Besluit vaststelling selectielijst neerslag handelingen beleidsterrein Arbeidsvoorwaarden [...] vanaf 1945 (Minister van Buitenlandse Zaken)

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 17-10-2007 t/m heden

Besluit vaststelling selectielijst neerslag handelingen beleidsterrein Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel vanaf 1945 (Minister van Buitenlandse Zaken)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Minister van Buitenlandse Zaken,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 30-8-2007 , aca-2007.03943/5);

Besluiten:

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 11 september 2007

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
De

algemene rijksarchivaris

,

M.W. van Boven

De

Minister

van Buitenlandse Zaken,
namens deze:
De

projectdirecteur Project Wegwerken Archiefachterstanden PWAA

,

A. van der Kooij

Basisselectiedocument overheidspersoneel

Deelbeleidsterrein Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel 1945–

Instrument voor de selectie – ter vernietiging dan wel blijvende bewaring – van de administratieve neerslag van de zorgdrager

Minister van Buitenlandse Zaken

Project Wegwerken Archief Achterstanden (PWAA)

Vastgestelde versie oktober 2007

Lijst van afkortingen

AAW: Algemene Arbeidsongeschiktheidswet

ABP: Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds

AGFA: Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren

Amvb: algemene maatregel van bestuur

AOB: Arbeidsovereenkomstenbesluit

AOV: Arbeidsongeschiktheidsverzekering

AOW: Algemene Ouderdomswet

ARAR: Algemeen Rijksambtenarenreglement

Art.: Artikel

Awb: Algemene wet bestuursrecht

AWW: Algemene Weduwen- en Wezenwet

BBRA: Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren

BiZa: Ministerie van Binnenlandse Zaken

BSD: Basisselectiedocument

BVD: Binnenlandse Veiligheidsdienst

BZK: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

CAS: Centrale Archiefselectiedienst

FAOP: Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel

Fin.: Ministerie van Financiën

FLO: Functioneel leeftijdsontslag

KB: Koninklijk Besluit

MID: Militaire Inlichtingendienst

PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn

RAS: Rijksambtenarenspaarregeling

RBB: Rijksdienst voor Bedrijfsgezondheid en Bedrijfsveiligheid

RGD: Rijks Geneeskundige Dienst

RIO: Rapport institutioneel onderzoek

RPD: Rijks Psychologische Dienst

SBK-RO: Besluit Sociaal Beleidskader Rijksoverheid

SOR: Sectorcommissie overleg Rijkspersoneel

Stb.: Staatsblad

Stcrt.: Staatscourant

USZO: Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs

VUT: Vervroegd uittreden

VUT-fonds: Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel

WAO: Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

WW: Werkloosheidswet

WWV: Wet Werkloosheidsvoorziening

Zvo: Ziektekostenvoorziening overheidspersoneel

ZW: Ziektewet

Verantwoording

Doel en Werking van het Basis Selectiedocument

Een Basis Selectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van één (enkele) organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald beleidsterrein.

Het BSD geldt dus voor de archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook diverse zorgdragers), en wel voor zover de desbetreffende actoren op het terrein in kwestie werkzaam zijn (geweest). Dit betekent dat er geen handelingen van particuliere actoren worden opgenomen.

Een BSD wordt normaliter opgesteld op basis van institutioneel onderzoek. In het rapport institutioneel onderzoek (RIO) wordt dan het betreffende beleidsterrein beschreven, evenals de taken en bevoegdheden van de betrokken organen. De handelingen van de overheid op het beleidsterrein staan in het RIO in hun functionele context geplaatst. In het BSD zijn de handelingen overgenomen, alleen nu geordend naar de actor. Bovendien is bij elke handeling aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaard dan wel vernietigd moet worden.

Door de beleidsterreingerichte benadering komen verschillende aspecten betreffende het beheer van de eigen organisatie van de zorgdrager (financieel beleid, bijvoorbeeld) niet aan bod. Voor het selecteren van de administratieve neerslag die betrekking heeft op de instandhouding en ontwikkeling van de eigen organisaties van overheidsorganen dienen een aantal zogeheten ‘horizontale’ BSD’s. Deze horizontale BSD’s zijn van toepassing op alle organisaties van de rijksoverheid. Dit BSD is een dergelijk horizontaal selectiedocument.

Het niveau waarop geselecteerd wordt, is dus niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en indien van toepassing een vernietigingstermijn.

Definitie en afbakening van het beleidsterrein

De hoofdlijnen van het handelen van de overheid op het beleidsterrein arbeidsvoorwaarden rijkspersoneel zijn enerzijds het vaststellen van regels ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren en arbeidscontractanten in dienst van het Rijk en anderzijds het uitvoeren van de rechtspositionele regels ten aanzien van de individuele ambtenaar en arbeidscontractant.

Onder arbeidsvoorwaarden wordt in dit BSD verstaan: het geheel van rechten en plichten die op grond van de diverse rechtspositionele regelingen (vervat in de Ambtenarenwet (1929) en daarop gebaseerde regelingen) gelden voor het rijksoverheidspersoneel. De geformuleerde handelingen hebben dus zowel betrekking op de totstandkoming van deze rechtspositionele regelingen als op de afzonderlijke rechten en verplichtingen die aan deze regelingen zijn ontleend.

Het gaat hierbij om voorschriften met betrekking tot: werving en selectie, aanstelling, indienstneming, begeleiding en beoordeling van personeel, bezoldiging en spaar(loon)regeling, gratificaties, schadeloosstelling en vergoeding van kosten, dienst- en werktijden, vakantie en verlof, voorzieningen in verband met ziekte, rechten en plichten bij reorganisaties, overige rechten en verplichtingen, disciplinaire straffen, instelling en werkwijze van commissies waaraan de beslissing met uitsluiting van administratieve organen is opgedragen, schorsing, ontslag en pensioenaangelegenheden.

De afbakening van het beleidsterrein is geschied aan de hand van de opdrachtformulering van het ministerie van Binnenlandse Zaken aan de CAS en het overleg met de institutionele onderzoekers van belendende beleidsterreinen. Het BSD heeft betrekking op de arbeidsvoorwaarden voor het rijksoverheidspersoneel. Aangelegenheden met betrekking tot ambtenaren/arbeidscontractanten van lagere overheden blijven buiten beschouwing. Ook zaken betreffende departementsspecifiek personeel en de eigen invulling die departementen aan arbeidsvoorwaarden geven zijn niet in dit BSD opgenomen. Dit geldt eveneens voor de formeel (proces-)rechtelijke bepalingen uit de Ambtenarenwet en de AWB. Ook de door het ABP in het kader van de pensioenwetgeving uitgevoerde handelingen vallen buiten dit BSD.

Totstandkoming BSD

Het onderliggende BSD is gebaseerd op het RIOOverheidspersoneel: arbeidsvoorwaarden. Een rapport institutioneel onderzoek naar het deelbeleidsterrein Arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren en arbeidscontractanten in de sector Rijk, 1945–1996.

