Warenwetbesluit tatoeëren en piercen

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 09-05-2012 t/m 30-06-2021

Besluit van 21 maart 2007 tot het stellen van veiligheidsvoorschriften bij het tatoeëren en piercen (Warenwetbesluit tatoeëren en piercen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 november 2006, kenmerk VGP/PSL 2728403, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Justitie;

Gelet op de artikelen 5, eerste lid, onderdelen a en b, 14, 24, derde en vierde lid, 25, vierde lid, 32b, eerste lid en 33, eerste lid, onderdeel b, van de Warenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 4 januari 2007, nr. W13.06.0488/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 maart 2007, VGP/PSL 2756009, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. tatoeëren: huidpenetrerende handeling waarmee een kleurstof of pigment intradermaal wordt geïnjecteerd;

    • b. tatoeagemateriaal: waren die bestemd zijn of gebruikt worden voor het tatoeëren;

    • c. piercing: de waar die bestemd is of gebruikt wordt om als sieraad in een doorboring van de huid, slijmvliezen, kraakbeen of spierweefsel te worden achtergelaten;

    • d. piercen: het doorboren van de huid, slijmvliezen, kraakbeen of spierweefsel waardoor het mogelijk wordt in de doorboring een piercing achter te laten;

    • e. piercingmateriaal: waren die bestemd zijn of gebruikt worden voor het piercen;

    • f. veiligheidscode: een richtlijn voor het veilig gebruik van tatoeage- of piercingmateriaal;

    • g. ondernemer: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een onderneming in stand houdt waarin tatoeage- of piercingmateriaal wordt gebruikt.

§ 3. Vergunning

Artikel 3

  • 1 Een ondernemer beschikt over een vergunning van Onze Minister voor het gebruik van tatoeage- of piercingmateriaal voor de ruimte waar het gebruik plaatsvindt of voor dat gebruik is ingericht.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. op de ondernemer, die een onderneming in stand houdt waarin uitsluitend piercingmateriaal wordt gebruikt om een oorlel te piercen;

    • b. op de ondernemer, die ter gelegenheid van een onderzoek dat plaatsvindt in het kader van een vergunningaanvraag ten overstaan van de met het toezicht op de naleving van dit besluit belaste ambtenaar, tatoeage- of piercingmateriaal gebruikt.

Artikel 4

  • 2 De aanvrager van de vergunning is voor het in behandeling nemen van de aanvraag een retributie verschuldigd aan Onze Minister.

  • 3 Een besluit tot verlening van een vergunning wordt niet genomen voordat is onderzocht of er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat die ondernemer voor de ruimte waarvoor de vergunning wordt gevraagd, niet zal voldoen aan de voorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit, dan wel aan de voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 24 van de Warenwet.

  • 4 Onze Minister weigert de vergunning indien:

    • a. de ondernemer zijn medewerking weigert aan het onderzoek, bedoeld in het derde lid, of

    • b. er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de ondernemer voor de ruimte waarvoor de vergunning wordt gevraagd, niet zal voldoen aan de voorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit, dan wel aan de voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 24 van de Warenwet.

  • 5 Onze Minister stelt ter uitvoering van het eerste tot en met derde lid nadere regels. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de geldigheidsduur van de vergunning;

    • b. de hoogte van de retributies;

    • c. de wijze en de termijn waarop de vergunning wordt aangevraagd;

    • d. de inhoud van de aanvraag;

    • e. de intrekking van de vergunning;

    • f. de registratie van de vergunning;

    • g. de activiteiten waarvoor de vergunning wordt verleend.

Artikel 5

Onze Minister kan de vergunning, bedoeld in artikel 3, eerste lid, intrekken indien een voorschrift, gesteld bij of krachtens dit besluit, een voorschrift verbonden aan de vergunning, dan wel artikel 24, eerste lid, van de Warenwet is overtreden.

§ 4. Veilig tatoeëren en piercen

Artikel 6

  • 1 Een ondernemer draagt er zorg voor dat:

    • a. het gebruik van tatoeage- of piercingmateriaal op zodanige wijze geschiedt, dat daardoor geen gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van de mens;

    • b. het gebruik van tatoeage- of piercingmateriaal geschiedt in een ruimte die in zodanige staat is en zodanig is ingericht, dat daardoor geen gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van de mens;

    • c. de personen die werkzaam zijn in de ruimte, bedoeld in onderdeel b, een zeer goede persoonlijke hygiëne betrachten en waar nodig met het oog op de veiligheid en gezondheid van de mens, beschermende kleding dragen;

    • d. personen, als bedoeld in onderdeel c, tatoeage- of piercingmateriaal niet gebruiken, indien daarbij ten gevolge van verwondingen of huidziekten gezondheidsrisico’s kunnen ontstaan;

    • e. de voorschriften worden nageleefd, die zijn gesteld bij of krachtens artikel 24, derde lid, onderdeel b en c, van de Warenwet.

  • 2 Onze Minister kan met betrekking tot het eerste lid nadere regels stellen.

Artikel 7

  • 1 Een veiligheidscode kan slechts als zodanig worden gebruikt, indien die veiligheidscode door Onze Minister is aangewezen.

  • 2 Onze Minister kan een veiligheidscode aanwijzen indien die code als leidraad kan dienen voor de naleving van artikel 6.

Artikel 8

  • 1 Een ondernemer wordt bij controle, dan wel ter gelegenheid van het onderzoek dat plaatsvindt in het kader van de vergunningaanvraag door een met het toezicht op de naleving van dit besluit belaste ambtenaar, vóóraf door die ambtenaar in de gelegenheid gesteld te kennen te geven of voor die ruimte gewerkt wordt volgens een aangewezen veiligheidscode als bedoeld in artikel 7.

  • 2 Een ondernemer die te kennen heeft gegeven te werken volgens een aangewezen veiligheidscode:

    • a. voldoet aan de bij of krachtens artikel 6 gestelde voorschriften indien hij heeft gehandeld volgens de voorschriften in die veiligheidscode die daarop betrekking hebben;

    • b. dient, indien hij niet volgens de voorschriften in die veiligheidscode blijkt te hebben gehandeld, alsnog ten overstaan van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar, aannemelijk te maken dat zijn bedrijfsvoering en de door hem gehanteerde werkwijze voldoen aan de bij of krachtens artikel 6 gestelde voorschriften.

  • 3 Een ondernemer die te kennen heeft gegeven niet te werken volgens een aangewezen veiligheidscode, dient ten overstaan van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar, aannemelijk te maken dat zijn bedrijfsvoering en de door hem gehanteerde werkwijze voldoen aan de bij of krachtens artikel 6 gestelde voorschriften.

§ 5. Overige bepalingen

Artikel 9

Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent:

  • a. de schriftelijke informatie over de mogelijke gevolgen verbonden aan het aanbrengen van een tatoeage of piercing;

  • b. het voorhanden zijn en bijhouden van documenten, die de voorlichting over gevolgen, bedoeld in onderdeel a, en het toezicht op de naleving van de regels gesteld bij of krachtens artikel 24 van de Warenwet, kunnen bevorderen.

Artikel 10

Artikel 24, tweede lid, van de Warenwet is niet van toepassing:

  • a. bij het aanbrengen van een tepelpiercing bij meisjes;

  • b. bij het aanbrengen van een genitale piercing;

  • c. bij het aanbrengen van een tatoeage op hoofd, hals, polsen of handen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 21 maart 2007

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

,

A. Klink

Uitgegeven de negenentwintigste maart 2007

De Minister van Justitie

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven