Aanwijzing opsporing en behandeling van militaire zaken

[Regeling vervallen per 31-01-2012.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-02-2008 t/m 30-01-2012

Aanwijzing opsporing en behandeling van militaire zaken

Samenvatting

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

Deze aanwijzing beschrijft eerst de doelstellingen en uitgangspunten met betrekking tot de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, voor zover die door Nederlandse militairen wordt geschonden. Daarna wordt ingegaan op de prioriteiten bij de opsporing. Verder wordt ingegaan op de verhouding tussen het (militair) strafrecht en het militair tuchtrecht. Vervolgens worden meer praktische aanwijzingen gegeven ten aanzien van de consultatie door de hulpofficier van Justitie van de officier van Justitie, ten aanzien van transigabele misdrijffeiten en ten aanzien van inhoud en inzending van processen-verbaal.

Achtergrond

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

Sedert de vaststelling op 28 mei 1998 van de ‘Aanwijzingen ten behoeve van de opsporing en behandeling van militaire en commune misdrijven met militair aspect’, nummer Ah. 3304 20556/98, heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan die aanpassing van de aanwijzingen vergen. In dat verband kunnen worden genoemd:

  • a. de toename van het aantal uitzendingen en de daarmee toegenomen frequentie van het aanwenden van geweld door Nederlandse militairen tijdens uitzendingen in het kader van vredesbewarende of vredesafdwingende operaties;

  • b. de publicatie van het rapport van de Commissie Evaluatie toepassing militair strafprocesrecht bij uitzendingen (Commissie Borghouts)1;

  • c. de totstandkoming van de Aanwijzing voor de opsporing.

De Commissie Borghouts heeft een aantal aanbevelingen gedaan m.b.t. de geweldsaanwending door militairen bij uitzendingen. Van belang is in casu aanbeveling 11, waarin de herziening wordt aanbevolen van de nota van het Openbaar Ministerie te Arnhem van 28 mei 1998, betreffende Aanwijzingen ten behoeve van de opsporing en behandeling van militaire en commune misdrijven met militair aspect. Onderhavige aanwijzingen voorzien daarin.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

1.2. Rechtsmacht m.b.t. militaire zaken

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

Ingevolge de artikelen 2 en 3 Wmsr is de uitsluitende bevoegdheid tot kennisneming in eerste aanleg van strafbare feiten begaan door militairen en door met Nederlandse militairen gelijkgestelde personen.gelegd bij de Militaire kantonrechter te Arnhem dan wel de Meervoudige Militaire Kamer en de Militaire politierechter van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem. Op die uitsluitende bevoegdheid van de Militaire kantonrechter, de Meervoudige Militaire Kamer en de Militaire politierechter bestaan twee uitzonderingen.

De eerste uitzondering is een territoriale: artikel 3,derde lid, Wmsr bepaalt dat de Militaire Kantonrechter, de Meervoudige Militaire Kamer en de Militaire politierechter te Arnhem niet bevoegd zijn in het rechtsgebied van enig ander bij of krachtens de Wmsr aangewezen gerecht tot uitoefening van de in artikel 2 omschreven rechtsmacht. Aangewezen andere bevoegde gerechten zijn:

  • a. het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen en het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die de rechtsmacht in eerste aanleg uitoefenen voor verdachte militairen in het bevelsgebied van de Commandant der zeemacht in het Caraïbisch gebied respectievelijk Aruba (zie artikel 17 Wmsr);

  • b. bij Koninklijk besluit ingestelde mobiele rechtbanken als bedoeld in artikel 10 WMsr voor verdachte militairen in het voor die mobiele rechtsbank vastgestelde rechtsgebied2.

