Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-04-2017 t/m 25-09-2017

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 28 februari 2008, nr. WJZ 8024263, tot vaststelling van algemene uitvoeringsregels voor de subsidieverstrekking op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie)

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • besluit: Besluit stimulering duurzame energieproductie;

  • cumulatietoets: toets aan de steunruimte zoals die is gemaximeerd in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (PbEG 2008 C 82);

  • bosbeheereenheid: een of meer bospercelen die als één geheel worden beheerd;

  • ean-code: uniek 18-cijferig nummer dat dient om een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas of een aansluiting van een productie-installatie of een productie-eenheid op het net te identificeren;

  • garantiebeheerinstantie: garantiebeheerinstantie als bedoeld in artikel 75 van de Elektriciteitswet 1998;

  • gasnetbeheerder: netbeheerder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Gaswet;

  • groen gas hub: verzameling van productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas waarvoor voor de invoeding van het hernieuwbaar gas op een gasnet gezamenlijk een of meerdere aansluitingen worden gebruikt, waarmee gezamenlijk hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die nuttig wordt gebruikt of waarmee gezamenlijk hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd die op een elektriciteitsnet of installatie, met uitzondering van de productie-installatie, wordt ingevoed;

  • levering: hoeveelheid biomassa die is ingezet voor energieproductie en waarvoor de fysieke en duurzaamheidseigenschappen voor de gehele levering gelijk zijn;

  • meetrapport: rapport dat alle meetgegevens van de desbetreffende kalendermaand bevat;

  • milieu- en energiesteunkader: Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PbEU 2014, C 200);

  • minister: Minister van Economische Zaken;

  • NTA 8003:2008: Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 31 december 2008;

  • nuttig gebruik van hernieuwbare warmte: nuttig aangewende warmte als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit;

  • P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie: netto elektriciteitsproductie waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en windturbine dient te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;

  • productie-eenheid: deel van een productie-installatie dat zelfstandig kan worden ingezet voor het opwekken van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of de productie van hernieuwbaar gas;

  • richtlijn hernieuwbare energie: richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);

  • systeemgrens van de productie-installatie: fictieve gesloten omhulling van één of meer productie-eenheden die dezelfde wijze van opwekking van warmte gebruiken.

§ 2. Aanvraag om subsidie

Artikel 2

  • 1 De aanvraag om subsidieverlening gaat vergezeld van:

    • a. vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de productie-installatie, en

    • b. de aanvragen van de vergunningen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee.

Artikel 2a

  • 1 Indien aanvraag om subsidieverlening betrekking heeft op een productie-installatie met een vermogen van ten minste 500 kW of indien de aanvrager meer dan één aanvraag per openstellingsperiode indient waarbij de productie-installaties tezamen een vermogen hebben van ten minste 500 kW, gaat de aanvraag vergezeld van een haalbaarheidsstudie.

  • 2 De haalbaarheidsstudie, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval:

    • a. een omschrijving van de productie-installatie;

    • b. een exploitatieberekening;

    • c. een financieringsplan voor de productie-installatie waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • d. inzicht in het eigen vermogen van de aanvrager, en

    • e. indien het eigen vermogen minder dan 20% van de investering in de productie-installatie of indien de aanvrager meer dan één aanvraag per openstellingsperiode heeft ingediend minder dan 20% van de som van de investeringen in de productie-installaties bedraagt een intentieverklaring van een financier ter financiering van de productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 3 Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee heeft in afwijking van het tweede lid, onderdeel e, de intentieverklaring van de financier betrekking op de financiering van het restant dat nodig is om 20% van de investering te bereiken.

  • 4 De exploitatieberekening, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, omvat:

    • a. een specificatie van de investeringskosten per component van de productie-installatie,

    • b. een overzicht van alle kosten en baten van de productie-installatie, en

    • c. een berekening van het projectrendement over de subsidielooptijd of, indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee, de looptijd van het project.

  • 5 Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee wordt als de aanvrager in de aanvraag dit aangeeft tot het eigen vermogen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, meegerekend:

    • a. indien de aanvrager een samenwerkingsverband is de eigen vermogens van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • b. indien de subsidie-aanvrager of een deelnemer aan een samenwerkingsverband een dochteronderneming is en de moederonderneming daarmee schriftelijk instemt het overige eigen vermogen van de moederonderneming.

  • 6 Voor de bepaling van de omvang van het eigen vermogen overeenkomstig het vijfde lid, wordt het eigen vermogen van een deelnemer aan een samenwerkingsverband of van een moederonderneming meegerekend in het eigen vermogen van ten hoogste twee subsidie-aanvragers. Indien het eigen vermogen van dezelfde entiteit op grond van het vijfde lid voor de aanvragen van meer dan twee subsidie-aanvragers zou worden meegerekend, wordt dat eigen vermogen bij alle aanvragen buiten beschouwing gelaten.

Artikel 2b

  • 1 In aanvulling op artikel 2a, tweede lid, bevat de haalbaarheidsstudie tevens:

    • a. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit waterkracht of hernieuwbare energie uit biomassa een energieopbrengstberekening;

    • b. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas met een aansluiting met een doorlaatwaarde groter dan 40m3(n) per uur een verklaring met prijsindicatie van de netbeheerder voor het invoeden van hernieuwbaar gas;

    • c. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte een onderbouwing van de warmteafzet;

    • d. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van geothermie een geologisch rapport;

    • e. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee:

    • f. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie, niet zijnde windenergie op zee, een windenergie-opbrengstberekening.

  • 2 Het geologisch rapport, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, beantwoordt aan:

    • a. het Model Geologisch Onderzoek SDE+, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 7;

    • b. het Model Geologisch Onderzoek, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in bijlage D, behorende bij het Aanvraagformulier Subsidieregeling Energie en Innovatie Risico’s dekken voor aardwarmte, opgenomen in bijlage 3.4.1. van de Subsidieregeling energie en innovatie, zoals deze luidde voor 2 oktober 2014, of

    • c. het Model Geologisch Onderzoek, dat wordt opgesteld met gebruikmaking van het Model Geologisch Onderzoek dat is opgenomen in bijlage 4.3.1 van de Subsidieregeling nationale EZ-subsidies.

  • 3 De windenergie-opbrengstberekening, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en f, is opgesteld door een organisatie met expertise op het gebied van windenergie-opbrengstberekeningen, met gebruikmaking van gerenommeerde rekenmodellen, omgevingsmodellen, windmodellen en windkaarten en bevat ten minste:

    • a. de locatiegegevens van het windpark;

    • b. de technische specificaties waaronder merk, type, ashoogte, rotordiameter en vermogenscurve van de beoogde windturbines;

    • c. de lokale windgegevens voor het windpark, en

    • d. een berekening van de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie op jaarbasis van het windpark.

  • 4 Bij de berekening van de P50-waarde, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, zijn voor wat betreft de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee de beschikbaarheid, zogeffecten, elektriciteitsverliezen, en terugregelverliezen opgenomen en is de organisatie met expertise op het gebied van windenergie-opbrengstberekeningen, bedoeld in het derde lid, onafhankelijk.

  • 5 Bij de berekening van de P50-waarde, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, wordt voor wat betreft de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie, niet zijnde windenergie op zee, voor de windopbrengst per windturbinelocatie op de beoogde ashoogte ten hoogste een gemiddelde windsnelheid gehanteerd volgens een middel dat door de minister ter beschikking wordt gesteld en zijn de beschikbaarheid, zogeffecten, elektriciteitsverliezen, eigen consumptie, omgevingseffecten op de windturbine, turbinerendement en terugregelverliezen opgenomen.

Artikel 2c

Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee worden bij de aanvraag tevens de volgende gegevens toegevoegd:

  • a. indien de aanvrager een samenwerkingsverband betreft een door elke deelnemer ondertekende verklaring van deelname aan het samenwerkingsverband;

  • b. de meest recent vastgestelde jaarrekening van de aanvrager, diens moederonderneming, de deelnemers aan het samenwerkingsverband of hun moederondernemingen waarbij de jaarrekening betrekking heeft op een jaar dat ten hoogste drie kalenderjaren voor het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend;

  • c. de bescheiden waarmee voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat aan het van toepassing zijnde kavelbesluit wordt voldaan, en

  • d. het projectplan waaruit de voornemens van de aanvrager blijken inzake de wijze waarop en de partijen waardoor de productie-installatie wordt gerealiseerd en geëxploiteerd.

§ 3. Nadere verplichtingen van de subsidie-ontvanger

§ 3.1. Algemene verplichtingen

Artikel 3

  • 1 De subsidie-ontvanger verstrekt de opdrachten voor de levering van onderdelen voor de bouw van de productie-installatie binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening en zendt een afschrift aan de Minister.

  • 2 De subsidie-ontvanger rapporteert na de datum van de beschikking tot subsidieverlening tot het moment van ingebruikname jaarlijks over de voortgang van de realisatie van het op grond van artikel 56, vierde lid, onderdeel f, van het besluit in de aanvraag opgenomen tijdschema.

  • 3 De subsidie-ontvanger zendt de Minister binnen een jaar na de datum van ingebruikname van de productie-installatie een overzicht van de daadwerkelijke investeringskosten, van de reeds ontvangen subsidies en overige steun en van de nog te ontvangen subsidies en overige steun. Indien de verleende subsidie als bedoeld in de artikelen 16, 24, 33, 41, 49 en 55a van het besluit meer bedraagt dan € 125.000, gaat het overzicht vergezeld van een accountantsverklaring. De accountantsverklaring wordt opgesteld conform het model en het controleprotocol die zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op de ontvanger van subsidie voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee.

Artikel 4

De subsidie-ontvanger meet de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas per beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 6

  • 1 Indien aan een subsidieontvanger die een productie-installatie bedrijft waarin door middel van thermische conversie vloeibare biomassa wordt omgezet in hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare warmte uitsluitend subsidie wordt verstrekt voor zover de subsidieontvanger per levering aantoont dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie, toont de subsidieontvanger dit aan met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 Een subsidie-ontvanger toont door middel van certificaten, afgegeven op basis van een certificeringsysteem waarvan de Europese Commissie op grond van artikel 18, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie heeft besloten dat deze accurate gegevens bevat met het oog op de toepassing van artikel 17 van de richtlijn hernieuwbare energie, aan dat vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

§ 3.2. Verplichtingen gebruik vaste en gasvormige biomassa

Artikel 7

Een subsidieontvanger die een productie-installatie bedrijft voor de productie van stoom door middel van verbranding van houtpellets in een ketel met een vermogen groter dan of gelijk aan 5 MW, of die een productie-installatie bedrijft waarin vaste of gasvormige biomassa wordt omgezet in hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van elektriciteit door middel van kolen waarin biomassa wordt meegestookt, maakt gebruik van biomassa die aantoonbaar per levering voldoet aan de duurzaamheidseisen, bedoeld in bijlage 4.

Artikel 7b

  • 1 De subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft waarin vaste of gasvormige biomassa wordt omgezet in hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van elektriciteit door middel van kolen waarin biomassa wordt meegestookt of een productie-installatie bedrijft waarin vaste biomassa wordt omgezet in hernieuwbare warmte door middel van verbranding van houtpellets geproduceerd uit vaste biomassa in een ketel met een vermogen groter dan of gelijk aan 5 MW, zendt binnen vier maanden na afloop van ieder kalenderjaar waarover een voorschot wordt verstrekt aan de minister een verklaring waaruit blijkt dat de gebruikte biomassa aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 7, voldoet, met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 De subsidie-ontvanger toont voor het deel van de rapportage betreffende houtige biomassa afkomstig uit een bosbeheereenheid die kleiner is dan 500 hectare dat betrekking heeft op het duurzaam bosbeheer op regionaal niveau of op het niveau van de bosbeheereenheid aan dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan, met uitzondering van:

    • a. de laatste twee jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt aan een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die in 2015 of 2016 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan,

    • b. de laatste drie jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt aan een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die in 2017 of 2018 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan,

    • c. de laatste vier jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt aan een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die in 2019 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan,

    • d. de laatste vijf jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt aan een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die in 2020 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan,

    • e. een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die na 2020 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor voor de gehele subsidieperiode op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan.

  • 3 De subsidie-ontvanger toont voor het deel van de rapportage betreffende houtige biomassa afkomstig uit een bosbeheereenheid groter dan of gelijk aan 500 hectare dat betrekking heeft op het duurzaam bosbeheer op het niveau van de bosbeheereenheid aan dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan.

§ 3.3. Verplichtingen hernieuwbare warmte

§ 4. Voorschotten

Artikel 8

  • 2 De Minister verrekent een tekort aan verstrekte maandelijkse bedragen of een tekort op het jaarlijkse bedrag, als bedoeld in artikel 68, tweede lid, van het besluit, door het te weinig betaalde bedrag aan het voorschot binnen zes weken na de datum van bijstelling van het voorschot aan de subsidie-ontvanger te verstrekken.

  • 3 De minister verrekent een teveel aan verstrekte maandelijkse bedragen of een teveel op het verstrekte jaarlijkse bedrag als bedoeld in artikel 68, tweede lid, van het besluit, door het bedrag van het teveel betaalde voorschot aan de subsidie-ontvanger in mindering te brengen op het eerst volgende te verstrekken maandelijkse bedrag of op het eerst volgende te verstrekken jaarlijkse bedrag en vervolgens op zoveel maandelijkse of jaarlijkse bedragen als nodig is om het teveel betaalde voorschot volledig te verrekenen. Indien geen maandelijkse of jaarlijkse bedragen meer verschuldigd zijn, wordt een teveel betaald voorschot teruggevorderd.

  • 4 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger, voor voorschotten betaald tot en met 2012, een teveel aan verstrekte maandelijkse bedragen of een teveel op het verstrekte jaarlijkse bedrag als bedoeld in artikel 68, tweede lid, van het besluit, tot het teveel betaalde bedrag volledig is verrekend, verrekenen door het bedrag van het teveel betaalde voorschot aan de subsidieontvanger in delen in mindering te brengen op de volgende te verstrekken maandelijkse bedragen of op de volgende te verstrekken jaarlijkse bedragen. Indien geen maandelijkse of jaarlijkse bedragen meer verschuldigd zijn, wordt een teveel betaald voorschot teruggevorderd.

Artikel 8a

  • 1 De productie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, in verband met een beschikking op een aanvraag die op of na 1 december 2015 is ingediend, wordt verminderd met het aantal kWh dat is ingevoed op een elektriciteitsnet gedurende elke periode waarin de prijs van elektriciteit negatief is, tenzij desbetreffende periode korter dan zes uur duurt.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van een subsidieontvanger van wie het nominaal geïnstalleerd vermogen voor elektriciteitsproductie per aansluiting op het elektriciteitsnet minder dan 500 kW bedraagt of, indien het de productie van elektriciteit uit windenergie betreft, minder dan 3 MW bedraagt.

Artikel 9

  • 3 Indien de subsidieperiode start op een andere datum dan 1 januari of eindigt op een andere datum dan 31 december bedraagt voor het eerste jaar respectievelijk het laatste jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt het maandelijkse of jaarlijkse bedrag een evenredig deel van het aantal maanden of van het jaar waarover het voorschot wordt verstrekt.

  • 4 De minister kan het maandelijkse of jaarlijkse bedrag herberekenen indien:

    • a. de subsidie-ontvanger een verzoek tot ontheffing als bedoeld in artikel 62, derde lid, van het besluit, indient;

    • b. de maandelijkse productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas gedurende ten minste twee maanden ten minste 50 procent zal achterblijven dan wel achter is gebleven ten opzichte van de in de beschikking tot voorschotverlening opgenomen maximum productie in kWh aardgasequivalent;

    • c. de minister na het begin van de voorschotverlening meer dan een maand geen productiegegevens heeft ontvangen over de betreffende productie-installatie, of

    • d. de cumulatieve productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas in het betreffende kalenderjaar ten minste 20% zal achterblijven dan wel achter is gebleven ten opzichte van de in de beschikking tot voorschotverlening opgenomen maximum productie in kWh aardgasequivalent.

  • 5 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, ten eerste, kan de Minister van een lager basisbedrag uitgaan indien het rendement van de productie-installatie gedurende ten minste twee jaar structureel is achtergebleven ten opzichte van het in de beschikking tot voorschotverlening opgenomen rendement.

§ 5. Subsidievaststelling

Artikel 10

Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 5.

§ 6. Overige bepalingen

Artikel 11

  • 1 Voor de toepassing van artikel 3, eerste en tweede lid, van het besluit geldt dat geen sprake is van dezelfde productie-installatie wanneer:

    • a. het een productie-installatie op een andere locatie betreft;

    • b. het een productie-installatie met een andere opwekkingstechnologie betreft.

  • 2 Onverminderd het eerste lid geldt voor de toepassing van artikel 3, eerste en tweede lid, van het besluit dat geen sprake is van dezelfde productie-installatie wanneer het een productie-installatie betreft waarvan het vermogen meer dan 20% afwijkt ten opzichte van het vermogen van een productie-installatie waarvoor eerder een beschikking tot subsidieverlening is verstrekt, indien de beschikking tot subsidieverlening voor 1 juli 2011 is ingetrokken of de subsidie voor 1 juli 2011 is vastgesteld.

Artikel 12

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt bij een afvalverbrandingsinstallatie onder ingrijpende uitbreiding verstaan een uitbreiding met tenminste een nieuwe verbrandingsoven met bijbehorende ketel en een rookgasreiniginginstallatie.

Artikel 13

  • 1 De Minister deelt de garantiebeheerinstantie per productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit waarvoor subsidie op grond van het besluit is verleend de locatiegegevens, de ean-code en andere voor de subsidieverlening relevante informatie mee.

  • 2 De garantiebeheerinstantie deelt de Minister per productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit waarvoor subsidie op grond van het besluit is verleend het aantal kWh waarvoor garanties van oorsprong is verstrekt mee.

  • 3 De garantiebeheerinstantie verstrekt op verzoek van de Minister alle overige voor de subsidieverlening relevante informatie.

Artikel 14

Artikel 14a

Artikel 14b

Productie-installaties, met uitzondering van productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, waarvoor subsidie is verstrekt op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2010, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2011, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013 en de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014, worden met ingang van 1 januari 2015 aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 15, vierde lid, 32, vierde lid, of 48, vierde lid, van het besluit, met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in de artikel 15, vierde lid, 32, vierde lid, of 48, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

Artikel 14c

De vermindering van de productie die op grond van artikel 8a wordt toegepast, wordt tevens toegepast op het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt, bedoeld in artikel 15, eerste lid, en artikel 23, eerste lid, van het besluit.

Artikel 14d

Op een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2 van de Regeling windenergie op zee 2015 blijft artikel 2 van deze regeling van toepassing zoals dat luidde op het tijdstip van indienen van die aanvraag.

Artikel 14e

  • 1 Indien een subsidie die op grond van het besluit wordt verleend, staatssteun bevat die door het milieu – en energiesteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 3.2.7, onderdeel 104, van het milieu- en energiesteunkader, bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.

  • 2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, Dokter van Deenweg 108, 8025 BK Zwolle.

Den Haag, 28 februari 2008

De

Minister

van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Bijlage 1. behorende bij artikel 3, derde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE)

Accountantsverklaring

Bijlage 1 behorende bij artikel 3, derde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

Dit formulier is te vinden op www.rvo.nl/sde

 

Dit formulier is verstrekt door en moet worden ingediend bij:

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Postbus 10073

8000 GB Zwolle

T 088 042 42 42

 

Bezoekadres

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Hanzelaan 310

8017 JK Zwolle.

Toelichting

Met dit formulier kan de accountant een verklaring afgeven zoals bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie. Dit betreft een overzicht van de investeringskosten en de overige subsidies en steunsituatie. Dit laatste is noodzakelijk in verband met de EU-steunregels ten behoeve van het milieu (EU-Milieu Steun Kader). Deze accountantsverklaring is nodig wanneer aan de subsidie-ontvanger op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie een subsidie is verstrekt van meer dan € 125.000,–.

De accountantsverklaring moet worden opgestuurd naar Rijksdienst voor Ondernemend Nederland binnen een jaar na ingebruikname van de productie-installatie voor hernieuwbare energie.

In dit document is ook het controleprotocol opgenomen.

Waar u schrijfruimte tekort komt, mag u een bijlage toevoegen.

MODEL ACCOUNTANTSVERKLARING

ten behoeve van het Ministerie van Economische Zaken

Opdracht

Wij hebben het bijgevoegde overzicht van investeringskosten en de steunsituatie van [.....naam aanvrager.....] te [.....statutaire vestigingsplaats.....] gewaarmerkt en gecontroleerd.

Voor de gesubsidieerde activiteiten is met aanvraagnummer [.....nr.....] bij brief van [.....datum.....] met kenmerk [.....kenmerk.....] door de Minister van Economische Zaken een subsidie verleend. Deze subsidie is verleend in het kader van de SDE.

Het overzicht van de investeringskosten en steunsituatie is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de leiding van [.....naam huishouding.....]

Werkzaamheden

Onze controle is verricht in overeenstemming met de algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de aanvraag geen onjuistheden van materieel belang bevat.

Een controle omvat onder meer een onderzoek (eventueel door middel van deelwaarnemingen) naar de gegevens in de aanvraag met betrekking tot de steunsituatie van het project en het bijgevoegde overzicht van investeringskosten. De controle is uitgevoerd met inachtneming van het bij deze verklaring behorende controleprotocol. Tevens omvat de controle de beoordeling dat de investeringskosten voldoen aan de eisen zoals opgenomen in artikel 36 van Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG 2001 C37).

Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

Oordeel

Wij zijn van oordeel dat de verstrekte informatie voldoet aan de daaraan te stellen eisen. [.....c.q. andere oordelen.....].

Ondergetekende, [naam, titel], verklaart dat de investeringskosten van de gesubsidieerde activiteiten gevestigd te [.....], locatiegegevens van de installatie [....], in totaal EUR [.....]. hebben bedragen.

Toelichtende paragraaf

[.....indien van toepassing toelichting op de verklaring en eventuele specifieke bevindingen.....]

Ondertekening door accountant

Plaats en datum:

Naam accountantskantoor:

Vestigingsplaats:

Telefoonnummer:

Naam accountant (RA/AA):

Inschrijfnummer NOVAA of NIVRA:

Ondertekening:

CONTROLE-PROTOCOL

1. Doelstelling

Dit controleprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen aan de accountant, die is belast met de controle van de door de subsidieontvanger aan de Minister van Economische Zaken (EZ) te verstrekken onderbouwing van de investeringskosten en de steunsituatie ingevolge de algemene uitvoeringsregels voor de subsidieverstrekking op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE).

De controle kan worden uitgevoerd door een registeraccountant (RA) of een accountant-administratieconsulent (AA). De gevraagde verklaring kan ook worden verstrekt door een niet als openbaar accountant optredende intern accountant.

2. Toleranties en gewenste zekerheid

Voor de strekking van de accountantsverklaring, goedkeurend, met beperking, afkeurend of oordeelonthouding, zijn de volgende toleranties bepalend:

 

Procentuele onjuistheden

(in de verantwoording)

Procentuele onzekerheden

(in de controle)

 

Goedkeuring

Beperking

Afkeuring

Goedkeuring

Beperking

Oordeelonthouding

uitkomst van de controle in een percentage van de projectkosten

< 1

≥ 1 en < 3

≥ 3

< 3

≥ 3 en < 10

≥ 10

Deze toleranties zijn gebaseerd op percentages die gelden voor de financiële verantwoording van departementen, op grond van de richtlijnen van het Interdepartementaal Overleg Departementale Accountantsdiensten.

Gewenste mate van zekerheid

De accountantscontrole verschafteen redelijke mate van zekerheid aan de gebruiker van de verklaring. Volgens de richtlijnen voor de accountantscontrole betekent dit dat de accountant een (relatief) hoge, maar geen absolute mate van zekerheid verschaft. Indien dit begrip ten behoeve van het gebruik van statistische technieken moet worden gekwantificeerd, dan dient een betrouwbaarheid van 95% te worden gehanteerd.

Omgaan met geconstateerde fouten

Inzake het omgaan met geconstateerde fouten geldt de gedragslijn, dat geconstateerde fouten, die invloed hebben op de omvang van de subsidie van EZ en die herstelbaar zijn, moeten worden gecorrigeerd. Dat geldt ook voor fouten waarbij de tolerantiegrens niet wordt overschreden. De niet herstelde fouten wegen mee in de oordeelsvorming over de aanvraag.

3. Reikwijdte en intensiteit van de accountantscontrole

Dit controleprotocol dient om de reikwijdte en het object van de accountantscontrole nader aan te geven. Niet beoogd wordt een aanpak van de accountantscontrole voor te schrijven. Veelal zal de accountant zich immers bij zijn controle baseren op een (risico)analyse van de administratieve organisatie en interne controle bij de te controleren subsidie-ontvanger en op basis daarvan komen tot een optimale afweging van de in te zetten controlemiddelen.

Bij de controle wordt vastgesteld, dat de vermelde investeringskosten juist zijn. Er wordt nagegaan of er ook andere subsidies (steunsituatie) zijn verkregen. Hieronder zijn nadere aanwijzingen voor de controle verstrekt.

De accountant controleert of de aanvraag voldoet aan de volgende eisen:

  • De investeringskosten zijn gemaakt en daadwerkelijk betaald en zijn rechtstreeks toe te rekenen aan het project ter zake waarvan subsidie is verleend;

  • De bij de aanvraag verstrekte informatie omtrent de door andere bestuursorganen of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen verstrekte subsidies (en indien van toepassing bijdragen van andere derden) ter zake van de kosten van de gesubsidieerde activiteiten is juist en volledig weergegeven;

  • De verstrekte informatie over het al dan niet in aftrek kunnen brengen van de BTW is juist.

4. Review van de accountantscontrole

De auditdienst van het Ministerie van Economische Zaken kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole inzake deze subsidie. De accountant, die de controle uitvoert, verstrekt de auditdienst desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden op een wijze zoals deze dienst dat gewenst acht. De eventuele extra kosten van de externe accountant van de subsidieontvanger in verband met de review zijn voor rekening van de subsidieontvanger.

5. Verslaglegging

De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een accountantsverklaring. Voor deze verklaring dient de tekst te worden gehanteerd conform de model verklaring.

Naast zijn oordeel over de financiële verantwoording vermeldt de accountant in een toelichtende paragraaf eventuele specifieke bevindingen, die naar het oordeel van de accountant van belang (kunnen) zijn voor de Minister van Economische Zaken.

Bijlage 2. behorende bij artikel 6, eerste lid, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

[Vervallen per 27-02-2016]

Bijlage 3. behorende bij artikel 7, vierde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

[Vervallen per 27-02-2016]

Bijlage 4. , behorende bij artikel 7 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

De duurzaamheidseisen behorende bij de categorieën bestaande capaciteit voor bij- en meestook, nieuwe capaciteit voor meestook en ketel industriële stoom uit houtpellets bestaan uit principes die zijn uitgewerkt in onderliggende criteria. Waar nodig worden principes of criteria verduidelijkt met een toelichting. De duurzaamheidseisen zijn van toepassing op de eindgebruiker en categorieën biomassa die worden onderscheiden. De duurzaamheidseisen kennen de volgende opbouw.

  • 1 1 Eisen aan de eindgebruiker

    P1 – Reductie uitstoot broeikasgassen

  • 2 Onderscheiden categorieën biomassa

  • 3 Eisen voor reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen

    P2 – Bodemkwaliteit bij gebruik reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen

  • 4 Eisen voor koolstof en verandering in landgebruik

    P3 – Instandhouding koolstofreservoirs

    P4 – Koolstofschuld

    P5 – Indirecte verandering in landgebruik (ILUC)

  • 5 Eisen voor duurzaam bosbeheer

    P6 – Wet- en regelgeving

    P7 – Biodiversiteit

    P8 – Reguleringsfuncties

    P9 – Productiefunctie

    P10 – Bijdrage aan lokale economie

    P11 – Beheersysteem

    P12 – Groep of regioverband

  • 6 Eisen voor de chain of custody

    P13 – Chain of custody systeem

    P14 – Chain of custody groepscertificering

    P15 – Logo’s en labels

  • 7 Definities

1. Eisen aan de eindgebruiker

Uitsluitend biomassa categorieën die onderscheiden worden in tabel 1 en die voldoen aan de daarin gestelde eisen worden toegepast. De eindgebruiker voldoet aan de relevante eisen voor de chain of custody in hoofdstuk 6. Voor de eindgebruiker geldt de volgende eis ten aanzien van de broeikasgasbalans:

P1 Het gebruik van biomassa moet leiden tot een substantiële reductie van de uitstoot van broeikasgassen, berekend over de gehele keten, in vergelijking met het gebruik van fossiele brandstof.

