Besluit luchtvaartuigen 2008

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 20-02-2024 t/m heden

Besluit van 14 mei 2008, houdende regels over de inschrijving en luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en de erkenning van bedrijven voor werkzaamheden die de luchtwaardigheid betreffen (Besluit luchtvaartuigen 2008)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze minister van Verkeer en Waterstaat van 4 januari 2008, nr. CEND/HDJZ-2007/1644, Hoofddirectie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met de staatssecretaris van Defensie;

Gelet op

verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (PbEG L 240),

verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PbEU L 243),

verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PbEU L 315) en

– de artikelen 1.2, tweede en derde lid, 3.3, tweede lid, 3.7, 3.13, eerste en derde lid, 3.15, eerste lid, 3.19a, derde lid, 3.22, eerste lid, onder b, 3.23, 3.25, eerste tot en met derde lid, 3.26, eerste en derde lid, 3.29 en 3.31 van de Wet luchtvaart;

De Raad van State gehoord (advies van 31 januari 2008, nr. W09.08.00009/IV);

Gezien het nader rapport van Onze minister van Verkeer en Waterstaat van 8 mei 2008, nr. CEND/HDJZ/2008-437, Hoofddirectie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met de staatssecretaris van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Definities en toepassingsgebied

Artikel 1

In dit besluit en in de op dit besluit gebaseerde regelingen wordt verstaan onder:

aanvullende geluidsverklaring: verklaring als bedoeld in artikel 3.19c, tweede lid, van de wet;

aanvullend type-certificaat: type-certificaat van een aanpassing van het orginele ontwerp zoals vastgelegd in het orginele type-certificaat van het ongewijzigd product;

akkoordverklaring: door Onze Minister afgegeven verklaring waarmee hij akkoord gaat met het aantonen van de conformiteit van individuele producten, onderdelen en uitrustingsstukken overeenkomstig verordening (EU) nr. 748/2012, Part 21, section A, subpart F;

ARC: certificaat van beoordeling van de luchtwaardigheid dat periodiek wordt afgegeven door Onze minister of een daartoe erkende managementorganisatie voor permanente luchtwaardigheid, dat deel uitmaakt van een geldig BvL (EASA Form 15, Airworthiness Review Certificate);

blijvende luchtwaardigheid: alle processen waarmee gewaarborgd wordt dat het luchtvaartuig gedurende de gehele operationele levensduur voldoet aan de geldende normen voor luchtwaardigheid en zich in een toestand van veilige exploitatie bevindt;

BvL: Bewijs van Luchtwaardigheid;

certificaat, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder b: certificaat ten aanzien van werkzaamheden die zijn opgenomen in de erkenning en die verband houden met de luchtwaardigheid en geluidsproductie van producten of onderdelen;

EASA-beperkt-BvL: bewijs van luchtwaardigheid voor een EASA-luchtvaartuig dat wel aan de eisen betreffende luchtwaardigheid volgens het ICAO-verdrag voldoet, maar niet aan de essentiële eisen inzake luchtwaardigheid zoals opgenomen in bijlage II en bijlage III bij de basisverordening;

EASA-standaard-BvL: bewijs van luchtwaardigheid voor een EASA- luchtvaartuig dat zowel aan de eisen betreffende luchtwaardigheid volgens het ICAO-verdrag als aan de essentiële eisen inzake luchtwaardigheid zoals opgenomen in bijlage II en bijlage III bij de basisverordening voldoet;

export-BvL: bewijs waarin de status van het luchtvaartuig betreffende de luchtwaardigheid wordt aangegeven, getoetst volgens de eisen van het importerende land;

gedelegeerde verordening (EU) nr. 2019/945: gedelegeerde verordening (EU) nr. 2019/945 van de Commissie van 12 maart 2019 inzake onbemande luchtvaartuigsystemen en uit derde landen afkomstige exploitanten van onbemande luchtvaartuigsystemen (PbEU 2019, L 152);

geluidscertificaat: certificaat als bedoeld in artikel 3.19a, eerste lid, van de wet;

geluidsverklaring: verklaring als bedoeld in artikel 3.19c, eerste lid, van de wet;

gemotoriseerd schermvliegtuig: schermvliegtuig, zijnde een zweeftoestel zonder starre hoofdstructuur dat kan worden gedragen en slechts kan worden gestart en geland door gebruik te maken van de benen van de bestuurder, dat over een motor beschikt;

gyrokopter: gemotoriseerd luchtvaartuig met rotorbladen, zwaarder dan lucht, dat hoofdzakelijk in de lucht kan worden gehouden door aerodynamische reactiekrachten op zijn rotorbladen, waarvan de rotorbladen niet door de motor worden aangedreven;

ICAO-staat: staat die het ICAO-verdrag heeft bekrachtigd;

ICAO-standaard-BvL: bewijs van luchtwaardigheid als bedoeld in het ICAO-verdrag;

ICAO Annex 8: bijlage 8 bij het ICAO-verdrag, betreffende de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen;

lichte gyrokopter: gyrokopter met een maximum startmassa van niet meer dan 600 kg, een- of tweezitter;

MLA: (Micro Light Aeroplane) land-, amfibie- of watervliegtuig met niet meer dan twee zitplaatsen, een overtreksnelheid die niet hoger is dan 45 knopen gecalibreerde luchtsnelheid en een maximum startmassa van niet meer dan:

600 kg voor een landvliegtuig, inclusief een eventueel op het frame gemonteerd Total Recovery Parachute System;

650 kg voor een amfibie- of watervliegtuig, inclusief een eventueel op het frame gemonteerd Total Recovery Parachute System, mits een micro light die als watervliegtuig en als landvliegtuig gebruikt kan worden binnen beide daarvoor geldende massalimieten valt;

MLH: (Micro Light Helicopter) helikopter met niet meer dan twee zitplaatsen en een maximum startmassa van niet meer dan:

300 kg voor een landhelikopter, eenzitter;

450 kg voor een landhelikopter, tweezitter;

330 kg voor een amfibie- of waterhelikopter, eenzitter; of

495 kg voor een amfibie- of waterhelikopter, tweezitter, waarbij geldt dat een helikopter die als waterhelikopter en als landhelikopter gebruikt kan worden binnen beide daarvoor geldende massalimieten valt;

MOA-F: erkenning voor het onderhoud van vliegtuigen, helikopters en ballonnen of onderdelen daarvan, als bedoeld in verordening (EU) nr. 1321/2014, Part M, section A, subpart F (Maintenance Organisation Approval-F);

modelluchtvaartuig: luchtvaartuig, niet in staat een mens te dragen, en uitsluitend gebruikt voor luchtvaartvertoning, recreatie of sport;

Nederland: Europees deel van het Koninkrijk en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

onderdeel: elk deel dat is geïnstalleerd in of bevestigd aan een luchtvaartuig en dat bestemd is voor gebruik van dat luchtvaartuig tijdens de vlucht;

Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

paramotortrike: luchtvaartuig zonder starre hoofdstructuur, dat wordt gestart en geland door gebruik te maken van een wielconstructie en over een hulpmotor beschikt, met niet meer dan twee zitplaatsen en een maximum startmassa van niet meer dan:

  • a. 300 kg voor een eenzitter;

  • b. 450 kg voor een tweezitter;

Part 21: deel betreffende certificatieprocedures voor EASA-luchtvaartuigen, aanverwante producten en onderdelen (bijlage bij verordening (EU) nr. 748/2012);

Part M: deel betreffende de blijvende luchtwaardigheid van EASA-luchtvaartuigen (bijlage I bij verordening (EU) nr. 1321/2014);

POA: erkenning voor het vervaardigen van producten en onderdelen als bedoeld in Part 21, section A, subpart G (Production Organisation Approval);

product: luchtvaartuig, een voortstuwingsinrichting of een propeller;

RPA: op afstand bestuurd luchtvaartuig (remotely piloted aircraft), onbemand, niet zijnde een modelluchtvaartuig;

RPAS: RPA, het daarbij horend grondstation, het vereiste besturingssysteem en andere in het type ontwerp gespecificeerde componenten;

speciaal-BvL: bewijs van luchtwaardigheid voor luchtvaartuigen die buiten het kader van de basisverordening vallen en ook niet aan de eisen betreffende luchtwaardigheid volgens het ICAO-verdrag voldoen;

staat van ontwerp: ICAO-lidstaat die rechtsmacht heeft over de organisatie die verantwoordelijk is voor het ontwerp van een luchtvaartuig, zoals gedefinieerd in ICAO Annex 8;