In 2001 is reeds een BSD betreffende arbeidsvoorwaarden rijkspersoneel vastgesteld en door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Defensie, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Verkeer en Waterstaat, Financiën, Justitie, Algemene Zaken, Economische Zaken en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in gebruik genomen. Hieraan voorafgaand heeft driehoeksoverleg plaatsgevonden. Aanwezig hierbij was een deskundige op het beleidsterrein, op voordracht van de Archiefcommissie van het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap. Tijdens de periode van publieke inzage is geen commentaar ontvangen van andere (historische) organisaties of individuele burgers. Het advies van de Raad voor Cultuur (8 februari 2001, arc-2000.2116/2), gaf geen aanleiding tot wijzigingen. Daarop is het BSD vastgesteld in de Staatscourant nr. 201 van 17 oktober 2001.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft echter, ondanks deelname aan het driehoeksoverleg, het BSD arbeidsvoorwaarden rijkspersoneel in 2001 niet vastgesteld. Daarom wordt deze selectielijst voor de actoren de minister van Buitenlandse Zaken en (de minister van Buitenlandse Zaken als) vakminister alsnog voorgelegd ter vaststelling.

Aangezien het BSD Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel al eerder uitvoerig is besproken voor zowel de primaire zorgdrager (BZK) en de secundaire zorgdragers (handelingen vakminister), is in samenspraak met het NA besloten tot een versnelde vaststellingsprocedure. Voor meer informatie over de doelstellingen van de overheid of de actoren op dit beleidsterrein kan het bovengenoemde RIO worden geraadpleegd.

In verband met de vaststelling van het BSD P-Direct zijn sommige handelingen uit dit BSD overbodig geworden. Zij zijn daarom uit dit document gelaten. In bijlage 1 van het BSD P-Direct (pagina 14 en verder) is een tabel opgenomen waarin deze handelingen staan vermeld. Hier is bovendien een concordans te vinden van de handelingsnummers die in de plaats van de vervallen handelingen komen. Eveneens in navolging van P-Direct is handeling 131 in dit BSD is gewijzigd.

Selectiedoelstelling

In de productbeschrijving BSD van maart 2004 is de selectiedoelstelling van het Nationaal Archief als volgt verwoord. ‘De doelstelling van het Nationaal Archief bij de selectie van overheidsarchieven is dat de belangrijkste bronnen van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig worden gesteld voor blijvende bewaring. Met het te bewaren materiaal moet het mogelijk zijn om een reconstructie te maken van de hoofdlijnen van het handelen van de rijksoverheid ten opzichte van haar omgeving, maar ook van de belangrijkste historisch-maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor zover deze zijn te reconstrueren uit overheidsarchieven.’

Selectiecriteria

Selecteren is het aanmerken van de neerslag van een handeling voor bewaren of vernietigen.

Als de neerslag aangewezen wordt ter bewaring, wil dat zeggen dat deze neerslag, ongeacht de vorm waaruit zij bestaat, voor eeuwig bewaard moet worden. De bewaarplaats waar deze neerslag na het verlopen van de wettelijke overbrengingstermijn van twintig jaar moet worden overgebracht, is het Nationaal Archief. Bij de handeling in dit BSD staat in dit geval bij waardering een B (van bewaren).

Als de neerslag van een handeling wordt aangewezen ter vernietiging, wil dat zeggen dat deze neerslag, ongeacht de vorm waaruit zij bestaat, na verloop van de in het BSD vastgestelde termijn kan worden vernietigd. De vernietigingstermijn is een minimum eis: stukken mogen niet eerder dan na het verstrijken van die termijn worden vernietigd door de voor het beheer verantwoordelijke dienst. De duur van de vernietigingstermijn wordt bepaald door de administratieve belangen en de belangen van de burgers, enerzijds ten behoeve van het adequaat uitvoeren van de overheidsadministratie en de verantwoordingsplicht van de overheid en anderzijds voor de recht- en bewijszoekende burger. Bij de handeling in dit BSD staat in dit geval bij waardering een V (van vernietigen).

Het aanwijzen van handelingen waarvan de neerslag bewaard moet blijven gebeurt op grond van criteria die tot stand zijn gekomen in overleg tussen zorgdrager en het Nationaal Archief.

De gehanteerde algemene selectiecriteria zijn:

HANDELINGEN DIE WORDEN GEWAARDEERD MET B (Bewaren)

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen

Toelichting:
Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.

Naast de algemene criteria kunnen er in een BSD, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstelling, in overleg met het NA, beleidsterreinspecifieke criteria worden geformuleerd. Deze criteria worden doorlopend genummerd, waarbij wordt aangesloten bij de zes algemene criteria (dus vanaf 7). In dit BSD is geen aanvullend selectiecriterium toegekend.

Actoren

Actoren onder de zorg van de minister van Buitenlandse Zaken

  • Minister van Buitenlandse Zaken als vakminister

  • Adviescommissie beroepschriften beoordelingen,

  • Bijzondere Commissies

  • Dienstcommissies

Minister van Buitenlandse Zaken als vakminister

Voor bijna alle uitvoerende arbeidsvoorwaardelijke regelingen en bepalingen is de verantwoordelijkheid opgedragen aan de afzonderlijke ministers, die dan optreden als werkgever voor hun eigen departement. Deze ministers worden aangeduid met de term ‘vakminister’.

Ook binnen het sectorenmodel dat sinds 1993 is ingevoerd blijven voor de uitvoerende taken op het gebied van personeelsmanagement de individuele ministers, de Hoge Colleges etc. zelf verantwoordelijk. De verschillende rechtspositionele regelingen kennen bevoegdheden vaak toe aan het bevoegd gezag, aan een bepaalde autoriteit of aan hoofden van diensten, bedrijven en instellingen. Aangezien deze echter niet als actoren worden gezien zijn deze bevoegdheden herleid tot de actor vakminister. In de praktijk zullen veel van de aan de vakminister toegeschreven handelingen worden uitgevoerd door de afdeling personeelszaken van zijn ministerie, dan wel door het lijnmanagement. De neerslag van deze handelingen bestaat veelal uit series personeelsdossiers.

Adviescommissies beroepschriften beoordelingen (1963–)

Het Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel van 6 mei 1963 en opvolgende regelingen geven aan ambtenaren de mogelijkheid om middels een bezwaarschrift aan te geven dat zij zich niet kunnen vinden in de over hun opgemaakte beoordeling. Het bevoegd gezag dient, voordat het beslist op een dergelijk bezwaarschrift, een adviescommissie te raadplegen. De instelling van dergelijke adviescommissies is voorbehouden aan de vakministers.

Bijzondere en Dienstcommissies (1945–1995)

Naast het overleg met de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken vond er bij de verschillende departementen (of onderdelen daarvan) overleg plaats tussen de overheid/werkgeefster en de vertegenwoordigers van personeel. Op departementsniveau vond dit overleg plaats in de bijzondere commissie en bij departementsonderdelen in de dienstcommissie. De instelling en taken van de bijzondere en dienstcommissies waren geregeld in het ARAR. De commissies worden meer uitgebreid behandeld in het RIO Overheidspersoneel, deelbeleidsterrein Arbeidsverhoudingen bij de overheid (PIVOT-rapport nr. 72). Zij zijn hier als actor opgevoerd omdat zij in de Reisbesluiten een rol kregen toebedeeld bij de vaststelling van verblijfskosten. De bijzondere en de dienstcommissies zijn door de invoering van de Wet op de ondernemingsraden bij de overheid vervangen door (centrale) ondernemingsraden.

Vaststellingsprocedure

Op 4 juni 2007 is het ontwerp-BSD door het Project Wegwerken Archiefachterstanden (PWAA) namens de minister van Buitenlandse Zaken aan de minister van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 2 juli 2007 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van de studiezaal en op de website van het Nationaal Archief evenals op de website van het ministerie van OCW, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

Op 30 augustus 2007 bracht de RvC advies uit [aca-2007.03943/5], hetwelk behoudens enkele tekstuele correcties geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van de ontwerp-selectielijst.

