Regeling vaststelling beleidsregels ex artikelen 4 en 13 Wet toelating zorginstellingen

[Regeling vervallen per 30-09-2009.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 25-04-2008 t/m 29-09-2009

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 april 2008, nr. MC-U-2827900, houdende vaststelling van beleidsregels op grond van de artikelen 4 en 13 van de Wet toelating zorginstellingen

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op de artikelen 4 en 13 van de Wet toelating zorginstellingen;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 30-09-2009]

Bij de beoordeling van aanvragen om of bij het verbinden van voorschriften aan een toelating als bedoeld in artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen worden de beleidsregels gebruikt zoals opgenomen in de bijlage van deze regeling.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 30-09-2009]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat aanvragen om een toelating, ingediend vóór de inwerkingtreding, worden beoordeeld aan de hand van de beleidsregels, vastgesteld bij het in artikel 2 genoemde besluit.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Bijlage bij artikel 1: beleidsregels

[Regeling vervallen per 30-09-2009]

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 30-09-2009]

Artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) bepaalt dat alle instellingen die zorg verlenen waarop aanspraak bestaat ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Zorgverzekeringswet, moeten beschikken over een toelating. Vooropgesteld dat een verzoek om een toelating op de juiste wijze is ingediend, voorzien van het juiste formulier en van de correcte bijlagen, dient te worden beoordeeld of de aanvraag kan worden gehonoreerd. Daartoe zal de toelatingsaanvraag worden getoetst aan de eisen zoals gesteld in de wet, het Uitvoeringsbesluit WTZi en onderhavige beleidsregels vastgelegd op grond van artikel 4 van de WTZi.

Daarnaast zijn er beleidsregels die (ook) van kracht zijn na het verlenen van de toelating. In dat verband wijs ik op artikel 13 van de WTZi, dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de bevoegdheid geeft aan – al dan niet reeds afgegeven – toelatingen voorschriften te verbinden. Het niet voldoen aan beleidsregels die te allen tijde van kracht zijn, kan aanleiding zijn zo’n voorschrift te stellen. In veel gevallen zijn deze algemeen geldende beleidsregels ook relevant bij de beoordeling van de toelatingsaanvraag, maar dit is niet altijd het geval.

Volgens artikel 4 WTZi bevatten de beleidsregels in ieder geval criteria over de spreiding van die vormen van zorg waarbij aan de bereikbaarheid een bijzonder belang moet worden gehecht. Voor zover een toelatingsaanvraag gepaard gaat met een in het Uitvoeringsbesluit WTZi aangewezen vorm van bouw, dient tevens getoetst te worden of de toelating niet leidt tot een overschrijding van het beschikbare financiële kader zoals bedoeld in artikel 3 van de WTZi. Daarom zijn er criteria opgesteld om de aanvragen om een toelating waarmee bouw gepaard gaat, prioriteit te kunnen geven. Deze prioriteitscriteria zijn van belang voor de periodieke vaststelling van het bouwprogramma. Met behulp van deze criteria wordt bepaald of een bouwinitiatief in aanmerking komt voor plaatsing op de bouwprioriteitenlijst, en of het betreffende initiatief sneller gerealiseerd moet worden dan andere initiatieven. Door op deze wijze prioriteiten te stellen ontstaat een rangorde van bouwinitiatieven waarin, in het geval van budgettaire schaarste, wordt aangegeven waar het meeste behoefte aan is. Het beschikbare financiële kader is vervolgens bepalend voor het totaal aan initiatieven dat in de betreffende periode daadwerkelijk voor realisatie in aanmerking komt.

In het navolgende zullen, naast een aantal sectoroverstijgende beleidsregels (§ 2), aparte beleidsregels regels worden verwoord voor de acute zorgketen (§3), ziekenhuiszorg (§ 4), geestelijke gezondheidszorg (§ 5), verpleging en verzorging (§ 6) en gehandicaptenzorg (§ 7).

2. Sectoroverstijgende beleidsregels

[Regeling vervallen per 30-09-2009]

2.1. Beleidsregels alleen ter toetsing bij een toelatingsaanvraag

[Regeling vervallen per 30-09-2009]

2.1.1. Vermelden capaciteit.

[Regeling vervallen per 30-09-2009]

Een aanvraag om (wijziging van) een toelating als bedoeld in artikel 7, eerste lid, of artikel 9, eerste lid, van de wet bevat een opgave van de (wijziging van de) capaciteit(en) die met de aanvraag is gemoeid voor zover er sprake is van AWBZ-verblijf of Zvw-verblijf, uitsluitend in verband met een psychiatrische aandoening, of als er sprake is van een kinderdagcentrum als bedoeld in artikel 5.2 onder d van het Uitvoeringsbesluit WTZi. Tevens dient te worden aangegeven of er sprake is van groot- of kleinschalige woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit WTZi en of er sprake is van licht of zwaar verblijf als bedoeld in artikel 5.1 van het Uitvoeringsbesluit WTZi of van beveiligd verblijf als bedoeld in de prestatie-eisen van het College bouw zorginstellingen. De aanvraag omvat eveneens een opgave van de uiteindelijke (verblijf)capaciteit(en) van de voorziening als de aanvraag wordt gehonoreerd. Tevens moet worden gemotiveerd op basis van welke afweging voor de gevraagde omvang is gekozen.

2.1.2. Prestatie-eisen.

[Regeling vervallen per 30-09-2009]

Een aanvraag om (wijziging van) een toelating als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet moet worden opgesteld met in achtneming van de door het College bouw zorginstellingen vastgestelde prestatie-eisen en kostenkengetallen.

2.1.3. Indientermijnen aanvraag vergunning.

[Regeling vervallen per 30-09-2009]

In een toelating als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet, wordt in beginsel opgenomen dat de instelling binnen twee jaar na afgifte van de toelating een vergunning als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WTZi dient aan te vragen. Als voor die datum geen vergunning is aangevraagd komt de afgegeven toelating te vervallen. Een verzoek van de instelling tot verlenging van deze termijn zal worden gehonoreerd indien de complexiteit van het betreffende initiatief verlenging van de termijn naar het oordeel van de Minister rechtvaardigt.

2.1.4. Ingangsdatum toelating

[Regeling vervallen per 30-09-2009]

1. Een (wijziging van een) toelating als bedoeld in artikel 7, eerste lid, of artikel 9, eerste lid, van de wet, gaat in beginsel in op de datum van de beschikking. Bij het indienen van de aanvraag dient de instelling er dus rekening mee te houden dat de wettelijke beslistermijn voor aanvragen maximaal 8 weken bedraagt, eventueel verlengd met nogmaals 8 weken. Indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat de aanvraag door redenen waarop de aanvrager geen invloed kan uitoefenen, niet eerder kon worden ingediend, kan de toelatingswijziging bij wijze van uitzondering ingaan op een moment vóór de datum waarop de beschikking wordt afgegeven. De ingangsdatum ligt echter niet voor de datum van de aanvraag. Een belangrijk toetsingscriterium voor het bepalen van een ingangsdatum die ligt voor de datum van de beschikking is ook de mate waarin de aanvraag bij indiening compleet is.

2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt de toelating als instelling voor verblijf van instellingen die kleinschalige woonvoorzieningen exploiteren maximaal twee maal per jaar gewijzigd. Instellingen die een wijziging in hun toelating als instelling voor verblijf ten behoeve van een kleinschalige woonvorm beogen, dienen hun aanvraag met betrekking tot de wijzigingen over de maanden januari tot en met juni van enig jaar in vóór 1 september van datzelfde jaar. Een aanvraag die betrekking heeft op wijzigingen over de maanden juli tot en met december wordt ingediend vóór 1 maart van het eerstvolgende jaar. Een wijziging van de toelating als instelling voor verblijf gaat niet eerder in dan 1 januari van hetzelfde jaar, resp. 1 juli van het direct aan de aanvraag voorafgaande jaar.

2.2. Beleidsregels die te allen tijde van kracht zijn

[Regeling vervallen per 30-09-2009]

2.2.1. Behoud van waarde van onroerende zaken voor de zorg

[Regeling vervallen per 30-09-2009]

1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a. College sanering: College sanering zorginstellingen, bedoeld in artikel 32 van de Wet toelating zorginstellingen;

  • b. instelling: instelling als bedoeld in artikel 5.2 van het Uitvoeringsbesluit WTZi, zoals dat luidde op 1 januari 2007;

  • c. onroerende zaken:

    • 1°. aan een instelling, al dan niet in economische zin, toebehorende registergoederen als bedoeld in artikel 3:10 van het Burgerlijk Wetboek, niet zijnde schepen of luchtvaartuigen;

    • 2°. door een instelling direct of indirect gehouden aandelen of certificaten van aandelen in naamloze of besloten vennootschappen aan wie de hiervoor bedoelde registergoederen, al dan niet in economische zin, toebehoren;