C1.1 De berekende reductie van CO2eq uitstoot is gemiddeld over een jaar minimaal 70% ten opzichte van de EU referentiewaarde. De gemiddelde uitstoot van CO2eq bedraagt maximaal 56 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 24 g CO2eq/MJ voor warmte. Geen enkele levering van biomassa heeft een uitstoot boven de waarde van 74 g CO2eq/MJ voor elektriciteit en 32 g CO2eq/MJ warmte.

Toelichting:

De berekende maximale CO2eq-uitstoot dient gebaseerd te zijn op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen. Het Staff Working Document: State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity, heating and cooling in the EU (SWD (2014) 259) vermeldt de volgende referentiewaarden voor fossiele brandstoffen: 186 gCO2eq/MJ voor elektriciteit en 80 gCO2eq /MJ voor warmte.

2. Onderscheiden categorieën biomassa

Er worden 5 categorieën biomassa onderscheiden.

  • 1. Houtige biomassa uit grote bosbeheereenheden groter dan of gelijk aan 500 hectare

    Takken, tophout, bomen en primaire residuen direct uit bos groter dan of gelijk aan 500 ha. Niet gebruikt hout dat van samenstelling niet is veranderd ten opzichte van hout dat in het bos groeit en waar geen vermenging, verontreiniging of vervuiling met productvreemde stoffen heeft plaatsgevonden.

  • 2. Houtige biomassa uit kleine bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare

    Takken, tophout, bomen en primaire residuen direct uit bos kleiner dan 500 ha. Niet gebruikt hout dat van samenstelling niet is veranderd ten opzichte van hout dat in het bos groeit en waar geen vermenging, verontreiniging of vervuiling met productvreemde stoffen heeft plaatsgevonden.

  • 3. Reststromen uit natuur- en landschapsbeheer

    Biomassarestproducten (takken, tophout, bomen) die vrijkomen bij beheer van stedelijk groen, landschap of natuur anders dan bos gericht op het behoud, herstel of de versterking van specifieke natuurlijke, recreatieve of landschappelijke functies. Tevens vallen hieronder biomassarestproducten die vrijkomen bij het reguliere onderhoud van openbare groengebieden en parken.

  • 4. Agrarische reststromen

    Reststromen rechtstreeks uit de landbouw. Korte rotatieteelten op akkers valt hier niet onder tenzij het om de reststromen hiervan gaat

  • 5. Biogene rest- en afvalstromen

    Reststromen uit de agro-food en houtindustrie (secundaire residuen) en tertiaire residuen zoals houtafval.

Aan elk van de categorieën worden eisen gesteld betreffende duurzaamheid en de handelsketen (Chain of Custody) in de vorm van principes en/of criteria waaraan voldaan moet worden. De duurzaamheidsprincipes en criteria hebben betrekking op koolstof, verandering in landgebruik, naleving van de wetgeving en duurzaam beheer. In tabel 1 staat weergegeven welke principes van toepassing zijn op de onderscheiden categorieën biomassa.

Tabel 1 Biomassa categorieën en bijbehorende principes (n.v.t. betekent dat de principes niet relevant zijn of de risico’s laag)

Principes

Koolstof en verandering landgebruik

Duurzaam beheercriteria

Chain of Custody (CoC)

Categorie

1. Houtige biomassa uit grote bosbeheereenheden groter dan of gelijk aan 500 ha

P 3-5

P6-12

P13-15

2. Houtige biomassa uit kleine bosbeheereenheden kleiner dan 500 ha

P3-4

P6-12

P13-15

3. Reststromen uit natuur- en landschapsbeheer

n.v.t

P2

P13-15

4. Agrarische reststromen

n.v.t

P13-15

5. Biogene rest- en afvalstromen

n.v.t

n.v.t

P13-15

Tijdelijke uitzondering definiëring eerste schakel CoC voor categorie 2

De principes P6-12 zijn van toepassing op houtige biomassa uit bossen, ongeacht de grootte van de beheereenheid. Bij biomassa uit kleine bosbeheereenheden (< 500 ha, categorie 2) kan de duurzaamheid tijdelijk worden aangetoond op het niveau van een grotere samenhangende regio waarin het bos met een kleine beheereenheid ligt. In dat geval is het de eerste schakel in de keten – het eerste inzamelpunt – die gecertificeerd wordt. Meestal is dit de pellet mill. Aan de pellet mill worden eisen gesteld zoals het informeren van de beheerders in het aanvoergebied over de duurzaamheidseisen en het verifiëren van de naleving daarvan. Voor de te volgen procedure wordt verwezen naar het verificatieprotocol dat apart beschikbaar wordt gesteld.

3. Eisen voor reststromen uit natuur- en landschapsbeheer en agrarische reststromen

P2 De kwaliteit van de bodem moet in stand worden gehouden en waar mogelijk versterkt.

C2.1 Best practices worden toegepast voor de instandhouding of verbetering van de bodem en de bodemkwaliteit met het oog op de productie of de beheerdoelstellingen zoals deze zijn vastgelegd in een beheerplan.

4. Eisen voor koolstof en verandering in landgebruik

P3 Productie van ruwe biomassa mag niet leiden tot de vernietiging van koolstofreservoirs.

C3.1 Biomassa is niet afkomstig van structureel gedraineerd land dat op 1 januari 2008 veengebied was, tenzij kan worden aangetoond dat de teelt en het oogsten van deze grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich meebrengt.

C3.2 Biomassa is niet afkomstig van land dat na 1 januari 2008 is geconverteerd van wetlands naar andere (drogere) ecosystemen.

C3.3 Biomassa is niet afkomstig van productiebossen inclusief houtplantages, die na 31 december 1997 zijn aangelegd door middel van conversie van (semi) natuurlijke bossen.

P4 Gebruik van biomassa mag niet leiden tot het ontstaan van een langlopende koolstofschuld.

C4.1 De bosbeheereenheid waaruit het hout afkomstig is, wordt beheerd met het oog op het op (middel)lange termijn behouden of vergroten van koolstofvoorraden.

Toelichting:

Bewijs kan geleverd worden in de vorm van een plan voor het bosbeheer of een vergelijkbaar bewijsstuk. Dit plan beschrijft de huidige koolstofvoorraden in de bovengrondse vegetatie van de bosbeheereenheid, alsmede de gewenste ontwikkeling van de koolstofvoorraden. Dit kan ook uitgedrukt worden in termen van houtopstand of andere proxies voor koolstofvoorraden. Het plan besteedt specifiek aandacht aan de beoogde oogstvolumes biomassa, en de invloed van deze oogst en van hergroei op de koolstofvoorraden op de (middel)lange termijn. De lengte van de (middel)lange termijn hangt onder meer af van het type bos, de groeisnelheid en het type bosbeheer.

C4.2 Biomassa is niet afkomstig van boomstronken tenzij de stronken al om een andere reden dan de hout- of biomassaproductie moesten worden verwijderd.

Toelichting:

Een andere reden om stronken te verwijderen kan bijvoorbeeld zijn aanleg van wegen.

Bewijs moet geleverd worden waaruit blijkt dat het risico op de verwerking van ruwe biomassa uit boomstronken laag is. Dit is de verantwoordelijkheid van de biomassaproducent (pellet mill).

C4.3 Gemiddeld minder dan de helft van het volume van de jaarlijkse rondhoutproductie uit bossen wordt gebruikt als biomassa voor energie opwekking.

Toelichting:

Voor de berekening wordt het volume rondhout dat is aangeleverd bij een pelletmill gedeeld door het totale volume rondhout dat in het betreffende kalenderjaar is geoogst.

Rondhout uit dunningen wordt niet meegenomen in de berekening.

Rondhout afkomstig uit productiebossen met een rotatietijd van 40 jaar of minder is vrijgesteld van deze eis.

P5 Biomassaproductie mag niet leiden tot indirecte verandering van landgebruik (ILUC).

C5.1 Bij biomassa die afkomstig is van nieuwe energieteeltsystemen die na 1 januari 2008 zijn aangelegd is aangetoond dat sprake is van een laag risico op ILUC.

Toelichting:

Kleine bosbeheereenheden uit categorie 2 zijn vrijgesteld van deze eis.

ILUC-risico's moeten worden vastgesteld aan de hand van de methodologie en eisen van de LIIB-methodologie (LIIB = Low Indirect Impact Biofuels) of een gelijkwaardige methode. De methodologie wordt, indien daar aanleiding voor is, om de drie jaar geëvalueerd en aangepast als er een verbeterde methodologie beschikbaar komt.

5. Eisen voor duurzaam bosbeheer

P6 Relevante internationale, nationale en regionale/lokale wet- en regelgeving dient te worden nageleefd.

C6.1 De bosbeheerder heeft het juridische gebruiksrecht op het bos.

C6.2 De bosbeheerder voldoet aan alle verplichtingen tot het betalen van belastingen en royalty’s.