Daarop werd het BSD op 11 september 2007 door de algemene rijksarchivaris, namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en de projectdirecteur van het Project Wegwerken Archief Achterstanden namens de minister van Buitenlandse Zaken [C/S&A/07/2236] vastgesteld.

Leeswijzer

De selectielijst is primair ingedeeld naar actoren. De secundaire indeling is de volgorde van de handelingen.

Handelingenblokken

De handelingen zijn verwerkt in uniek genummerde gegevensblokken die als volgt zijn opgebouwd:

(nummer): Het nummer van het handelingenblok.

Handeling: Een complex van activiteiten, dat verricht wordt door één of meer actoren en dat veelal een product naar de omgeving oplevert.

Periode: Hier worden de jaren weergegeven waarin de handeling werd verricht.

Grondslag/Bron: Dit is de (wettelijke) basis van de handeling. De aanduiding bron wordt gebruikt indien een handeling geen duidelijke wettelijke basis heeft, maar de handeling is geformuleerd op basis van interviews, literatuur of andere bronnen.

Product: Dit is de weergave van het juridisch-bestuurlijk niveau van het eindproduct van de handeling. Indien niet duidelijk is in welke soort documentaire neerslag een handeling heeft geresulteerd of als uit de beschrijving van de handeling al duidelijk is welk product de handeling oplevert, ontbreekt dit item.

Opmerkingen: Hier worden eventuele bijzonderheden over bovengenoemde items weergegeven.

Waardering: Hier wordt aangegeven of de neerslag van een handeling bewaard moet worden of dat deze op termijn vernietigd kan worden.

De ‘B’ staat voor bewaren, ofwel: het na afloop van de overbrengingstermijn krachtens de Archiefwet 1995 overdragen aan het Nationaal Archief. De ‘V’ staat voor vernietigen na afloop van de aangegeven termijn. Achter de ‘B’ of ‘V’ is aangegeven welk selectiecriterium, zoals geformuleerd in de inleiding, is toegepast.

Selectielijsten

Actoren onder de zorg van de minister van Buitenlandse Zaken

Actor: Vakminister

1 Algemeen

(15.)

Handeling: Het voorbereiden en vaststellen van het beleid betreffende de arbeidsvoorwaarden op het eigen departement

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar

(19.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb waarbij de toepasselijkheid van het AOB voor bepaalde (groepen van) werknemers geheel of gedeeltelijk wordt uitgesloten en zo nodig andere bepalingen van toepassing worden verklaard

Periode: 1959–1994

Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959 Stb. 1959/225, art. 3.1

Product: Onder meer Besluit uitsluiting toepasselijkheid Arbeidsovereenkomstenbesluit voor werklieden bij Directie Flevoland, Stcrt. 1989/56

Waardering: B (1)

(20.)

Handeling: Het voordragen van een amvb of het (met machtiging) vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling ter uitwerking of aanvulling van de bepalingen van het ARAR en het AOB

Periode: 1945–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 132; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 65

Product: KB van 17 september 1980 nr. 32 over uitbreiding van het begrip ‘Diensttijd’ in het ARAR, Stcrt. 1980/248

Waardering: B (1)

2 Werving en selectie

(26.)

Handeling: Het bekendmaken van vacatures bij de rijksoverheid

Periode: 1988–

Waardering: V 3 jaar

(28.)

Handeling: Het vaststellen van eisen van geschiktheid en bekwaamheid voor een bepaalde functie of voor een groep van functies

Periode: 1959–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225 en besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595, resp. art.11.2 en 9.2

Opmerking Tot 1993 konden eisen van geschiktheid en bekwaamheid ook bij amvb worden vastgesteld (zie handeling 25). Voor zover dit niet was gebeurd konden de eisen door de vakminister worden vastgesteld.

Waardering: V 5 jaar

(31.)

Handeling: Het vaststellen voor welke functies een onderzoek naar de medische geschiktheid van de betrokkene noodzakelijk is

Periode: 1996–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 18 juli 1996, Stb. 1996/423, art. 9.5

Waardering: V 5 jaar na vervallen van de aanwijzing

(41.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over de uitvoering van het antecedentenonderzoek

Periode: 1993–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 9.7 en 9.8, AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 7.7, zoals gewijzigd bij besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595 en besluit van 18 juli 1996, Stb. 1996/423

Waardering: B (5)

(44.)

Handeling: Het aanwijzen van de functies, die als vertrouwensfuncties moeten worden aangemerkt

Periode: 1970–

Grondslag: Beschikking antecedentenonderzoeken, 14 oktober 1969, Stcrt. 1969/209, art. 2; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 71a.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 13 februari 1976, Stb. 1976/79, art. 46b.2; Ambtenarenwet 1929, art. 125e.5

Waardering: B (5)

3 Aanstelling, indienstneming en informatie

(63.)

Handeling: Het overdragen van de bevoegdheid tot aanstelling van ambtenaren of in dienst nemen van personeel op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aan onder de betreffende vakminister ressorterende autoriteiten en colleges

Periode: 1959–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 5.3 en 7.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 5.2, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225

Waardering: B (4)

4 Begeleiding en beoordeling van personeel

(69.)

Handeling: Het vaststellen van een leidraad voor het houden van functioneringsgesprekken

Periode: 1985–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 71.6; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 46a.6, zoals gewijzigd bij besluit van 12 februari 1985, Stb. 1985/113

Waardering: B (5)

(72.)

Handeling: Het stellen van regels over het opmaken en vaststellen van beoordelingen in afwijking of ter aanvulling van het Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel

Periode: 1962–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 71.3 en 71.5; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 46a.3 en 46a.5, zoals gewijzigd bij besluit van 8 november 1962, Stb. 1962/484 en Besluit van 27 juni 1972, Stb. 1972/421

Product: O.m. Beoordelingsvoorschrift Binnenlandse Zaken 1986

Waardering: B (5)

(74.)

Handeling: Het vaststellen van algemene gezichtspunten waarop het functioneren van medewerkers wordt beoordeeld

Periode: 1963–1985

Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108, art. 2.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972, Stcrt.1972/171, art. 4.1

Opmerking het Beoordelingsvoorschrift Burgerlijk Rijkspersoneel 1985 verstaat onder algemeen gezichtspunt een aspect van het arbeidsgedrag, van belang voor het oordeel over de functievervulling en toepasbaar op een veelheid van functies. Voorbeelden hiervan zijn: kennis, zelfstandigheid, uitdrukkingsvaardigheid en contactuele vaardigheid.

Waardering: B (5)

(76.)

Handeling: Het vaststellen van het model van de beoordelingslijst of het beoordelingsformulier

Periode: 1963–

Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108, art. 5.1 en 7; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972, Stcrt.1972/171, art. 5.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985, 10 april 1985, Stcrt. 1985/81, art. 4

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(78.)

Handeling: Het instellen van een commissie die het bevoegd gezag adviseert met betrekking tot beroepschriften van medewerkers die het niet eens zijn met de uitkomst van de beoordeling

Periode: 1963–

Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108, art. 12.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972, Stcrt.1972/171, art. 8.9; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985, 10 april 1985, Stcrt. 1985/81, art. 8.3

Waardering: V 5 jaar na opheffen of vervangen van de commissie

(79.)