Total Recovery Parachute System: reddingssysteem met valscherm voor het hele luchtvaartuig;

type-certificaat: het geheel van documenten omvattende het type-ontwerp, de operationele beperkingen, het gegevensblad, de luchtwaardigheidsregelgeving en alle andere voorschriften en beperkingen zoals voorgeschreven in de van toepassing zijnde eisen;

type-ontwerp: het geheel van documenten omvattende alle tekeningen en specificaties benodigd om de configuratie, de eigenschappen van het ontwerp vast te leggen, informatie over materialen, processen en productiemethodieken, luchtwaardigheidsbeperkingen ten behoeve van het onderhoud en alle gegevens die nodig zijn om de luchtwaardigheid en voor zover van toepassing de geluidsproductie vast te stellen van latere producten van het type;

verdrag: het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb.1973,109) (ICAO-verdrag);

verklaring van conformiteit: verklaring dat het luchtvaartuig of het onderdeel aan het goedgekeurde ontwerp voldoet (Statement of Conformity);

verordening (EU) nr. 748/2012: verordening van de Commissie van 3 augustus 2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PB L224);

verordening (EU) nr. 1321/2014: verordening van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PbEU L 362);

wet: Wet luchtvaart.

Artikel 1b

De aanvraag voor de afgifte van een bewijs van luchtwaardigheid, erkenning of hieraan gerelateerde certificaten of verklaringen als bedoeld in hetgeen bij of krachtens de basisverordening is bepaald wordt ingediend bij Onze Minister, tenzij bij of krachtens de basisverordening of de wet hiertoe een andere instantie is aangewezen.

Artikel 2

  • 1 Met uitzondering van het tweede, vierde en zesde lid, is dit besluit uitsluitend van toepassing op luchtvaartuigen, voortstuwingsinrichtingen, propellers, onderdelen en erkenningen bestemd voor de burgerluchtvaart.

  • 2 Dit besluit en hoofdstuk 3 van de wet zijn niet van toepassing op de volgende soorten luchtvaartuigen:

    • a. modelluchtvaartuigen, waarvan de totale massa ten hoogste 25 kilogram bedraagt,

    • b. ballonnen, die op zeeniveau in de internationale standaardatmosfeer in geheel gevulde toestand een diameter van ten hoogste 2.00 meter of een inhoud van ten hoogste 4.00 kubieke meter hebben, alsmede aan elkaar gekoppelde ballonnen waarvan de gezamenlijke diameter en inhoud deze waarden niet te boven gaan,

    • c. toestellen, zwaarder dan lucht en niet voorzien van een voortstuwingsinrichting, die door middel van een ankerkabel of lijn zijn verbonden met het aardoppervlak (kabelvlieger),

    • d. luchtschepen, die op zeeniveau in de internationale standaardatmosfeer in geheel gevulde toestand een grootste afmeting hebben van maximaal 5.00 meter of een inhoud van ten hoogste 4.00 kubieke meter,

    • e. toestellen, zwaarder dan lucht in de vorm van een scherm met harnas, die met een lijn of lijnen zijn bevestigd aan een voertuig of vaartuig, waardoor ze in de lucht kunnen worden gehouden (valschermzweeftoestel),

    • f. ballonnen, die tijdens het in de lucht houden permanent zijn bevestigd aan het aardoppervlak (kabelballon),

    • g. valschermen, zijnde schermen die dienen om de daalsnelheid van personen zodanig te beperken dat deze veilig het aardoppervlak kunnen bereiken,

    • h. zeilvliegtuigen met een totale massa zonder piloot van minder dan 70 kg,

    • i. schermzweeftoestellen met een totale massa zonder piloot van minder dan 70 kg,

    • j. amateurbouwluchtvaartuigen ingeschreven in andere lidstaten van de European Civil Aviation Conference.

  • 3 Paragraaf 3.2.3 van de wet omtrent bewijzen van bevoegdheid voor onderhoud is niet van toepassing op de volgende soorten luchtvaartuigen:

    • a. amateurbouwluchtvaartuigen,

    • b. MLA's,

    • c. MLH’s,

    • d. gemotoriseerde schermvliegtuigen;

    • e. lichte gyrokopter,

    • f. paramotortrikes.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister dan wel Onze Minister van Defensie kunnen voorschriften en beperkingen worden opgenomen ten aanzien van de in het tweede en derde lid genoemde luchtvaartuigen.

  • 6 Het verbod, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder b, van de wet, is niet van toepassing op militaire luchtvaartuigen die hetzij automatisch, hetzij op afstand worden bestuurd, en die worden gebruikt als doel voor schietoefeningen dan wel voor het slepen van een doel voor schietoefeningen mits wordt voldaan aan het volgende:

    • a. boven Nederland wordt met het luchtvaartuig uitsluitend gevlogen in een gebied waarin het burgerluchtverkeer is verboden of beperkt,

    • b. met het luchtvaartuig wordt uitsluitend gevlogen indien de door Onze Minister van Defensie vastgestelde instructies in acht worden genomen met betrekking tot:

      • 1°. een veilige lancering,

      • 2°. het voor en na elke vlucht uitvoeren van een functionele en een technische inspectie,

      • 3°. het onderhoud van het luchtvaartuig,

      • 4°. het per parachute op een veilige wijze en binnen het aangewezen landingsgebied doen landen van het luchtvaartuig,

    • c. het luchtvaartuig is uitgerust met een zodanige veiligheidsvoorziening dat bij verstoring van of bij het verloren gaan van het radiocontact tussen luchtvaartuig en bedieningsstation, de vlucht van het luchtvaartuig wordt afgebroken en de landing per parachute wordt ingezet,

    • d. het luchtvaartuig is uitgerust met een zodanige veiligheidsvoorziening dat bij het uitvallen van de besturing als gevolg van stroomstoring de landing per parachute wordt ingezet.

  • 7 Van overeenkomstige toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zijn:

    • a. de basisverordening, voor zover het Hoofdstuk III, Afdeling I en Deel II betreft,

    • b. verordening (EU) nr. 1321/2014, en

    • c. verordening (EU) nr. 748/2012,

    met dien verstande dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld.

Hoofdstuk 2. Nationaliteit en inschrijving van luchtvaartuigen

Artikel 3

  • 1 In het Nederlandse register voor burgerluchtvaartuigen worden luchtvaartuigen ingeschreven:

    • a. die zijn vervaardigd in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en die niet zijn uitgevoerd, of

    • b. die zijn vervaardigd in een lidstaat van de Europese Unie of in een van de Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en die niet zijn uitgevoerd, of ten aanzien waarvan, bij het in het vrije verkeer brengen, de vereiste douaneformaliteiten zijn vervuld, en

    • c. ten aanzien waarvan het beheer met het oog op een blijvende luchtwaardigheid, door de aanvrager, dan wel door diens vertegenwoordiger vanuit een vestiging in Nederland wordt gevoerd.

  • 2 De aanvrager, die krachtens geldige titel een luchtvaartuig onder zich heeft, is:

    • a. een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of van een van de Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte,

    • b. een ingezetene van een lidstaat van de Europese Unie of van een van de Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet zijnde een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of van een van de Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of

    • c. een rechtspersoon die in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie of van een van de Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is opgericht en waarvan de statutaire zetel of feitelijke zetel, zich bevindt in een lidstaat van de Europese Unie of van een van de Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 3 Onze Minister van Financiën kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid, onder b, bedoelde douaneformaliteiten. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij het niet naleven van een aan de ontheffing verbonden voorschrift kan Onze Minister van Financiën de ontheffing intrekken.

  • 4 Indien de aanvrager geen woonplaats heeft in Nederland dan wel, indien het om een rechtspersoon gaat, de statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging niet in Nederland is gevestigd, dient het beheer, bedoeld in het eerste lid, onder c, te worden uitgevoerd door een vertegenwoordiger van de aanvrager met woonplaats in Nederland, dan wel, door een nevenvestiging van de rechtspersoon in Nederland.

  • 5 Indien de aanvrager het in het eerste lid, onder c, bedoelde beheer heeft uitbesteed, rusten de verplichtingen terzake van de blijvende luchtwaardigheid op de in het vierde lid bedoelde vertegenwoordiger dan wel op de nevenvestiging als rechtspersoon.

  • 6 De aanvrager is gehouden aan de uitbesteding, bedoeld in het vijfde lid, het op schrift gestelde voorschrift te verbinden dat hij te allen tijde opdrachten kan verstrekken in verband met de naleving van de hem krachtens dit besluit terzake van de blijvende luchtwaardigheid opgedragen verplichtingen.

  • 7 Indien de aanvrager, bedoeld in het tweede lid, niet tevens de eigenaar is van het luchtvaartuig, schrijft Onze Minister het luchtvaartuig in het register voor burgerluchtvaartuigen in, tenzij de eigenaar afkomstig is uit een land waarmee Nederland de diplomatieke banden heeft verbroken.

Artikel 4

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:

  • a. de procedure van aanvraag tot afgifte, wijziging en doorhaling van een inschrijving in het register voor burgerluchtvaartuigen, alsmede de gegevens die bij deze procedure worden verstrekt,

  • b. de vernieuwing van het inschrijvingsbewijs.

Hoofdstuk 3. Type-certificaten en aanvullende type-certificaten

Artikel 5

Onze Minister kan op aanvraag een aanvullend type-certificaat afgeven voor een luchtvaartuig dat volledig wordt ingezet voor niet-militaire staatsactiviteiten of diensten of een luchtvaartuig als bedoeld in de onderdelen a, b en d van Bijlage I bij de basisverordening.

Artikel 6

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld betreffende:

  • a. de aanvraag, de aanvrager en de afgifte van een aanvullend type-certificaat en van de wijziging daarvan,

  • b. de wijze waarop de aanvrager aantoont dat hij aan alle op hem van toepassing zijnde eisen voldoet, en

  • c. de overdracht alsmede de procedure van aanvraag om afgifte, wijziging, schorsing en intrekking van een aanvullend type-certificaat.

Hoofdstuk 4. Bewijzen van luchtwaardigheid

Artikel 7

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag de volgende bewijzen van luchtwaardigheid afgeven:

    • a. een ICAO-standaard-BvL,

    • b. een speciaal-BvL of

    • c. een export-BvL.

  • 2 Een bewijs als bedoeld in het eerste lid onder a is geldig voor het internationaal uitvoeren van vluchten.

  • 3 Een bewijs als bedoeld in het eerste lid, onder b, is slechts geldig voor het uitvoeren van vluchten binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam dan wel de delen van het vluchtinformatiegebied Curaçao en het vluchtinformatiegebied San Juan die zich boven het territoir van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevinden dan wel die delen waarvoor Onze Minister de verantwoordelijkheid voor het verzorgen van luchtverkeersdiensten heeft aanvaard.

  • 4 Een bewijs als bedoeld in het eerste lid, onder c, houdt, in combinatie met een bewijs van luchtwaardigheid als bedoeld in het eerste lid, onder a, of een bewijs van luchtwaardigheid als bedoeld in hetgeen bij of krachtens de basisverordening is bepaald, een toestemming in tot het uitvoeren van vluchten.

  • 5 De voorschriften of beperkingen verbonden aan een bewijs van luchtwaardigheid als bedoeld in het eerste lid worden neergelegd op dat bewijs van luchtwaardigheid of in een bijlage bij dat bewijs van luchtwaardigheid.

Artikel 8

  • 1 Onze Minister geeft op aanvraag van de houder van een luchtvaartuig dat volledig wordt ingezet voor niet-militaire staatsactiviteiten of diensten, dan wel een luchtvaartuig als bedoeld in onderdeel b van bijlage I bij de basisverordening, of zijn vertegenwoordiger, een ICAO-standaard-BvL af indien het luchtvaartuig naar zijn oordeel voldoet aan een ontwerp dat is goedgekeurd door middel van:

    • a. een door EASA uitgegeven type-certificaat,

    • b. door Onze minister of de EASA uitgegeven aanvullende type-certificaten,

    • c. door Onze minister of de EASA uitgegeven luchtwaardigheidsaanwijzingen, en

    • d. door Onze minister of de EASA goedgekeurde wijzigingen en reparaties,

    en veilig gebruikt kan worden.

  • 2 Onze Minister geeft op aanvraag van de houder van een luchtvaartuig als bedoeld in de onderdelen a en d van bijlage I bij de basisverordening, of zijn vertegenwoordiger, een ICAO-standaard-BvL af indien:

    • a. het luchtvaartuig naar zijn oordeel voldoet aan een ontwerp dat is goedgekeurd conform ICAO Annex 8 door middel van een civiel goedgekeurd type-ontwerp van de staat van ontwerp, mits met die staat een overeenkomst is afgesloten,

    • b. de staat van ontwerp bevestigt verplichte instructies betreffende de blijvende luchtwaardigheidsaanwijzingen conform ICAO Annex 8 uit te geven, en

    • c. het luchtvaartuig veilig gebruikt kan worden.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent het eerste en tweede lid.

Artikel 9

Onze Minister geeft op aanvraag van de houder van een luchtvaartuig een speciaal-BvL af indien het luchtvaartuig in staat is om op veilige wijze vluchten uit te voeren en voldoet aan bij ministeriële regeling daartoe te stellen eisen.

Artikel 10

  • 1 Onze Minister geeft op aanvraag van de houder van een nieuw luchtvaartuig een export-BvL af:

    • a. op grond van een internationale overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie aangaande de wederzijdse erkenning van af te geven export-BvL’s, of

    • b. indien de staat van invoer met betrekking tot het desbetreffende luchtvaartuig heeft aangegeven in te stemmen met de erkenning van een daartoe af te geven export-BvL, en

      • 1°. het luchtvaartuig voldoet aan een type-ontwerp dat acceptabel is voor de bevoegde autoriteit van de staat van invoer,

      • 2°. het luchtvaartuig voldoet aan de aanvullende eisen voor invoer die de bevoegde autoriteit van de staat van invoer stelt,

      • 3°. het luchtvaartuig is geproduceerd door een houder van een POA, dan wel door degene die een akkoordverklaring heeft verkregen,

      • 4°. de bij ministeriële regeling vereiste documentatie is overgelegd,

      • 5°. het luchtvaartuig is geïdentificeerd overeenkomstig Part 21, section A, subpart Q, van verordening (EU) nr. 748/2012,

      • 6°. Het luchtvaartuig zich op een zodanige plaats bevindt, dat Onze Minister kan vaststellen dat aan de onder 1° tot en met 5°, gestelde eisen is voldaan.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op gebruikte luchtvaartuigen, met uitzondering van onderdeel b, onder 3°, en met dien verstande dat de houder beschikt over een ICAO-standaard-BvL, een EASA-standaard-BvL of een EASA-beperkt-BvL, dan wel het luchtvaartuig in aanmerking komt voor een van deze bewijzen.

  • 3 Aan de eisen in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° en het tweede lid, behoeft niet te worden voldaan, indien de bevoegde autoriteit van de staat van invoer daarmee instemt.

  • 4 In het geval beschreven in het derde lid, worden afwijkingen van het product ten opzichte van het type-certificaat op het exportbewijs als uitzonderingen opgenomen.

  • 5 De houder van een export-BvL is verplicht:

    • a. aan de autoriteit van de staat van invoer alle informatie te verschaffen ten behoeve van het goed functioneren van het luchtvaartuig, alsmede de assemblagegegevens, indien een luchtvaartuig niet geassembleerd wordt ingevoerd,

    • b. het niet geassembleerde luchtvaartuig goed te verpakken tijdens vervoer of opslag, en

    • c. tijdelijke installaties aan het luchtvaartuig ten behoeve van het vervoer na aankomst in de staat van invoer te verwijderen.

Artikel 11

  • 1 Een ICAO-standaard-BvL wordt afgegeven of verlengd voor een periode van ten hoogste 1 jaar.

  • 2 Een speciaal-BvL wordt afgegeven of verlengd voor een periode van ten hoogste 1 jaar.

  • 3 Een export-BvL wordt eenmalig afgegeven.

  • 4 In afwijking van het eerste lid wordt voor een luchtvaartuig dat volledig wordt ingezet voor niet-militaire staatsactiviteiten of diensten een ICAO-standaard-BvL afgegeven of verlengd voor ten hoogste 3 jaar.

  • 5 In afwijking van het tweede lid wordt voor een gemotoriseerd schermvliegtuig of paramotortrike met een leeggewicht, inclusief reddingsmiddelen, van ten hoogste 120 kg een speciaal-BvL afgegeven voor onbepaalde tijd.

Artikel 12

  • 1 De houder van een luchtvaartuig voorzien van een ICAO-standaard-BvL laat dat luchtvaartuig onderhouden overeenkomstig verordening (EU) nr. 1321/2014, Part M, door de houder van een erkenning inzake onderhoud als bedoeld in artikel 17, eerste lid dan wel door de houder van een bewijs van bevoegdheid inzake onderhoud ingevolge artikel 3.30 van de wet.

  • 2 Onderhoud van luchtvaartuigen met een speciaal-BvL geschiedt overeenkomstig de bij ministeriële regeling te stellen eisen.

Artikel 13

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent:

  • a. de aanvraag van een bewijs van luchtwaardigheid,

  • b. de wijziging, overdracht, verlenging en vernieuwing van een bewijs van luchtwaardigheid,

  • c. de procedure van aanvraag, afgifte, wijziging, schorsing en intrekking van een bewijs van luchtwaardigheid, en

  • d. de wijze waarop de houder van een luchtvaartuig kan aantonen dat het noodzakelijke onderhoud heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk 5. Geluidscertificaten, geluidsverklaringen en aanvullende geluidsverklaringen

Artikel 14

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag aan de houder van een luchtvaartuig een geluidscertificaat afgeven.

  • 2 Onze Minister vermeldt op een geluidscertificaat de gegevens die zijn vastgelegd ten behoeve van de afgifte van een type-certificaat en de eventueel van toepassing zijnde aanvullende type-certificaten.

  • 3 Indien de in het tweede lid bedoelde gegevens niet beschikbaar zijn, kan Onze Minister op een geluidscertificaat vermelden:

    • a. de gegevens die zijn vastgelegd bij een goedgekeurd type-ontwerp,

    • b. de gegevens van een door Onze Minister met betrekking tot het desbetreffende luchtvaartuig geaccepteerd meetrapport,

    • c. de gegevens op basis van een door Onze Minister geaccepteerde conservatieve schatting van de geluidsproductie,

    • d. de limietwaarden van de geluidsproductie.

Artikel 15

  • 1 Op aanvraag van de houder van een luchtvaartuig waarvoor geen geluidseisen gelden kan Onze Minister voor het geluid relevante gegevens op een geluidsverklaring vermelden. Hiertoe legt de aanvrager met betrekking tot dat luchtvaartuig geluidsniveaus vast aan de hand van een naar het oordeel van Onze Minister adequate en betrouwbare meetmethode. De aanvrager verstrekt de gegevens over de geluidsniveaus aan Onze Minister.

  • 2 Onze Minister kan op aanvraag van de houder van een luchtvaartuig waarvoor geluidseisen gelden de voor het geluid relevante gegevens op een aanvullende geluidsverklaring vermelden. Hiertoe worden met betrekking tot dat luchtvaartuig geluidsniveaus vastgelegd en overgelegd aan de hand van een naar het oordeel van Onze Minister adequate en betrouwbare meetmethode.

Artikel 16

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent:

  • a. de procedure van aanvraag van een (voorlopig) geluidscertificaat, een (voorlopige) geluidsverklaring of een (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring,

  • b. de procedure van wijziging, overdracht, schorsing, intrekking, verlenging en vernieuwing van een (voorlopig) geluidscertificaat, een (voorlopige) geluidsverklaring of een (voorlopige) aanvullende geluidsverklaring.

Hoofdstuk 6. Erkenningen

Artikel 17

  • 1 Onze Minister kan een erkenning verlenen voor werkzaamheden die verband houden met de luchtwaardigheid en de geluidsproductie van producten of onderdelen, met uitzondering van werkzaamheden die reeds onder een van de erkenningen als bedoeld in verordening (EU) nr. 1321/2014 en verordening (EU) nr. 748/2012 vallen.

  • 2 Onze Minister kan in bijzondere gevallen waarin naar zijn oordeel een POA niet toepasselijk is, een akkoordverklaring afgeven.

Artikel 18

  • 1 Onze Minister verleent op aanvraag een erkenning als bedoeld in artikel 17, eerste lid, indien:

    • a. de aanvrager beschikt over een organisatie met inbegrip van een kwaliteitssysteem dat waarborgt dat de resultaten van de werkzaamheden aan de van toepassing zijnde eisen voldoen en niet tot een onveilige situatie kunnen leiden, en

    • b. de aanvrager een handboek heeft waarin de organisatie wordt omschreven.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent het eerste lid.

  • 3 Een erkenning als bedoeld in artikel 17, eerste lid, geldt voor de in de erkenning genoemde werkzaamheden, producten dan wel categorieën onderdelen, waarvoor de houder de in artikel 19, eerste lid, bedoelde bevoegdheden heeft.

Artikel 19

  • 1 De houder van een erkenning als bedoeld in artikel 17, eerste lid, is bevoegd tot:

    • a. de werkzaamheden die zijn opgenomen in de erkenning, en

    • b. de afgifte van een certificaat ten aanzien van de werkzaamheden als bedoeld onder a.

  • 2 De houder van een erkenning als bedoeld in artikel 17, eerste lid, is verplicht:

    • a. het in artikel 18, eerste lid, onder b, bedoelde handboek te gebruiken en actueel te houden,

    • b. voorafgaande aan de afgifte van een certificaat bedoeld in het eerste lid, onder b, vast te stellen dat de resultaten van de werkzaamheden voldoen aan de van toepassing zijnde eisen, de werkzaamheden naar behoren zijn uitgevoerd en de resultaten niet tot onveilige situaties kunnen leiden,

    • c. gegevens die nodig zijn als bewijs dat aan alle vereisten is voldaan voor de afgifte van een erkenning als bedoeld in artikel 17, eerste lid, te bewaren volgens bij ministeriële regeling te stellen regels en op een bij die regeling vastgestelde wijze aan Onze Minister ter beschikking te stellen,

    • d. in het geval van een ontwerperkenning de ontwerpen indien nodig aan te passen aan de van toepassing zijnde luchtwaardigheids- en milieueisen,

    • e. in het geval van een ontwerperkenning alle proefprogramma's of proeven in het kader van toezicht tijdig aan Onze Minister ter beschikking te stellen,

    • f. in het geval van een onderhoudserkenning een zodanige staat van een product of onderdeel, die het luchtvaartuig ernstig in gevaar kan brengen, te melden aan de houder van het type-certificaat, dan wel aan de houder van het goedgekeurde ontwerp, de houder van het luchtvaartuig en Onze Minister,

    • g. te voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen eisen ten aanzien van veranderingen die de houder van de erkenning betreffen.

Artikel 20

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent:

  • a. de aanvraag, de wijziging en de verlenging van een erkenning of een akkoordverklaring,

  • b. de procedure van aanvraag, verlenging, wijziging, schorsing of intrekking van een erkenning of een akkoordverklaring,

  • c. de aanvraag van een bekrachtiging van een verklaring van conformiteit,

  • d. de procedure van aanvraag van een bekrachtiging van een verklaring van conformiteit,

  • e. de wijze waarop de aanvrager aantoont dat hij aan de gestelde eisen voldoet,

  • f. het model en de uitvoering van een certificaat als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder b, en

  • g. de melding aan Onze Minister als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onder f.

Artikel 21

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot startinrichtingen voor luchtvaartuigen zonder voortstuwingsinrichtingen.

Hoofdstuk 7. Vergoedingen

Artikel 22

  • 1 Een vergoeding is verschuldigd voor:

    • a. de afgifte en vernieuwing van een bewijs van inschrijving,

    • b. de behandeling van de aanvraag om wijziging dan wel doorhaling van de inschrijving,

    • c. de behandeling van de aanvraag om afgifte, wijziging of overdracht van een aanvullend type certificaat, een ontwerpgoedkeuring van een onderdeel of een bewijs van luchtwaardigheid, dan wel de vernieuwing of verlenging van een bewijs van luchtwaardigheid of de aanvraag voor een ontheffing,

    • d. de behandeling van de aanvraag om afgifte, wijziging of vernieuwing van een geluidscertificaat, een geluidsverklaring of een aanvullende geluidsverklaring,

    • e. de behandeling van de aanvraag om afgifte, verlenging, vernieuwing of wijziging van een erkenning,

    • f. de behandeling van de aanvraag om goedkeuring of wijziging van een onderhoudsprogramma,

    • g. de kosten voor handelingen in het kader van de uitvoering van internationale overeenkomsten gesloten door de Europese Unie en internationale overeenkomsten gesloten door Nederland met derde landen, voor zover de wet of dit besluit hier niet reeds in voorziet.

  • 2 Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt de wijze van betaling van de verschuldigde vergoeding vastgesteld.

Artikel 23

  • 1 De beslissing op een aanvraag voor de toepassing van de handelingen in artikel 22, eerste lid, met uitzondering van een aanvraag die betrekking heeft op een aanvullend type-certificaat en een ontwerpgoedkeuring, wordt slechts genomen nadat is gebleken dat de verschuldigde vergoeding is betaald.

  • 2 De beslissing op een aanvraag voor de toepassing van de handelingen in artikel 22, eerste lid, onder c, voor zover die betrekking heeft op aanvullende type-certificaten en een ontwerpgoedkeuring, wordt slechts genomen nadat is gebleken dat alle voorafgaande facturen ten aanzien van de gevraagde handeling, verstuurd tot 30 dagen voorafgaande aan de datum van de beslissing, zijn voldaan.

  • 3 Wanneer na de betaling van de verschuldigde vergoeding degene, die een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, heeft ingediend, verzoekt die aanvraag als niet ingediend te beschouwen, kan hem op zijn verzoek een, nader door Onze Minister in elk geval afzonderlijk te bepalen, bedrag worden terugbetaald.

Hoofdstuk 8. Conformiteitsbeoordelingsinstanties

Artikel 24

Onze Minister kan, met inachtneming van hoofdstuk II, deel 4 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 2019/945, op aanvraag besluiten conformiteitsbeoordelingsinstanties aan te melden.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 25

Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de hierna genoemde regelingen op de daarbij vermelde artikelen van dit besluit :

Artikel 27

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 14 mei 2008

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings

Uitgegeven de derde juni 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven