Verordening PT Bijzondere heffing uien 2000

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 12-01-2008 t/m heden

Verordening van het Productschap Tuinbouw van 25 september 2001, houdende de vaststelling van een bestemmingsheffing ten behoeve van de teelt van uien voor het jaar 2000

Het bestuur van het Productschap Tuinbouw;

op voorstel van de Sectorcommissie Groenten en Fruit;

gelet op de artikelen 100 en 126 van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op de artikelen 14, 15 en 19 van de Instellingsverordening Productschap Tuinbouw 1998;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze verordening worden overgenomen de begripsbepalingen van de artikelen 2 en 3 van de Instellingsverordening Productschap Tuinbouw.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.

    productschap:

    Productschap Tuinbouw;

    b.

    bestuur:

    het bestuur van het productschap;

    c.

    voorzitter:

    de voorzitter van het productschap;

    d.

    onderneming:

    onderneming waarvoor het productschap is ingesteld;

    e.

    ondernemer:

    de natuurlijke of rechtspersoon die de onderneming drijft;

    f.

    cultuurgrond:

    beteelde grond, braakland, de oppervlakte van de grond die gemoeid is met het gebruik van elk ander groeimedium met behulp waarvan de in artikel 4 genoemde gewassen of producten kunnen word geteeld, of ten tijde van het tijdvak, bedoeld in de Regeling Landbouwtelling, nog niet beteelde grond waarbij een teelt voor eind augustus wordt ingezet;

    g.

    gemeten maat:

    de oppervlakte beteelbare grond, inclusief paden en voren die voor de teelt noodzakelijk zijn;

    h.

    contractteelt:

    de teelt van gewassen of producten ingevolge een overeenkomst;

    i.

    heffingplichtige:

    degene die ingevolge deze heffingsverordening heffing verschuldigd is.

§ 2. Heffingsplicht

Artikel 2

  • 1 De ondernemer, die in het jaar 2000 een onderneming drijft waarin uien worden geteeld, is voor dat jaar aan het productschap een heffing verschuldigd.

  • 2 De berekening van de heffing, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op basis van de door de ondernemer aan het productschap ingevolge de ‘Verordening PT Registratie en verstrekking van gegevens 1997’ verstrekte gegevens.

  • 3 De heffing, bedoeld in het eerste lid, is verschuldigd ten behoeve van afzetbevordering, onderzoek en milieuprojecten.

  • 4 De heffing, bedoeld in het eerste lid, wordt opgelegd bij wege van een aanslag, met inachtneming van het in de volgende artikelen bepaalde.

§ 3. Grondslag en hoogte

Artikel 3

De heffing die is verschuldigd wordt opgelegd naar de grondslag grondgebruik, een en ander overeenkomstig de volgende artikelen.

Artikel 4

De heffing naar de grondslag grondgebruik wordt berekend aan de hand van de oppervlakte van de bij de onderneming behorende cultuurgrond en bedraagt ten hoogste voor:

a.

groep 20

cultuurgrond, in gebruik voor de teelt in de open grond van poot- en plantuien:

ƒ 35,00 (15,88 euro) per ha;

b.

groep 21

cultuurgrond, in gebruik voor de teelt in de open grond van zaaiuien:

ƒ 89,00 (40,38 euro) per ha.

Artikel 5

  • 1 Voor de toepassing van artikel 4 wordt onder de bij de onderneming behorende cultuurgrond mede verstaan cultuurgrond die:

    • a. zaai- of pootklaar is gehuurd;

    • b. als overig los land is gehuurd;

    • c. in gebruik is ontvangen, of

    • d. door de ondernemer wordt beteeld voor contractteelt.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 4 wordt cultuurgrond gerekend naar de gemeten maat.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 4 worden met betrekking tot de groepen 20 en 21 gedeelten van een hectare belast in evenredigheid met de voor die groepen bedoelde bedragen. Gedeelten van een hectare worden naar beneden afgerond tot een veelvoud van aren.

§ 4. Oplegging en inning

Artikel 6

Indien een heffingplichtige gegevens, die hem krachtens deze verordening of de Verordening PT Registratie en verstrekking van gegevens 1997 ten behoeve van de onderhavige verordening zijn gevraagd, niet, niet tijdig of niet volledig verstrekt, wordt de heffing berekend over de dan te ramen omvang van de grondslag die op de heffingplichtige ingevolge deze verordening van toepassing is, in welk geval de heffing wordt verhoogd met fl. 90,– (40 euro) in verband met administratiekosten.

Artikel 7

  • 1 De oplegging van de krachtens deze verordening verschuldigde heffing vindt plaats na afloop van het jaar waarover de heffing verschuldigd is en geschiedt door toezending of uitreiking aan de heffingplichtige van een heffingsnota.

  • 2 Iedere heffingsnota is gedagtekend en bevat:

    • a. naam en adres van de heffingplichtige;

    • b. een specificatie of toelichting omtrent de wijze waarop de heffing is berekend;

    • c. het totaal van de heffing.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de heffingplichtige een voorlopige heffing worden opgelegd tot het bedrag waarop de heffing vermoedelijk zal worden vastgesteld. De voorlopige heffing wordt verrekend met de krachtens deze verordening verschuldigde heffing.

Artikel 8

Indien uit de ter beschikking gekomen gegevens blijkt dat de verstrekking van de gegevens of een raming als bedoeld in artikel 6 niet in overeenstemming is met de werkelijkheid, kan een opgelegde heffing aan de hand van deze gegevens worden herzien en opnieuw worden opgelegd.

Artikel 9

  • 1 Betaling geschiedt binnen 30 dagen na dagtekening van de heffingsnota.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de nota terstond invorderbaar;

    • a. zodra het faillissement van de heffingplichtige is aangevraagd;

    • b. zodra de ondernemer het drijven van de onderneming beëindigt of van het voornemen daartoe blijkt of

    • c. zodra de ondernemer zich metterwoon in het buitenland heeft gevestigd of van het voornemen daartoe blijkt.

Artikel 10

Aan de heffingplichtige, die niet of niet geheel binnen de in artikel 9 bedoelde termijn heeft betaald, kunnen de daaruit voortvloeiende extra kosten van maximaal fl. 50,– (22,50 euro) in rekening worden gebracht, alsmede de wettelijke interest over het niet betaalde bedrag, te berekenen vanaf de dag waarop de betaling diende te zijn verricht ingevolge de aanmaning, bedoeld in artikel 127, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

Artikel 11

De voorzitter is belast met de oplegging en inning van de heffing en de daarmee samenhangende kosten, als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 10.

Zoetermeer,

J. van der Veen

voorzitter

C. Kuijvenhoven

secretaris

Naar boven