Handeling: Het benoemen van leden van de commissie die het bevoegd gezag adviseert met betrekking tot beroepschriften van medewerkers die het niet eens zijn met de uitkomst van de beoordeling

Periode: 1963–

Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108, art. 12.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972, Stcrt.1972/171, art. 8.9; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985, 10 april 1985, Stcrt. 1985/81, art. 8.3

Waardering: V 5 jaar na einde van de benoeming

5 Bezoldiging en spaar(loon)regeling

(84.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken stellen van nadere regels ter uitvoering of afwijking van de bepalingen van het BBRA 1948

Periode: 1948–1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 6, 8.2, 22a.3. 22b.3. 23, 25.4 en 41

Waardering: B (5)

(86.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb over bezoldigingsregelingen voor leerling-verplegenden en andere groepen van ambtenaren in tijdelijke of zijdelingse dienst van het Rijk

Periode: 1948–1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 28.1

Product: Bezoldigingsregeling leerling-verplegenden 1954

Waardering: B (5)

(89.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister-president, minister van Algemene Zaken, en de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb waarbij een bijzondere regeling wordt getroffen voor gevallen waarin het BBRA 1948 niet of niet naar billijkheid voorziet

Periode: 1948–1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 42

Waardering: B (1)

(92.)

Handeling: Het afwijken van de bepalingen van het Herzieningsbesluit 1957 in gevallen waarin de toepassing daarvan op overwegende bezwaren zou stuiten

Periode: 1957–1983

Grondslag: Herzieningsbesluit 1957, 8 augustus 1957, Stb. 1957/335, art. 15.1

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(96.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb waarin bepaalde ambtenaren of groepen van ambtenaren worden uitgezonderd van de toepassing van het BBRA 1984

Periode: 1984–

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 1.3

Waardering: B (1)

(97.)

Handeling: Het aanwijzen van autoriteiten of colleges die bevoegd zijn om het salaris, de toelages, vergoedingen en uitkeringen toe te kennen

Periode: 1984–

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 24.3b

Waardering: B (4)

(100.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken treffen van een regeling die het BBRA 1984 aanvult of daarvan afwijkt

Periode: 1984–

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 25.1b juncto 12, 17.4, 17b.6, 18a.4 en 23.12

Waardering: B (5)

(103.)

Handeling: Met gezamenlijk met de minister-president, minister van Algemene Zaken, en de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb waarin een regeling wordt getroffen voor gevallen waarin het BBRA 1984 niet of niet naar billijkheid voorziet

Periode: 1984–

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 26

Waardering: B (5)

(107.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van de wedde naar een andere klasse dan die, waartoe de standplaats behoort

Periode: 1948–1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J 261, art. 4.2 en 41

Opmerking Het betreft hier de vaststelling van de wedde in individuele gevallen.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(109.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken treffen van een regeling voor het meetellen voor de vaststelling van de salarisanciënniteit van een tijdvak van langer dan een jaar, waarin in het algemeen belang verlof buiten genot van bezoldiging wordt genoten

Periode: 1948–1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J 261, art. 13.3 en 41

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(111.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken treffen van een regeling om in geval van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en dienstijver van de ambtenaar, af te wijken van de bepalingen van het Beloningsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948

Periode: 1948–1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J 261, art. 16 en 41

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(113.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken bepalen dat de overgang naar een ander ambt, waarvoor een hoger maximum-salaris geldt, niet als bevordering wordt aangemerkt

Periode: 1948–1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 17.6 en 41

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(119.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een KB over de toekenning van een persoonlijke of een ambtstoelage

Periode: 1948–1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 18, 19, 40 en 41

Opmerking Indien de toelage werd verstrekt aan een ambtenaar van de Tweede Kamer of indien ten gevolge van de toelage de wedde steeg boven een bepaald bedrag, was de toekenning ervan voorbehouden aan de Kroon. In overige gevallen werd de toelage toegekend door een gezamenlijke beschikking van de vakminister en de minister van Binnenlandse Zaken.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(121.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken toekennen van een persoonlijke of een ambtstoelage

Periode: 1948–1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 18, 19, 40 en 41

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(123.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken aanwijzen van ambtenaren of groepen van ambtenaren die voor een toelage voor het verrichten van arbeid in ploegendiensten in aanmerking komen

Periode: 1956–1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, zoals gewijzigd bij besluit van 8 maart 1956, Stb. 1956/134, art. 22a.3 en 41

Waardering: V 5 jaar

(125.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken aanwijzen van ambtenaren of groepen van ambtenaren die voor een toelage voor het verrichten van arbeid in onregelmatige diensten in aanmerking komen

Periode: 1956–1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, zoals gewijzigd bij besluit van 8 maart 1956, Stb. 1956/134, art. 22b.3 en 41

Waardering: V 5 jaar na einde aanwijzing

(127.)

Handeling: Het jaarlijks vaststellen van een functielijst, die gebruikt wordt voor het beslissen over het toekennen van een toelage voor het werken in bezwarende omstandigheden

Periode: 1994–

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, zoals gewijzigd bij besluit van 25 april 1994, Stb. 1994/346, art. 17b.3

Waardering: V 5 jaar

(131.)

Handeling: Het gezamenlijk met de Minister-president, minister van Algemene Zaken en de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een KB over de toekenning van een toelage aan een groep ambtenaren op andere gronden dan die vermeld in het BBRA 1984

Periode: 1984–

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 19, 20 en 25.2

Product: Onder meer KB van 10 mei 1984, Stb. 1984/230

Waardering: B (5)

(136.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken afwijken van de bepalingen van het Besluit van 5 maart 1960 tot toekenning van een duurtetoeslag over de jaren 1958 en 1959 aan Rijkspersoneel, personeel van de gemeentepolitie, personeel van noodwachten en noodwachtstaven en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen, in gevallen, waarin de toepassing daarvan op overwegende bezwaren zou stuiten

Periode: 1960

Grondslag: Besluit tot toekenning van een duurtetoeslag over de jaren 1958 en 1959 aan Rijkspersoneel, personeel van de gemeentepolitie, personeel van noodwachten en noodwachtstaven en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen, 5 maart 1960, Stb. 1960/139, art. 8.1

Waardering: B (5)

(145.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken stellen van nadere regels met betrekking tot het toekennen van een vergoeding bij overwerk voor bepaalde categorieën van medewerkers

Periode: 1952–1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.7 en 14a.10; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.7 en 14a.10, zoals gewijzigd bij besluiten van 15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28

Waardering: B (5)

(147.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken in afwachting van nadere regelgeving niet van toepassing verklaren van de bepalingen in het ARAR en AOB over de toekenning van een overwerkvergoeding

Periode: 1952–1983

Grondslag: Besluit van 15 September 1951, houdende een aanvulling van het ARAR en het AOB met een regeling inzake vergoeding van overwerk, art V, Stb. 1951, nr. 421

Waardering: B (5)

(149.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb waarbij voor bepaalde categorieën van medewerkers een afzonderlijke, van de bepalingen van het ARAR/AOB afwijkende, regeling voor de vergoeding van overwerk wordt vastgesteld

Periode: 1952–1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.9 en 14a.13; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.10 en 14a.14, zoals gewijzigd bij besluiten van 15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28

Waardering: B (5)

(151.)

