel 64

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de ambtenaren van de inspectie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

Artikel 64a. Grondslag voor aanwijzing andere toezichthouders dan IGJ en NVWA

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens paragraaf 8 van hoofdstuk V, zijn voorts belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren. Indien de aanwijzing ambtenaren betreft, ressorterende onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister, wordt het besluit genomen in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat. Indien de aanwijzing ambtenaren betreft die belast worden met het toezicht op de naleving in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, zijn de artikelen 5:12 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van die taak.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 65

  • 1 In het geval van een besmetting of infectie of bij een gegrond vermoeden daarvan, zijn binnen hun ambtsgebied de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio, de daartoe door de burgemeester dan wel de voorzitter van de veiligheidsregio aangewezen ambtenaren van de gemeentelijke gezondheidsdienst en de daartoe aangewezen ambtenaren van de inspectie bevoegd, desgevraagd na het tonen van een legitimatiebewijs, elke plaats te betreden of te verlaten, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak op grond van deze wet nodig is. Zonodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm.

  • 2 Ten behoeve van de uitvoering van artikel 47a zijn de daartoe aangewezen ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit bevoegd, desgevraagd na het tonen van een legitimatiebewijs, elke plaats te betreden of te verlaten, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm.

§ 1a. Opsporing

Artikel 65a. Grondslag voor aanwijzing buitengewone opsporingsambtenaren

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

§ 2. Strafbepalingen

Artikel 66

  • 2 Met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft het hoofd van een laboratorium dat handelt in strijd met artikel 25, tweede of vijfde lid.

  • 3 Met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft het hoofd van een instelling die handelt in strijd met artikel 26, eerste lid.

  • 5 Met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft de exploitant van een burgerhaven of burgerluchthaven die handelt in strijd met artikel 50, vierde lid.

  • 6 Met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft degene die handelt in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 58, eerste en derde lid.

  • 7 De in het eerste tot en met zesde lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 67

  • 2 Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft het onbevoegd betreden van een voor isolatie of quarantaine aangewezen locatie.

  • 3 Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft de exploitant van een burgerhaven of burgerluchthaven die handelt in strijd met artikel 49, tweede lid, of met een krachtens artikel 54 gegeven opdracht.

  • 4 Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft de burgerexploitant die handelt in strijd met artikel 49, derde lid, of met een krachtens artikel 54 gegeven opdracht.

  • 5 Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft de vervoersexploitant die handelt in strijd met een krachtens artikel 55 gegeven opdracht.

  • 6 De in het eerste tot en met vijfde lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 68

  • 1 Met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die handelt in strijd met opdrachten die krachtens artikel 53, eerste of tweede lid, zijn gegeven.

  • 2 Met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft de gezagvoerder die handelt in strijd met artikel 53, derde lid, onder a.

  • 3 Met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die zich onttrekt aan een op grond van de artikelen 31 of 35 ten aanzien van hem genomen maatregel.

  • 4 De in het eerste, tweede en derde lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

Artikel 68bis. Strafbaarstellingen en strafsancties regels hoofdstuk V, paragraaf 8

  • 3 De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

  • 6 Dit artikel is niet van toepassing indien de overtreding wordt begaan op plaatsen in gebruik ten behoeve van een verkiezing.

Hoofdstuk VIIa. Openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Artikel 68a

Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, is het bepaalde bij of krachtens deze wet mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met dien verstande dat telkens in die bepalingen wordt gelezen voor:

Artikel 68b

De artikelen 5, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, 6a, 8, derde lid, 14 tot en met 17, 47a, alsmede 64 zijn niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Artikel 65 is wat betreft de ambtenaren van de inspectie niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 68c

  • 1 Ter uitvoering van de bij of krachtens deze wet opgedragen taken draagt het bestuurscollege er in ieder geval zorg voor dat het beschikt over ten minste één geneeskundige die is belast met de infectieziektebestrijding.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld met betrekking tot het opleidingsniveau of de deskundigheid van de geneeskundige, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 68e

  • 1 Ingeval er een gegrond vermoeden bestaat van besmetting van goederen kan de gezaghebber het brengen op het grondgebied van het openbaar lichaam van deze goederen verbieden, dan wel verbieden indien niet wordt voldaan aan bij beschikking op te leggen voorschriften. De gezaghebber heft de maatregel op als het gevaar is geweken.

  • 2 Indien een lijk is besmet met een infectueus of giftig agens of een infectueuze of giftige stof, of een gegrond vermoeden daarvoor bestaat, waardoor een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan ontstaan, kan de gezaghebber maatregelen treffen om dit gevaar af te wenden. Deze maatregelen bestaan uit het afnemen van bloed of andere vloeistoffen, het isoleren of het verbranden van het lijk.

Artikel 68f

  • 1 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie, een laboratorium aanwijzen voor het verrichten van onderzoek ten behoeve van de publieke gezondheid en justitie in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 2 De volgende instanties kunnen een beroep doen op de organisatie, bedoeld in het eerste lid: de geneeskundige, bedoeld in artikel 68c, eerste lid, de inspectie, het RIVM en het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 3 De aanwijzing wordt ingetrokken, indien de organisatie naar het gezamenlijk oordeel van Onze Minister en de Minister van Veiligheid en Justitie niet meer in staat blijkt te zijn het laboratoriumonderzoek naar behoren te vervullen dan wel een publiek belang dit vereist.

  • 4 De organisatie, bedoeld in het eerste lid, stelt jaarlijks vóór 1 juli een verslag op van zijn werkzaamheden, alsmede de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het afgelopen jaar. Het verslag wordt aan Onze Minister gezonden.

  • 5 De werknemers van de organisatie, bedoeld in het eerste lid, zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun bij het verrichten van hun werkzaamheden bekend is geworden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot bekendmaking verplicht of uit de uitvoering van de krachtens deze wet opgelegde taak de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 68g

Bij regeling van Onze Minister kan aan de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba een bijzondere uitkering worden verstrekt voor de uitvoering van de taken in deze wet, en kunnen regels worden gesteld over:

  • a. de vaststelling van de uitkering;

  • b. de aan de verlening van de uitkering verbonden verplichtingen;

  • c. de betaling en de terugvordering van de uitkering.

Artikel 68h

  • 1 Wat betreft het bij of krachtens deze wet voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bepaalde zijn de ambtenaren van de inspectie belast met het uitoefenen van de in artikel 36, eerste en tweede lid, van de Gezondheidswet genoemde taken. Artikel 36, derde lid, van de Gezondheidswet is niet van toepassing.

Artikel 68i

Voor het toepassen van bestuursdwang in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op grond van deze wet zijn de artikelen 68j en 68k van toepassing.

Artikel 68j

  • 1 Bestuursdwang omvat het doen wegnemen, ontruimen, beletten, in de vorige toestand herstellen of verrichten van hetgeen in strijd met de desbetreffende bepalingen van deze wet is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

  • 2 Een beslissing tot het toepassen van bestuursdwang wordt op schrift gesteld en geldt als een beschikking. De beschikking vermeldt welk voorschrift is overtreden.

  • 3 De beschikking wordt bekendgemaakt aan de overtreder en andere belanghebbenden.

  • 4 In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de overtreder en eventuele andere rechthebbenden de tenuitvoerlegging van bestuursdwang kunnen voorkomen door zelf de in de beschikking vermelde maatregelen te treffen. Geen termijn behoeft te worden gegund indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.

  • 5 Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan wordt gezet, wordt zo spoedig mogelijk alsnog voor de opschriftstelling en bekendmaking gezorgd.

Artikel 68k

  • 1 De overtreder is de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

  • 2 De beschikking vermeldt dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder plaatsvindt.

  • 3 Indien de kosten echter geheel of gedeeltelijk niet ten laste van de overtreder zullen worden gebracht, wordt dat in de beschikking vermeld.

  • 4 Onder de kosten worden begrepen de kosten verbonden aan de voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze kosten zijn gemaakt na het tijdstip waarop de termijn bedoeld in artikel 68j, vierde lid, is verstreken.

  • 5 De kosten zijn ook verschuldigd indien de bestuursdwang door opheffing van de onrechtmatige situatie niet of niet volledig is uitgevoerd.

  • 6 Bij dwangbevel kan van de overtreder de verschuldigde kosten, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, worden ingevorderd.

  • 8 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van het openbaar lichaam.

  • 9 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van het openbaar lichaam kan het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

  • 10 De kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang zijn bevoorrecht op de zaak ten aanzien waarvan zij zijn besteed en worden na de kosten, bedoeld in artikel 284 van het Burgerlijk Wetboek BES, uit de opbrengst van de zaak betaald.

Artikel 68ka. Last onder dwangsom BES

  • 2 De bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom verjaart door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd. Op de invordering is artikel 68k, zesde tot en met tiende lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 68kb. Bestuurlijke boete BES

Artikel 68l

  • 1 Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft degene die in strijd handelt met artikel 68e, eerste lid, of die het in artikel 68e, tweede lid, bedoelde lijk onttrekt aan een krachtens dat artikel genomen maatregel.

  • 2 Met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft degene die verwijtbaar de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 68f, vijfde lid, schendt.

  • 3 Met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft degene die opzettelijk de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 68f, vijfde lid, schendt.

  • 4 Geen vervolging wordt ingesteld anders dan op verzoek van degene te wiens aanzien de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 68f, vijfde lid, is geschonden.

  • 5 De in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen. Het in het derde lid strafbaar gestelde feit is een misdrijf.

Hoofdstuk VIII. Overige bepalingen

Artikel 71

[Red: Wijzigt de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden.]

Artikel 75

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 9 oktober 2008

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Uitgegeven de achttiende november 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin