Aanwijzing strafrechtelijk onderzoek bij zware ongevallen met gevaarlijke stoffen

[Regeling vervallen per 01-04-2016.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 15-11-2000 t/m 31-03-2016

Aanwijzing strafrechtelijk onderzoek bij zware ongevallen met gevaarlijke stoffen

Achtergrond

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

Aanleiding voor deze aanwijzing is de uitvoering van art. 14, tweede lid, van richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Pb EG 1997 L 10), hierna: de EG-richtlijn. Deze EG-richtlijn heeft tot doel zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken.

In de geest van deze EG-Richtlijn is het van belang dat in geval van zware ongevallen zoveel mogelijk informatie wordt verzameld met het oog op preventie. De mogelijkheden waarover het OM en de opsporingsdiensten beschikken, mogen hierbij niet onbenut blijven. Via strafrechtelijke onderzoeken kan informatie worden verzameld die een meerwaarde kan hebben ten opzichte van informatie die door het bestuur is of wordt verzameld. Deze informatie kan gebruikt worden om een gedragsverandering bij de betreffende bedrijven tot stand te brengen door ervoor te zorgen dat in het bedrijf waarin zich een zwaar ongeval heeft voorgedaan, alle nodige maatregelen worden getroffen. Zo nodig dient door het OM een vervolging te worden ingesteld.

Opsporing

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

1. Art. 14, tweede lid, van richtlijn nr. 96/82/EG

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

Art. 14 van de EG-richtlijn geeft een regeling voor de situatie nadat zich een zwaar ongeval in de zin van de richtlijn heeft voorgedaan. Onder een zwaar ongeval wordt daarbij verstaan een gebeurtenis, zoals een zware emissie, brand of explosie als gevolg van onbeheerste ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een onder deze richtlijn begrepen inrichting, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens binnen of buiten de inrichting en/of voor het milieu ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Gevaarlijke stoffen in de zin van de EG-richtlijn zijn: stoffen, mengsels of preparaten, genoemd in de bij deze aanwijzing behorende bijlage, deel 1, of beantwoordend aan de criteria in deel 2 van de bijlage, en aanwezig als grondstof, produkt, bijprodukt, residu of tussenprodukt, met inbegrip van die waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij bij een ongeval ontstaan.

Ingevolge art. 14, eerste lid, van de EG-richtlijn dient van een zwaar ongeval en van de getroffen noodmaatregelen melding te worden gedaan aan de bevoegde autoriteit. Deze bepaling is geïmplementeerd door een integrale regeling voor alle inrichtingen in het hoofdstuk Maatregelen in bijzondere omstandigheden van de Wet milieubeheer en een algemene maatregel van bestuur op grond van de Wet milieubeheer, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet rampen en zware ongevallen (Besluit risico’s zware ongevallen 1999, Stb. 234). Daarnaast dienen op grond van art. 14, tweede lid, van de EG-richtlijn de lidstaten de bevoegde autoriteit opdracht te geven om, ingeval zich een zwaar ongeval heeft voorgedaan:

  • a. te waarborgen dat alle nodig gebleken noodmaatregelen en maatregelen op middellange en op lange termijn worden getroffen;

  • b. de voor een volledige analyse van de technische, organisatorische en beheersaspecten van het zware ongeval benodigde gegevens door middel van inspectie, onderzoek of op enigerlei andere passende wijze te verzamelen;

  • c. passende stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de exploitant de noodzakelijke maatregelen tot verbetering neemt en

  • d. aanbevelingen te doen voor toekomstige preventieve maatregelen.

    Het belang van art. 14, tweede lid, is tweeërlei. Ten eerste moet worden verzekerd dat de nodige maatregelen inderdaad door de houder van een inrichting worden getroffen.

    Daarnaast is het verzamelen van gegevens van belang in verband met het te verkrijgen inzicht in de aard en oorzaak van een zwaar ongeval. Daarmee kan onder meer kennis worden opgedaan om ongevallen in de toekomst te voorkomen en de gevolgen ervan te beperken.

2. Het verrichten van strafrechtelijk onderzoek en het nemen van strafrechtelijke maatregelen

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

Uit de omzetting van de EG-richtlijn in de Nederlandse rechtsorde vloeien formeel geen verplichtingen voort voor het OM. Gelet op het maatschappelijke belang van een adequate reactie van de overheid op een zwaar ongeval, is het College van procureurs-generaal echter van mening dat de mogelijkheden waarover het OM en de opsporingsdiensten beschikken om door het verrichten van onderzoek de nodige gegevens voor de analyse van het zware ongeval te completeren of door gebruik van strafvorderlijke bevoegdheden te verzekeren dat de nodige maatregelen door degene die de inrichting drijft, worden getroffen, hierbij niet onbenut mogen blijven.

De in het kader van deze aanwijzing belangrijkste verplichtingen voor het OM zijn dat indien zich een zwaar ongeval, in de zin van de EG-richtlijn heeft voorgedaan én er sprake is van een redelijk vermoeden dat een strafbaar feit is begaan, het in de rede ligt dat:

  • a. een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld en

  • b. zo nodig, met gebruikmaking van de bevoegdheden op grond van de Wet op de economische delicten (o.a. artt. 7, 8, 28 of 29), ervoor wordt gezorgd dat degene die de inrichting drijft, de nodige maatregelen treft en

  • c. zo nodig en mogelijk tegen degenen die strafrechtelijk verantwoordelijk worden geacht voor het ongeval, een vervolging wordt ingesteld.

De resultaten van het strafrechtelijk onderzoek kunnen worden gebruikt om de analyse van het zware ongeval te completeren en aanbevelingen te doen voor toekomstige preventieve maatregelen. Over een voornemen tot het gebruik van bevoegdheden op grond van de Wet op de economische delicten, zoals het in dringende gevallen treffen of vorderen van een voorlopige maatregel als bedoeld in de artt. 28 en 29, wordt, zoveel mogelijk, overleg gepleegd met het bestuursrechtelijk bevoegd gezag met het oog op een afstemming van de ten aanzien van degene die de inrichting drijft, te nemen maatregelen.

Het bevoegd gezag voor de onder deze aanwijzing begrepen inrichtingen is ingevolge de milieuwetgeving in de regel het college van burgermeesters en wethouders (bij inrichtingen met relatief geringe milieurisico’s), dan wel het college van gedeputeerde staten (bij inrichtingen met relatief grote milieurisico’s). Bij inrichtingen die lozen op het oppervlaktewater, is tevens de minister van V en W (i.c. Rijkswaterstaat) of het dagelijks bestuur van een waterschap bevoegd gezag. Zij beschikken over toezichthouders die gegevens kunnen verzamelen. Tevens kan ook de ter plaatse bevoegde inspecteur voor de milieu-hygiëne gegevens verzamelen. Het bevoegd gezag is ook belast met controles en het, zo nodig, treffen van bestuursrechtelijke maatregelen om naleving te verzekeren.

Het bevoegd gezag voor de gezondheid van mensen binnen de inrichting is de Minister van SZW, hierin bijgestaan door de Arbeidsinspectie. Bevoegd gezag voor de gezondheid van mensen buiten de inrichting zijn de Minister van VWS, hierin bijgestaan door de Inspectie voor de Volksgezondheid, en de Minister van BZK (bij rampen) en de burgemeester, bijgestaan door de brandweer.

Naar boven