Handeling: Het, gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken, voor ambtenaren of categorieën van ambtenaren zonder vastgestelde en bekendgemaakte werktijdregeling, vaststellen van een vergoeding voor arbeid, welke het karakter van extra-dienst draagt

Periode: 1952–1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.7 en 14a.11; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.7 en 14a.11, zoals gewijzigd bij besluiten van 15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28

Waardering: B (5)

(152.)

Handeling: Het vaststellen van een uniforme vergoeding voor overwerk indien dit overwerk bestaat uit gelijkwaardige en eenvoudige werkzaamheden, die door ambtenaren van verschillende rang of werknemers met verschillend loon worden verricht

Periode: 1952–1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.8 en 14a.12; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.9 en 14a.13, zoals gewijzigd bij besluiten van 15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28

Waardering: B (5)

(161.)

Handeling: Het toekennen van een kinderbijslag of kindertoelage

Periode: 1946–1979

Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 16 augustus 1947 Stb. 1947/H 304, art 12a; vervallen bij besluit van 26 juli 1963 tot wijziging van enige rechtspositieregelingen in verband met het in werking treden te rekenen van 1 januari 1963 van een algemene kindertoelageregeling voor het overheidspersoneel; BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949 J 261, art. 21; Kindertoelageregeling overheidspersoneel, 14 mei 1963, Stb. 1963/219, art. 8

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(163.)

Handeling: Het verstrekken van inlichtingen over de verstrekking van kinderbijslag of kindertoelage aan de Pensioenraad

Periode: 1950–1962

Grondslag: Kindertoelagewet voor gepensioneerden, Stb. 1950/501, art. 10.1

Waardering: V 3 jaar

(165.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken in bijzondere gevallen treffen van een regeling, welke afwijkt van hetgeen in art. 25 van het BBRA 1948 is bepaald omtrent het toepassen van een korting op de bezoldiging wegens het van Rijkswege verstrekte genot van woning, vuur, licht en water

Periode: 1948–1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 25.4 en 41

Waardering: V 5 jaar na vervallen van de regeling

(167.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van een kortingsbedrag of -percentage ingeval andere voordelen worden genoten dan die van kost en inwoning en/of woning, vuur, licht en water

Periode: 1948–1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 26.1 en 41

Waardering: V 5 jaar na vervallen van de regeling

(171.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling waarbij wordt afgeweken van het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel

Periode: 1984–

Grondslag: Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel, 1 november 1983, Stb. 1983/574, art. 4

Waardering: B (5)

(178.)

Handeling: Het uitkeren van een bedrag bestaande uit ingehouden loon vermeerderd met rente en een eventuele bijslag, aan de werknemer of diens rechtverkrijgenden bij einde dienstverband

Periode: 1945–1966

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluiten van 17 januari 1949, Stb. 1949/J 38 en van 15 maart 1954, Stb. 1954/102, art 15a juncto 95a; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluiten van 17 januari 1949, Stb. 1949/J 38 en van 15 maart 1954, Stb. 1954/102, art. 14 juncto art. 63

Opmerking Deze regeling gold voor ambtenaren in tijdelijke dienst en werknemers op arbeidsovereenkomst die niet de hoedanigheid bezaten van ambtenaar in de zin van de Pensioenwet 1922. Wanneer men na verloop van tijd wel de hoedanigheid van ambtenaar in de zin van de Pensioenwet 1922 verkreeg kon de tijd welke in tijdelijke dienst of op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht was doorgebracht voor pensioen worden ingekocht. Er vond dan een verrekening plaats met het ingehouden loon. Bleef er na deze verrekening geld over of vond de voornoemde inkoop niet plaats dan werd het bedrag uitgekeerd aan de medewerker of zijn rechtverkrijgenden.

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(182.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van nadere voorschriften ter uitwerking of aanvulling van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren voor bepaalde groepen van belanghebbenden

Periode: 1960–1996

Grondslag: Premiespaarregeling Rijksambtenaren, 20 februari 1960, Stb. 1960/48, art. 12; Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968, 27 mei 1968, Stb. 1968/263, art. 18

Waardering: B (5)

(190.)

Handeling: Het stellen van nadere regels over de wijze waarop een personeelslid een verzoek tot deelname aan de spaarloonregeling moet indienen

Periode: 1994–

Grondslag: Spaarloonregeling rijkspersoneel, 6 april 1994, Stcrt. 1994/74, art. 5.3

Waardering: V 5 jaar na vervallen van de regeling

6 Gratificaties, schadeloosstelling en vergoeding van kosten

(193.)

Handeling: Het verlenen van subsidies, bijdragen, vergoedingen, schadeloosstellingen, gratificaties en andere geldelijke uitkeringen ten gunste van (voormalig) personeel dan wel van hun nagelaten betrekkingen

Periode: 1945–1990

Grondslag: Besluit van 19 juni 1924, tot overdracht van enkele bevoegdheden aan de Hoofden der Ministerieele Departementen, Stb. 1924/294; Gratificatiebesluit, Stb. 1950/K 320, art. 1

Waardering: V 10 jaar

(195.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over schadeloosstelling, kostenvergoedingen en overige geldelijke vergoedingen

Periode: 1991–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 69.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 art. 45a.2, zoals gewijzigd bij besluit van 19 oktober 1992, Stb. 1992/638

Waardering: B (5)

(203.)

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften voor de uitvoering van het Verplaatsingskostenbesluit 1946

Periode: 1947–1962

Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1946, 18 december 1946, Stb. 1946/G 371, art. 9

Opmerking Voor de vaststelling van de verschillende verplaatsingskostenbesluiten zie handeling 17.

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(210.)

Handeling: Het vaststellen van de Verplaatsingskostenregeling 1989 afwijkende regels met betrekking tot tegemoetkomingen in reis- en pensionkosten ten behoeve van belanghebbenden die buiten Nederland werken

Periode: 1989–

Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1989, 6 oktober 1989, Stb. 1989/424, art. 12.8

Waardering: B (5)

(216.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Financiën, vanaf 1959 de minister van Binnenlandse Zaken, beslissen in afwijking van bepalingen van het Verplaatsingskostenbesluit of in gevallen waar het Verplaatsingskostenbesluit niet of niet naar redelijkheid voorziet

Periode: 1947–1989

Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1946, 18 december 1946, Stb. 1946/G 371, art. 4.3, 5.5; Verplaatsingskostenbesluit 1962, Stb. 1962/150, art 5.6, 5a.2, 9.3, 9.4, 10.3, 11.1 en 15; Reis- en pensionkostenbesluit ongehuwd burgerlijk rijkspersoneel, Stb. 1970/56

Waardering: V 10 jaar

(227.)

Handeling: Het stellen van regels over, of het vaststellen van een van het Reisbesluit afwijkend tarief voor, de vergoeding van verblijfkosten

Periode: 1953–

Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 7.4 en 7.5; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 6.2, 6.7; Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 7.3, 10.1; Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art. 13.5; Reisbesluit buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 10.6

Waardering: V 5 jaar na wijziging van het tarief

(230.)

Handeling: Het bepalen of een middagmaaltijdtoeslag wordt verleend

Periode: 1971–1993

Grondslag: Besluit vergoeding plaatselijk vervoer en verblijf, 26 november 1956, Stb. 1956/579, art. 9.6; Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 8.3

Waardering: V 10 jaar

(231.)

Handeling: Het vaststellen van vaste reissommen die in de plaats treden van de vergoeding voor reis- en verblijfkosten opgenomen in het Reisbesluit

Periode: 1945–

Grondslag: Reisbesluit 1916, 19 oktober 1915, Stb. 1915/451, art. 26; Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art 14

Waardering: V 5 jaar na vervanging van de reissommen

(232.)