De tweede uitzondering betreft artikel 4 Wmsr: bij deelneming van de militair aan strafbare feiten in deelneming met iemand die niet onder de in artikel 2 omschreven rechtmacht valt, is bevoegd de rechter in Nederland, die tot kennisneming van de door de (burger)deelnemer begane feiten bevoegd is, tenzij:

  • a. het betreft een feit strafbaar gesteld in het MSr, in welk geval artikel 6 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is;

  • b. ten aanzien van de deelnemers geen vervolging wordt ingesteld, van verdere vervolging wordt afgezien of berechting door de kinderrechter plaatsvindt.

Voor hoger beroep tegen vonnissen van de Militaire kantonrechter of de Meervoudige Militaire Kamer is ingevolge artikel 8 Wmsr bij uitsluiting bevoegd de Meervoudige Militaire Kamer van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem respectievelijk de Meervoudige Militaire Kamer van het Gerechtshof te Arnhem, m.u.v. het hoger beroep inzake militaire zaken van militairen in het bevelsgebied van de Commandant der zeemacht in het Caraïbisch gebied of op Aruba. In die gevallen is het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba bevoegd.

Het vorenstaande impliceert dat vervolging van militairen (en daarmee gelijkgestelde personen) uitsluitend plaatsvindt door het Arrondissementsparket te Arnhem dan wel het Openbaar Ministerie in de Nederlandse Antillen dan wel op Aruba, met uitzondering van de deelneming als bedoeld in artikel 4 Wmsr onder de daar genoemde voorwaarden. Officieren van Justitie, niet zijnde officier van Justitie belast met militaire zaken, dragen in voorkomend geval bij hen aangebrachte zaken betreffende strafbare feiten begaan door militairen waarvoor zij niet bevoegd zijn over aan de desbetreffende, wel bevoegde officier van Justitie belast met militaire zaken.

1.3. Doelstelling

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

Het Arrondissementsparket te Arnhem is belast met het leiding geven aan de opsporing en de vervolging van strafbare feiten die zijn begaan door Nederlandse militairen tijdens hun verblijf in werkelijke dienst. De kerntaak daarbij is de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, voor zover deze door Nederlandse militairen wordt geschonden.

Uitvoering van die kerntaak brengt specifieke doelstellingen met zich mee, welke een gezamenlijke inspanning van het Arrondissementsparket te Arnhem en de KMar vergen, te weten:

  • a. de orde en tucht binnen de militaire samenleving moeten worden gehandhaafd, onder meer door toepassing van artikel 79 WMT;

  • b. de justitiële reactie of interventie moet zo mogelijk plaatsvinden binnen de looptijd van het dienstverband van de betreffende militair(en);

  • c. de justitiële reactie of interventie m.b.t. tot een strafbaar feit dat is gepleegd tijdens een uitzending of tijdens oefenen, varen daaronder begrepen, moet ten behoeve van de generale preventie ter plaatse door het voeren van een lik-op-stuk beleid3 zoveel mogelijk en bij voorkeur plaatsvinden tijdens die uitzending, die oefening of die vaartocht.

Het beoordelen van de rechtmatigheid van geweldsaanwending door militairen tijdens uitzendingen geschiedt conform de ter zake door het college van procureurs-generaal vastgestelde aanwijzing ‘Handelwijze bij geweldsaanwending militairen’4.

1.4. Algemeen uitgangspunt:

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

Als algemeen uitgangspunt geldt dat het commune strafvorderingsbeleid wordt gevolgd. Van dat beleid kan worden afgeweken, indien specifieke militaire regelgeving of belangen dat noodzakelijk maken. Concreet worden aldus de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a. Voor zover door de militair commune strafbare feiten zijn gepleegd buiten de militaire sfeer, zal de strafrechtelijke bejegening door opsporingsinstanties en het Arrondissementsparket te Arnhem in beginsel niet verschillen van die welke een burger ten deel valt.

  • b. Voor zover door de militair commune strafbare feiten zijn gepleegd binnen de militaire sfeer, kan de ‘militaire setting’ zowel een strafverlichtende als een strafverzwarende rol spelen (bijvoorbeeld: zware oefening strafverlichtend en matendiefstal strafverzwarend). In beginsel zal echter zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de strafrechtelijke bejegening van burgers, tenzij het betreft:

    • 1°. commune feiten die onder het regime zijn te brengen van:

    • 2°. een overtreding van de Opiumwet, aangezien voor militairen wordt uitgegaan van een algeheel ‘niet-gedogen’ en een zwaardere strafmaat bij een ‘militaire setting’5;

    • 3°. de verhoging van de maximale gevangenisstraf met 1/3 op grond van artikel 141 MSr bij overtreding van de artikelen 300-303 Sr, indien gepleegd door een militair tegen een andere militair of tegen iemand die anderszins bij of ten behoeve van de Krijgsmacht werkzaam is;

    • 4°. verhoging van de strafeis door het Openbaar Ministerie, wanneer een militair door zijn optreden, handelen of nalaten bij strafrechtelijke zaken (daadwerkelijk) imagoschade toebrengt aan de krijgsmacht.

  • c. Het gebruik van moderne communicatiemiddelen maakt het mogelijk om een lik-op-stukbeleid te voeren t.a.v. door militairen gepleegde strafbare feiten (militaire en/of commune), waarbij uit het oogpunt van preventie snel en krachtdadig justitieel optreden wenselijk is. Dit beleid wordt niet alleen veelvuldig toegepast bij strafbare feiten in Nederland, maar wordt tevens toegepast bij strafbare feiten die zijn gepleegd:

    • 1°. tijdens uitzendingen;

    • 2°. tijdens oefeningen in het buitenland, varen daaronder begrepen;

      ook als deze buiten militaire plaats en tijd zijn gepleegd.

    Dit lik-op-stuk beleid wordt inhoud gegeven door het ter plaatse door de KMar uitreiken van de OM-transactie dan wel door het (bij niet-betaling van de transactie of rauwelijks) dagvaarden voor een zitting direct na terugkomst in Nederland, al dan niet in combinatie met een, na overleg met de officier van Justitie, door de commandant bevolen repatriëring6.

1.5. Toepasselijkheid van deze aanwijzing

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

  • a. Onverminderd het bepaalde onder b en c, is deze aanwijzing van toepassing op de opsporing en behandeling van zowel militaire misdrijven en overtredingen als commune misdrijven en overtredingen met militaire aspecten.

  • b. Deze aanwijzing is niet van toepassing op geweldsaanwending door militairen tijdens uitzendingen. Ter zake geldt de aanwijzing van het College van procureurs-generaal aan de hoofdofficier van Justitie te Arnhem, van 20 november 2006, nr. PaG/BJZ-B/11030, inzake de ‘Handelwijze bij geweldsaanwending militairen’7.

  • c. De Instructie protocol repatriëring militairen tijdens uitzendingen (2007I005) is onverkort van toepassing op de opsporing en behandeling van militaire zaken als bedoeld in deze aanwijzing.

1.6. Karakter van deze aanwijzing

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

Deze aanwijzing is een aanvulling op andere aanwijzingen en richtlijnen, zoals de Aanwijzing opsporing en vervolging, welke aanwijzing integraal van toepassing is op de opsporing en vervolging van militaire zaken.

2. Prioriteiten bij de opsporing en vervolging

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

Gegeven de beperkte opsporingscapaciteit, is het noodzakelijk vast te stellen aan welke opsporingsonderzoeken voorrang moet worden gegeven. Het Openbaar Ministerie stelt na overleg met de Commandant van de KMar de prioriteiten vast. In algemene zin zijn de prioriteiten reeds vastgelegd in de – ook voor de KMar – van toepassing zijnde Aanwijzing voor de opsporing8. Daarnaast worden jaarlijks specifiek militaire beleidsprioriteiten afgesproken tussen de hoofdofficier van Justitie te Arnhem en de Commandant van de Koninklijke Marechaussee.

Een verzoek van de commandant of een andere vertegenwoordiger van een van de defensieonderdelen wordt bij de afwegingen inzake de prioriteitstelling betrokken.

Mocht zich onvoorzien een situatie voordoen van ontoereikende opsporingscapaciteit, dan dient door de KMar met de rechercheofficier bij het Arrondissementsparket te Arnhem overleg te worden gevoerd over de prioriteitstelling dan wel de wenselijkheid van het verkrijgen van een tijdelijke ondersteuning van elders.

3. Verhouding (militair) strafrecht – militair tuchtrecht

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

3.1. Algemeen

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

De wetgever heeft een duidelijke scheiding willen maken tussen het (militair) straf- en het militair tuchtrecht. In de praktijk is die scheiding vaak niet zo scherp als de wetgever zich had voorgesteld.

3.2. Aspecten betreffende de verhouding tussen (militair) strafrecht en militair tuchtrecht die bijzondere aandacht vragen

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

Een aantal aspecten betreffende de verhouding tussen (militair) strafrecht en militair tuchtrecht vergen bijzondere aandacht van het Arrondissementsparket in Arnhem en van de KMar.

  • a. De WMT hanteert een strak regiem van fatale termijnen, met name in de tuchtrechtprocedure in eerste aanleg. Zo moet bij tuchtvergrijpen ingevolge artikel 53, eerste lid, van de WMT een beschuldiging worden uitgereikt binnen 21 dagen nadat de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel (voor bepaalde gedragingen) werd ontdekt. Artikel 53, eerste lid, WMT bepaalt verder dat, indien toepassing is gegeven aan artikel 78, eerste lid, of 79, eerste lid, WMT de beschuldiging moet worden uitgereikt binnen 21 dagen nadat de beslissing van het Arrondissementsparket te Arnhem ter kennis is gekomen van de commandant, met dien verstande dat ingevolge het zesde lid nimmer een beschuldiging kan worden uitgereikt indien 90 dagen zijn verlopen nadat de gedraging heeft plaatsgevonden. Verzoeken om met toepassing van artikel 79, eerste lid, WMT een in dat lid genoemde strafbare gedraging tuchtrechtelijk te mogen afdoen, moeten daarom met spoed aan het Arrondissementsparket te Arnhem worden voorgelegd en door dat parket met spoed worden behandeld.

  • b. Bijzondere aandacht vragen gedragingen die zowel in het militair strafrecht als in het militair tuchtrecht strafbaar zijn gesteld en die zich onderscheiden, doordat in de strafrechtelijke gedraging wel een element van gevaarzetting is opgenomen en in de tuchtrechtelijke pendant niet. Zo'n gevaarzetting is in het MSr bijvoorbeeld te herkennen aan de bestanddelen ‘schade ontstaat aan of te duchten is voor’ èn ‘gemeen gevaar voor personen of goederen’ / ‘de gereedheid tot het daadwerkelijk uitvoeren van een operatie of oefening van enig onderdeel van de krijgsmacht’ / ‘de veiligheid’. Indien een dergelijk bestanddeel niet bewijsbaar is, is er geen sprake is van een strafbaar feit maar mogelijk wel van een tuchtvergrijp. Ook indien het bewijs voor de gevaarzetting niet te leveren is, is dit het geval. De KMar draagt zorg dat in het proces-verbaal van aangifte alle relevante aspecten worden opgenomen, die van belang zijn voor de beoordeling of sprake is van gevaarzetting. Indien naar het voorlopig oordeel van de hulpofficier van Justitie onvoldoende bewijs voor de gevaarzetting aanwezig is, consulteert hij rechtstreeks de officier van Justitie belast met militaire zaken die verantwoordelijk is voor het betreffende district van de KMar. De betreffende officier van Justitie belast met militaire zaken zal in voorkomend geval veelal verzoeken om de bevindingen toe te faxen.Met het oog op de in de WMT opgenomen termijnen toetst het Arrondissementsparket te Arnhem zo spoedig mogelijk of sprake is van bewijsbare gevaarzetting. Indien dit niet het geval is, wordt de zaak, nu geen sprake is van een strafbaar feit, in handen gesteld van de commandant voor een eventuele zuiver tuchtrechtelijke afdoening.

  • c. De commandant die kennis heeft genomen van een strafbaar feit, doet ingevolge artikel 78, eerste lid, WMT daarvan aangifte bij de KMar. Indien het een in artikel 79, eerste lid, WMT genoemd strafbaar feit betreft, kan de commandant aan de KMar advies vragen over de mogelijkheid het strafbare feit tuchtrechtelijk af te doen. De KMar wijst de commandant op de procedure zoals omschreven in de ‘Richtlijn tuchtsepot (code 20) voor gevallen als bedoeld in art. 79 Wet militair tuchtrecht9. Daarbij wijst de KMar de commandant op de verplichtingen om zelf contact op te nemen met het Arrondissementsparket te Arnhem en dat hij het ‘Standaard proces-verbaal ex artikel 79 WMT-afdoening10’ moet invullen en faxen naar het Arrondissementsparket te Arnhem11.

    De officier van Justitie belast met militaire zaken beoordeelt vervolgens of het strafbare feit tuchtrechtelijk kan worden afgedaan. Het Arrondissementsparket te Arnhem verstrekt bij de toestemming tot tuchtrechtelijke afdoening aan de commandant een parketnummer dat moet worden ingevuld in rubriek 38 van het straffenformulier en draagt hem op een exemplaar van de uitspraak van het tuchtproces in eerste aanleg aan het Arrondissementsparket toe te sturen.

4. Consultatie van de officier van justitie belast met militaire zaken dan wel de piket- of persofficier van justitie door de hulpofficier van justitie12

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

4.1. Aanwijzingen voor de consultatie

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

De hulpofficier van Justitie van de KMar neemt bij de consultatie de onderstaande aanwijzingen in acht.

  • a. Binnen kantooruren treedt de hulpofficier van Justitie in contact met de behandelend officier van Justitie belast met militaire zaken die verantwoordelijk is voor het betreffende district van de KMar, wanneer een concrete fase van het strafrechtelijk onderzoek een spoedeisende beslissing vergt (bijvoorbeeld aanhouding buiten heterdaad, verlenging van de inverzekeringstelling, voorgeleiding voor de rechter-commissaris, huiszoeking, vragen van juridische aard, aanbieden OM-transactie). Is de betreffende officier van Justitie niet bereikbaar, dan neemt de hulpofficier van Justitie contact op met de weekdienstofficier bij het Arrondissementsparket te Arnhem.

  • b. Buiten kantooruren treedt de hulpofficier van Justitie uitsluitend in contact met de piketofficier van Justitie bij het Arrondissementsparket te Arnhem, indien een concrete fase van het strafrechtelijk onderzoek een spoedeisende beslissing (zie onder a) vergt en een uitstel tot de normale kantooruren niet mogelijk is.

  • c. Gaat het om een publiciteitsgevoelige aangelegenheid dan moet contact worden opgenomen met de persofficier van Justitie bij het arrondissementsparket Arnhem, of bij diens afwezigheid de perspiketofficier van Justitie bij dat parket.

  • d. De hulpofficier van Justitie treedt tijdens kantooruren in contact met de behandelend officier van Justitie belast met militaire zaken die verantwoordelijk is voor het betreffende district van de KMar, wanneer hij ter zake van een misdrijf van oordeel is dat een transactie kan worden aangeboden13.

  • e. Aanrijdingen waarbij een dienstvoertuig van de Koninklijke Marechaussee of een militair van de Koninklijke Marechaussee in uniform betrokken is moeten, voor de vraag of een proces-verbaal moet worden opgemaakt dan wel of met een registratieset kan worden volstaan, worden gemeld aan de officier van Justitie belast met militaire zaken die verantwoordelijk is voor het betreffende district van de KMar14. Buiten kantooruren moet contact worden opgenomen met de piketofficier bij het Arrondissementsparket te Arnhem, indien een uitstel tot de normale kantooruren niet mogelijk is.

5. Transigabele feiten

[Regeling vervallen per 31-01-2012]

In bepaalde gevallen kunnen misdrijven, met uitzondering van die waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en overtredingen via transactie worden afgedaan:

  • a. Zaken waarvoor het Transactiebesluit 1994 geldt, derhalve voor lichte vormen van militaire misdrijven en commune misdrijven.

    Een snelle transactie van KMar of het Arrondissementsparket te Arnhem is in het belang van de handhaving van de orde en tucht binnen de militaire samenleving en is ook in het belang van de verdachte.

  • b. Lik-op-stuk zaken waarvoor het Transactiebesluit 1994 niet geldt:

    Dit betreft eenvoudige feiten (al dan niet op heterdaad geconstateerd), waarbij sprake is van eenvoudige bewijsbaarheid. Dat betekent dat zelfs in geval van een ontkennende verdachte lik-op-stuk afdoening mogelijk is.

Transigabele feiten die zijn geconstateerd tijdens uitzendingen of tijdens een oefening in het buitenland, varen daaronder begrepen, worden zo spoedig mogelijk behandeld.

Op commune misdrijven zijn de Polaris-richtlijnen van toepassing.

  1. Commissie Evaluatie toepassing militair strafprocesrecht bij uitzendingen, Haarlem, 31 augustus 2006. ^ [1]
  2. Vooralsnog zijn geen mobiele rechtbanken ingesteld. ^ [2]
  3. Zie punt 1.4c. ^ [3]
  4. Aanwijzing van het College van procureurs-generaal van 20 november 2006, nr. PaG/BJZ-B/11030, aan de hoofdofficier van Justitie te Arnhem. ^ [4]
  5. Zie de brief van de Staatsecretaris van Defensie aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 16 april 1997 (TK 25 000 X, nr. 72); het drugsbeleid van Defensie is thans verwoord in een aanwijzing van de Secretaris-Generaal van 28 maart 2007, Aanwijzing SG nr. A/925, inzake Uitvoering drugsbeleid Defensie. ^ [5]
  6. Zie de Instructie protocol repratiëring verdachte militair (2007I005). ^ [6]
  7. Zie blz. 2/6 van die aanwijzing. ^ [7]
  8. Aanwijzing voor de opsporing, vastgesteld door het College van procureurs-generaal, van 11 februari 2003, nr. 2003A002 ^ [8]
  9. Opgenomen in de (Defensie) Ministeriële Publicatie 11/55, regelingnummer 870 (Richtlijn en aanwijzingen commandanten ex artikel 79 WMT), Richtlijn tuchtsepot voor gevallen als bedoeld in art. 79 Wet militair tuchtrecht, onder 3.1. ^ [9]
  10. Opgenomen in de (Defensie) Ministeriële Publicatie 11/55, regelingnummer 870, als bijlage 4 bij de ‘Aanwijzingen behorende bij de Richtlijn tuchtsepot voor gevallen als bedoeld in art. 79 Wet militair tuchtrecht’. ^ [10]
  11. De relevante telefoon-, gsm- en faxnummers worden separaat bekendgemaakt, aangezien die frequent (kunnen) wijzigen. ^ [11]
  12. De relevante telefoon-, gsm- en faxnummers worden separaat bekendgemaakt, aangezien die frequent (kunnen) wijzigen. ^ [12]
  13. Zie punt 5, onder b.2° van deze Aanwijzing en KMar Operationele instructie III.9.a. ^ [13]
  14. Aanwijzing verkeersongevallen, punt 4.5 en KMar Operationele instructie III.6a. ^ [14]
  15. Zie KMar Operationele instructie III.9.a. ^ [15]
Naar boven