    • 3°. aan de instelling, al dan niet in economische zin, toebehorende rechten van lidmaatschap van verenigingen of coöperaties, indien in die rechten is begrepen het recht op het uitsluitend of nagenoeg uitsluitend gebruik van een gebouw of een gedeelte daarvan, dat blijkens zijn inrichting is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

  • d. waarde van onroerende zaken: de marktwaarde of, indien het aandelen of certificaten van aandelen betreft zoals bedoeld onder c, 2°, de marktwaarde van de registergoederen als bedoeld in artikel 3:10 van het Burgerlijk Wetboek voor zover die door de aandelen of certificaten van aandelen wordt belichaamd;

  • e. zorg: zorg als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor zover in Nederland toelating nodig is op grond van de Wet toelating zorginstellingen.

2. Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op:

  • a. onroerende zaken die niet voor de zorg werden en worden gebruikt;

  • b. onroerende zaken waarvoor geldt dat de kosten van verwerving, onderhoud, verbouw, renovatie of vervanging ervan niet, ook niet gedeeltelijk, zijn of waren opgenomen in tarieven, goedgekeurd of vastgesteld op grond van de Wet ziekenhuistarieven, de Wet tarieven gezondheidszorg of de Wet marktordening gezondheidszorg en voorts niet, ook niet gedeeltelijk, direct of indirect, ten laste zijn gekomen van de verzekeringen, geregeld bij of krachtens de Ziekenfondswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Zorgverzekeringswet;

  • c. onroerende zaken die een instelling heeft verworven nadat de toepasselijkheid van artikel 5.2 Uitvoeringsbesluit WTZi ten aanzien van de instelling was geëindigd;

  • d. kleinschalige woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.4, lid 1 van het Uitvoeringsbesluit WTZi.

3. Ter zake van de aanvraag om een toelating en het handhaven daarvan worden de volgende beleidsregels gehanteerd:

  • a. De instelling dient de waarde van onroerende zaken te gebruiken of te doen gebruiken ten behoeve van zorg, te verlenen in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie of de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel voor opleiding, voor wetenschappelijk onderzoek of voor onderwijs ten behoeve van zodanige zorg. In geval van investeringen in het buitenland moet het gaan om zorg die mede ten goede komt aan Nederlandse ingezetenen.

  • b. De onder a genoemde verplichting blijft gelden bij en na het aangaan van overeenkomsten met derden, fusie of splitsing, verandering van rechtsvorm en ontbinding van de rechtspersoon.

  • c. De instelling dient van voorgenomen rechtshandelingen die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op een onroerende zaak, tenminste acht weken voor het verrichten van die rechtshandeling melding te doen aan het College sanering, tenzij op grond van artikel 18 van de Wet toelating zorginstellingen een verplichting tot melding bestaat. Voor zover de rechtshandeling strekt tot overdracht van een zaak of tot vestiging van een beperkt zakelijk recht, dient de melding tenminste acht weken voor de overdracht of de vestiging van het beperkt zakelijk recht plaats te vinden. Het in dit onderdeel bepaalde is niet van toepassing op vestiging van hypotheek door de instelling als hypotheekgever.

  • d. Vervreemding en verhuur van onroerende zaken dienen tegen marktwaarde plaats te vinden.

  • e. In geval van algehele beëindiging van de verlening van zorg dient de instelling:

    • 1°. vóórdat de verlening van zorg wordt beëindigd daarvan kennis te geven aan het College sanering;

    • 2°. binnen een jaar na de onder 1°. bedoelde kennisgeving aan het College sanering een document te zenden dat een zodanig inzicht geeft in de voorgenomen aanwending van waarde van onroerende zaken, dat verzekerd is dat die waarde wordt aangewend ten behoeve van de zorg, conform de onder a genoemde verplichting;

    • 3°. de waarde van onroerende zaken aan te wenden ten behoeve van de zorg overeenkomstig het onder 2°. bedoelde document.

  • f. De instelling dient aan het College sanering die gegevens en bescheiden te verstrekken die het College redelijkerwijs nodig heeft om zich een oordeel te vormen en zo nodig aan de Minister advies uit te brengen over de vraag of de instelling handelt in overeenstemming met het bepaalde onder a tot en met e. Hiertoe behoort, indien het College sanering de wens daartoe te kennen geeft, het verstrekken van een taxatierapport dat voldoet aan door het College sanering geformuleerde vereisten voor de deugdelijkheid van het rapport.

Naar boven