Handeling: Het vaststellen van een carpoolregeling

Periode: 1993–

Grondslag: Reisbesluit binnenland, 1 maart, 1993, Stb. 1993/144, art. 12

Waardering: B (5)

(233.)

Handeling: Het in afwijking van het Reisbesluit Buitenland treffen van een bijzondere regeling voor bepaalde groepen van personeel

Periode: 1994–

Grondslag: Reisbesluit buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 15

Waardering: B (5)

(235.)

Handeling: Het vaststellen van voorschriften over de wijze van declareren van reiskosten

Periode: 1993–

Grondslag: Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art. 15.1; Reisbesluit buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 16.1

Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling

(239.)

Handeling: Het goedkeuren van de voor het motorvoertuig van de medewerker afgesloten aansprakelijkheids- en inzittendenverzekering indien het motorvoertuig wordt gebruikt voor dienstreizen

Periode: 1956–1970

Grondslag: Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 5.7

Waardering: V 10 jaar

(244.)

Handeling: Het in geval van twijfel beslissen over de indeling van een dienstreis in één van de in het Reisbesluit genoemde rubrieken

Periode: 1953–1970

Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 7.2; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 6.10

Opmerking Voor de uitvoering van het Reisbesluit 1952 en het Reisbesluit 1956 werden verschillende soorten dienstreizen onderscheiden. Zo kende het Reisbesluit 1956 bijvoorbeeld dagreizen, overnachtingsreizen, functiereizen, detacheringsreizen en nachtreizen.

Waardering: V 10 jaar

(258.)

Handeling: Het verlenen van een tegemoetkoming aan diegene die in het jaar voor de inwerkingtreding van het Reisbesluit binnenland als ambtenaar in de zin van het Reisbesluit 1971 op ten minste 40 dagen tegen vergoeding dienstreizen binnen Nederland heeft ondernomen

Periode: 1993–1997

Grondslag: Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art. 19

Waardering: V 10 jaar

7 Dienst- en werktijden

(267.)

Handeling: Het afwijken van in het ARAR en het AOB vastliggende bepalingen inzake de werktijden

Periode: 1971–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 21.7 resp. 21.9; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 20.7, zoals gewijzigd bij besluit van 25 mei 1971 Stb. 1971/373

Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling

(269.)

Handeling: Het vaststellen van een werktijdregeling

Periode: 1945–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 21.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 20.1

Opmerking Een werktijdregeling is een schema van aanvang en einde der dagelijkse werktijden gevat in een van te voren bekend gemaakt rooster voor een periode langer dan een week.

Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling

(271.)

Handeling: Het behandelen van verzoeken van deeltijdwerkers om aanvulling van de arbeidsduur tot de omvang zoals die voor de arbeidsduurverkorting van 1985 was

Periode: 1985–1986

Grondslag: Besluit houdende wijziging van enige rechtspositieregelingen inzake arbeidsduurverkorting, 18 november 1985, Stb. 1985/721, art. I

Opmerking De arbeidsduur van deeltijdwerkers werd naar rato eveneens verkort. Deeltijders die dit niet wensten konden verzoeken om herstel van de arbeidsduur zoals die voor de toepassing van deze collectieve maatregel was.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

8 Vakantie en verlof

(279.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van nadere voorschriften omtrent het verlenen van vakantieverlof, het intrekken van verleend verlof en het vergoeden van de eventueel tengevolge hiervan geleden geldelijke schade

Periode: 1955–1991

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 30f, 30d en 30e; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 28g, 28e en 28f, zoals gewijzigd bij besluit van 12 oktober 1955, Stb. 1955/516, besluit van 27 september 1971, Stb. 1971/596 en Besluit van 29 augustus 1983, Stb. 1983/454

Waardering: B (5)

(283.)

Handeling: Het vaststellen van voorschriften, waarin nadere of zo nodig afwijkende regels betreffende het verlenen van vakantie worden gesteld

Periode: 1991–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 26; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 25, zoals gewijzigd bij besluit van 1 juli 1991, Stb. 1991/349

Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling

9 Voorzieningen in verband met ziekte

(293.)

Handeling: Het bepalen dat een ambtenaar na een periode van ziekte pas na toestemming van de bedrijfsgeneeskundige dienst zijn dienst mag hervatten

Periode: 1967–1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. 35.5, 39.5; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 resp. art. 31.5 en 32.5, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juli 1967, Stb. 1967/382, besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704 en besluit van 19 december 1995, Stb. 1996/2

Waardering: V 10 jaar

(302.)

Handeling: Het verlenen van een uitkering aan de werknemer, die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn arbeid te verrichten en geen aanspraak kan maken op een wettelijke verzekering

Periode: 1945–1967

Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 31

Opmerking Onder ziekte wordt mede verstaan zwangerschap en bevalling. De hoogte en de duur van de uitkering kwam overeen met een uitkering krachtens de Ziektewet.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(304.)

Handeling: Het verlenen van een aanvulling op de uitkering ingevolge een wettelijke verzekering of op grond van art. 31 en 32 van het AOB, indien de ziekte of het ongeval in verband met de dienstbetrekking is ontstaan

Periode: 1945–1967

Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 33

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(305.)

Handeling: Het vergoeden van de kosten van verpleging of behandeling van de ambtenaar die lijdt aan tbc en bij uitzondering aan ambtenaren met andere ziekten

Periode: 1945–1967

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 47

Waardering: V 10 jaar

(307.)

Handeling: Het vergoeden van kosten van geneeskundige behandeling en verzorging van de ambtenaar en zijn gezin, voor zover deze meer bedragen dan 5% van de wedde

Periode: 1967–1981

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 46.1 en 43.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354art. 33.1, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juli 1967, Stb. 1967/382, besluit van 21 december 1970, Stb. 1970/598, besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704

Opmerking Onder deze kosten waren begrepen de kosten van verzekering tegen deze risico’s; de regeling is vervangen door de Zvo-regeling.

Waardering: V 10 jaar

(315.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van voorschriften die afwijken van de bepaling dat men gedurende meer dan de helft van een maand in dienst moet zijn geweest of als kostwinner kan worden aangemerkt om over die maand een geldelijke tegemoetkoming in de ziektekosten te kunnen krijgen

Periode: 1978–1982

Grondslag: Interimregeling ziektekosten ambtenaren, Stb. 1977/715, art. 2.2

Waardering: B (5)

10 Rechten en plichten bij reorganisaties

(335.)

Handeling: Het vaststellen van (nadere) procedures en voorschriften voor reorganisaties en het herplaatsen van medewerkers

Periode: 1987–

Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 2; SBK-RO 1991, 3 oktober 1991, Stb. 1991/522, art. 3; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995–1996, 6 augustus 1996, Stb. 1996/431, art. 5; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49a.2

Product: Sociale beleidsplannen

Opmerking Bij actor staat alleen vakminister vermeld. Art. 49c.1 van het ARAR bepaalt echter dat bij toepassing van dit hoofdstuk op de Algemene Rekenkamer, de Hoge Raad van Adel, het Kabinet der Koningin, de Kanselarij der Nederlandse Orden, de Nationale Ombudsman en de Raad van State, voor Onze Minister (vakminister) dient te worden gelezen de President van de Algemene Rekenkamer, de Voorzitter van de Hoge Raad van Adel, de directeur van het Kabinet der Koningin, de Kanselier der Nederlandse Orden, de Nationale Ombudsman en de Vice-President van de Raad van State

Waardering: B (5)

(336.)

