Bijlage
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
1. Achtergrond Daey Ouwens Fonds
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
1.1. Amendement Ferrier-Samsom
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Bij de behandeling van de begrotingsvoorstellen van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken voor het jaar 2006/2007 in de Tweede Kamer is op 31 oktober 2006 het amendement
van de leden Ferrier en Samsom aangenomen. Dit amendement beoogt het vrijmaken van
gelden ter bevordering van kleinschalige projecten op het gebied van duurzame en arbeidsgenererende
energievoorziening in ontwikkelingslanden. Het betreft de besteding van beleidsmatig
nog niet ingevulde middelen voor beleidsartikel 4.3 van de begrotingsstaten (Ondernemersklimaat
ontwikkelingslanden). Het amendement beoogt een aanzet te geven tot een vergelijkbare
besteding in de jaren na 2007. De onderhavige beleidsregels zijn mede ingegeven door
dit amendement.
1.2. Internationale millennium ontwikkelingsdoelen
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
De internationaal overeengekomen leidraad voor ontwikkeling wordt gevormd door de
acht Millennium Development Goals (MDG’s). Het Nederlandse kabinet heeft deze Millennium
Ontwikkelingsdoelen onderschreven. In het coalitieakkoord van het kabinet Balkenende
IV is afgesproken dat Nederland zich extra zal inzetten om de achterstanden bij het
behalen van deze doelen in 2015 te verminderen. De MDG’s luiden als volgt:
-
1. Het aantal mensen dat in extreme armoede leeft is in 2015 minstens tot de helft teruggebracht
ten opzichte van 1990;
-
2. In 2015 gaan alle kinderen, zowel jongens als meisjes, in de hele wereld naar de basisschool;
-
3. In 2015 hebben mannen en vrouwen dezelfde rechten;
-
4. In 2015 is het aantal kinderen dat in ontwikkelingslanden overlijdt voor de vijfde
verjaardag met tweederde teruggebracht ten opzichte van 1990;
-
5. Het aantal vrouwen dat in het kraambed overlijdt, is voor 2015 met driekwart verminderd
ten opzichte van 1990;
-
6. Voor 2015 is de verspreiding van HIV/Aids, malaria, TBC en andere grote ziektes stopgezet
en teruggedrongen;
-
7. Het aantal mensen dat geen toegang heeft tot veilig drinkwater is in 2015 gehalveerd
ten opzichte van 1990. Verder zijn de levensomstandigheden van ten minste honderd
miljoen bewoners van krottenwijken in 2020 verbeterd. Regeringen zetten zich blijvend
in voor de bescherming van het milieu;
-
8. Alle regeringen in de wereld zetten zich in voor armoedebestrijding en maken heldere
en eerlijke afspraken over goed bestuur en rechtvaardige handel. Er komt een oplossing
voor het schuldenvraagstuk en rijke landen zorgen voor meer en betere hulp.
De ontwikkeling van kleinschalige hernieuwbare-energieprojecten in ontwikkelingslanden
past binnen het millenniumdoel 1: het terugdringen van extreme armoede. De opzet van
kleinschalige hernieuwbare-energieprojecten zal op de lokale of landelijke economie
van ontwikkelingslanden een stimulerend effect hebben, niet alleen door de spin off
van de toegenomen beschikbaarheid van energie, maar ook door de toename van de werkgelegenheid
die de uitvoering en de exploitatie van de projecten met zich mee zal brengen. Voorts
dragen de toepassing van kleinschalige hernieuwbare-energieprojecten bij aan millenniumdoel
7: zorgen voor een duurzaam leefmilieu.
2. Doel van het Daey Ouwens Fonds
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Armoedebestrijding is het hoofddoel van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking.
In Afrika bedraagt het inkomen voor 300 miljoen mensen niet meer dan 1 euro per dag.
Daaruit blijkt hoe serieus de armoede is.
Het doel van de subsidieverstrekking uit het Daey Ouwens Fonds is om meer mensen in
een aantal van de Minst Ontwikkelde Landen in sub Sahara Afrika toegang tot energie
te geven door de bevordering van kleinschalige energieprojecten op het gebied van
hernieuwbare- en arbeidsgenererende vormen van energievoorziening. Daarmee wordt een
bijdrage aan de armoedebestrijding in deze landen gegeven. Het betreft de landen Tanzania,
Oeganda, Rwanda, Mozambique, Senegal en Mali.
Onder hernieuwbare energie wordt in het kader van deze beleidsregels verstaan: zonne-energie,
windenergie, energie uit duurzame biomassa voor lokaal gebruik, energie uit mini-waterkrachtopwekking
en energie opgewekt door spierkracht.
De subsidie op grond van het Daey Ouwens Fonds wordt verleend binnen het raam van
de geldende Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006. De subsidieverstrekking wordt in mandaat namens de Minister van Buitenlandse Zaken
uitgevoerd door Agentschap NL, agentschap van het Ministerie van Economische Zaken.
Het totaal voor het Daey Ouwens Fonds beschikbare subsidieplafond is opgehoogd naar
€ 22.475.000,− (was € 18.500.000,−). Van het voor de eerste twee tenders beschikbare
bedrag van € 18.500.000,− is € 4.395.783,− niet benut of vrijgevallen, zodat het resterende
bedrag voor de derde tender € 8.370.783,− bedraagt.
In aanvulling op het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 geldt voor subsidiëring uit deze middelen de navolgende bepalingen.
3. Voor subsidie in aanmerking komende projecten
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie uit het Daey Ouwens Fonds dient een
project een samenhangend geheel van activiteiten te zijn, passend binnen de doelstelling
van deze beleidsregels zoals hiervoor beschreven. De subsidie staat open voor alle
beschikbare technologieën, maar bij de verdeling van de subsidiemiddelen over de ingediende
projecten wordt een evenwichtige spreiding van de verschillende technologieën nagestreefd
(zie het rangschikkingscriterium in paragraaf 10, onder e).
Om voor subsidie in aanmerking te komen dient een project direct en blijvend toegang
tot hernieuwbare energie te verschaffen aan huishoudens, kleinschalige bedrijven,
scholen, medische centra, telecommunicatie of IT installaties en vergelijkbare afnemers.
Het enkel investeren in hernieuwbare-energievoorzieningen is dan ook niet voldoende,
maar dient onderdeel te zijn van een groter geheel waarin ook zaken als toegang, onderhoud
en beheer van de hernieuwbare-energievoorziening worden geregeld.
Ook de hierna genoemde ondersteunende activiteiten zijn op zichzelf genomen niet voldoende
om voor subsidie in aanmerking te komen, maar kunnen wel een belangrijke bijdrage
aan het project leveren en er als zodanig deel van uitmaken:
-
– ontwikkeling van de lokale hernieuwbare-energiemarkt en lokale energiegerelateerde
bedrijvigheid;
-
– verbetering van de lokale hernieuwbare-energiehuishouding. Hieronder vallen onder
andere:
-
– rehabilitatie en uitbreiding van lokale distributienetten;
-
– verbetering van het beleid van de lokale overheid op het gebied van hernieuwbare energie;
-
– ontwikkeling of verbetering van wet- en regelgeving voor investeerders in hernieuwbare
energie;
-
– bosbouwprojecten voor duurzame biomassa gericht op lokale energievoorziening;
-
– technische assistentie, institutionele ontwikkeling of capaciteitsopbouw, betrekking
hebbend op lokale hernieuwbare-energievoorziening.
4. Voor subsidie in aanmerking komende partijen
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Aanvragers van subsidie kunnen ondernemingen, NGO’s, kennisinstellingen of lagere
overheden zijn. Een aanvrager of een samenwerkingsverband waar die aanvrager deel
van uitmaakt, kan per openstellingsperiode slechts één aanvraag voor één project indienen.
Een NGO, een non-gouvernementele organisatie, is een organisatie met rechtspersoonlijkheid,
onafhankelijk van de overheid, die zich richt op een of meer maatschappelijk belangen
in het kader van het bevorderen van ontwikkelingswerk in ruime zin. In het kader van
de onderhavige beleidsregels dient de NGO zich (mede) te richten op armoedebestrijding
en/of milieudoelstellingen.
Het begrip ‘kennisinstelling’ omvat de Nederlandse universiteiten, hogescholen en
onderzoeksinstellingen, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), de onderwijsinstellingen bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs alsmede de geheel of gedeeltelijk met overheidsgelden gefinancierde onderzoeksinstituten,
voor zover niet reeds bedoeld in de WHW, zoals de grote technologische instituten,
TNO, NWO e.d. Ook andere instellingen buiten Nederland kunnen door de Minister als
kennisinstelling in de zin van deze beleidsregels worden aangemerkt. Dat kan elke
andere instelling betreffen die relevante en kwalitatief gelijkwaardige onderwijs-
of onderzoeksactiviteiten ontplooit als Nederlandse kennisinstellingen.
Het begrip ‘lagere overheden’ omvat alle op lokaal of regionaal niveau opererende
overheidsstructuren, derhalve niet de nationale structuren.
De subsidie aan een aanvrager die op het moment van de aanvraag niet reeds tenminste
twee jaar gevestigd is in het land waar het project wordt uitgevoerd, wordt uitsluitend
verleend indien ten minste één lokale partner actief bij het project is betrokken.
Een lokale partner is een partij die:
-
– op het moment van de aanvraag tenminste twee jaar is gevestigd in het land waar het
project wordt uitgevoerd;
-
– voor het project relevante kennis en ervaring draagt;
-
– een duidelijk omschreven rol heeft bij de uitvoering van het project en daarvoor ook
verantwoordelijkheid draagt.
5. Samenwerkingsverbanden
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Aanvragers als bedoeld in de vorige paragraaf kunnen besluiten een project gezamenlijk
met andere partners in een samenwerkingsverband uit te voeren. Onder samenwerkingsverband
wordt hier verstaan: een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend contractueel
samenwerkingsverband zonder winstoogmerk, bestaande uit ten minste twee rechtspersonen
of lagere overheden.
Ingeval er sprake is van een project dat door een samenwerkingsverband zal worden
uitgevoerd geldt ten aanzien van subsidieaanvragen en subsidieverstrekking het volgende:
De subsidie wordt door één deelnemer van het samenwerkingsverband aangevraagd. Per
samenwerkingsverband kan er slechts één aanvrager/subsidieontvanger zijn. Deze subsidieontvanger,
tevens penvoerder, is jegens de Minister ten volle aansprakelijk voor de naleving
van alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ook indien de subsidie mede strekt
tot bekostiging van andere deelnemers in het samenwerkingsverband dan deze aanvrager
zelf of de activiteiten (deels) worden uitgevoerd door een andere deelnemer dan de
aanvrager. Omdat de subsidieontvanger voor de naleving van die verplichtingen mede
afhankelijk is van zijn partners in het samenwerkingsverband, moet die medewerking
expliciet in een samenwerkingsovereenkomst gewaarborgd zijn. Op die wijze wordt de
nakoming van de verplichtingen van de aanvrager/subsidieontvanger jegens de Minister
gewaarborgd.
Voor zover de subsidie mede strekt tot bekostiging van andere partijen in het samenwerkingsverband
dan de partij die aanvrager en subsidieontvanger is, moet dat blijken uit de subsidieaanvraag.
De aanvraag dient inzicht te bieden in ieders aandeel in de uitvoering van de activiteiten
en de daarmee gemoeide kosten. In de beschikking tot subsidieverlening zal worden
bepaald dat de subsidieontvanger een deel van de middelen ter beschikking moet stellen
aan diens partners. Dat maakt die partners in economische zin tot subsidieontvangers
– ook al zijn ze dat in de relatie tot de Minister niet – en niet tot ‘onderaannemers’.
6. Cumulatie van subsidies
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Geen subsidie wordt verleend ten behoeve van activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks
of middellijk ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
subsidie is of wordt verleend. Dat betekent dat uit het Daey Ouwens Fonds geen subsidies
worden verleend voor activiteiten die al door de Minister worden gesubsidieerd of
waarvoor reeds een bijdrage is ontvangen van een door de Minister gesubsidieerde organisatie
en die bijdrage wordt betaald uit de subsidie van de Minister aan die derde organisatie.
Voor een project waarvoor reeds rechtstreeks subsidie is verstrekt door een ander
Nederlands bestuursorgaan of door de Europese Commissie kan slechts aanvullend subsidie
worden verkregen tot in totaal het bedrag dat onder deze beleidsregels aan subsidie
kan worden verstrekt.
Voorts wordt geen subsidie verstrekt aan een organisatie die reeds een instellingssubsidie
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangt als bedoeld in Afdeling 3 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.
7. Omvang van de subsidie
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Het is de bedoeling dat de aanvragers van subsidie met goed doordachte en uitgewerkte
projectideeën komen, waaraan zij zelf substantieel met kennis, geld, netwerken en
menskracht bijdragen. De subsidies op grond van deze beleidsregels zijn niet bedoeld
als enige dan wel grootste financiële bijdrage aan een concreet project.
De subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de subsidiabele projectkosten tot een
maximum subsidie van € 1.500.000,− per project. In geval van een samenwerkingsverband
wordt 50 procent van de subsidiabele kosten van elke deelnemer van het samenwerkingsverband
afzonderlijk in aanmerking genomen tot in totaal, voor alle deelnemers gezamenlijk,
de genoemde maximum subsidie per project.
8. Subsidiabele projectkosten
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Als subsidiabele projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende
rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen, na de indiening van
de aanvraag door de aanvrager of door de partijen van het samenwerkingsverband gemaakte
kosten:
-
a. loonkosten op basis van een uurtarief berekend overeenkomstig de Handleiding tariefberekening
Daey Ouwens Fonds. Deze handleiding is te raadplegen en te downloaden op www.AgentschapNL.nl/DaeyOuwensfonds.
De juistheid van het uurtarief dient te worden aangetoond door middel van een accountantsverklaring;
-
b. investeringskosten. Indien de aanvrager of een partij van het samenwerkingsverband
de betreffende machines, apparatuur, gebouwen of grond inbrengt, geldt alleen de netto
kostprijs exclusief winstopslag;
-
c. aan derden verschuldigde kosten voor diensten die de aanvrager of de partijen van
het samenwerkingsverband niet zelf kunnen uitvoeren. Eventuele aan derden verschuldigde
kosten voor het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening en -vaststelling, waaronder
begrepen de kosten van accountantsverklaringen, en kosten van juridische procedures
zijn niet rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen en vallen
derhalve niet onder de subsidiabele kosten;
-
d. internationale en binnenlandse reiskosten op basis van economy class tarieven;
-
e. verblijfkosten, berekend op basis van DSA tarieven van de Europese Unie in euro’s.
De geldende DSA tarieven zijn te raadplegen op www.AgentschapNL.nl/DaeyOuwensfonds;
Alle kosten worden exclusief omzetbelasting in aanmerking genomen, tenzij de partij
die de kosten maakt de omzetbelasting niet kan verrekenen of anderszins kan compenseren.
Uitdrukkelijk uitgesloten van de subsidiabele projectkosten zijn de voorbereidingskosten
van het project voor Clean Development Mechanism als bedoeld in artikel 12 van het
Kyoto Protocol in verband met de voorgenomen verkoop van uitstootrechten wegens de
door het project verminderde CO2-uitstoot.
9. Drempelcriteria
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Om in aanmerking te komen voor een subsidie uit het Daey Ouwens Fonds voor kleinschalige
hernieuwbare-energieprojecten dient een aanvraag in elk geval te voldoen aan de volgende
drempelcriteria:
-
a. de organisatie van de aanvrager behaalt een voldoende score op de organisatietoets
op basis van de Checklist for Organisational Capacity Assesment (COCA). Deze checklist
is te vinden op www.AgentschapNL.nl/DaeyOuwensfonds;
-
b. bij de aanvraag dienen overtuigende bewijzen te worden overgelegd dat de aanvrager
in staat is het eigen aandeel in het project te financieren. In geval van een samenwerkingsverband
geldt dit voor de aanvrager en voor de andere deelnemers van het samenwerkingsverband,
elk voor ieders eigen aandeel;
-
c. de door de Minister op basis van de aanvraag geraamde subsidie voor een project bedraagt
tenminste € 100.000,−;
-
d. geen subsidie wordt verstrekt indien het aannemelijk is dat project ook zonder subsidie
tot stand zal komen;
-
e. projecten dienen uiterlijk 30 september 2013 gereed te zijn.
10. Rangschikkingscriteria
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
De Minister rangschikt de aanvragen die voldoen aan de drempelcriteria als bedoeld
in onderdeel 9 en aan de overige voorwaarden uit deze beleidsregels. De rangschikking
geschiedt zodanig, dat een project hoger gerangschikt wordt naarmate het meer bijdraagt
aan de doelstellingen, genoemd in artikel 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 en zoals uitgewerkt in deze beleidsregels. Bij de rangschikking worden, onverminderd
het bepaalde in artikel 8 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken, de hiernavolgende criteria gehanteerd. Een aanvraag dient om in aanmerking te komen
voor subsidie bovendien voldoende te scoren op deze criteria.
-
a. De organisatie van het project en de kwaliteit van het projectvoorstel:
-
– het DRAM-gehalte: de koppeling tussen Doelen, Resultaten, Activiteiten en Middelen
-
– het SMART-gehalte: Specificiteit, Meetbaarheid, Acceptatie, Resultaatgerichtheid en
Tijdsgebondenheid van de resultaten;
-
b. De subsidie-effectiviteit:
-
– de door de Minister geraamde subsidie gedeeld door de reëel geraamde hoeveelheid door
de hernieuwbare-energievoorziening opgewekte energie per jaar uitgedrukt in het aantal
kilowattuur (kWh);
-
– indien de aard van de hernieuwbare-energievoorziening dat mogelijk maakt: de door
de Minister geraamde subsidie gedeeld door het reëel geraamde opwekkingsvermogen van
de hernieuwbare-energievoorziening uitgedrukt in het aantal kilowatt (kW);
-
– de gevraagde subsidie gedeeld door het aantal reëel geraamde aantal aansluitingen
op de hernieuwbare-energievoorziening;
-
– een reële raming van het aantal gebruikers van de hernieuwbare-energievoorziening
dat onder de armoedegrens leeft.
-
– de bijdrage aan de MDG’s.
-
c. De kwaliteit van de risicoanalyse op financieel, organisatorisch en technisch vlak,
alsmede op het gebied van duurzaamheid, in verband met de levensvatbaarheid en continuïteit
van de hernieuwbare-energievoorziening na afloop van het project. Daarbij worden in
elk geval de volgende aspecten in aanmerking genomen:
-
– het gebruik van een bestaande en bewezen technologie;
-
– het gebruik van een geschikte technologie voor de doelgroep in de betreffende regio;
-
– het draagvlak ter plaatse, waaronder begrepen de rol van de lokale partij;
-
– de mate van opschalingsmogelijkheden na afloop van het project;
-
– het beheer van de energievoorziening: organisatiestructuur en verantwoordelijkheden;
-
– onderhoud en de opleiding en training van mensen voor het onderhoud;
-
– de betrokkenheid van vrouwen bij de organisatie van het project en het beheer van
de energievoorziening;
-
– een reële raming van de toekomstige inkomsten en uitgaven over meerdere jaren;
-
– reserveringen voor onderhoud, vervanging van onderdelen, herinvesteringen en administratie;
-
– recycling of verwerking van afvalproducten, zoals batterijen en accu’s, na de levensduur
van de hernieuwbare-energievoorziening of onderdelen daarvan;
-
– toepassing van lokale transportmiddelen ter voorkoming van onnodige transportstromen.
-
d. De mate van innovativiteit van het project;
-
e. De technologie van het project.
Indien meerdere projecten van dezelfde technologie kunnen worden gerangschikt, wordt
bij de definitieve rangschikking rekening gehouden met een evenwichtige spreiding
van technologieën over de toe te wijzen projecten.
11. De aanvraag
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Het indienen van een aanvraag geschiedt schriftelijk overeenkomstig het bepaalde in
artikel 2 van dit besluit. De aanvraag dient rechtsgeldig te zijn ondertekend en in tweevoud
te worden ingediend en dient bij Agentschap NL te zijn ontvangen uiterlijk op 18 januari
2011 te 17:00 uur (Nederlandse tijd). De aanvraag kan in de Nederlandse dan wel Engelse
of Franse taal worden gesteld.
Met inachtneming van het voorgaande kan een aanvraag worden ingediend door:
-
a. verzending per post aan:
Agentschap NL
NL Energie en Klimaat
Mondiale Samenwerking
Postbus 8242
3503 RE Utrecht, Nederland
-
b. aflevering in persoon (bijvoorbeeld door een koeriersdienst) op het volgende adres:
Agentschap NL
Croeselaan 15
3521 BJ Utrecht, Nederland.
Van de aflevering zal bij de balie in de ontvangsthal een ontvangstbevestiging worden
afgegeven.
Voor een efficiënte afhandeling van de aanvraag wordt aan aanvragers verzocht van
de schriftelijk ingediende aanvraag tevens een kopie per e-mail te zenden naar het
volgende e-mailadres: DaeyOuwensfonds@AgentschapNL.nl. Hiermee wordt echter niet beoogd
elektronische indiening van een aanvraag mogelijk te maken. De aanvraag wordt daarom
alleen als tijdig ingediend beschouwd, als dat schriftelijk is gebeurd op een van
de hiervoor beschreven wijzen. Indien aanvragers niet voldoen aan het verzoek tot
verzending van een kopie van de schriftelijke aanvraag per e-mail, heeft dat geen
nadelige gevolgen voor een tijdig ingediende schriftelijke aanvraag.
Correspondentie betreffende de aanvraag zal door Agentschap NL in de Nederlandse,
Engelse of Franse taal worden gesteld.
12. Quick Scan
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Indien een potentiële subsidie-aanvrager twijfelt of er voldoende aansluiting bestaat
tussen diens project en de doelstellingen en eisen van de regeling, dan bestaat de
mogelijkheid om vooraf advies te vragen. Via www.AgentschapNL.nl/DaeyOuwensfonds kan
toegang worden verkregen tot een zogenaamde ‘quick scan’. Dit is een geheel vrijblijvende
beperkte projecttoets waarin een aantal vragen beantwoord moet worden over het voorgenomen
project. Het ingevulde formulier kan per e-mail worden verzonden naar DaeyOuwensfonds@AgentschapNL.nl.
Na ontvangst van het formulier zal een projectadviseur van Agentschap NL zo spoedig
mogelijk contact opnemen om de resultaten van de quick scan te bespreken. Het advies
is niet bindend en heeft geen rechtsgevolg. Er kunnen geen verwachtingen aan worden
ontleend ten aanzien van een later daadwerkelijk ingediende aanvraag. Het staat ieder
vrij om een aanvraag in te dienen zonder of ondanks de uitkomst van een quick scan.
13. Aanvullende verplichtingen van de subsidieontvanger
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
De subsidieontvanger dient de resultaten van het project en de kennis die uit het
project is verkregen op verzoek van de Minister of op verzoek van derden aan derden
ter beschikking te stellen. Indien deze terbeschikkingstelling plaatsvindt aan een
onderneming binnen de Europese Unie, geschiedt dit op basis van marktconforme voorwaarden.
Voorts dient de aanvrager op verzoek van de Minister binnen redelijke grenzen zijn
medewerking te verlenen om de resultaten van het project en de kennis die uit het
project is verkregen te presenteren in het kader van workshops, seminars of andere
publieke bijeenkomsten die niet door de aanvrager worden georganiseerd.
Tot slot dient de aanvrager op verzoek van de Minister zijn medewerking te verlenen
aan een door of namens de Minister uit te voeren evaluatie van de subsidieverstrekking
op grond van deze beleidsregels.