Toelichting: De betalingsverplichtingen betreffen niet alleen de houtkap maar ook andere betalingsverplichtingen verband houdend met het bosbeheer.

C6.3 Anticorruptie wetgeving, waar deze bestaat, wordt nageleefd. Bij gebrek aan anticorruptie wetgeving dient de (bos)beheerder andere anticorruptie maatregelen te treffen die in verhouding staan tot de schaal en intensiteit van de beheeractiviteiten en het risico op corruptie.

P7 Biodiversiteit moet in stand worden gehouden en waar mogelijk versterkt.

C7.1 Terreinen met een hoge beschermingswaarde en representatieve gebieden van bostypen die binnen de bosbeheereenheid voorkomen, zijn in kaart gebracht, geïnventariseerd, en worden beschermd en zo mogelijk versterkt.

Toelichting: Terreinen met hoge beschermingswaarde zijn bijvoorbeeld terreinen met een bijzondere ecologische, archeologische of culturele waarde.

C7.2. Er zijn maatregelen getroffen voor de bescherming van beschermde en bedreigde planten- en diersoorten en indien van toepassing versterking van de populatie en hun habitat.

Toelichting:

Plantensoorten omvatten tevens boomsoorten.

Bij versterking van een habitat kan bijvoorbeeld gedacht worden aan nest gelegenheden in dode bomen.

Beschermde en bedreigde planten- en diersoorten worden niet voor commerciële doeleinden geëxploiteerd.

C7.3 Conversie van bossen binnen de bosbeheereenheid naar andere vormen van grondgebruik, met inbegrip van houtplantages, is niet toegestaan tenzij deze:

  • Betrekking heeft op een geringe oppervlakte, hetgeen het geval is indien de totaal door de jaren heen geconverteerde oppervlakte niet groter is dan 5% van de oppervlakte die de bosbeheereenheid had op de peildatum 1 januari 2008, en

  • Leidt tot duidelijke lange termijn voordelen voor natuurbehoud, en

  • Geen schade toebrengt aan of bedreiging vormt voor terreinen met een hoge beschermingswaarde.

C7.4 In het geval van houtplantages bestaat een voorkeur voor inheemse soorten, en een relevant gedeelte van het areaal van de houtplantage moet zich opnieuw kunnen ontwikkelen tot natuurlijk bos.

Toelichting: 5% van het totale areaal wordt als een relevant gedeelte beschouwd.

C7.5. De exploitatie van andere bosproducten dan hout, inclusief de producten van jacht en visserij, wordt gereguleerd, gemonitord en gecontroleerd onder andere om de instandhouding van de biodiversiteit binnen de bossen te waarborgen.

P8 De reguleringsfunctie en de kwaliteit, gezondheid en vitaliteit van het bos moeten in stand worden gehouden en waar mogelijk versterkt worden.

C8.1 De bodemkwaliteit van de bosbeheereenheid wordt in stand gehouden en zo nodig verbeterd, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar kusten, rivieroevers, erosiegevoelige gedeelten en hellingen.

Toelichting: Drempelwaarden voor maximaal toelaatbare hoogte en helling zijn relevante indicatoren voor het voorkomen van bodemerosie.

C8.2 De waterbalans en -kwaliteit van zowel grondwater als oppervlaktewater in de bosbeheereenheid, alsook benedenstrooms (buiten de bosbeheereenheid), wordt minimaal behouden en waar nodig verbeterd.

Toelichting: De instandhouding en zo nodig verbetering van grond- en oppervlaktewater omvat de bescherming of het herstel van natuurlijke waterlopen, waterlichamen, oeverzones en de verbindingen daartussen.

C8.3 Belangrijke ecologische cycli, inclusief koolstof- en nutriëntenkringlopen, die in de bosbeheereenheid voorkomen, blijven behouden.

Toelichting: bijvoorbeeld geen verlaging van het grondwaterpeil op veengronden; voorkoming van vertroebeling van stromen; maatregelen ter voorkoming van grootschalig weglekken van voedingsstoffen na houtkap.

C8.4 Onnodige schade aan het ecosysteem wordt voorkomen door toepassing van voor de omstandigheden meest geschikte methoden en technieken voor houtkap (reduced impact logging) en wegenbouw.

C8.5 Indien branden worden gebruikt voor het bereiken van beheerdoelstellingen zoals regeneratie van specifieke boomsoorten zijn er adequate veiligheidsmaatregelen getroffen.

C8.6 Het bosbeheer is gericht op het voorkomen en beheersen van ziekten en plagen voor zover deze een bedreiging vormen voor het natuurlijk kapitaal.

C8.7 Het gebruik van chemicaliën is slechts toegestaan indien maximaal gebruik van ecologische processen en duurzame alternatieven ontoereikend blijkt. Het gebruik van pesticiden die door de Wereldgezondheidsorganisatie geclassificeerd zijn als type 1A en 1B en van gechloreerde koolwaterstoffen is niet toegestaan.

C8.8 Anorganisch afval en zwerfvuil wordt voorkomen, verzameld, op de aangegeven plaatsen opgeslagen en op een milieuverantwoorde wijze afgevoerd.

P9 De productiecapaciteit van hout en relevante andere bosproducten dan hout moet in stand worden gehouden om de toekomst van de bossen te waarborgen.

C9.1 De productiecapaciteit van ieder bostype binnen de bosbeheereenheid wordt in stand gehouden.

Toelichting: Overexploitatie van afzonderlijke commerciële boomsoorten dient voorkomen te worden.

C9.2 De bosbeheereenheid wordt adequaat beschermd tegen illegale exploitatie van hout en niet-hout bosproducten, inclusief de producten van jacht en visserij, illegale vestiging van nederzettingen, illegaal landgebruik, illegaal gestichte branden en overige illegale activiteiten.

P10 Het bosbeheer moet bijdragen aan de lokale economie en werkgelegenheid.

C10.1 Het bosbeheer biedt een redelijk perspectief op werkgelegenheid aan de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, evenals op het lokaal verwerken van hout en andere bosproducten dan hout.

Toelichting: De werkgelegenheid voor de plaatselijke bevolking, inclusief inheemse volken, kan gestimuleerd te worden, bijvoorbeeld door middel van opleidingsactiviteiten.

P11 Duurzaam bosbeheer moet worden gerealiseerd op basis van een beheersysteem.

C11.1 Het bosbeheer is gericht op realisatie van de doelstellingen die in een plan voor het bosbeheer zijn vastgelegd en omvat de cyclus van inventarisatie en analyse, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie en bijstelling.

Toelichting: Met het toepassen van de management cyclus wordt een continue verbetering van het beheer beoogd teneinde de langdurige instandhouding van de bossen te waarborgen. Onderdeel van de planning is de uitvoering van een Environmental Impact Assessment (EIA).

C11.2 Er is een plan voor bosbeheer dat minimaal bestaat uit:

  • een beschrijving van de huidige staat van de bosbeheereenheid;

  • lange-termijn doelstellingen met inbegrip van de economische, sociale en ecologische functies

  • de gemiddelde jaarlijks toelaatbare kap per bostype en, indien van toepassing, de jaarlijks toelaatbare exploitatie van andere bosproducten dan hout, berekend op basis van betrouwbare en actuele gegevens;

  • begroting voor de uitvoering van het plan voor bosbeheer.

Toelichting:

Het bosbeheer plan dient duidelijke beschrijvingen (ecosystemen, soorten) en doelstellingen te bevatten, met in acht name van de economische, sociale en ecologische functies en aspecten. Dit betekent onder meer het in kaart brengen en adresseren van ecologisch waardevolle gebieden.

Een realistische begroting moet de uitvoering van het plan mogelijk maken.

C11.3 Essentiële elementen voor het bosbeheer zijn op kaarten aangegeven.

Toelichting:

Het gaat hier in ieder geval om terreinen met hoge beschermingswaarden en gebieden waar houtoogst plaatsvindt.

C11.4 De uitvoering van het plan voor het bosbeheer en de ecologische en economische effecten daarvan worden periodiek op basis van adequate gegevens gemonitord.

Toelichting:

Ecologische effecten zijn bijvoorbeeld verandering van flora en fauna, samenstelling van het bos; economische effecten betreffen bijvoorbeeld werkgelegenheid, producten en diensten uit het bos.

C11.5 Het bosbeheer wordt uitgevoerd door vakbekwame medewerkers en boswerkers. De vakbekwaamheid en kennis worden op peil gehouden door middel van adequate periodieke scholing.

P12 Beheer in groep- of regioverband moet voldoende waarborgen bieden voor duurzaam bosbeheer.

C12.1 Een groep of regioverband staat onder leiding en toezicht van een zelfstandige juridische entiteit,

Toelichting: de entiteit dient voor de vastlegging van de verantwoordelijkheid voor goed bosbeheer.

C12.2 Een groep of regioverband voldoet aan de eisen voor duurzaam bosbeheer. Bovendien voldoet het bosbeheer van ieder lid van een groep of regioverband aan deze eisen voor zover deze van toepassing zijn op het beheer van dat bos.

Toelichting: een beschrijving van de status van het bos in de betreffende regio dient te worden gegeven en te worden aangetoond dat op lange termijn de koolstofvoorraden in stand blijven of groeien.

6. Eisen voor de chain of custody

P13 Er dient een Chain of Custody (CoC) te bestaan voor de biomassa van de eerste schakel in de keten, tot aan de bio-energieproducent, die voorziet in een koppeling tussen de bron en het materiaal in het product of de productlijn, en waarvan de broeikasgasuitstootgegevens van iedere afzonderlijke schakel (operator) bekend zijn.

Toelichting:

Er worden 5 biomassa categorieën onderscheiden (zie SDE+ bijlage 4 tabel 1) Deze hebben elk hun eigen bron (zie tabel hier onder)

Tabel 2 Onderscheid tussen bron en eerste schakel in de CoC per biomassacategorie

Categorie

Bron

Eerste schakel

(potentiele eerste CoC certificaathouder)

1. Houtige biomassa uit grote bosbeheereenheden

Bosbeheereenheid > 500 ha

Bosbeheereenheid

2. Houtige biomassa uit kleine bosbeheereenheden

Bosbeheereenheid of gedefinieerd aanvoergebied, waar de bosbeheereenheid < 500 ha. deel van uitmaakt.1

Bosbeheereenheid of eerste inzamelpunt2 Biomassa producent (BP) (Pellet mill)

3. Reststromen uit natuur- en landschapsbeheer

Gedefinieerd aanvoergebied.

Eerste inzamelpunt

4. Agrarische reststromen

Gedefinieerd aanvoergebied.

Eerste inzamelpunt

5. Biogene rest- en afvalstromen.

Bedrijf dat het restproduct genereert

Eerste inzamelpunt

1 Voor kleine bosbeheereenheden geldt een tijdelijke uitzondering voor de bron en de eerste schakel. Zie voor een toelichting hoofdstuk 2 met overzicht eisen aan de onderscheiden categorieën biomassa.

2 Eerste inzamelpunt is de eerste juridische eigenaar van het materiaal, na het bedrijf waarvan de biomassastroom wordt afgevoerd.

C13.1 Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody beschikt over een Chain-of-Custody-systeem dat voldoet aan de eisen van deze standaard.

C13.2 Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody beschikt over de voor haar organisatie relevante broeikasgasuitstootgegevens die verkregen zijn volgens een methodiek, gebaseerd op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen.

Toelichting: Op dit moment is dat het Staff Working Document, SWD (2014) 259. (Zie voor een nadere toelichting P1)

C13.3 Het managementsysteem van iedere organisatie in de CoC waarborgt dat aan de eisen van deze CoC-standaard wordt voldaan.

Toelichting: Indien een organisatie het certificaat ook op uitbesteding van toepassing wil laten zijn, dient de organisatie erop toe te zien dat de (onder)aannemer labels van het systeem uitsluitend gebruikt voor producten die onder de uitbestedingsovereenkomst vallen.

C13.4 Iedere afzonderlijke organisatie in de Chain of Custody registreert de hoeveelheden en de namen en certificaatnummers van de organisaties waarvan zij biomassa koopt en waaraan zij biomassa verkoopt.

C13.5 Ondernemers bewaren alle bewijsstukken gedurende minimaal 5 jaar.

C13.6 Vermenging van materiaal met verschillende duurzaamheidseigenschappen afkomstig uit de categorieën 1 en 2 is toegestaan wanneer bij de eindgebruiker minimaal 70% van het mengsel aan alle relevante principes uit tabel 1 en de daaronder liggende criteria voldoet en het overige materiaal voldoet aan de volgende eisen:

  • voldoet aan P3, P4 en P5; en

  • is niet afkomstig uit bossen die ontstaan zijn uit conversie overeenkomstig C7.3;

  • is niet afkomstig uit bossen waar hoge beschermingswaarden bedreigd worden overeenkomstig C7.1

C13.7 Indien materialen met verschillende (duurzaamheids)kenmerken in de keten gemengd worden, wordt één of meer van de volgende benaderingen gevolgd:

Volume-credit methode:

De geregistreerde kenmerken en hoeveelheid van een onderscheiden outputstroom zijn gelijk aan de kenmerken en de hoeveelheid van de betreffende input stroom met in acht name van de conversie factor.

Percentage-based methode:

Het percentage materiaal in een product of productlijn dat aan de relevante principes uit tabel 1 en de daaronder liggende criteria voldoet wordt vermeld.

Voor beide methoden geldt:

  • methode mag tot op het niveau van een locatie worden toegepast; en

  • de organisatie definieert zijn claim periode waarover de input stromen worden gemeten en maakt deze kenbaar.

  • de duurzaamheidskenmerken van een outputmengsel moeten naar aard en hoeveelheid terug herleid kunnen worden tot die van de afzonderlijke inputstromen, rekening houdend met de van toepassing zijnde conversiefactoren.

Toelichting:

De duurzaamheidskenmerken hebben niet alleen betrekking op het duurzaam beheer van de bron maar ook op relevante broeikasuitstootgegevens die verkregen zijn volgens een methodiek gebaseerd op de meest recente publicatie van de Europese Commissie betreffende duurzaamheidseisen voor vaste biomassa en verstrekte referentiewaarden voor fossiele brandstoffen.

De percentage-based methode mag uitsluitend worden gebruikt voor uit de bossen afkomstige biomassa.

P14 Bij een groepsmanagementsysteem voor de chain of custody moet de groep als geheel aan dezelfde eisen voldoen als aan afzonderlijke bedrijven gesteld worden. In dit kader stelt het systeem de volgende eisen.

C14.1 Een groep staat onder leiding van een juridische entiteit die verantwoordelijk is voor de groep als geheel. De entiteit beschikt over een management systeem waarmee effectief het aantal deelnemende locaties binnen de scope van het certificaat wordt aangestuurd.

Toelichting:

De entiteit beschikt over een effectief managementsysteem, alsmede over technische en menselijke hulpmiddelen.

De entiteit voert jaarlijks een audit uit bij een deel van de aangesloten groepsleden (op basis van een vastgestelde steekproefmethode).

C14.2 De groep werkt volgens P13 en de daartoe behorende criteria; daarnaast voldoet ieder groepslid aan deze eisen voor zover deze op de werkzaamheden van dat lid van toepassing zijn.

C14.3 De groepsleiding beschikt over een registratiesysteem waarin worden opgenomen:

  • namen en adressen van de groepsleden;

  • een verklaring van ieder lid waarin het lid verklaart te voldoen aan de certificeringsvereisten van de CoC;

  • de inkomende en uitgaande biomassastromen van elk van de afzonderlijke groepsleden.

P15 Logo’s en labels die behoren tot een certificeringssysteem en voorkomen op producten en documenten moeten een ondubbelzinnige betekenis hebben en moeten toegepast worden in overeenstemming met de regels die vastgesteld zijn door het certificeringssysteem. In dit kader gelden de volgende eisen voor het certificatie systeem.

C15.1 De systeemmanager hanteert regels voor het gebruik van logo’s en labels en voor het toezien op de naleving ervan. De regels omvatten tenminste:

omschrijving van logo's en labels;

  • ondubbelzinnige beschrijving van de claim die de logo’s en labels vertegenwoordigen, inclusief de eis van vermelding van de feitelijke percentages of minimumpercentages van gecertificeerd en na verbruik gerecycled materiaal dat in het product of de productlijn is opgenomen;

  • rechten om logo's en labels te gebruiken;

  • instructies met betrekking tot het gebruik van logo’s en labels en de informatieve tekst die ze weergeven.

C15.2 Het logo is auteursrechtelijk beschermd en als handelsmerk geregistreerd.

C15.3 Er is een duidelijk beschreven mechanisme voor de controle van alle claims die gedaan worden over het gecertificeerde kenmerk van producten, dat ervoor zorgt dat claims duidelijk en accuraat zijn en dat actie ondernomen wordt om onjuiste of misleidende claims te voorkomen.

7. Definities

  • Andere bosproducten dan hout Alle producten uit het bos die geen hout zijn, inclusief materialen die van bomen verkregen worden, zoals hars en loof, en alle andere plantaardige, dierlijke of plantaardige/dierlijke producten. (TPAS)

  • Bedreigde soorten Planten- en diersoorten die minimaal als "bedreigd" geclassificeerd zijn in de mondiale rode lijst van de IUCN en de richtlijnen van de IUCN voor de regionale toepassing van de rode lijst van de IUCN. (TPAS)

  • Biodiversiteit De variabiliteit van levende organismen van alle oorsprongen, inclusief, onder andere, terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken; hierin is ook begrepen de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen. (TPAS)

  • Bos Terrein groter dan 0,5 hectare, bezet met bomen groter dan 5 meter en een kroonbedekking van meer dan 10%, of met bomen die deze grenswaarden kunnen bereiken. Het betreft geen gebied dat overwegend stedelijk of in agrarisch gebruik is. (FAO) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

  • Bosbeheer Het plannen en uitvoeren van activiteiten gericht op het beheer en gebruik van bossen en andere beboste gebieden ter verwezenlijking van bepaalde doelstellingen op economisch, sociaal en/of cultureel gebied en/of op milieugebied. (TPAS)

  • Bosbeheerder De eigenaar, concessiehouder of persoon die in een andere hoedanigheid verantwoordelijk is voor het beheer en de exploitatie van een bosbeheereenheid. (TPAS)

  • Bosbeheereenheid Eén of meer bospercelen – hetzij natuurlijk bos, aangeplant bos of een ander soort bos – die als één geheel wordt beheerd.

  • Chemicaliën Stoffen die potentieel gevaarlijk zijn voor de gezondheid of het milieu of die materiële schade kunnen aanrichten (NTA8080)

  • CoC-systeem (Chain of Custody) Een samenstel van regels, procedures en documenten op bedrijfsniveau, waarmee een koppeling gemaakt wordt tussen de bron van het materiaal en het punt in de keten waar een claim gemaakt wordt over het materiaal. (ISO 13065:2015, 3.7)

  • Conversie (van natuurlijk bos) Menselijke activiteit waardoor een natuurlijk bos wordt omgezet in een andere vorm van grondgebruik (TPAS)

  • Duurzaam bosbeheer Het beheer en gebruik van bossen en beboste gebieden op een manier (en met een intensiteit) die hun productiviteit, biologische diversiteit, regeneratiecapaciteit en vitaliteit behouden, evenals het vermogen om nu en in de toekomst de relevante economische, ecologische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen, waarbij koolstofvoorraden op lange termijn behouden of vergroot worden en geen schade aan andere ecosystemen wordt toegebracht. (TPAS)

  • Dunningen Het selectief of systematisch verwijderen van bomen uit een min of meer gelijkjarig bos met het doel de (dikte)groei en gezondheid van de resterende bomen te bevorderen.

  • Dunningshout Hout dat afkomstig is van de bomen die bij de uitvoering van een dunning zijn geveld.

  • Ecologische functies De functies die het bos vervult die samenhangen met ecologie, waaronder klimaatregulering, controle van erosie, bodemvorming, waterretentie, koolstofopslag, waterzuivering, bestuiving, instandhouding en ontwikkeling biodiversiteit.

  • Ecologische kringlopen Natuurlijke processen waarbij elementen in verschillende vormen voortdurend worden uitgewisseld tussen de verschillende compartimenten van het ecosysteem, inclusief nutriënten-, koolstof- en waterkringlopen. (TPAS)

  • Groep (of regioverband) Juridische entiteit waarin verschillende bosbouwondernemingen in een bepaald gebied samenwerken; of bedrijven die samen actief zijn in een bepaald segment van de Chain of Custody. (TPAS)

  • Habitat De plaats of het soort gebied waar een organisme of populatie van nature voorkomt.

  • Houtkap Het volume (gemeten met schors) van alle bomen, levend of dood, met een diameter van meer dan 10 cm op borsthoogte, dat jaarlijks in bossen of beboste gebieden gekapt wordt. Hierbij gaat het om het volume van alle gekapte bomen, ongeacht of deze wel of niet verwijderd worden. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

  • Houtplantage Bos bestaande uit gelijkjarige bomen van één of enkele soorten, meestal exoten, aangelegd in een gelijkmatig verband door planten of zaaien met houtproductie als doel.

  • Jaarlijks toegestane kap (annual allowable cut, AAC) Het volume hout dat jaarlijks binnen een omschreven gebied gekapt mag worden, gewoonlijk uitgedrukt in kubieke meters hout per jaar. Bij de berekening van de AAC moet rekening gehouden worden met landschap, bossoorten, ecologische beschermingsgebieden en infrastructuur, en de AAC mag de jaarlijkse netto aanwas op de lange termijn niet overschrijden. (TPAS)

  • Juridisch gebruiksrecht (van de bosbeheerder) Het door de daartoe bevoegde overheidsinstantie verleende recht om in een bepaald gebied bosbouwactiviteiten uit te voeren. (TPAS)

  • Levering Een hoeveelheid biomassa die is ingezet voor energieproductie en waarvoor de fysieke en duurzaamheidseigenschappen voor de gehele levering gelijk zijn. (Een levering is hiermee niet hetzelfde als een fysieke levering. Het is mogelijk dat een levering uit meerdere ladingen van vrachtwagens of schepen bestaat als de genoemde eigenschappen maar gelijk zijn. Ook kan één fysieke lading uit meerdere leveringen bestaan, aangezien de massabalanseisen mengen van gelijke materialen niet verbiedt. Een schip met hout uit Canada en VS kan dus bestaan uit 1 lading met daarbij papieren voor 2 leveringen.)

  • Natuurlijk bos Bos dat van nature is ontstaan en zich langs natuurlijke weg heeft ontwikkeld.

  • Nieuwe energieteeltsystemen Een teeltsysteem dat specifiek gericht is op de productie van biomassa voor energiedoeleinden, waarbij zeer snel groeiende boomsoorten (zoals wilg, populier, eucalyptus, of acacia) in hoge dichtheid zijn aangeplant en na een korte rotatieperiode worden geoogst. Onder deze systemen is ook inbegrepen: (i) korte omlooptijd hakhout (Engels: Short Rotation Coppicing), waarbij het nieuwe hout zich ontwikkelt uit de stomp of ‘stoel’ die na de oogst resteert, met een typische periode tussen oogsten van 2 tot 10 jaar en (ii) systemen van korte omloop bosbouw met boomsoorten die gekapt worden na minder dan 20 jaar.

  • Productiebos Bosgebied dat primair bestemd is voor de productie van hout, vezels, bio-energie en/of andere bosproducten dan hout

  • Reduced Impact Logging (RIL) Oogsttechnieken en -methodes die ontwikkeld zijn om onnodige schade aan het bos, milieu en te oogsten hout te voorkomen en tegelijkertijd veilige werkomstandigheden te bevorderen.

  • Residuen (primair, secundair of tertiair) Primair wil zeggen de verwerking van biomassa direct bij de productiebron tot een eerste product (bv. logs en chips of pellets, gewasresten). Secundair wil zeggen de verwerking in de industrie tot (tussen)producten. Tertiair wil zeggen, postconsumer producten.

  • Rondhout Onbewerkt hout van de stam van een boom; niet van de takken, stronk of wortel – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

  • Rotatieperiode In geval van vlaktegewijze kap de periode tussen aanleg en eindkap. In geval van een uitkapbos, de periode tussen twee oogsten. De periode tussen twee oogsten in het uitkapbos wordt ook wel kapcyclus genoemd. (Deze is bijvoorbeeld in de tropen gemiddeld 30 jaar).

  • Semi natuurlijk bos Bos waarbij de natuurlijke processen een belangrijke invloed hebben op de ontwikkeling. (Het bos kan oorspronkelijk zijn aangelegd)

  • Stronk Het gedeelte van een plant en met name een boom dat aan de wortel blijft vastzitten nadat de stam is geveld. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

  • Systeemmanager Persoon die optreedt als (wettelijk) vertegenwoordiger van het certificeringssysteem. (TPAS)

  • Tak Een uitspruitsel uit een stam of stengel of een secundaire stam of stengel die uit de hoofdstam of -stengel van een plant voortkomt. (JRC) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

  • Uitkapbos Ongelijkjarig meestal meer soortig bos waaruit periodiek bomen worden geoogst terwijl het bos tot in lengte van jaren in stand blijft. Hier vindt dus geen vlaktegewijze eindkap plaats.

  • Veengebieden Gebieden met bodems waarbij binnen de zone tot 80 cm diepte moerig materiaal voorkomt over een aaneengesloten dikte van minstens 40 cm.

  • Wetlands Land dat permanent of gedurende een groot gedeelte van het jaar onder water staat of verzadigd is met water. (EU-RED) – als referentie voor koolstofschuldcriterium.

Bijlage 5. behorende bij artikel 10 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE)

Vaststellingsformulier

Bijlage 5 behorende bij artikel 10 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

Dit formulier is te vinden op www.rvo.nl/sde

 

Dit formulier is verstrekt door en moet worden ingediend bij:

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Postbus 10073

8000 GB Zwolle

T 088 042 42 42

 

Bezoekadres

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Hanzelaan 310

8017 JK Zwolle.

Toelichting

Dit formulier is bedoeld om een verzoek in te dienen tot vaststelling van de subsidie op grond van de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) aan het eind van de subsidieperiode.

Waar u schrijfruimte tekort komt, mag u een bijlage toevoegen.

1. Gegevens aanvrager

a. Naam organisatie1:

 

b. Ondernemingsvorm2:

 

c. Vertegenwoordigd door:

(m/v)

d. Functie:

 

e. Adres:

 

f. Postcode en plaats:

 

g. Postbusnummer:

 

h. Postcode en plaats:

 

i. Land:

 

j. Telefoonnummer:

 

k. E-mailadres:

 

1 Indien u een particulier bent vult u hier uw volledige naam in. Vraag 1b t/m 1d slaat u dan over.

2 Naamloze vennootschap, maatschap, besloten vennootschap, commanditaire vennootschap, coöperatieve vereniging, onderlinge waarborgmaatschappij, vereniging, stichting, Europees economisch samenwerkingsverband, eenmanszaak.

2. Gegevens contactpersoon (indien afwijkend van onder 1 ingevulde gegevens)

a. Naam organisatie:

 

n. Naam contactpersoon:

(m/v)

c. Functie:

 

d. Adres:

 

e. Postcode en plaats:

 

f. Land:

 

g. Telefoonnummer(s):

 

h. E-mailadres:

 

3. Dossiergegevens

a. Kenmerk subsidietoezegging:

 

b. EAN-code van het aansluitpunt3:

□□□□□□□□□□□□□□□□□□

3 Dit dient dezelfde code te zijn als de code waarop garanties van oorsprong of certificaten worden geregistreerd of het hernieuwbare gas of de hernieuwbare warmte wordt gemeten.

4. Rekeninggegevens

a. Naam rekeninghouder:

 

b. Postcode en plaats:

 

c IBAN:

NL□□ □□□□ □□□□□□□□□□

d. BIC-code:

□□□□ NL □□

Vanaf 1 november 2009 worden alle bank- en betaalrekeningen vervangen door de zogenoemde IBAN (International Bank Account Number) en BIC (Bank Identifier Code). De IBAN en BIC bij uw bankrekening staan op uw bankafschrift of zijn te vinden op www.ibanbicservice.nl.

5. Wijzigingen

Zijn er ten opzichte van de bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland opgegeven gegevens wijzigingen opgetreden op de volgende punten?:

 

Opgesteld vermogen van de installatie:

O nee

O ja, namelijk:

   

Ten aanzien van het eigendom van de installatie

O nee

O ja, namelijk:

   

Ten aanzien van de brandstoffenmix

O nee

O ja, namelijk:

   

Overige essentiële wijzigingen

O nee

O ja, namelijk:

   
   
   

U dient er hier echter rekening mee te houden dat u in uw aanvraagformulier hebt verklaard, door deze te ondertekenen, dat u Rijksdienst voor Ondernemend Nederland onverwijld schriftelijk melding zal doen van essentiële wijzigingen: gewijzigde datum van ingebruikname, gewijzigde aanvangsdatum van subsidieperiode, uitbedrijfname, renovatie en uitbreiding, langdurige stilstand, indien van toepassing ingrijpende wijzigingen van de brandstofmix, wijzigingen van de technische specificatie van de installatie, et cetera en daarnaast van wijzigingen in de gegevens van de aanvrager en de steunsituatie.

6. Algemene informatie

Is voor de aanvrager surseance van betaling aangevraagd?

O nee

O ja, namelijk op:

...-...-..... (dd-mm-jj)

     

Is voor de aanvrager faillissement aangevraagd?

O nee

O ja, namelijk op:

...-...-..... (dd-mm-jj)

     

Is voor de aanvrager een verzoek ingediend voor de schuldsaneringregeling natuurlijke personen?

O nee

O ja, namelijk op:

...-...-..... (dd-mm-jj)

     

Zijn er subsidies of fiscale faciliteiten voor het project verstrekt?

O nee

O ja, namelijk

 
 

Naam regeling:

 
 

Voor een bedrag van:

 
 

Verstrekt op:

...-...-..... (dd-mm-jj)

U dient er hier echter rekening mee te houden dat u in uw aanvraagformulier hebt verklaard, door deze te ondertekenen, dat u Rijksdienst voor Ondernemend Nederland onverwijld schriftelijk melding zal doen van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surséance van betaling of tot verzoek faillietverklaring of wanneer een verzoek is ingediend voor de schuldsaneringregeling natuurlijke personen of andere zaken die van invloed zijn op de subsidieverstrekking.

7. Opmerkingen

Zijn er nog andere gegevens, die voor de aanvraag om vaststelling van belang kunnen zijn?

O nee

O ja, namelijk:

 
 

8. Ondertekening

Dit formulier moet worden ondertekend door de aanvrager. Indien dit formulier wordt ondertekend door een ander dan de aanvrager moet een machtiging van de aanvrager worden bijgevoegd.

Aldus naar waarheid ingevuld,

Naam ondertekenaar:

O Dhr O Mw

Plaats:

 

Datum:

 

Handtekening:

 

Bij dit formulier voor aanvraag om vaststelling moet u de volgende bijlagen meesturen:

  • Een machtiging indien dit formulier is ondertekend door een ander dan de aanvrager.

Controleer voordat u de aanvraag verstuurt of:

  • Het formulier volledig is ingevuld;

  • Het formulier is ondertekend met een originele handtekening;

  • Alle bijlagen zijn bijgevoegd.

Bijlage 6. behorende bij artikel 7e, eerste lid van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

[Vervallen per 01-01-2015]

Bijlage 7. behorende bij artikel 2, tweede lid, onder d, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE)

Model Geothermisch Onderzoek SDE+

Bijlage 7 behorende bij artikel 2, tweede lid, onder d, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.

Dit model is te vinden op www.rvo.nl/sde

Toelichting

Bij uw SDE+ subsidieaanvraag in de categorieën Geothermie moet u als bijlage bij het aanvraagformulier een geologisch onderzoek toevoegen.

In dit Model Geologisch Onderzoek SDE+ staat aangegeven welke aspecten u daarin dient te behandelen.

Het geologisch onderzoek concentreert zich uiteraard op het inschatten van de geologische parameters. Met deze parameters en met de niet-geologische parameters (doublet, put- en pompspecificatie) berekent u de P50 waarde. Het resultaat presenteert u eveneens in het geologisch onderzoek.

Voor het geologisch onderzoek geldt een verplichte hoofdstukindeling. Belangrijk is dat u telkens motiveert waarom u een bepaalde keuze gemaakt heeft. Als het onderwerp van een bepaalde paragraaf niet relevant is voor uw situatie, dan moet u dit met een korte motivatie noemen.

TNO faciliteert het samenstellen van het geologisch onderzoek door via www.nlog.nl de volgende hulpmiddelen beschikbaar te stellen:

  • Het softwarepakket ‘DoubletCalc’, waarmee op eenvoudige wijze het P50 vermogen te berekenen is.

  • Een handleiding/documentatie van DoubletCalc, die ingaat op het werken met DoubletCalc maar ook op te gebruiken methodiek om het P50-vermogen te berekenen.

Een uitgebreide toelichting op de verplichte hoofdstukindeling voor de SDE+ projecten vindt u via www.rvo.nl/sde.

Verplichte inhoudsopgave ‘Geologisch Onderzoek’

1

Samenvatting gepland doublet, gebruikte parameters en overschrijdingskansgrafiek

 

1.1

Gepland doublet en gebruikte parameters

 

1.2

Verwacht vermogen en overschrijdingskansgrafiek

   

zie volgende bladzijde voor verplichte onderdelen van de samenvatting

     

2

Beoogde locatie

     

3

Geologische setting

 

3.1

Lokale geologie

 

3.2

(Risico op het aantreffen van) koolwaterstoffen

     

4

Beschikbare en gebruikte putten en seismische data

 

4.1

Keuze van de referentieputten

 

4.2

Seismische gegevens

 

4.3

Coördinaatsysteem

     

5

Seismische interpretatie en dieptemodel

 

5.1

Methode beschrijving

 

5.2

Additionele gegevens

 

5.3

Well to seismic ties

 

5.4

Seismische interpretatie

 

5.5

Gridding algoritme

 

5.6

Tijd-diepte conversie

 

5.7

Dieptekaart van top/basis aquifer

 

5.8

Discussie van onzekerheid in top/basis aquiferkaart

     

6

Karakterisering en model van de aquifer

 

6.1

Stratigrafische correlatie en laterale diktevariatie van de aquifer

 

6.2

Schatting van de permeabiliteit van de aquifer

 

6.3

Resultaten en discussie over onzekerheid

     

7

Waterevaluatie

 

7.1

Temperatuur

 

7.2

Evaluatie van het formatiewater

     

8

Doublet performance

 

8.1

Doublet configuratie in de ondergrond

 

8.2

Putarchitectuur

 

8.3

Operationele instellingen

     

9

Referenties

     

Bijlagen

 

Verplichte onderdelen samenvatting ‘geologisch onderzoek’

1.1. Gepland doublet en gebruikte parameters

  • Locatie en toepassing van het doublet.

  • De aardwarmtevergunnning waar het doublet in geplaatst wordt.

  • Parameters die gebruikt zijn in de berekening van het indicatieve geothermisch vermogen. Dit dient te gebeuren door onderstaande tabellen in te vullen of een leesbare screendump van het invoerscherm van DoubletCalc 1.4 bij te voegen (Figuur 1). Deze parameters zijn nodig om een kansverdeling van het indicatieve geothermische vermogen te maken.

Tabel: Geologische en niet-geologische parameters (doublet, put- en pompspecificatie) per aquifer

Aquifer laagpakketnaam of -namen

 

A1) Aquifereigenschappen (met spreiding)

Min

verwacht

max

dimensie

Permeabiliteit

     

mD

Netto/bruto percentage watervoerende pakket met spreiding

     

%

Bruto dikte watervoerende pakket met spreiding

     

m

Diepte top aquifer injectieput

 

m

Diepte top aquifer productieput

 

m

Zoutgehalte (Total Dissolved Solids)

     

ppm

A2) Aquifereigenschappen (zonder spreiding)

Waarde

 

kv/khratio van de aquifer

 

Gemiddelde oppervlaktetemperatuur

 

°C

Geothermische gradiënt

 

°C/m

B) Doublet- en pompspecificatie

   

Injectietemperatuur

 

°C

Afstand tussen productie- en injectieput op aquiferniveau

 

m

Pompefficiëntie

 

fractie

Afhangdiepte pomp in de productieput

 

m

Opgelegd drukverschil pomp

 

bar

C) Specificatie productie- en injectieputten

   

Buitendiameter boorgat in reservoir

 

inch

Skin

0 (vaste waarde)

Penetratiehoek in reservoir

 

°

     

Verbuizingsschema productieput;

dieptes van de segmenten in mAH en mTVD

 

m

Binnendiameter opvoerbuis per segment

 

inch

Ruwheid opvoerbuis per segment

 

milli-inch

1.2. Verwacht vermogen en overschrijdingskansgrafiek

Hier geeft u aan voor welk vermogen u aanspraak wilt maken op ondersteuning uit de SDE+ 2014 (het P50 vermogen).

U presenteert:

  • De resultaten van uw berekeningen in cijfers als DoubletCalc ‘output table’ of een vergelijkbare vorm van presenteren.

  • De overschrijdingskansgrafiek, waaruit het P50 vermogen is af te lezen, zie onderstaand voorbeeld.

  • Het aangevraagd vermogen.

Bijlage 253220.png
Figuur 1: Voorbeeld van overschrijdingskansgrafiek
Naar boven