Handeling: Het mandateren van bevoegdheden uit hoofde van hoofstuk VII (rechten en verplichtingen bij reorganisatie) van het ARAR

Periode: 1996–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49c.2

Waardering: B (4)

(337.)

Handeling: Het afwijken van de in het ARAR bepaalde volgorde waarin ambtenaren overtollig worden

Periode: 1996–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49e.7

Waardering: V 5 jaar

(338.)

Handeling: Het met het oog op herplaatsing opleggen van de verplichting tot om-, her- of bijscholing en het vergoeden van de hieraan verbonden kosten aan de medewerker wiens functie wordt opgeheven

Periode: 1987–1996

Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 7.1 en 7.2; SBK-RO 1991, 3 oktober 1991, Stb. 1991/522, art. 5.1 en 5.2; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995–1996, 6 augustus 1996, Stb. 1996/431, art. 6.1 en 6.2

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(339.)

Handeling: Het vervallen verklaren van het recht op wachtgeld danwel het recht op een uitkering ingevolge de Uitkeringsregeling 1966 voor de medewerker die weigert te voldoen aan de opgelegde verplichting tot om-, her- of bijscholing

Periode: 1987–1996

Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 7.3; SBK-RO 1991, 3 oktober 1991, Stb. 1991/522, art. 5.3; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995–1996, 6 augustus 1996, Stb. 1996/431, art. 6.3

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(340.)

Handeling: Het stellen van voorwaarden aan het toekennen van een stimuleringspremie aan een herplaatsingskandidaat

Periode: 1996

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49o en Nota van Toelichting

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(344.)

Handeling: Het bepalen dat de financiële voorzieningen met betrekking tot de spreiding van de rijksdienst en andere functieverplaatsingen van toepassing zijn op de belanghebbende die, als gevolg van herplaatsing in een passende functie in verband met reorganisatie, moet verhuizen

Periode: 1987–1996

Waardering: V 5 jaar

(349.)

Handeling: Het stellen van voorwaarden waaronder de medewerker aan wie in verband met reorganisatie ontslag is verleend het recht op wachtgeld danwel het recht op een uitkering kan laten afkopen

Periode: 1987–1996

Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 8.1; SBK-RO 1991, 3 oktober 1991, Stb. 1991/522, art. 11.1; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995–1996, 6 augustus 1996, Stb. 1996/431, art. 12.1

Waardering: V 75 jaar na geboorte

11 Overige rechten en verplichtingen

(351.)

Handeling: Het opleggen van de verplichting om in een bepaald deel van de standplaats of van de gemeente waartoe de standplaats behoort te gaan wonen

Periode: 1945–1989

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 55.1

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(352.)

Handeling: Het verlenen van ontheffing van de verplichting te wonen in of nabij de gemeente, die als standplaats is aangewezen of waartoe de standplaats behoort

Periode: 1945–1989

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 55.2; Nota van toelichting bij het besluit van 6 oktober 1989 houdende wijziging van het Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en het Arbeidsovereenkomstenbesluit inzake woonverplichtingen, Stb. 1989/425

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(357.)

Handeling: Het aanwijzen van personen en groepen van personen waarop de regeling verzekering vliegrisico’s van toepassing is en die niet genoemd staan in art. 1 van die regeling

Periode: 1948–1990

Grondslag: Regeling verzekering vliegrisico’s, 15 juni 1948, Stb. 1945/I 240, art. 1.e; Regeling Verzekering Vliegrisico’s 1969, 3 september 1969, Stb. 1969/409, art. 1.g

Waardering: V 5 jaar

(358.)

Handeling: Het goedkeuren van het reizen per vliegtuig door ambtenaren in de uitoefening van hun ambt of betrekking

Periode: 1948–1990

Grondslag: Regeling verzekering vliegrisico’s, 15 juni 1948, Stb. 1945/I 240, art. 2.1; Regeling verzekering vliegrisico’s 1969, 3 september 1969, Stb. 1963/409, art. 2.1

Waardering: V 10 jaar

(360.)

Handeling: Het bepalen wie als kostwinners in de zin van de Regeling verzekering vliegrisico’s kunnen worden aangemerkt

Periode: 1948–1969

Grondslag: Regeling verzekering vliegrisico’s, 15 juni 1948, Stb. 1945/I 240, art. 2.2; Regeling Verzekering Vliegrisico’s 1969, 3 september 1969, Stb. 1969/409, art. 3.1

Opmerking Vanaf 1970 wordt door de minister van Financiën bepaald wat onder kostwinner moet worden verstaan. Het begrip is omschreven in art. 2 van de Eerste Uitvoeringsbeschikking Regeling Verzekering Vliegrisico’s 1969.

Waardering: V 5 jaar

(367.)

Handeling: Het delegeren van de bevoegdheid tot het stellen van regels ten aanzien van het dragen van dienstkleding en onderscheidingstekenen aan de hoofden van dienst

Periode: 1988–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 65.3 en 65.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 43.3

Opmerking Het ARAR spreekt van het overdragen van de bevoegdheid.

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(368.)

Handeling: Het stellen van regels ten aanzien van het dragen van dienstkleding en onderscheidingstekens

Periode: 1988–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 65.3 en 65.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 43.3

Waardering: B (5)

(370.)

Handeling: Het verlenen van vergunning aan medewerkers voor het dragen van het uniform bij betogingen en optochten

Periode: 1945–1992

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 65.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 43.2

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(371.)

Handeling: Het verlenen van ontheffing van het verbod tot het dragen van andere dan de voorgeschreven dienstkleding of onderscheidingstekens

Periode: 1945–1988

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 65.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 43.3

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(373.)

Handeling: Het opleggen van een verbod aan bepaalde (groepen van) medewerkers om commissaris, bestuurder, vennoot, aandeelhouder of lid te zijn van alle of nader te omschrijven rechtspersonen, welke geregeld in aanraking komen of kunnen komen met de betrokken dienst

Periode: 1945–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 63; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 41

Waardering: V 5 jaar na vervallen van het verbod

(377.)

Handeling: Het treffen van maatregelen om te voorkomen dat een medewerker bij een onderzoek aan lichaam, kleding of goederen onbehoorlijk wordt bejegend

Periode: 1945–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 77.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 49.3; Ambtenarenwet 1929, art. 125d

Waardering: V 5 jaar na vervanging

12 Disciplinaire straffen

(378.)

Handeling: Het voordragen van een KB/amvb of het met machtiging van de Kroon vaststellen van een ministeriële regeling waarbij wordt afgeweken van de regel dat de disciplinaire straf wordt opgelegd door het tot aanstelling bevoegde gezag

Periode: 1959–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 22 mei 1959, Stb. 1959/196, art. 80.3

Waardering: B (5)

13 Instelling en werkwijze van commissies waaraan de beslissing met uitsluiting van administratieve organen is opgedragen

(385.)

Handeling: Het instellen van een commissie, als bedoeld in het 2e en 3e lid van art. 3 van de Ambtenarenwet 1929

Periode: 1945–1993

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 85

Waardering: B (4)

(386.)

Handeling: Het benoemen van de leden van de een commissie, als bedoeld in het 2e en 3e lid van art. 3 van de Ambtenarenwet 1929

Periode: 1945–1993

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 85

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(388.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Financiën voordragen van een KB over het toekennen van een vaste beloning aan voorzitters, leden en secretarissen van commissies als bedoeld in art. 85 tot en met 89 van het ARAR

Periode: 1945–1993

Grondslag: Besluit tot regeling van de toekenning van vacatiegeld aan de voorzitters, de leden, de secretarissen en hunne plaatsvervangers van commissiën als bedoeld in de artikelen 85 tot en met 89 van het Algmeen Rijksambtenarenreglement, 30 juni 1933, Stb. 1933/343, art. 3

Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling

14 Schorsing en ontslag

(392.)

Handeling: Het vaststellen en bekendmaken van een plan voor de afvloeiing van personeel

Periode: 1945–

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 15 augustus 1970, Stb. 1970/400, resp. art. 96.3 en 96.4

Waardering: V 10 jaar

(395.)

Handeling: Het overleggen met respectievelijk de minister-president (tot 1955) of de minister van Binnenlandse Zaken (vanaf 1955) inzake het niet verlenen van ontslag aan in een het huwelijk tredende vrouwelijke ambtenaar

Periode: 1945–1957

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1955, Stb. 1955/428 en Besluit van 30 november 1957, Stb. 1957/527, art. 97.3 resp. art. 97.4

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(461.)

Handeling: Het doen van een voorstel voor een ministeriële regeling waarbij bepaalde werknemers als belanghebbende in de zin van de Uitkeringsregeling worden aangewezen of van de werking van de Uitkeringsregeling worden uitgesloten

Periode: 1952–1972

Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 2.2 en 2.3; Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 6.1 en 6.2

Waardering: B (5)

(472.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken bepalen dat de verplichting tot het inzenden van een verklaring van het Gewestelijk Arbeidsbureau dat men staat ingeschreven als werkzoekende aan de minister van Binnenlandse Zaken niet geldt voor bepaalde belanghebbenden of groepen van belanghebbenden

Periode: 1952–

Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 5.3; Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 7.2 resp. 6.2

Waardering: V 5 jaar na vervanging

15 Pensioenaangelegenheden

(500.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanwijzen van privaatrechtelijke rechtspersonen voor wiens personeel de ABP-wet van toepassing is

Periode: 1989–1992

Grondslag: Wet houdende tijdelijke regeling pensioenvoorziening na privatisering, 9 mei 1990, Stb. 1990/276, art. 1.1

Opmerking Het betreft privaatrechtelijke rechtspersonen waaraan voorheen door het Rijk verrichte werkzaamheden zijn overgedragen.

Waardering: B (5)

(505.)

Handeling: Het aan hem die ambtenaar in de zin van de ABP-wet wordt ,verstrekken van een geschrift waaruit dat ambtenaarschap blijkt

Periode: 1966–1996

Grondslag: ABP-wet, art. B 10.2

Opmerking Dit is het zogenaamde intreebericht, waarin opgenomen gegevens over datum van ingang van het ambtenaarschap, bij welk orgaan de ambtenaar in dienst is, wat de pensioengrondslag is etc. De ambtenaar diende dit intreebericht bij de pensioenaanvraag te overleggen.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(506.)

Handeling: Het in kennis stellen van de betrokkene wanneer aan het ambtenaarschap in de zin van de ABP-wet een drempeltijd voorafgaat

Periode: 1974–1980

Grondslag: ABP-wet, art. B 10.2

Opmerking De drempeltijd is de tijd waarna de ambtenaar na in dienst te zijn genomen recht krijgt op een pensioen.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(507.)

Handeling: Het in kennis stellen van een persoon die ambtenaar is geworden dat hij een verzoek tot inkoop van diensttijd en van wachtgeldtijd tot de Pensioenraad kan richten

Periode: 1954–1965

Grondslag: Besluit houdende nadere regeling van de gelijkstelling van pleegkinderen met eigen kinderen ten opzichte van het recht op wezenpensioen, bedoeld in de Pensioenwet 1922, Stb. 1922/240, en de vaststelling van een plicht tot kennisgeving betreffende de mogelijkheid van inkoop van diensttijd voor pensioen, 30 juni 1954, Stb. 1954/304, art. 1.2

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(512.)

Handeling: Het laten uitvoeren van een geneeskundig onderzoek

Periode: 1945–1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 52.1

Opmerking Indien een ambtenaar voor ontslag in aanmerking komt, is er de mogelijkheid dat hij aan een geneeskundig onderzoek wordt onderworpen ten einde de aanspraak op pensioen te beoordelen.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(513.)

Handeling: Het aanwijzen van een geneeskundige

Periode: 1966–

Grondslag: ABP-wet, art. P 11.1

Opmerking Indien een ambtenaar voor ontslag in aanmerking komt, is er de mogelijkheid dat hij aan een geneeskundig onderzoek wordt onderworpen ten einde de aanspraak op pensioen te beoordelen. Het onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van het ABP; de vakminister is bevoegd een geneeskundige aan te wijzen die het onderzoek bijwoont

Waardering: V 5 jaar

(534.)

Handeling: Het betalen aan het ABP van de pensioenbijdrage

Periode: 1945–1994

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 35.1, ABP-wet, art. C 4.1

Opmerking Met ingang van 1966 is het systeem van maandelijkse betalingen vervangen door voorschotbetalingen. Dit houdt in dat eens per jaar de werkelijke rekening wordt vereffend. Voor bepaalde organen kan een afwijkende regeling worden getroffen voor de voorschotbetaling. Dit omdat bijvoorbeeld kleine administraties moeilijk kunnen voldoen aan het systeem van maandelijkse voorschotbetalingen.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(535.)

Handeling: Het doen van gespecificeerde opgaven van bijdragegrondslagen aan het bestuur van het ABP

Periode: 1966–1996

Grondslag: ABP-wet, art. C 2.2

Waardering: V 10 jaar

(536.)

Handeling: Het betalen van drempelbijdragen aan het ABP

Periode: 1966–1979

Grondslag: ABP-wet, art. C 5.4

Opmerking Het betalen van de drempelbijdrage is bedoeld om de financiële gevolgen van het automatisch meetellen van de drempeltijd bij de voor het pensioen geldige diensttijd te vereffenen.

Zie BSD Beheer van de Rijksbegroting, handeling nr. 10, 196.1, 296.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(538.)

Handeling: Het vaststellen van de pensioengrondslag van de ambtenaar

Periode: 1945–1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 34.1

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(539.)

Handeling: Het inhouden op het ambtelijk inkomen van een bedrag voor de betaling van de pensioenbijdrage aan het ABP

Periode: 1966–1996

Grondslag: ABP-wet, art. C 7.1

Waardering: V 75 jaar na geboorte

Actor: Adviescommissie beroepschriften beoordelingen

(80.)

Handeling: Het adviseren met betrekking tot beroepschriften van medewerkers die het niet eens zijn met de uitkomst van de beoordeling

Periode: 1963–

Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108, art. 12.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972, Stcrt.1972/171, art. 8.9; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985, 10 april 1985, Stcrt. 1985/81, art. 8.3

Waardering: V 10 jaar

Actor: Bijzondere commissie / Dienstcommissie

(229.)

Handeling: Het overleggen over de vaststelling van voor een departement of voor een dienstonderdeel geldende regelingen of tarieven voor de vergoeding van verblijfkosten

Periode: 1953–1993

Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 7.7 en 10.2; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art 6.9 en 10.2; Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 10.2

Waardering: V 10 jaar.

Naar boven